Per auto tot bij den Noordelijken Poolcirkel De Brabantsche Briet van Dré DE BABY-FIAT SPOEDT ZICH VOORT DOOR DE ONEINDIGE DENNENWOUDEN VAN ZWE DEN. HONGER DREIGT DOOR DE HOTELSTAKING IN ZWEDEN. UMEA. 22 Jan. Na onze start uit Schajren hebben we tot aan de Duitsche grens eigenlijk weinig bij zonders beleefd. De wep is bekend en al zoo vaak gereden, dat je al blij bent als de grens maar weer achter den rup is. Tot onze groote schrik kon ik bij de Duitsche douane onmogelijk m'n pas vinden. Ten slotte bleek ze toch bij al onze prenspapie ren te zitten. Enfin, 't moet niet alles van een leien dakje paan, anders is de aardig heid er te pauw af. Van ons oorspronkelijk plan om over Venlo te caan, zijn we maar afgestapt, omdat van Wezel naar Venlo toch één hitna rechte wep loopt, die verder geen moeilijkheden Zal opleveren. 's Middags tegen twaalven (Duitsche tijd) vertrokken we van de douane in de richting Wezel, waar we de route opzochten die we straks terug tijdens de Rallve in omge keerde richting zullen rijden. Langs de Duitsche hoofdwegen is des nachts een levendig verkeer van vracht wapens en daar ze over 't algemeen nog al flink snel rijden, konden wij met onze 5 P.K. met een topsnelheid van 85 K.M. niet dan met veel overleg voorbijrijden, temeer omdat er veel zijn met twee en sommige zelfs 3 aanhangwagens; een lengte van 25 nieter is geen zeldzaamheid. Voort ping het over Munster, Osnabrück, Hannover. dat we omstreeks 6 uur 's mor gens passeerden, naar Hamburg, waar wij te 's morgens 9 uur arriveerden. Van Ham burg zelf hebben we weinig gezien. Dat 't er geweldig druk was. hebben we echter onder vonden. Eindelooze rijen vrachtwagens ver sperden ons den weg. Luxe auto's ziet men er betrekkelijk weinig. Van vlug doorkomen was zooals vanzelf spreekt geen sprake. Van Hamburg tot de Deenscbe grens wa ren de wegen bijzonder slecht; bijna alles keien, wat 't rijden nu juist niet tot een onverdeeld genoegen maakt. Opvallend was. dat bijna nergens meer een vlag te zien was. Bij vorige bezoeken aan Duitschland heb ik wel eens op heel gewone dagen heele straten, huis aan huis. of raam naast raam zien vlaggen. Mis schien heeft Göring wel verordineerd: eerst Autohahnen en dan vlaggen, wat me niet ,zoo kwaad lijkt. Wegen gelijk aan de Duitsche Reiehs Autohahnen vindt men in heel Europa niet. Na de deviezencontrole aan de grens te rijn gepasseerd, kwamen we bij de Denen terecht. Een uitermate gemoedelijke boel! Na even onze passen te hebben gecontro leerd en het carnet te hebben afgestempeld, kregen we een geweldige belangstelling voor ons Fiatje. Hoe twee mcnschen van ons formaat daar in konden komen, was hun een raadsel en toen we vertelden, dat we er zelfs heel genoegelijk in konden sla pen, scheen hun dat wel eenigszins boven hun pet te gaan. Ook waren onze nieuwe Dccnsèhe vrien den nog al bezorgd over ons verblijf in Zweden, met het oog op de Hotelstaking. Er werd ons tenminste aangeraden in Ko penhagen nog maar eens flink te eten, want daarna zouden we wel honger moe ten lijden. De wegen, die we langs zijn gereden in Denemarken, waren bijzonder goed. Wat direct bij binnenkomst in Denemar ken opvalt, is de hulpvaardigheid van de menschcn en de netheid der huizen, 't Is bijna Hollandsrh! Te 6 uur 23 's namiddags zouden wc met de veerboot van Nyhorg naar Körsör gaan. We waren echter nog lV-s uur te vroeg. Ons plan was om de wagen alvast maar bij de veerboot neer te zetten en dan nog een uurtje de stad in te gaan. maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Zoo'n veerboot is hoofdzakelijk voor spoor wegverkeer. Er gaat bijvoorbeeld een heele trein met reizigers en al op, terwijl ernaast nog wat ruimte overblijft voor autovervoer. Er is dan ook een prima aansluiting met de spoorbanen maarde auto's komen op de tweede of derde plaats. Het werd een schier eindelooze reis om havenhoofden en over spoorrails. Ik geloof dat we zoo'n beetje de verste boot moesten hebben die er te vinden was. Met ons Fiatje op z'n dunne banden was 't een heele toer om uit de gleuven tusschen de spoorrails 'vandaan te blijven. Er bleef danook na deze cross-rail niet veel tijd over om de stad te bekijken. Na een paar straten omgeloopen te hebben werd het hoog tijd om de boot op te zoeken. De overtocht duurt ongeveer uur, welke tijd we benutten om wat te eten. waar toe een bijzonder goede gelegenheid aan boord was. Van Korsór naar Kopenhagen was het slechts een kleine honderd k.m. die we er binnen 2 uur doorgedraaid hadden. Kopenhagen wordt weieens het Pa rijs van het Noorden genoemd. Nu, wat de lichtreclames betreft zou ik zeggen dat het de Lichtstad zelfs overtreft. Voor een paar vermoeide automobilisten is dit echter minder aangenaam. We zijn vrij zeker door tal van verkeersseinen heengereden zonder er ook maar iets van te ont dekken, zoo schitterde het Neonlicht aan alle kanten. Den volgenden morgen kwamen we namelijk tot de ontdekking dat er boven ieder kruispunt lichtsignalen hingen enwe hadden er 's avonds niets van gezien. Indachtig den raad van de Deensche dou ane hebben we er nog eens extra goed van gegeten, waartoe volop gelegenheid was, want de Denen schijnen geweldig veel van goed eten en drinken te houden. Het was zoo zonder erg al vrij laat voordat Kees Kruit, de bekende Noordhol- landsche automobilist, verhaalt in bijgaanden reisbriei van de rware tocht naar het verre Umea, binnen den Poolcirkel gelegen, welke hij, met zijn stoeren metgezel, Dr. de Wit nit Oudkarspel, volbracht, ten einde mede te doen aan de Monte- Carlo-Sterrit. Nu het Noordhollandsche team on. danks zwaren tegenslag er tot dus verre in geslaagd is zijn wagentje loopende te houden, zal het verhaal van zijn avonturen zeker nog in iooge mate aan aantrekkelijkheid winnen. we Donderdag Kopenhagen verlieten, zoodat we besloten om van Donderdag op Vrijdag maar weer door te rijden. In Zweden. De grensformaliteiten waren weer gauw vervuld, waarna we het moeilijkste gedeelte van onze reis aanvingen. Het begin was bijzonder goed; een breede betonweg voerde ons de binnenlanden van Zuid-Zweden in. Maar nauwelijks 30 km. verder hield dat op en kwamen we op smal le bochtige wegen terecht die in een erbar- melijken toestand verkeerden. Dank zij de wegvastheid en de veering van ons Fiatje werden al deze hindernissen evenwel spelen derwijs genomen. In de buurt van Varnamö maakten we kennis met de eerste sneeuw; 't was echter nog niet van dien aard dat we er last van hadden. Het landschap was onder een dikke laag sneeuw bedolven, maar op den weg was alles al vlak gereden, zoodat de hobbe lige bestrating verdwenen was en het er eer der beter dan slechter op werd. Jönköping, de luciferstad, en Huskvarna, ook een groote fabrieksstad hebben we bij nacht spelenderwijs genomen. Steeds gaat het door in de richting Stockholm. De we gen worden allengs weer wat beter, zoodat we onze snelheid aardig pp konden voeren. Omstreeks 12 uur 's middags arriveerden we in Stockholm. 't Was er intusschen niet warmer op ge worden. Alles was sneeuw en ijs rondom. Ontdat we nog enkele inlichtingen over de route naar Umea wilden hebben, zijn we naar de Autom. club getogen, waar men ons met alle mogelijke raad bijstond. Doch naar Umea te rijden vond men een bijzonder hachelijke onder neming. Sneeuw tot een meter hoog, slechte en bochtige wegen, was al het minste waar we op moesten re kenen. Weinig bemoedigend nieuws, al zoo. In Stockholm ondervonden we wat een hotelstaking beteekent. Met geen mogelijk heid was een goede eetgelegenheid te vin den; tenslotte raakten wij verzeild in een 3e rangs restaurantje waar werkelijk nog iets eetbaars te verkrijgen was. Om een uur of 3 waren we met alles klaar gekomen, 't Fiatje was intusschen doorgesmeend en nagekeken, zoodat we maar weer welgemoed aan de laatste 800 K.m. begonnen. Op weg naar den Poolcirkel. Zoo tegen vieren 's namiddags wordt het hier al weer aardig donker, zoodat het al gauw weer pik zwarte nacht was. Tot aan Gaole bleef de weg vrij goed, hoewel overal een flinke laag sneeuw op het wegdek lag. Even voor Gaole begon het nogal flink te regenen, zoodat in een oogenblik de weg in een ijsbaan herschapen was. Oppassen is dan dubbel de boodschap, hoewel de situatie veel minder gevaarlijk is dan op de Hol- landsche wegen. Er staat als het ware een sneeuwmuur aan beide zijden van de weg, zoodat je gerust een slippertje kunt maken. Hoogstens moet de wagen dan uitgegraven worden. In Giiole hebben we ons geluk nog eens op de restaurants beproefd. Na een tijdje zoeken hebben we maar een politie agent aangeklampt, die ons toen heel netjes aan het eenige restaurant dat nog open was, afleverde. Nou, dat doet een mensch toch recht goed, zoo'n stevige maaltijd! Geheel opgefrischt togen we weer op pad. 't Regende nog een beetje, maar toch begon het al weer minder glad te worden. Door onafzienbare dennewouden gaat het, berg op berg af, steeds noordelijker, Veel verkeer is er niet. Een enkele autobus of vrachtwagen is het eenige wat nog op weg is en na 12 uur 's nachts houd ook dat op. Thans waren we geheel verloren in ee kille, sombere eenzaamheid van zwijgei'i wouden en kale, ijzige vlakten. De en'e, dorpen waar we doortrokken zijn als uitg sterven, 't Is wel wat beklemmend en tot overmaat van ramp raakten we even an en goeden weg af, wat nu precies het onaange naamste is dat je kan overkomen. an nu waren we op wegen die voor autover keer minder geschikt zijn. Er staan bijna geen wegwijzers, en hellingen van zoc«a 20<? zijn geen zeldzaamheid. 't F.enigste voordeel is dat je absoluut geen last meer hebt van de slaap, die, als je zoo onge\eer een 35 uur achtereen in een auto hebt ge zeten nog wel eens lastig wordt. Na alle mogelijke en onmogelijke gehuch ten te hebben doorgereden, kwamen we ge lukkig weer op de hoofdweg terecht en als dan de dag doorbreekt zijn we nog zoowat 200 k.m. van Umea verwijdert en tuft ons dappere karretje door een overweldigend mooie streek. Tot nog toe hebben we ons gemiddelde van 40 k.m. per uur goed kunnen volhou den, zoodat we niet anders dan tevreden kunnen zijn. Deze laatste 200 k.m. echter zijn geweldig zwaar voor ons kleine wagentje. Het gaat maar steeds kronkelend omhoog en omlaag, ter wijl we nu last krijgen van de losse sneeuw, die er vannacht gevallen is, en nog niet opgeruimd is. Dat sneeuwruimen in Zweden is overigens reusachtig goed georganiseerd. In ieder dorp en gehucht langs de hoofdweg, zijn menschen aangesteld, die iederen dag, in dien het noodig is, een bepaald gedeelte van de weg met de sneeuwploeg bewerken. Ook de meeste postauto's zijn met zoo'n dergelij ke ploeg uitgerust en het is een fantastisch gezicht om zoo'n bus met een vaartje van 6070 k.m. over een besneeuwde weg te zien suizen. Zoo hebben we dan Zaterdag om onge veer 2 uur het noordelijkste punt van onzen tocht bereikt, om een Dinsdagavond de reis naar het zuiden weer te aanvaarden. Dan als deelnemer aan de beroemde sterrit! Als de weergoden met ons zijn en het niet laten sneeuwen of regenen is het mogelijk de reis door Zweden binnen de vastgestelden tijd te rijden, maar mocht het beginnen te sneeu wen dan wordt het voor ons met ons gering motorisch vermogen enorm zwaar, zoo niet onmogelijk om verder te rijden. Ulvenhout, 27 Januari 1938. Amlco, Meestal gaat het zóó: 't Bestuur be gint 'nen heel seer- jeuzen krisponden- tie over de „door UEd. te behande len onderwerpen" en 't eindigt daar mee, dat er in de zaal nooit één pro gramma wordt opengevouwen en ik glad vergeten ben wat veur nummers" of ik 1 t i IU1MN. opgegeven had...! Want de brievenschrijver^' gebeurt meestal be ginne zomer en de uitvoeringen vallen midden winter! Dan is er nog iets. Daar zijn bekanst gin besturen 't klinkt gek die weten wat de lejen willen! De be sturen willen serieus doen en de lejen willen lachen! (Deuzen tip kost niks! Ook nie veur de Radio-Omroepen 'n Veurbeeldeke. Veur 't vijfde winterseizoen kwam ik te G De zaal „Afgelajen vol", lijk den technischen term luidt. „Afgestampt vol", wordt ook geren gezeed. En om 't Bestuur 'n plazier te doen, zeg ik dan altijd zóó: „aardig bezet, ee?" „Oem. Jewèl", zee den „Fielp", mee 'n onte- vrejen gezicht. Nou, ik docht: krijg de pip. En 'k ging 'ns achter op 't tooneel kijken, of de zaken daar in orde waren. Ochja, mee zo'nen veurzit- ter...! 'k Heb in m'n leven meer mee 't bijltje gehakt, dat ge, naar den „baas" zijnen zin, zijn klantjes te goed bediende...! Nie alleen kinders zijn dikkels teugen d'r eigen: groote menschen zijn op die manier ook dikkels kindsch! Wij leven wel in 'n z.g. democratisch land, maar ik ervaar toch altjj, dat nie de massa, maar wel ,,'nen baas" baas is! Al is 't dikkels 'nen baas of bazin, waar niemand gedacht op hee! Allee misschien kin 't ook nie anders. Daar hóórt op den bok maar éénen koetsier en als ge 't mee oewen koetsier dan 'n bietje treft en 't wageltje dus goed rijdt, dan hebt g'als passa gier niks te murmereeren! Onzen Fielp b.v. is op Ulvenhout 'nen pracht-„koetsier". De feest- comité's benoemt le uit democratisch „princi- piep", maar als er éénen teugen den Fielp in gaat. dan blaft ie 'm zóó ongenadig af, dat zo'n „bestuurs"-lid niks meer teugen den Fielp durft te zeggen, veur 't feest in vollen gang en den Fielp 'n bietje zat is. En slagen onze feesten...? Ze slagen zóó, dat groote V.V.V.-besturen ons allemaal lid willen maken (behalve... den FielpEerelid kunnen we ook worden, maar we houwen de eer heelegaar veur Ulvenhout en veur onzen Fielp! Wiedes! Als groote politieke Fïelpen „landdagen" houwen, om van alles te beloven en 't volk gratis of veur weinig geld naar den landdag brengen en als er dan 30 of 40 duuzend man komt. dan zijn er fotografen en kranten tekort, om 't massale succes te boekstaven! Maar als er hier 'n verjaar-partrjke is, zoo als verlejen zomer, dan tooveren wij 100 duu zend man naar Ulvenhout, zonder vrijreizen...! Neeë. wij hebben 'nen besten koetsier! En als ie dan roept: „Huivenhout mot Hekselsior", dan trekken de peerden weer ééns zoo steuvig aan! Maar ik dool van m'n chapiter. 'k Wou dan gezeed hebben g'ad: als dieën veurzitter van daarsjuust z'n stampvolle zaal lejen ging welkom toeroepen, dan zee-t-ie: „dat t bestuur varigvond meer dan tevrejen is, mee deze volledige opkomst, hoef ik wel nie te zeg gen! Maar... da's gin verrassing! Toen ver lejen maand Dr. Dieendie hier was, mee zijnen tooverlanteern en lichtbeeldkes, zaten wij hier mee z'n ge-zeuverien. Volgende week komt per- fester Zusenzoo en ik hou m'n hart al vast! Maar als den Dré hier komt, dan stjn jullie altrj trouw present, ja dan kómt 't vrouwvolk zelfs volledig op, waarvan wij overigens 't heele jaar 't puntje van d'r neus nie te zien krijgen!" Enzoovoorts, amico. Nou gij! Veur 'n paar weken gelejen, 't was in 't Oosten van ons land, gaf 't bestuur me veur den aanvang 'n paar tips. „Hou er rekening mee, Dré", zeeën ze mee veul nadruk: „de be volking van deze stad is zwaar christelijk!" „Ik ook", zee ik. „Neeë, zoo bedoelen wij 't nie. 't Grootste deel is fijn protestant en de rest hee jaren onder 'nen strengen pastoor gezeten!" „Nou, dan wordt 't hoog tijd, dat ze hier 'ns 'nen keer kunnen lachen", antwoordde-n-ik. „Neeë, Dré, luister nou goed: hou 't zaakje stemmig", zee den „Fielp" en hij dempte mee z'n uitgespreide handen alvast elk geluid. „Kek 'ns", zee ik: „ik was heelegaar nie van plan, om hier de peeën te komen opscheppen, da's m'n gewoonte nie. Maar toch geloof ik, dat guillie 'n groote fout hebt gemaakt...!" ,,'n Fout??" voegr 't bestuur mee 'n ge zicht als 'nen loketambtenèèr, die nooit fouten maakt: ,,'n fou-out??" „Ja! 'n Fout! Guilie hadt veur deuzen avond 'nen doodsbidder motten vragen!" 'k Zag duidelijk, dat dieën Fielp 't woordeke ,stik" inslikte, dus ik had zekerheid dat ie... gin fout gemaakt had! Wat ook uitkwam, 'n Zaal, amico, 'n zaal! Om er mee naar de „Gouwen Koei" te trekken. Ja ge maakt zooiets mee, veur 't gordijn opengaat. Maar als den doek open is, zijt ge nóg nie klaar! Ik kwam 'ns veur 'n zaal menschen, 't schoonste publiek dat ge wenschen kunt. Wat ge noemt: de blom van de gemeente. De veuropgezette bedoeling was: 'nen gezel- ligen, vroolijken avond! Nou dat kan altij gevonden worden. Als ik begon, viel m'n oog op 'nen dikken, breejen kaalkop, mee 'n stuursch gezicht. Ik docht: kale, jou hou ik in.de gaten. Gij hebt 'n gezicht of ge nog nooit gelachen hebt, dus jouwen kanis is mijnen thermometer vanavond. Ja, jonk, zoo gaat dat! Ge denkt altij aan heel an dere dingskes, dan waar g' over praat. Afijn, ik begin, kijk deur de zaal, (naar nie mand; 'n kunst die g'oe veur dieën janklaasen Aan mot leeren) en nou en dan neem ik m'nen „thermometer" 'ns op. Die stond op... nul! Ik klasjeneer verder, hoor hier en daar al 'ns gie chelen, kijk naar m'nen thermometer...: nul! Daar schiet de zaal in 'nen korten lach, 'k geef 'm van katoen, de zaal lacht weer: d'n thermometer staat op nul! Dieën kearel zat me aan te kijken, als 'nen schellevisch. Hij knipte nog nie mee z'n oogen. Hield z'n handen gevouwen op z'nen buik en kéék. 't Was of ie mij uit z'n hoofd leerde. En gin horke aan me vergeten wou. Afijn, de zaal „dee" 't goed, hoorde-n-ik wel nogééns: gezichten bekijk ik nie. Ik kijk sjuust 'nen centimeter over de kuiven, schei dingen en „watergolfkes" henen de zaal „dee" 't goed, maar ik was nie content. M'nen „thermometer" liep gin stripke-n-omhoog! De pauze was één feest. Altij, 'n goei teeken! Rooie kopkes. glanzend oogskes, 'n voldaan be stuur. dat s m ij t mee sigaren en kommekes koffie, dat vraagt om maar nie op 'n kwartier- ke te letten, stralende wefkens om verliefd op te worden neeë, 't was dik in orde. Maar toch... Toch zat er 'nen angel In 't gras! Dieën stuurschen, dikken kaalkop, die in de pauze mee 't zelfde strakke smoel in z'nen koffie zat te blazen! 't Viel me eigenlijk gezeed mee, dat ie blééf! Want hij scheen van me te kunnen kotsen. Na de pauze liep alles weer vaneigens, 'k Dee nóg 'n schep op 't vuur, maar... m'nen thermo meter bleef op nul staan! En hoe meer ik m'n eigen moeite gaf om dieën kearel te laten lachen, hoe royaler den lach uit de zaal schoot, maar hoe strakker dat kaal-stuk-steen bleef staren. 'k Schee er dan ook af ten leste mee 'nen natten rug van d'inspanning, mee dikke voeten van vermoeidheid en mee 't onvoldaan gevoel, van dieën vent nie ontdooid te hebben. En als ik mee'n bestuur èfkens afrekende, m'nen nek uitdroogde en 'nen kouwen slok pils er deurgooide, dan "vroeg ik zoo langs m'n neus weg: „wie was toch dieën mënêèty mee dieën kalen kop, daar op de vijfde rij?" „Oh zee den secretaris: ge bedoelt den dooven van Laar, Dré?" Ik lachte m'n slok pils als 'n reuze ster teu gen den muur aan! Achteraf bleek, den dooven van Laar kost wel gin woord van me verstaan, maar hij wou me 'ns... zien! Nou, amico, wat dat betreft had ie waar veur z'n geld genomen! En later ben 'k daar niemeer ingetippeld. Want 'k heb meer zulke belangstellenden veur m'n aanschjjn g'ad. Maar Alles leert! Ook 't werken mee thermometers die op nul bevroren blijven staan als de dampen uit oewen boord slaan. Eén van de dingskes die oe 't sterkst op vallen op zulke reizen, is 't groote verschil in de mentaliteit van stad tot durp, van durp tot stad. Ge kunt zeggen: in elke plaats is 't volk anders. Al liggen de plaatsen soms maar tien km van malkaar af. Eén groote overeenkomst is er! Hoe sterker 't zielental is van 'n zekere bevolkingsgroep, in één plaats, hoe meer ruzie er is onder de gelijk- denkenden. En omgekeerd. In 'n plaats b.v., waoar de katholieken veul in de minderheid zij n, daar schieten de katholieken 't best mee malkaar op. 'k Kan gin plaatsnamen noemen, maar 'k zou ze in 500 K.M. PER UUR MET EEN T RE INI Het klinkt onwaarschijnlijk, maar toch ge- loolt een ernstig man van de wetenschap, Prof. Wiesinger van de Universiteit te Zü- rich. dat bet mogelijk is om met een trein een snelheid van 500 K.M. per uur te berei ken. Op het oogenblik neemt hij proeven met bovenstaand model. Een bijzondere railconstructie zal ontsporen onmogelijk ma ken. Het model is 2.5 M. lang, weegt 45 kilo en wordt door een kleine benzinemotor aangedreven. Hiermee werden reeds snel heden van 115 K.M. per uur bereikt* uiinnen opsommen! Zijn ze sterk in meerderheid, 'dan heb ik dat al aan de zichten leeren zien. Dan is er veur malkaar dahjk veul minder respect. Veul minder vrin. de$kGrap waar Oldenzaal om schatert, wordt in Zwolle nie verstaan. 'Nen serieuzen zet, waar Nijmegen veur in d'handen klapt, wordt in Arnhem me deur. gr°tnBlfe"endst'feestelijk leven vindt g' op stïïekes6 ^Moeilijks" publiek is te zoeken'^ de provinciestad, die van haar eigen denkt, dat ze volgt op Amsterdam. Plazierigst werken xs in groote stejen en in de stedekes-onder-de-maat. Groote provincie, stejen te klein veur tafellaken en te groot veur servet „doen" teren blasé. Daar te ook den zurg 't grootst. 5 eural den middel, stand is daar veul gekuld. En in die soort stejen, mee wat garni zoen 'n paar „soozen", veul „klassen" en kliekskes, daar springen ze bij voorkeur iets verder, dan den stok lang is endat ver. zuurt de zielementen. Ook zijn er nog van die ouwerwetsche vrij. gevochten stedekes, die ge op de Kaart van 1938 nie meer zoeken zou! 'k Was 'ns inIk kan zelfs de eerste letter nie noemen, want dan is den naam al half verrajen. Als mijnen arbeid erop zat, dan kosten we benejen „iets" krijgen, zee 't bestuur. Daar was 'n prachtige Gouwen Koei-stemming, den avond was puik geslaagd en daar moest 'ns op geklonken worden, zeeën den Boven, meester, den Postdirecteur, den „Gasdirk" ltjk ze 'm noemden, den Beenenafzetter lijk ze den dokter daar serieus betitelen, enz. enz. 't Pliesie-uur is daar elf uur. Dan motteq de kroegen dus dicht. Omtwee uur, daar was nie „iets", daar was „veul" te krijgen, kwam den veldwachter binnen, mee 'nen grooten hond aan de lijn. „Heeren," zee-t-ie: ,,'t is tijd". Ik kost nie zeggen, eerlijk is eerlijk, dat dieën mensch zijnen dienst overdreef. „Zeg 's," zee den man, die 't eerst over z'n stomme verwondering henen was: „zeg 's, komde gij ons 's nachts om twee uren ver tellen, dat 't elf uur is gewist?" Den veldwachter salueerde en stotterdei „jejejawel, meneer". Stilte. Onheilspellende stilte. Alleen den hond z'n nagels hoorde-n-ik kretsen over den vloer. „En gij docht," vroeg den directeur in stijgende verbazing: „en gij docht dat wij dat nie wisten „Ehj... ehnimme nie kwalijk meneeü asteblieft," stamelde salueerdend den veld wachter en mee 'nen „goeienavond heeren", sloeg ie ongeveer op de vlucht. Toen keken de directeuren en beenafzetteré malkaar nog 'ns aan, zuchtten: „wat 'n tijen'" en lieten nog 'ns voldoen. 'n Dikke onderwijzeres schudde d'r eigert nog 'ns op, liet 'nen boerenjongen brengen en zee: „laten we vanavond nie over de ge meentepolitiek gaan praten, 't is hier veul ts gezellig". En ik begreep, dat de „dienst- klopperij" om ten twee ure 's nachts te komen zeggen, dat 't al elf uur was gewist, tot de gemeentehuishouwelijke intimiteiten behoorde* waar ik niks mee te maken mocht hebben, 't Zou kunnen, da'k ginnen plazierigen indruk meenam van deus stedeke Maar één ding, amico. 'k Gaai er nooit meer naar toe. 't Duurt me daar te lang eeï 't elf uur isMan, daar zou ge er koppijn van krijgen. Maar zulke stedekes zijn er nog in Neder land, al zoude dat nie vermoeden, daar bjj juilie, waar 't dienstmeske, dat om vijf over negen 'n matje klopt, op den bon gaat. 'k Was te gast op 'n kapelanij, ievers irï Limburg. Den Geestelijke woont daar nie in in 'n pastorie, maar op z'n eigen. In da kapelanij dus, mee zijnen eigen huisraad en huiselijk personeel. 't Kapelaantje bij wien ik veur 'nen dag en 'nen nacht thuis was, was 'n klein, vief, rosig en gezellig kaereltje, dat alles in 't groot dee. ZAn kapelanij was 'n royale, gezellige, ruima woonstee. Als gastheer was ie den „grootste", dien 'k m'n leven ontmoet heb heb. Hij schepte op en schonk vol, lijk 'nen vorst. 'Nen mensch, om nooit te vergeten, 'n Puik merk! Hij lachte geren, studeerde geren 't leven was 'm één van-God-gegeven-Feest. In 't stedeke had ie 'n zaaltje en dat had ie 'n „zaaltje" en dat pompte-n-ie eiken winter nen keer of tien vol mee duuzend, elf honderd bezoekers. Officieel kost er „maar" achthonderd man in, maar hij keek nie op twee-driehonderd koppen meer. Toch wist ie percies wie binnenkwam, want hij stond veur den aanvang eigens aan de deur. „Mijnen" avond wAs er elfhonderd man. M'n publiek hing a.an de muren als vliegen. Zat in de raamkozijnen, leunde teugen malkaar, in t kort: de zaal was vol als mud. „Lachen, Dré, laat ze lachen", had m'nen burg!"61" geZeed: "lachen d°en we geren in Lim- Nou óf ze 'r geren lachen! Ze fratten den Brabantschen humor raauw uit 't vuistje, mea schil en al! En als er zo'n dikke duuzend man nen en vrouwen, paters en pleegzusterkens, leeraren en boerenzeuns, statenléjen en steun trekkers, eerwèèrde en andere broeders, ik zeg: a s er zo n dikke duuzend Limburgers lachen gaan, dan slaat er 'nen brok lawrjt over oe los, of g onder nen waterval zijt geraakt vo e.,den avond zou den gastheer, „mijn" kapelaantje, me komen bedanken. En dat be- dankske viel bovenop m'n leste kermisvertelling ,en Fielp en den Blaauwe. Rosig neeë blozend en mee natte Iachoogen, kwam 6 -r°Tmelden zakdoek in z'n hand, zoo uil? m kaPelaantje naar boven, op 't too- Hij keek me aan en begost te lachen. De zaal dee mee. den0!?,.!?6?;1"161 ,"Dré"-!" E" schoot weer in den lach. De zaal dee mee. zee-t-ie en „hiiiii haha-hihi". Toen dr??e;n,"lez n pzicht af want de lachtranen E?knikkers zoo groot en zoo rond over z n rose wangen. lach?oit 200 iets meegemokt. Of er lachgas in de zaal gespoten was. h„„°en, te'n'ie 'ns teugen me, proestte „ge ■t wel",en hup-hup-hup ging ie van bekomen6 Z"6n St°eI' 0m daar te gaan de??? ?°,nd keP af mee 'n succesnummer veigens' waarnaar ik schuddend van plazier heb staan zien! 'kSh?rg6nS ?.'t ontbiJt vertelde-n-ie me: venr f:™21?1 n°S 'n half uur liggen lachen F5el ^Fielf?^." ik dieën Fie...Fie..< 't Begost werendig weer! 't ia ?6:k"b!?f me maar raP °P den trein, Neeë hu? bekomt Se in de locht!" Neee, hum zal ik ook nie rap vergeten! gin hork??? Van TrUi' Dré 111 en al8 altij"' gin horke minder van oewen t.a.v, Dreé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 10