XoS naait! 't HOEKJE OUDERS Uit het rijk van de Jungfrau Interlaken, de parel van het Berner Oberland Vacantie in den winter Dankbaarheid Belangrijke vondsten in Olympia VOOR DE ÜUTTERTJEU De zweeflust zit den mensch in 't bloed. Dat is wel altijd het geval geweest, maar tegenwoordig toch meer dan ooit. De mo gelijkheid tot snelle verplaatsing met auto, motorrijwiel, fiets, motorboot en vliegtuig fascineerde oud en jong dermate, dat onze natuurlijke voortbewegingswijze geheel op den achtergrond geraakte om plaats te ma ken voor een fabelachtige bedrevenheid in het bedienen van de hefboomen, knoppen tn wat dies meer zij. Doch ook dit is al weer anders geworden. Men is al lang tot de ontdekking gekomen, dat er wel met steeds grootere snelheden, met benzine stank, olie, vet en stof allerlei te bereiken is. maar dat de kruidige boschgeur, een Sennhut in de zonneschijn, een scherpe, prikkelende gletscherwind toch altijd nog dingen zijn, die voor hart, longen en slanke lijn in één dag meer doen dan 1000 kilo meter veeren, schokken en vibreeren op 't duurste saffiaanleer van een luxe-wagen. Het trekken is weer in de mode geko men. Men trekt het eigen land door na tuurlijk, dat in de eerste plaats! maar men gaat ook verder, de grenzen over, de bergen in! Het Berner Oberland wordt op nieuw ontdekt. Daar zijn dalen, door geen menschenvoet, behalve die van den jager betreden, waar vos, marmot, gems, ree en adelaar nog ongestoord hun leven van ja gen en gejaagd worden leven. De berg, die het geheele Berner Ober land beheerscht, is de Jungfrau. De naam moet zijn oorsprong vinden in de omstan digheid, dat de Alpen, die aan zijn voet liggen, tot het vrouwenklooster van Inter laken behoorden en dientengevolge Jung- fraualpen genoemd werden. In haar schaduwen bloeiden heele dy nastieën van berggidsen op, onder haar machtigen blik verrezen de centra van we- reldtoerisme, wier namen zelfs een En- gelschman kan uitspreken. Een spoorweg net, dat in Interlaken zijn uitgangspunt heeft, ontsloot den toegang tot het gebied van de Jungfrau. Van daar uit bereikt men Lauterbrunnen en Grindelwald. Van Lau- terbrunnen voert een zijtak, de Mürrenlijn, naar het hoogste gelegen Kurort van het Berner Oberland.. Doch ook begint in Lauterbrunnen de Wengeralpenbaan, die in anderhalf uur naar het centrum van de Alpensport, naar Wengen en vandaar over de Wengernalp naar den Kleinen Schei- degg voert. Grindelwald is vooral bekend als het dal der gletschers en inderdaad ko men de uitloopers van de beide Grindel- waldgletschers tot dicht bij de plaats. De Kleine Scheidegg is het laatste, of schoon toch altijd nog 2200 meter boven den zeespiegel gelegen station van de Jungfraubaan, die bij den Eigergletscher in het graniet van den Eiger wegkruipt. Aan den voet van dit grootsche Alpen landschap ligt Interlaken. Een naam, die in Zuid-Afrika even bekend is als in de Argentijnsche estancia's, een internatio naal toeristencentrum midden in het mach tigste deel van de Alpenwereld. De stroom van levenslustigen uit heel de wereld trekt zich hier sinds een halve eeuw samen. Toch heeft Interlaken ook een echte volkscultuur, een boerencultuur, die aan vankelijk onder den druk der aanstormen de toeristengolven dreigde ten onder te gaan. Toch wist zij zich te handhaven en doet zich thans onder verschillende inte ressante vormen aan den toerist voor; wjj noemen slechts: de Wilhelm Teil Freilicht- spelen, de houtsnijkunst en de tapijtweve rij. Interlaken heeft natuurlijk nog altijd zijn Höheweg, waarlangs in den loop der tijden alle grooten der aarde getrokken zijn en die thans het uitgangspunt van de mooiste bergspoor- en autotochten is. Een generatie met verzienden blik heeft ervoor gezorgd, dat het schitterende gezicht op den schoonsten berg van de Berner Alpen, de Jungfrau, voor altijd vrij blijft. Zoo is ei dan niets wat het grootsche uitzicht uit de hotels belemmert. Doch in de luwte van den Harder werd een mondain strand bad gebouwd, dat 'n geliefkoosd punt van samenkomst van de Interlakensche badgas ten is geworden. Van den Harder boven Interlaken heeft men overigens een prach tig wijd uitzicht, een panorama, dat de Berner Alpen van hun schoonste zijde doet zien. Maar ook om zijn steenbokkenkolo- nie is de Harder beroemd. Hier aan den voet van den Harder kan men dezen trot- schen Alpenbewoner in kudden aantref fen, waar zij binnen de omheiningen ge houden worden. Op den breeden bergrug ziet men ze over de rotsen klauteren en op de groene berghellingen weiden. En dan de meren: het Thuner- en Brien- zermeer. Wie hiervan geen andere voorstel ling heeft dan van twee reusachtige strand baden, is verkeerd ingelicht. Thuner- en Brienzermeer beteekenen heel wat meer; steden, dorpen, gehuchten, bergen en berg sporen vallen er onder. Daar is in de eer ste plaats Thun met zijn slot, dat zijn mid- deleeuwsche afkomst niet verbloemen kan. Twee andere sloten verleenen Oberhofen en Spiez hun bijzonder cachet. En on weerlegbaar bewijs voor den goeden smaak van de vroegere slotheeren in Spiez en Oberhofen groeit een bijzonder fijne wijn. En over al dit schoons laat de Jungfrau haar wakend oog gaan. Wie in dit landschap van spanning tus- schen subtropisch en arktisch klimaat als zwemmer, bergbeklimmer, tennis- en golf- speler, als vlieger, automobilist of trekker, als vriend van vroolijk mondain gedoe of van eenzaamheid en stilte, als jongeling bruisend van levenslust of als rustig ge nietend grijsaard, verpoozing komt zoeken, die vindt hier in vijf eh zestig vacantie- oorden op vijf en zestig verschillende ma nieren wat van zijn gading is. Ofschoon het vacantie nemen in den winter reeds kort narden oorlog „modern" begon te worden, is het er toch eigenlijk pas goed in gekomen sedert in de laatste jaren de spoorwegverbindingen zooveel zijn verbeterd en het reizen ons zoo ge makkelijk mogelijk wordt gemaakt en vooral ook sinds het mondaine leven zich meer en meer van de groote steden der met mist en regen geplaagde lage landen verplaatst heeft naar de klare, zondoor- gloeide atmosfeer van het hooggebergte. Daarbij komt, dat men en dit geldt vooral voor ons land met zijn druilerige kwakkelwinters langzamerhand is gaan Het Langwieser viaduct in Engadin, de grootste uit ijzer en beton bestaande spoor brug ter wereld. Foto C. Brandt. inzien, dat men den zomer heel goed aan zee en strand kan doorbrengen, doch dat, als er gereisd moet worden, uit een oogpunt van gezondheid niets verkieslijker is dan een paar weken wintersport in de bergen. Bovendien is het voor de meeste men- schen beter twee maal in het jaar een korte vacantie te nemen en die in ver schillend klimaat door te brengen dan eenmaal in het jaar een langere vacantie met daartegenover een veel te lange en ononderbroken periode van werken. Een korte onderbreking van den dage- liikschen kringloop van plichten en zorgen kan ons op zichzelf reeds zooveel goed doen. Hoeveel te meer zal dit dan niet het geval zijn, als men zoo'n week van ont spanning doorbrengt in de zuivere berg lucht temidden van stralenden zonne schijn, waar gezonde sport hoogtij viert, waar blijheid en levenslust heerschen en waar in het zoo gansch andere klimaat de jongeren hun spieren stalen, de ouderen zich als verjongd gevoelen. Wie kent niet het gevoel van blijde verwachting, van zalige ontspanning, dat over ons komt, als de trein zich in beweging zet, als wij het land van grijzen mist en miezerigen regen achter ons gaan laten, om in snelle vaart naar de heerlijke bergregionen te worden gebracht, waar zich de stralend blauwe hemelkoepel welft boven een we reld van blanke sneeuw en lachende zon neschijn. Natuurlijk maakt het nog verschil waar heen men gaat. Niet elke reis naar de ber gen is op zichzelf reeds een genot. Doch er zijn bij zoo'n reis altijd gedeelten van het traject, die, hoe snel wij er ook door ijlen, een dieperen indruk op ons maken den menige plaats, waar wij eenige weken doorbrengen. Wie bijvoorbeeld naar Arosa gaat, het prachtig gelegen, meest luxueuse wintersportcentrum van het Engadin, zal zich onmogelijk aan de machtige betoo- vering van dien rit door spelonken en over wouden, langs woest romantische rotsfor maties en wild stroomende bergwateren kunnen onttrekken. Even onvergetelijk is de rit over het Langwieser viaduct, de grootste betonnen spoorwegbrug ter we reld. In sierlijke bogen overspant hij een duizelingwekkenden afgrond. Een klassiek voorbeeld van de schoonheid en volmaakte harmonie, waarmee zich moderne inge nieurswerken aan het landschap kunnen aanpassen. Deze rit heeft menigeen de schoonste er varing van zijn vacantie genoemd en dat wil wat zeggen, als men weet, wat hem daarboven in het Plessurdal aan den voet van den Aroser Weisshorn nog alles te wachten stond. Want dat is waarlijk niet gering. Wie nooit dit juichende, stralende leven van sport en zon en levensblijheid, dat van December tot einde Maart in Arosa heerscht, heeft meegemaakt, kan er zich geen voorstelling vormen van de aaneen schakeling van sportgebeurtenissen en fes tiviteiten, die men hier meemaakt. Ski wedstrijden en bobsleighraces, paarden rennen en skijöring wisselen onophoude lijk af met schaatswedstrijden op de vele spiegelende vlakten, die Arosa rijk is. Daar zijn de grootste sterren op de smalle ijzers te bewonderen, wier sierlijke en kunstige verrichtingen u in ademlooze bewondering doen toeschouwen. Daar zijn ijshockeywed- strijden, waarbij het publiek dikwijls in nog heviger spanning verkeert dan bij voetbalmatches. Dan zijn er de hardrijders uit alle deelen van de wereld, die zich hier met elkaar komen meten, terwijl de oude ren zich kunnen verlustigen aan het cur- lingspel, dat meer behendigheid dan kracht vereischt. Wie van dansen houdt, behoeft geen oogenblik stil te zitten, want zelfs overdag als de strijkjes in de tallooze hotels zwijgen, klinken de vroolijke klan ken van onsterfelijke walsen over het ijs. Misschien zullen sommigen vinden, dat hier van het goede te veel wordt geboden, doch hen zouden wij willen herinneren aan de uitgestrekte bosschen, aan de onaf zienbare sneeuwvlakten, waar men volop gelegenheid heeft, zich aan het drukke gewoel van het sportcentrum te onttrek ken. Aan den anderen kant dient men echter niet te vergeten, dat niets zoo ver kwikkend kan zijn dan zich eens volko men gewonnen te geven aan deze gezonde, stralende levensvreugde. De meesten moe ten immers in zoo'n korte wintervacantie herinneringen opdoen, waar zij een heel jaar op moeten teren. Wie dit bord voor zich ziet moet éxtra voo rz i c h t i g zijn, want hij nadert 'n voor- rangsweg (óók het verkeer van links laten vóórgaan!) Een zeldzame plant. Dankbaarheid is een zeldzame plant in den levenstuin. Menigeen houdt er een eigen aardig soort van trots op na, en is niet te trotsch om iets aan te nemen, maar wèl te trotsch om zich dit te herinneren en er dankbaar voor te zijn. Wanneer is er reden tot dankbaarheid? Wanneer iemand iets voor ons doet, of ons iets geeft, wat wij noodig hebben, en wel dubbel wanneer dit ongevraagd gebeurt. En wanneer hebben wij het noodig, dat iets voor ons gedaan wordt of ons iets gegeven wordt Wanneer het ons niet goed gaat. In dagen van voorspoed denken de meesten van ons liever niet meer aan een periode, dat het ons slecht ging; wij willen alles, wat daarmede verband houdt, maar liever ver geten, ook bewezen diensten, ook degenen die deze diensten bewezen. Dat is onredelijk en ondankbaar, en geens zins een uiting van trots. Wie werkelijk trots bezit, die zal geen vrede kunnen hebben met onvergolden weldaden, die zal juist in tijden van voorspoed, diegenen die hem in tegenspoed geholpen hebben, scherp in het oog houden, in de hoop, nu op zijn beurt voor hen iets te kunnen doen. Er zijn diensten, die niet met geld te be talen zijn. Er zijn nog, in onze vermateriali- seerde maatschappij, vreemd als het moge klinken, menschen die aan geld niet veel waarde hechten. Wanneer men een bewezen dienst wil ver gelden, dan moet men beginnen met het ka rakter en de eigenaardigheden van den per soon die dien dienst heeft bewezen, te be- studeeren. Waaraan hecht hij waarde, op welke manier kunt U eraan medewerken dat hij iets bereikt dat hij gaarne bereiken wil, onverschillig op welk gebied. Ware dankbaarheid uit zich niet in een stortvloed van woorden, gebruikt misschien zelfs maar heel weinig woorden, maar zoekt zich te bewijzen. Oprechte gevoelens werken altijd schep pend, inspireerend. Wanneer U werkelijk ver langt, iemand genoegen te doen uit echte dankbaarheid voor een bewezen dienst, dan zal het U niet zwaar vallen om te ontdekken waarmede U hem een genoegen kunt doen. Sommige menschen wijzen priori alles van de hand, omdat ze ongeneigd zijn dank baarheid te toonen. Hun houding is in elk geval redelijker en consequenter dan de hou ding van hen, die aanvaarden en daarna ver geten uit zoogenaamden trots. Wij kunnen ons in sommige gevallen de houding van hen, die alles bij voorbaat af wijzen, psychologisch zeer goed verklaren, wellicht zijn ze eenmaal of meerdere malen in aanraking gekomen met menschen, die wel willen helpen, maar die aan hun hulp elke onbaatzuchtige verdienstelijkheid ontnemen door aan de begunstigde zelf eiken dag op nieuw te vertellen „dat zij toch maar gehol pen hebben en wat hij zonder hen had moetent beginnen?!" Zooiets is voor een ieder onverdraaglyk, en zeker voor iemand met veel aangeboren ge voel van trots! Zulk een wijze van helpen mist ook, zooals wij hierboven reeds schreven, elke verdienste, omdat de dienst niet bewezen wordt terwille van den ander, maar alleen dienen moet om zichzelf daarop te kunnen verheffen! De echtheid van iedere gevoelsuiting, waar om gevraagd wordt, is twijfelachtig. Vele menschen durven niet bekennen dat zij wars zijn van een gevoel, dat blijkbaar van hen verlangd wordt, en zoo gaat het ook met dankbaarheid. Maar bedenkt, dat tegenover onbaat zuchtig verleende hulp ondank U meer ver nedert dan dankbaarheid, en dat dankbaar heid en het zoeken naar een gelijkwaardige tegen-prestatie getuigt van meer trots, dan werkelijk of zoogenaamd vergeten van het genotene. Dr. Jos. de Cock. Zooals zoo dikwijls bewees ook bij de nieuwe opgravingen in Olympia het toeval goede diensten. Men was een Romeinsche waterleiding op het spoor gekomen en wilde den loop daarvan nagaan, toen men op bronzen voorwerpen stuitte en antieke werkplaatsen ontdekte. Men groef ver schillende gietovens op, waarvan er een zeer goed bewaard is gebleven. Er moet hier op worden gewezen, dat men daarbij niet te doen heeft met hoogovens, die voor de winning van erts bestemd waren, maar met ovens, die het reeds gewonnen erts tot het gieten van de schoone antieke bronzen beelden, enz. verwerkten. De tot nog toe in de geheele wereld zoozeer bewonderde kleine en groote kunstvoorwerpen werden vervaardigd op een wijze, die steeds onbe kend was gebleven. Thans is dit raadsel echter door de opgraving van deze werk plaatsen opgelost, evenals dat andere groote raadsel, hoe de oude Grieken het toch klaar speelden, groote voorwerpen in één stuk te gieten, zooals b.v. de groote zuilen voor de Hagia Sophia te Istanboel. Aan onze met alle middelen van de moderne techniek uitgeruste gieterijen is dat nog nimmer gelukt. Dé ertsovens zijn aan den oever van een beek aangelegd, de gietvor men werden al naar de gewenschte grootte in de aarde ingegraven. De geheele aanleg is van een verbazingwekkende eenvoud en getuigt van een diepe kennis der gebeur tenissen in de natuur. Er zij hier slechts op gewezen, dat b.v. de tegels van de ovens met stroo doorvlochten werden. Na het verhitten van den oven verbrandde dit stroo natuurlijk, de tegels werden poreus en daardoor werd een springen van den oven vermeden. Intusschen moest er voor elk gietwerk een oven gebouwd worden, daar de oude tengevolge van de vorming van slakken onbruikbaar werd. OPVOEDING EN ONDERWIJS IN VERBAND MET KLEINE EN GROOTE SCHOLEN. Zoo op het eerste gezicht zullen tegen bo venstaand onderwerp ongetwijfeld bezwaren ingebracht worden als: „Maar dit behoort toch niet thuis in een rubriek voor ouders Met dit onderwerp komt ge toch op het terrein van de paedagogiek voor de onder wijzers?" Ik geef toe, dat deze bedenkingen eenigszins gerechtvaardigd zouden zijn, doch ik wil dadelijk aangeven, dat de ouders inderdaad bij dit onderwerp ten nauwste betrokken zijn. Immers, zoo tegen den tijd der leerlingen-aangifte, vraagt me nig ouder zich af: „Naar welke school zal ik mijn kind sturen? Naar de volklassige of naar de kleine school? (Met volklassige bedoel ik de school, waar iedere leerkracht slechts de zorg heeft over een leerjaar, in tegenstelling met de kleine school, waar hij soms twee of meer klassen onder zijn dage- lijksche leiding heeft). Nu bestaat algemeen de overtuiging, dat een groote school beter is dan een kleine. Het gevolg is, dat de groote school steeds meer leerlingen krijgt dan de kleine in een zelfde gemeente. (Verhoudingsgewijs dan). Nu wil ik voorop zetten, dat de omstandig heden, waaronder de groote school zich wij den kan aan onderwijs en opvoeding gunsti ger zijn dan die op de kleine school, doch daar staan weer talrijke andere dingen tegen over. Wanneer een onderwijzer slechts een klas onder zijn hoede heeft, kan hij zich geheel aan deze klas geven, terwijl zijn col lega op de kleine school genoodzaakt is zijn aandacht te verdeelen over meer dan een klas. B(j een niet onvermatig groote bezetting van klassen hebben de leerlingen in de groote school dus meer gelegenheid de hulp van den onderwijzer in te roepen dan in de kleine school. Maar men houde er wel reke ning mee, dat er thans op de groote school klassen zijn van meer dan vijftig leerlingen en dat daardoor den gang van het onderwijs ernstig benadeeld wordt. Niet alleen, dat de leerlingen in dergelijke overvolle lokalen minder beurten krijgen bij de onderwijsvak- ken, ook de strengere eischen, welke de onderwijzer aan hen stelt in verband met de orde, vormen m.i. een beletsel voor het onderwijs in zulke klassen. Ik geloof, dat in een driemansschool, waar de onderwijzer twee klassen voor zijn rekening heeft en deze klassen uit den aard der zaak klein zijn, de kinderen meer van het onderwys kunnen profiteeren. Daarbij komt nog dit: het voort durend helpen der kinderen is niet bevorder lijk voor het aankweeken van zelfstandigheid. In de kleine school moet de leerling bij voortduring zichzelf trachten te redden. Wan neer de onderwijzer bezig is met een andere klas, kgn hij niet ieder oogenblik zijn aan dacht bepalen bij de een of andere moeilijk heid, waarmee een leerling uit de andere klas se zit. Deze leerling zal er reeds vroeg aan gewennen alles in het werk te stellen om zelf de oplossing te vinden, terwijl het kind in de groote school dadelijk geneigd is met: ,,Ik kan niet verder, Mijnheer!" Mijnheer komt, helpt en een volgend oogenblik gaat er al weer een vinger omhoog. De groote schocfl. staat in dit opzicht achter bij de kleine. Het is mij bij mijn latere studie telkens opgevallen, dat de jongens en meisjes van de dorpsschool gemakkelijker studeeren, dan de stadsjeugd. Die zijn te veel geholpen! In de kleine school kan de orde veel soe peler zijn. Wanneer men als onderwijzer niet staat op militaire orde en overtuigd is, dat men orde heeft, kan men de kinderen in de kleine school gerust wat vrijheden veroorloven. Het gaan naar de W.C., het oprapen van een potlood, stukje vlakgummi, enz., enz. zijn dingen, welke in een groote overbezette klasse niet zonder vragen kan toegestaan worden. In de kleine school gaat dit echter veel gemakkelijker. Daar moet men de kin deren aan deze dingen wennen. Daar moet iedere leerling begrijpen, dat hij niet ieder oogenblik met den vinger omhoog moet zitten voor het een of andere „boodschapje". De ervaring, welke ik opdeed op de groote en de kleine school, heeft me geleerd, dat dergelijke vrijheden heel goed aan het kind in de kleine school kunnen worden verleend, doch bij de leerlingen in de groote school heel dikwijls tot allerlei onaangenaamheden aanleiding geven. Slempkes, hoofd eener kleine school en schrijver van een werk over de kleine school zegt het zoo juist: „Het klinkt paradoxaal, maar toch is het waar, dat een jongen, die vreest bij zijn handeling geïnterrumpeerd te wor den, veel meer leven maakt, dan een die weet, dat hij rustig zijn gang kan gaan."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 11