Per auto tot bij den
Noordelijken Poolcirkel
De Brabantsche Briet
van Dré
DE BABY-FIAT SPOEDT ZICH
VOORT DOOR DE ONEINDIGE
DENNENWOUDEN VAN ZWE
DEN. HONGER DREIGT
DOOR DE HOTELSTAKING IN
ZWEDEN.
UMEA. 22 Jan.
Na onze start uit Schajren hebben we tot
aan de Duitsche grens eigenlijk weinig bij
zonders beleefd. De wep is bekend en al zoo
vaak gereden, dat je al blij bent als de
grens maar weer achter den rup is. Tot
onze groote schrik kon ik bij de Duitsche
douane onmogelijk m'n pas vinden. Ten
slotte bleek ze toch bij al onze prenspapie
ren te zitten. Enfin, 't moet niet alles van
een leien dakje paan, anders is de aardig
heid er te pauw af. Van ons oorspronkelijk
plan om over Venlo te caan, zijn we maar
afgestapt, omdat van Wezel naar Venlo
toch één hitna rechte wep loopt, die verder
geen moeilijkheden Zal opleveren.
's Middags tegen twaalven (Duitsche tijd)
vertrokken we van de douane in de richting
Wezel, waar we de route opzochten die we
straks terug tijdens de Rallve in omge
keerde richting zullen rijden.
Langs de Duitsche hoofdwegen is des
nachts een levendig verkeer van vracht
wapens en daar ze over 't algemeen nog al
flink snel rijden, konden wij met onze 5
P.K. met een topsnelheid van 85 K.M. niet
dan met veel overleg voorbijrijden, temeer
omdat er veel zijn met twee en sommige
zelfs 3 aanhangwagens; een lengte van 25
nieter is geen zeldzaamheid.
Voort ping het over Munster, Osnabrück,
Hannover. dat we omstreeks 6 uur 's mor
gens passeerden, naar Hamburg, waar wij
te 's morgens 9 uur arriveerden. Van Ham
burg zelf hebben we weinig gezien. Dat 't er
geweldig druk was. hebben we echter onder
vonden. Eindelooze rijen vrachtwagens ver
sperden ons den weg. Luxe auto's ziet men
er betrekkelijk weinig. Van vlug doorkomen
was zooals vanzelf spreekt geen sprake.
Van Hamburg tot de Deenscbe grens wa
ren de wegen bijzonder slecht; bijna alles
keien, wat 't rijden nu juist niet tot een
onverdeeld genoegen maakt.
Opvallend was. dat bijna nergens meer
een vlag te zien was. Bij vorige bezoeken
aan Duitschland heb ik wel eens op heel
gewone dagen heele straten, huis aan huis.
of raam naast raam zien vlaggen. Mis
schien heeft Göring wel verordineerd: eerst
Autohahnen en dan vlaggen, wat me niet
,zoo kwaad lijkt. Wegen gelijk aan de
Duitsche Reiehs Autohahnen vindt men in
heel Europa niet.
Na de deviezencontrole aan de grens te
rijn gepasseerd, kwamen we bij de Denen
terecht. Een uitermate gemoedelijke boel!
Na even onze passen te hebben gecontro
leerd en het carnet te hebben afgestempeld,
kregen we een geweldige belangstelling
voor ons Fiatje. Hoe twee mcnschen van
ons formaat daar in konden komen, was
hun een raadsel en toen we vertelden, dat
we er zelfs heel genoegelijk in konden sla
pen, scheen hun dat wel eenigszins boven
hun pet te gaan.
Ook waren onze nieuwe Dccnsèhe vrien
den nog al bezorgd over ons verblijf in
Zweden, met het oog op de Hotelstaking.
Er werd ons tenminste aangeraden in Ko
penhagen nog maar eens flink te eten,
want daarna zouden we wel honger moe
ten lijden.
De wegen, die we langs zijn gereden in
Denemarken, waren bijzonder goed.
Wat direct bij binnenkomst in Denemar
ken opvalt, is de hulpvaardigheid van de
menschcn en de netheid der huizen, 't Is
bijna Hollandsrh!
Te 6 uur 23 's namiddags zouden wc met
de veerboot van Nyhorg naar Körsör gaan.
We waren echter nog lV-s uur te vroeg. Ons
plan was om de wagen alvast maar bij de
veerboot neer te zetten en dan nog een
uurtje de stad in te gaan. maar dat was
gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Zoo'n veerboot is hoofdzakelijk voor spoor
wegverkeer. Er gaat bijvoorbeeld een heele
trein met reizigers en al op, terwijl ernaast
nog wat ruimte overblijft voor autovervoer.
Er is dan ook een prima aansluiting met
de spoorbanen maarde auto's komen op
de tweede of derde plaats.
Het werd een schier eindelooze reis om
havenhoofden en over spoorrails. Ik geloof
dat we zoo'n beetje de verste boot moesten
hebben die er te vinden was. Met ons Fiatje
op z'n dunne banden was 't een heele toer
om uit de gleuven tusschen de spoorrails
'vandaan te blijven. Er bleef danook na deze
cross-rail niet veel tijd over om de stad te
bekijken. Na een paar straten omgeloopen
te hebben werd het hoog tijd om de boot op
te zoeken.
De overtocht duurt ongeveer uur,
welke tijd we benutten om wat te eten. waar
toe een bijzonder goede gelegenheid aan
boord was.
Van Korsór naar Kopenhagen was het
slechts een kleine honderd k.m. die we er
binnen 2 uur doorgedraaid hadden.
Kopenhagen wordt weieens het Pa
rijs van het Noorden genoemd. Nu,
wat de lichtreclames betreft zou ik
zeggen dat het de Lichtstad zelfs
overtreft. Voor een paar vermoeide
automobilisten is dit echter minder
aangenaam. We zijn vrij zeker door
tal van verkeersseinen heengereden
zonder er ook maar iets van te ont
dekken, zoo schitterde het Neonlicht
aan alle kanten.
Den volgenden morgen kwamen
we namelijk tot de ontdekking dat er
boven ieder kruispunt lichtsignalen
hingen enwe hadden er
's avonds niets van gezien.
Indachtig den raad van de Deensche dou
ane hebben we er nog eens extra goed van
gegeten, waartoe volop gelegenheid was,
want de Denen schijnen geweldig veel van
goed eten en drinken te houden.
Het was zoo zonder erg al vrij laat voordat
Kees Kruit, de bekende Noordhol-
landsche automobilist, verhaalt in
bijgaanden reisbriei van de rware
tocht naar het verre Umea, binnen
den Poolcirkel gelegen, welke hij,
met zijn stoeren metgezel, Dr. de
Wit nit Oudkarspel, volbracht, ten
einde mede te doen aan de Monte-
Carlo-Sterrit.
Nu het Noordhollandsche team on.
danks zwaren tegenslag er tot dus
verre in geslaagd is zijn wagentje
loopende te houden, zal het verhaal
van zijn avonturen zeker nog in
iooge mate aan aantrekkelijkheid
winnen.
we Donderdag Kopenhagen verlieten, zoodat
we besloten om van Donderdag op Vrijdag
maar weer door te rijden.
In Zweden.
De grensformaliteiten waren weer gauw
vervuld, waarna we het moeilijkste gedeelte
van onze reis aanvingen.
Het begin was bijzonder goed; een breede
betonweg voerde ons de binnenlanden van
Zuid-Zweden in. Maar nauwelijks 30 km.
verder hield dat op en kwamen we op smal
le bochtige wegen terecht die in een erbar-
melijken toestand verkeerden. Dank zij de
wegvastheid en de veering van ons Fiatje
werden al deze hindernissen evenwel spelen
derwijs genomen.
In de buurt van Varnamö maakten we
kennis met de eerste sneeuw; 't was echter
nog niet van dien aard dat we er last van
hadden. Het landschap was onder een dikke
laag sneeuw bedolven, maar op den weg
was alles al vlak gereden, zoodat de hobbe
lige bestrating verdwenen was en het er eer
der beter dan slechter op werd.
Jönköping, de luciferstad, en Huskvarna,
ook een groote fabrieksstad hebben we bij
nacht spelenderwijs genomen. Steeds gaat
het door in de richting Stockholm. De we
gen worden allengs weer wat beter, zoodat
we onze snelheid aardig pp konden voeren.
Omstreeks 12 uur 's middags arriveerden
we in Stockholm.
't Was er intusschen niet warmer op ge
worden. Alles was sneeuw en ijs rondom.
Ontdat we nog enkele inlichtingen over de
route naar Umea wilden hebben, zijn we
naar de Autom. club getogen, waar men
ons met alle mogelijke raad bijstond.
Doch naar Umea te rijden vond
men een bijzonder hachelijke onder
neming. Sneeuw tot een meter hoog,
slechte en bochtige wegen, was al
het minste waar we op moesten re
kenen. Weinig bemoedigend nieuws,
al zoo.
In Stockholm ondervonden we wat een
hotelstaking beteekent. Met geen mogelijk
heid was een goede eetgelegenheid te vin
den; tenslotte raakten wij verzeild in een 3e
rangs restaurantje waar werkelijk nog iets
eetbaars te verkrijgen was.
Om een uur of 3 waren we met alles
klaar gekomen, 't Fiatje was intusschen
doorgesmeend en nagekeken, zoodat we
maar weer welgemoed aan de laatste 800
K.m. begonnen.
Op weg naar den Poolcirkel.
Zoo tegen vieren 's namiddags wordt het
hier al weer aardig donker, zoodat het al
gauw weer pik zwarte nacht was. Tot aan
Gaole bleef de weg vrij goed, hoewel overal
een flinke laag sneeuw op het wegdek lag.
Even voor Gaole begon het nogal flink te
regenen, zoodat in een oogenblik de weg in
een ijsbaan herschapen was. Oppassen is
dan dubbel de boodschap, hoewel de situatie
veel minder gevaarlijk is dan op de Hol-
landsche wegen. Er staat als het ware een
sneeuwmuur aan beide zijden van de weg,
zoodat je gerust een slippertje kunt maken.
Hoogstens moet de wagen dan uitgegraven
worden. In Giiole hebben we ons geluk nog
eens op de restaurants beproefd. Na een
tijdje zoeken hebben we maar een politie
agent aangeklampt, die ons toen heel netjes
aan het eenige restaurant dat nog open was,
afleverde. Nou, dat doet een mensch toch
recht goed, zoo'n stevige maaltijd!
Geheel opgefrischt togen we weer op pad.
't Regende nog een beetje, maar toch begon
het al weer minder glad te worden.
Door onafzienbare dennewouden gaat het,
berg op berg af, steeds noordelijker, Veel
verkeer is er niet. Een enkele autobus of
vrachtwagen is het eenige wat nog op
weg is en na 12 uur 's nachts houd ook dat
op.
Thans waren we geheel verloren in ee
kille, sombere eenzaamheid van zwijgei'i
wouden en kale, ijzige vlakten. De en'e,
dorpen waar we doortrokken zijn als uitg
sterven, 't Is wel wat beklemmend en tot
overmaat van ramp raakten we even an en
goeden weg af, wat nu precies het onaange
naamste is dat je kan overkomen. an
nu waren we op wegen die voor autover
keer minder geschikt zijn. Er staan bijna
geen wegwijzers, en hellingen van zoc«a
20<? zijn geen zeldzaamheid. 't F.enigste
voordeel is dat je absoluut geen last meer
hebt van de slaap, die, als je zoo onge\eer
een 35 uur achtereen in een auto hebt ge
zeten nog wel eens lastig wordt.
Na alle mogelijke en onmogelijke gehuch
ten te hebben doorgereden, kwamen we ge
lukkig weer op de hoofdweg terecht en als
dan de dag doorbreekt zijn we nog zoowat
200 k.m. van Umea verwijdert en tuft ons
dappere karretje door een overweldigend
mooie streek.
Tot nog toe hebben we ons gemiddelde
van 40 k.m. per uur goed kunnen volhou
den, zoodat we niet anders dan tevreden
kunnen zijn.
Deze laatste 200 k.m. echter zijn
geweldig zwaar voor ons kleine
wagentje. Het gaat maar steeds
kronkelend omhoog en omlaag, ter
wijl we nu last krijgen van de losse
sneeuw, die er vannacht gevallen is,
en nog niet opgeruimd is.
Dat sneeuwruimen in Zweden is overigens
reusachtig goed georganiseerd. In ieder
dorp en gehucht langs de hoofdweg, zijn
menschen aangesteld, die iederen dag, in
dien het noodig is, een bepaald gedeelte van
de weg met de sneeuwploeg bewerken. Ook
de meeste postauto's zijn met zoo'n dergelij
ke ploeg uitgerust en het is een fantastisch
gezicht om zoo'n bus met een vaartje van
6070 k.m. over een besneeuwde weg te
zien suizen.
Zoo hebben we dan Zaterdag om onge
veer 2 uur het noordelijkste punt van onzen
tocht bereikt, om een Dinsdagavond de reis
naar het zuiden weer te aanvaarden. Dan
als deelnemer aan de beroemde sterrit! Als
de weergoden met ons zijn en het niet laten
sneeuwen of regenen is het mogelijk de reis
door Zweden binnen de vastgestelden tijd
te rijden, maar mocht het beginnen te sneeu
wen dan wordt het voor ons met ons gering
motorisch vermogen enorm zwaar, zoo niet
onmogelijk om verder te rijden.
Ulvenhout, 27 Januari 1938.
Amlco,
Meestal gaat het
zóó: 't Bestuur be
gint 'nen heel seer-
jeuzen krisponden-
tie over de „door
UEd. te behande
len onderwerpen"
en 't eindigt daar
mee, dat er in de
zaal nooit één pro
gramma wordt
opengevouwen en
ik glad vergeten
ben wat veur
nummers" of ik
1 t i IU1MN.
opgegeven had...!
Want de brievenschrijver^' gebeurt meestal be
ginne zomer en de uitvoeringen vallen midden
winter!
Dan is er nog iets.
Daar zijn bekanst gin besturen 't klinkt
gek die weten wat de lejen willen! De be
sturen willen serieus doen en de lejen willen
lachen! (Deuzen tip kost niks! Ook nie veur de
Radio-Omroepen
'n Veurbeeldeke.
Veur 't vijfde winterseizoen kwam ik te G
De zaal „Afgelajen vol", lijk den technischen
term luidt. „Afgestampt vol", wordt ook geren
gezeed. En om 't Bestuur 'n plazier te doen,
zeg ik dan altijd zóó: „aardig bezet, ee?"
„Oem. Jewèl", zee den „Fielp", mee 'n onte-
vrejen gezicht.
Nou, ik docht: krijg de pip. En 'k ging 'ns
achter op 't tooneel kijken, of de zaken daar
in orde waren. Ochja, mee zo'nen veurzit-
ter...! 'k Heb in m'n leven meer mee 't bijltje
gehakt, dat ge, naar den „baas" zijnen zin, zijn
klantjes te goed bediende...! Nie alleen kinders
zijn dikkels teugen d'r eigen: groote menschen
zijn op die manier ook dikkels kindsch! Wij
leven wel in 'n z.g. democratisch land, maar ik
ervaar toch altjj, dat nie de massa, maar wel
,,'nen baas" baas is! Al is 't dikkels 'nen baas
of bazin, waar niemand gedacht op hee! Allee
misschien kin 't ook nie anders. Daar hóórt
op den bok maar éénen koetsier en als ge 't
mee oewen koetsier dan 'n bietje treft en 't
wageltje dus goed rijdt, dan hebt g'als passa
gier niks te murmereeren! Onzen Fielp b.v. is
op Ulvenhout 'nen pracht-„koetsier". De feest-
comité's benoemt le uit democratisch „princi-
piep", maar als er éénen teugen den Fielp in
gaat. dan blaft ie 'm zóó ongenadig af, dat zo'n
„bestuurs"-lid niks meer teugen den Fielp
durft te zeggen, veur 't feest in vollen gang
en den Fielp 'n bietje zat is.
En slagen onze feesten...?
Ze slagen zóó, dat groote V.V.V.-besturen
ons allemaal lid willen maken (behalve... den
FielpEerelid kunnen we ook worden, maar
we houwen de eer heelegaar veur Ulvenhout
en veur onzen Fielp! Wiedes!
Als groote politieke Fïelpen „landdagen"
houwen, om van alles te beloven en 't volk
gratis of veur weinig geld naar den landdag
brengen en als er dan 30 of 40 duuzend man
komt. dan zijn er fotografen en kranten tekort,
om 't massale succes te boekstaven!
Maar als er hier 'n verjaar-partrjke is, zoo
als verlejen zomer, dan tooveren wij 100 duu
zend man naar Ulvenhout, zonder vrijreizen...!
Neeë. wij hebben 'nen besten koetsier! En
als ie dan roept: „Huivenhout mot Hekselsior",
dan trekken de peerden weer ééns zoo steuvig
aan!
Maar ik dool van m'n chapiter.
'k Wou dan gezeed hebben g'ad: als dieën
veurzitter van daarsjuust z'n stampvolle zaal
lejen ging welkom toeroepen, dan zee-t-ie: „dat
t bestuur varigvond meer dan tevrejen is, mee
deze volledige opkomst, hoef ik wel nie te zeg
gen! Maar... da's gin verrassing! Toen ver
lejen maand Dr. Dieendie hier was, mee zijnen
tooverlanteern en lichtbeeldkes, zaten wij hier
mee z'n ge-zeuverien. Volgende week komt per-
fester Zusenzoo en ik hou m'n hart al vast!
Maar als den Dré hier komt, dan stjn jullie altrj
trouw present, ja dan kómt 't vrouwvolk
zelfs volledig op, waarvan wij overigens 't heele
jaar 't puntje van d'r neus nie te zien krijgen!"
Enzoovoorts, amico. Nou gij!
Veur 'n paar weken gelejen, 't was in 't
Oosten van ons land, gaf 't bestuur me veur
den aanvang 'n paar tips. „Hou er rekening
mee, Dré", zeeën ze mee veul nadruk: „de be
volking van deze stad is zwaar christelijk!"
„Ik ook", zee ik.
„Neeë, zoo bedoelen wij 't nie. 't Grootste deel
is fijn protestant en de rest hee jaren onder
'nen strengen pastoor gezeten!"
„Nou, dan wordt 't hoog tijd, dat ze hier 'ns
'nen keer kunnen lachen", antwoordde-n-ik.
„Neeë, Dré, luister nou goed: hou 't zaakje
stemmig", zee den „Fielp" en hij dempte mee
z'n uitgespreide handen alvast elk geluid.
„Kek 'ns", zee ik: „ik was heelegaar nie van
plan, om hier de peeën te komen opscheppen,
da's m'n gewoonte nie. Maar toch geloof ik, dat
guillie 'n groote fout hebt gemaakt...!"
,,'n Fout??" voegr 't bestuur mee 'n ge
zicht als 'nen loketambtenèèr, die nooit fouten
maakt: ,,'n fou-out??"
„Ja! 'n Fout! Guilie hadt veur deuzen avond
'nen doodsbidder motten vragen!"
'k Zag duidelijk, dat dieën Fielp 't woordeke
,stik" inslikte, dus ik had zekerheid dat ie...
gin fout gemaakt had!
Wat ook uitkwam, 'n Zaal, amico, 'n zaal!
Om er mee naar de „Gouwen Koei" te trekken.
Ja ge maakt zooiets mee, veur 't gordijn
opengaat.
Maar als den doek open is, zijt ge nóg nie
klaar!
Ik kwam 'ns veur 'n zaal menschen, 't
schoonste publiek dat ge wenschen kunt. Wat
ge noemt: de blom van de gemeente.
De veuropgezette bedoeling was: 'nen gezel-
ligen, vroolijken avond!
Nou dat kan altij gevonden worden. Als ik
begon, viel m'n oog op 'nen dikken, breejen
kaalkop, mee 'n stuursch gezicht. Ik docht:
kale, jou hou ik in.de gaten. Gij hebt 'n gezicht
of ge nog nooit gelachen hebt, dus jouwen
kanis is mijnen thermometer vanavond. Ja,
jonk, zoo gaat dat! Ge denkt altij aan heel an
dere dingskes, dan waar g' over praat.
Afijn, ik begin, kijk deur de zaal, (naar nie
mand; 'n kunst die g'oe veur dieën janklaasen
Aan mot leeren) en nou en dan neem ik m'nen
„thermometer" 'ns op. Die stond op... nul! Ik
klasjeneer verder, hoor hier en daar al 'ns gie
chelen, kijk naar m'nen thermometer...: nul!
Daar schiet de zaal in 'nen korten lach, 'k
geef 'm van katoen, de zaal lacht weer: d'n
thermometer staat op nul!
Dieën kearel zat me aan te kijken, als 'nen
schellevisch. Hij knipte nog nie mee z'n oogen.
Hield z'n handen gevouwen op z'nen buik en
kéék. 't Was of ie mij uit z'n hoofd leerde. En
gin horke aan me vergeten wou.
Afijn, de zaal „dee" 't goed, hoorde-n-ik wel
nogééns: gezichten bekijk ik nie. Ik kijk
sjuust 'nen centimeter over de kuiven, schei
dingen en „watergolfkes" henen de zaal
„dee" 't goed, maar ik was nie content. M'nen
„thermometer" liep gin stripke-n-omhoog!
De pauze was één feest. Altij, 'n goei teeken!
Rooie kopkes. glanzend oogskes, 'n voldaan be
stuur. dat s m ij t mee sigaren en kommekes
koffie, dat vraagt om maar nie op 'n kwartier-
ke te letten, stralende wefkens om verliefd op
te worden neeë, 't was dik in orde. Maar
toch... Toch zat er 'nen angel In 't gras! Dieën
stuurschen, dikken kaalkop, die in de pauze
mee 't zelfde strakke smoel in z'nen koffie zat
te blazen! 't Viel me eigenlijk gezeed mee, dat
ie blééf! Want hij scheen van me te kunnen
kotsen.
Na de pauze liep alles weer vaneigens, 'k Dee
nóg 'n schep op 't vuur, maar... m'nen thermo
meter bleef op nul staan! En hoe meer ik m'n
eigen moeite gaf om dieën kearel te laten
lachen, hoe royaler den lach uit de zaal schoot,
maar hoe strakker dat kaal-stuk-steen bleef
staren.
'k Schee er dan ook af ten leste mee 'nen
natten rug van d'inspanning, mee dikke voeten
van vermoeidheid en mee 't onvoldaan gevoel,
van dieën vent nie ontdooid te hebben.
En als ik mee'n bestuur èfkens afrekende,
m'nen nek uitdroogde en 'nen kouwen slok pils
er deurgooide, dan "vroeg ik zoo langs m'n neus
weg: „wie was toch dieën mënêèty mee dieën
kalen kop, daar op de vijfde rij?"
„Oh zee den secretaris: ge bedoelt den
dooven van Laar, Dré?"
Ik lachte m'n slok pils als 'n reuze ster teu
gen den muur aan!
Achteraf bleek, den dooven van Laar kost
wel gin woord van me verstaan, maar hij wou
me 'ns... zien!
Nou, amico, wat dat betreft had ie waar veur
z'n geld genomen!
En later ben 'k daar niemeer ingetippeld.
Want 'k heb meer zulke belangstellenden veur
m'n aanschjjn g'ad. Maar Alles leert! Ook 't
werken mee thermometers die op nul bevroren
blijven staan als de dampen uit oewen boord
slaan.
Eén van de dingskes die oe 't sterkst op
vallen op zulke reizen, is 't groote verschil
in de mentaliteit van stad tot durp, van durp
tot stad. Ge kunt zeggen: in elke plaats is
't volk anders. Al liggen de plaatsen soms
maar tien km van malkaar af. Eén groote
overeenkomst is er! Hoe sterker 't zielental
is van 'n zekere bevolkingsgroep, in één
plaats, hoe meer ruzie er is onder de gelijk-
denkenden. En omgekeerd.
In 'n plaats b.v., waoar de katholieken veul
in de minderheid zij n, daar schieten de
katholieken 't best mee malkaar op. 'k Kan
gin plaatsnamen noemen, maar 'k zou ze in
500 K.M. PER UUR MET EEN T RE INI
Het klinkt onwaarschijnlijk, maar toch ge-
loolt een ernstig man van de wetenschap,
Prof. Wiesinger van de Universiteit te Zü-
rich. dat bet mogelijk is om met een trein
een snelheid van 500 K.M. per uur te berei
ken. Op het oogenblik neemt hij proeven
met bovenstaand model. Een bijzondere
railconstructie zal ontsporen onmogelijk ma
ken. Het model is 2.5 M. lang, weegt 45 kilo
en wordt door een kleine benzinemotor
aangedreven. Hiermee werden reeds snel
heden van 115 K.M. per uur bereikt*
uiinnen opsommen! Zijn ze sterk in
meerderheid, 'dan heb ik dat al aan de
zichten leeren zien. Dan is er veur malkaar
dahjk veul minder respect. Veul minder vrin.
de$kGrap waar Oldenzaal om schatert, wordt
in Zwolle nie verstaan.
'Nen serieuzen zet, waar Nijmegen veur in
d'handen klapt, wordt in Arnhem me deur.
gr°tnBlfe"endst'feestelijk leven vindt g' op
stïïekes6 ^Moeilijks" publiek is te zoeken'^
de provinciestad, die van haar eigen denkt,
dat ze volgt op Amsterdam.
Plazierigst werken xs in groote stejen en in
de stedekes-onder-de-maat. Groote provincie,
stejen te klein veur tafellaken en te groot
veur servet „doen" teren blasé. Daar te
ook den zurg 't grootst. 5 eural den middel,
stand is daar veul gekuld.
En in die soort stejen, mee wat garni
zoen 'n paar „soozen", veul „klassen" en
kliekskes, daar springen ze bij voorkeur iets
verder, dan den stok lang is endat ver.
zuurt de zielementen.
Ook zijn er nog van die ouwerwetsche vrij.
gevochten stedekes, die ge op de Kaart van
1938 nie meer zoeken zou!
'k Was 'ns inIk kan zelfs de eerste
letter nie noemen, want dan is den naam al
half verrajen.
Als mijnen arbeid erop zat, dan kosten we
benejen „iets" krijgen, zee 't bestuur. Daar
was 'n prachtige Gouwen Koei-stemming, den
avond was puik geslaagd en daar moest 'ns
op geklonken worden, zeeën den Boven,
meester, den Postdirecteur, den „Gasdirk" ltjk
ze 'm noemden, den Beenenafzetter lijk ze
den dokter daar serieus betitelen, enz. enz.
't Pliesie-uur is daar elf uur. Dan motteq
de kroegen dus dicht.
Omtwee uur, daar was nie „iets",
daar was „veul" te krijgen, kwam den
veldwachter binnen, mee 'nen grooten hond
aan de lijn.
„Heeren," zee-t-ie: ,,'t is tijd".
Ik kost nie zeggen, eerlijk is eerlijk, dat
dieën mensch zijnen dienst overdreef.
„Zeg 's," zee den man, die 't eerst over z'n
stomme verwondering henen was: „zeg 's,
komde gij ons 's nachts om twee uren ver
tellen, dat 't elf uur is gewist?"
Den veldwachter salueerde en stotterdei
„jejejawel, meneer".
Stilte. Onheilspellende stilte. Alleen den
hond z'n nagels hoorde-n-ik kretsen over den
vloer.
„En gij docht," vroeg den directeur in
stijgende verbazing: „en gij docht dat wij dat
nie wisten
„Ehj... ehnimme nie kwalijk meneeü
asteblieft," stamelde salueerdend den veld
wachter en mee 'nen „goeienavond heeren",
sloeg ie ongeveer op de vlucht.
Toen keken de directeuren en beenafzetteré
malkaar nog 'ns aan, zuchtten: „wat 'n tijen'"
en lieten nog 'ns voldoen.
'n Dikke onderwijzeres schudde d'r eigert
nog 'ns op, liet 'nen boerenjongen brengen en
zee: „laten we vanavond nie over de ge
meentepolitiek gaan praten, 't is hier veul ts
gezellig". En ik begreep, dat de „dienst-
klopperij" om ten twee ure 's nachts te komen
zeggen, dat 't al elf uur was gewist, tot de
gemeentehuishouwelijke intimiteiten behoorde*
waar ik niks mee te maken mocht hebben,
't Zou kunnen, da'k ginnen plazierigen indruk
meenam van deus stedeke
Maar één ding, amico. 'k Gaai er nooit
meer naar toe. 't Duurt me daar te lang eeï
't elf uur isMan, daar zou ge er koppijn
van krijgen.
Maar zulke stedekes zijn er nog in Neder
land, al zoude dat nie vermoeden, daar bjj
juilie, waar 't dienstmeske, dat om vijf over
negen 'n matje klopt, op den bon gaat.
'k Was te gast op 'n kapelanij, ievers irï
Limburg. Den Geestelijke woont daar nie in
in 'n pastorie, maar op z'n eigen. In da
kapelanij dus, mee zijnen eigen huisraad en
huiselijk personeel.
't Kapelaantje bij wien ik veur 'nen dag
en 'nen nacht thuis was, was 'n klein, vief,
rosig en gezellig kaereltje, dat alles in
't groot dee.
ZAn kapelanij was 'n royale, gezellige, ruima
woonstee. Als gastheer was ie den „grootste",
dien 'k m'n leven ontmoet heb heb. Hij schepte
op en schonk vol, lijk 'nen vorst. 'Nen
mensch, om nooit te vergeten, 'n Puik merk!
Hij lachte geren, studeerde geren 't leven
was 'm één van-God-gegeven-Feest.
In 't stedeke had ie 'n zaaltje en dat
had ie 'n „zaaltje" en dat pompte-n-ie eiken
winter nen keer of tien vol mee duuzend, elf
honderd bezoekers. Officieel kost er „maar"
achthonderd man in, maar hij keek nie op
twee-driehonderd koppen meer. Toch wist ie
percies wie binnenkwam, want hij stond veur
den aanvang eigens aan de deur.
„Mijnen" avond wAs er elfhonderd man. M'n
publiek hing a.an de muren als vliegen. Zat
in de raamkozijnen, leunde teugen malkaar,
in t kort: de zaal was vol als mud.
„Lachen, Dré, laat ze lachen", had m'nen
burg!"61" geZeed: "lachen d°en we geren in Lim-
Nou óf ze 'r geren lachen! Ze fratten den
Brabantschen humor raauw uit 't vuistje, mea
schil en al! En als er zo'n dikke duuzend man
nen en vrouwen, paters en pleegzusterkens,
leeraren en boerenzeuns, statenléjen en steun
trekkers, eerwèèrde en andere broeders, ik zeg:
a s er zo n dikke duuzend Limburgers lachen
gaan, dan slaat er 'nen brok lawrjt over oe los,
of g onder nen waterval zijt geraakt
vo e.,den avond zou den gastheer, „mijn"
kapelaantje, me komen bedanken. En dat be-
dankske viel bovenop m'n leste kermisvertelling
,en Fielp en den Blaauwe.
Rosig neeë blozend en mee natte Iachoogen,
kwam 6 -r°Tmelden zakdoek in z'n hand, zoo
uil? m kaPelaantje naar boven, op 't too-
Hij keek me aan en begost te
lachen. De zaal dee mee.
den0!?,.!?6?;1"161 ,"Dré"-!" E" schoot weer in
den lach. De zaal dee mee.
zee-t-ie en „hiiiii haha-hihi". Toen
dr??e;n,"lez n pzicht af want de lachtranen
E?knikkers zoo groot en zoo rond
over z n rose wangen.
lach?oit 200 iets meegemokt. Of er
lachgas in de zaal gespoten was.
h„„°en, te'n'ie 'ns teugen me, proestte „ge
■t wel",en hup-hup-hup ging ie van
bekomen6 Z"6n St°eI' 0m daar te gaan
de??? ?°,nd keP af mee 'n succesnummer
veigens' waarnaar ik schuddend
van plazier heb staan zien!
'kSh?rg6nS ?.'t ontbiJt vertelde-n-ie me:
venr f:™21?1 n°S 'n half uur liggen lachen
F5el ^Fielf?^." ik dieën Fie...Fie..<
't Begost werendig weer!
't ia ?6:k"b!?f me maar raP °P den trein,
Neeë hu? bekomt Se in de locht!"
Neee, hum zal ik ook nie rap vergeten!
gin hork??? Van TrUi' Dré 111 en al8 altij"'
gin horke minder van oewen t.a.v,
Dreé.