Rumoerige inlandsche
onderwijzers
De Brabantsche Briet
van
Wanklank in onze kolonie op den Nationalen Feestdag
Politiek in zijn meest primitieven vorm
Malang. Februari.
In mijn brief van twee weken geleden be
schreef ik de feestvreugde, welke hier
heerschte naar aanleiding van de geboorte
van Prinses Beatrix en ik deed uitkomen,
dat zich hierbij geen wanklank liet verne
men. Dit laatste was, zooals ik nu verneem,
niet geheel juist.
Er werd toch een wanklank ge
hoord, wel is waar een heel nietig,
onbeduidend, een kinderachtig wan-
klankje, maar toch meen ik er iets
over te moeten zeggen, daar wan-
klankjes misschien ook naar Euro
pa over klinken en daar een ver
keerden indruk wekken.
Dit is reeds geschied ten opzichte van
Engelsch-Indië. Eenige duizenden politici
hebben daar geschreeuwd om vrijheid, om
zelfbestuur en in Engeland en de rest van
Europa zijn hun stemmen géhoord en men
schep, die van Indië weinig of niets weten,
meenden, dat deze stemmen vormden „de
stem van Indië."
De zestig millioen paria's in Engelsch-
Indië hadden echter geen orgaan om zich
te doen hooren en zoo kon men in Enge
land niet weten, dat deze zestig millioen
het volstrekt niet eens zijn met de kleine
groep politici en liever blijven onder direct
Engelsch bestuur, dat ten minste in zeker
opzicht onpartijdig is en hen niet als „pa
ria's" doch als menschep, als gelijken dier
politici behandelt, terwijl zij, de paria's, van
deze politici niet anders dan vernedering en
onderdrukking ondervonden.
En als thans deze vrijheidlievende poli
tici allerlei mooie beloften doen, dan weten
de paria's geleerd door een ervaring van
eeuwen waaraan ze zich te houden hebben
Deze kasteloozen verkiezen een Engelsch
bestuur boven het bestuur der hoogere Hin-
doekasten.
De stemmen, die
hoorde.
Europa niet
Maar... de stemmen der politici, die tot de
hoogere kasten behooren, werden in Europa
vernomen; de stemmen der zestig millioen
paria's, wier lot erger is dan dat van slaven
werden niet gehoord.
Te Malang waren het, de onderwijzers van
een bijzondere inlandsche school, die gedu
rende de feesten voor den wanklank zorg
den. En ook elders heeft zich hier en daar
iets dergelijks voorgedaan.
Deze onderwijzers zijn... ja, wat
zijn ze? Ze noemen zich „Indonesi
sche nationalisten", maar nu en dan
zijn ze ook wel een tikje communis
tisch en ook wel anarchistisch. Hun
kleuren wisselen al naar de om
standigheden en naar de oogenblik-
kelijke behoefte.
Het is misschien niet overbodig er hier
even op te wijzen, dat dit „Indonesische na
tionalisme" een volkomen dwaasheid is. Ei-
bestaat geen „Indonesische nationaliteit", er
zijn tientallen rassen, tientallen talen in Ne-
derlandsch-Tndië. die niets met elkander te
maken hebben. Van een „Indonesisch natio
nalisme" kan dus geen sprake zijn. Tusschen
een .Tavaan, een Soendanees, een Madoerees
een Dajak, een Amboinees en een Balinees,
om slechts enkele der hier levende rassen
te noemen, bestaan aanmerkelijk grooter
verschillen in aard en in taal, dan tusschen
een Griek, een Hongaar, een Snanjaard, een
Deen, een Pool en een Engelschman.
De kinderen betaalden het gelag!
De rumoerige inlandsche onder
wijzers, waarvan hier sprake is,
hadden besloten geen vrij te geven
ter gelegenheid van de blijde gebeur
tenis. De regeering kwam hierop tus-
schenbeiden en gelastte, dat voor de
feestdagen vacantie moest worden
gegeven.
De onderwijzers, enkele tientallen, verbo
den daarop hun leerlingen aan eenigen op
tocht deel te nemen.
Voor de verschillende scholen werden na
het feest versnaperingen ter beschikking ge
steld, die verdeeld moesten worden onder
de leerlingen. De „Indonesische" onderwij
zers weigerden deze versnaperingen aan
hun leerlingen te verstrekken en maalden
daarmede de kinderen de slachtoffers van
hun politieke gezindheid of wat daarvoor
door moet gaan.
Nederlandsch-Tndië is een „kolonie" en
d"ze onderwijzers blijven er ongestraft,
doch ik heb me afgevraagd, wat er met zul
ke onderwijzers gebeurd zou zijn in een der
„vrije" Oostersche landen, welke ik ken, bij
voorbeeld in Turkiie of in Iran. Wat zou
het lot zijn van onderwijzers in Turkije, die
weigerden deel te nemen aan een feostvie
ring te eer van Kemal Pasje? of van Per
zische onderwijzers, die iets dergelijks waae
den tegenover de Sjah?
Iedereen, die Turkiie en Iran kent, zal
moeten toegeven, dat men zich zooicts in
die landen moeilijk voor kan stellen, niet
omdat Kemal Pasja en de Sjah geen vijan
den hehben. maar omdat niemand aan zul'
een vijandschap uiting zou durven geven
F.n als enkele onderwijzers het toch zonden
wagen? Ja, dan zou ik voor de vrijheid en
zelfs voor het leven van die onderwijzers
geen halve cent meer geven,
Een rechterlijk vonnis zou hieébij
niet eens noodig zijn. Een paar gen
darmen met geladen geweren zouden
dit zaakje in den kortst mogelijken
tijd opknappen, zonder dat eenige
rechtbank daarbij betrokken zou wor
den en ook zonder dat eenig dag
blad daarover een woord zou kun
nen melden.
Zoo zou het geschieden in „vrije" Ooster-
sche landen, maar Nederlandsch-Indië is
niet „vrij" is een „kolonie" en de onderwij
zers blijven ongestraft, daar ze immers te
gen geen enkel bestaand wetsartikel hebben
gezondigd.
Hoe de Inlanders reageerden.
Nieuwsgierig was ik te weten, welken in
druk de houding dezer onderwijzers had ge
maakt op den gewonen inlander, den man
van het volk. Daarom ben ik den „pasar"
(markt) op gegaan in gezelschap van een
jong mcnsch van gemengd ras, die er echter
uiterlijk veel Indischer uitziet dan hij in
werkelijkheid is. Ik heb me op een afstandje
gehouden en hem met verschillende pasar
kooplieden en anderen laten praten. De
meeste menschen met wie hij de geschiede
nis ter sprake bracht, wisten van het heele
geval niets. Ze schudden het hoofd en toon
den niet de minste belangstelling. Enkele
hadden er iets over in de courant gele
zen, maar herinnerden het zich niet goed
meer. Twee echter hadden kinderen op de
betrokken school en waren woedend. Mooie
doosjes met snoeperij hadden de kinderen
kunnen krijgen, doch ze waren met leege
handen thuis gekomen door de schuld van
de onderwijzers!
Politieke chaos.
Dat was alles. De „wanklank" had bij de
groote massa, dat is bij negen-en-negentig
ten honderd der bevolking, geen weerklank
gevonden. En dit kon moeilijk anders. De
Oosterling gevoelt niets voor politiek, stelt
er geen belang in; het eenige dat hem be
lang inboezemt, is datgene wat hem onmid-
Inlandsoh dorpsfeest ter eere van
Prinses Beatrix.
dellijk persoonlijk aangaat. Dit geldt voor
de groote massa. Ónder de intellectueelen
zijn er enkelen, die wel iets voor politiek
gevoelen en dan komen met uit Europa inge
voerde politieke beginselen, welke ze toe
willen passen in eigen land zonder te besef
fen welke verschillen er bestaan in de toe
standen. Ontzettend verward ziet het er
soms in de hoofden van zulke politici uit.
Onder de Indonesische nationalisten
(hoevelen zijn het er onder de bevolking
van ruim zestig millioen in Nederlandsch-
Indië?) vindt men vaak tegelijkertijd sym
pathieën zoowel voor het Russische comr
munisme als voor Hitier.
Dat is zoo vreemd niet. De „Indonesiërs"
gevoelen zich nationalisten (van de niet-
bestaande Indonesische natie) en Hitier is
immers nationaal-socialist en het socialis
me is toch ook mooi. En het communisme
beteeken.t toch „gelijkheid voor allen" en
daarvoor is toch ook wel iets te zeggen.
Parlementaire stelsel maakt wei
nig kan*.
Dit gebrek aan politiek inzicht en poli
tiek begrip is volkomen Oostersch. Men
vindt ze niet alleen in Nederlandsch-Indië,
maar o.a. ook in de „vrije" Oostersche lan
den, ook die met een zoogenaamd „par
lementair regeeringsstelsel". Maar in geen
dier „vrije Oostersche landen" is dit stelsel
ooit geslaagd. In Turkije (en voor Iran
geldt ongeveer hetzelfde) bestaat een Ka
mer van Volksvertegenwoordiging (op wel
ke wijze gekozen?), maar in die Kamer
is geen oppositie. Eenige jaren geleden
vond Kemal Pasja dat toch te vreemd en
hij gaf het ^vel een oppositie-partij te
vormen. De Kamerleden gevoelden er ech
ter zeer weinig voor van de oppositie deel
uit te maken, maar ten slotte was er dan
toch zulk een partij van ongeveer tien man
bijeen, doch ja er zijn sedert dien we
der enkele jaren voorbij gegaan en onge
veer de helft der leden van de oppositie is
van het politieke tooneel verdwenen en de
anderen zijn misschien nog wel „opposi
tie", maar ze doen hun mond niet meer
open, wat in vele opzichten aanmerkelijk
beter is voor hun gezondheid.
Men kan niet scheiden van het
rood-wit-blauw.
Om nog een beter indruk op te doen van
de stemming onder de bevolking, heb ik
een automobieltocht van eenige tientallen
kilometers gemaakt. Op de toegangswegen
tot sommige kampongs (inlandsche dor
pen) stonden nu nog de eere poorten; vele
ossenwagens waren nu nog versierd met
rood-wit-en-blauwe of oranjevlag; ik zag
trekossen, waarvan de horens nu nog om
wonden waren met oranjedoek. Van al
deze kleurige dingen kunnen de inlanders
niet zoo spoedig afscheid nemen. En naar
inlanders me vertelden, waren ook in klei
ne dorpen grootsche feesten gevierd.
Ik geloof niet, dat in eenige Engelsche,
Fransche, Italiaansche of Spaansche kolo
nie zulke algemeene feesten ter eere van
een gebeurtenis in het moederland moge
lijk zouden zijn.
In dit opzicht neemt Nederlandsch-Indië
een aparte plaats in.
J. K. BREDERODE.
Amico,
Ulvenhout, 3 Maart 1938.
De voorjaarssturmen
gieren over Ulven
hout. Uit onverwacht
ste hoeken loeier
soms venijnige, natte
buien over ons durp
ke, dat er 'n bietje
triestig te pruilen
ligt, onder den zilve
ren weerschijn van
'nen egalen regenhe
mei.
'n Bietje triest tc
pruilen, ja! Want om
durpke is geschapen
veur den vriendelijken zonneschijn, zooali dat
is mee de blommen, die evenmin verdragen de
venijnige, ruwe klavieren, waarmee 'nen niks
ontzienden donkeren sturm huishouwen kan
in 'nen mee veul liefde opgekweekten tuin.
Maar waarover toch weer 'nen gouwen zonne-
gloei gaat -pralen als Heer Venijn buiten asem
is...!!
Da's veul troost in deus stormtij. Hoe zwart
de lochten ook meugen zijn, hoe onbesuisd de
buien, hoe venijnig de sturmvlagen, 't zon-
neke wint 't altij van den troebelsten duister,
want den zwarten schaduw ontstaat van den
zonneglorie en nie omgekeerd...! 'n Waarheid,
die altij opgaat. Ook onder de menschen, waar
zwarte zielementen huilie venijn soms strooien
willen onder 'n zonnige gemeenschap, maar
altij zonder resultaat. De zon draait, stijgt
hoog over d'eerde en ze verdraait, verjaagt
den zwarten schaduw altij deur. Ze draait om
het blomke henen, de levenbrengende zon,
streelt het aan alle kanten en steeds mot den
schaduw wijken wijken, rusteloos wijken! Wij
ken tot den nacht toe en dan verdwijnen als
de zon verzinkt.
Nooit, nooit heeft schaduw rust.
Nooit, nooit venijn resultaat.
Nooit, nooit het zwarte zielement geluk!
Ja de Lentesturmen woelen over Ulven
hout en z'n bosschen maar éénen troost: het
sturmt omdat... het Lente, Zomer worden
gaat!
Ochèrm, 't is triest op den buiten. Laag
hangen de donkere lochten over de natte vel
den,d ie blinken van water. Fluitend gieren de
vlagen over 't vlakke, donker akkerland.
En t' avond kruipen de durpelingen vroeg
in hun 'uizekes, waar om 't barre weer rond
spookt, loeiend in de schouw, flisterend deur
't rieten dak, schuddend aan de blinden. Ja,
dan is 't nog veul winter!
Dan is 't goed, dan is 't veilig schuilen in
d'eigen woning; dan is 't lekker zitten onder
den schaduw van oew schouwkap.
Zoo zaten wij ook, mee z'n drieën om de
plattebuis gisterenavond. Trui mee heuren
eeuwigen sok, den kleinen Dré mee de leste
prijsboekjes van de leveranciers van kunst
mest, zaaigoed, vruchtboomen, landbouwma
chines ik mee m'n krant, die al lang uitge
lezen was. maar die 'k nog 'n bietje peinzend
zat vast te houwen.
't Barre weer donderjaagde deur den reuzen
kruin van m'nen notenleer, snukte aan de
bouwsels op den erf, sliste over 't pannendak,
rukte aaii de deuren van de zolders en stallen,
floot loeiend deur de schouw. 'Nen emmer
kantelde mee rinkelend lawijt over de klinkers
achter ons huis en enigte keeren moest Dré III
zijn boekskes neerleggen, den stallanteern aan
steken om dan weer 'n deur steuvig te gaan
grendelen, 'n hok te gaan grendelen, dieën
emmer op te speuren 't jonk kreeg ginnen
tijd om te rusten. Trui keek nou en dan mee
bezurgde oogen over heuren bril, naar dèar,
waar 't lawijt vandaan kwam en ik geloof dat
ze 'm stillekes zat te knijpen, om mee zo'nen
sturm den nacht in te motten gaan.
Sjuust was den kleinen kearel weer geze
ten, als Blek aansloeg. Alle drie kéken wij
malkaar aan. We hadden, deur 't sturm-
geweld, niks gehoord. Maar Blek stond recht,
op alle vier z'n pooten, den kop 'n bietje
schuin, loerend naar de deur.
Toen wierd er geklopt.
„Hij had 't toch goed gehoord," zee Dré
m.
„Nou nog volk, deur zulk 'nen weer," brom
de Trui 'n bietje nieuwsgierig.
Ik dee den grendel af en meteen ging 'n
bietje driftig de deur al open. Den Vic!
„Goeienavond menschen! Als ik stoorr, zegt
't gerust, dan dondder ik zoo op, hoor! Geen
complimenten
„Kom binnen Vic, kom-t-erin," zee ik: ,,'t
is gin weer, jonk om aan de deur te blijven
staan."
„Trrui, Drréke!" bulderde-n-ie vriende
lijk.
En als ie in den lichtkring was gekomen
van de lamp, dan zagen wij alle drie gelijk
'n groote zwarte veeg over z'n ruime voor
hoofd.
„Hij hee-d-'n kruuske gehaald," spotte Trui
omdat, nouja, ge weet 't den Vic, diep ge-
loovig als ie is, „bidden doet-ie thuis",
zee-t-ie altij. 't Is 'nen eigendraaiden tiep, ja.
En toch, wezenlijk amico, 'en braven kearel!
Als veul „Heilige Boontjes", die nooit 'ns uit
hunnen slof schieten, maar niks in de kerk
overslaan, veur de rest half zoo eerlijk waren
als den Vic, dan nouja, gij en ik, we ver
staan malkaar welDat vervloekt-kwaje
voorbeeld teugenwoordig, da's vergif voor
't christelijk menschdom, dat aan woorden
alléén gin weerde hecht!
En is 't wonder??
Als 't leven van Christus nou we den
Passie ingaan wegen deus woorden wat
zwaarder! als 't leven van Christus alleen
'n verhaaltje was, alleen worden en gin
belevenis, zou dén 'nen Bijbel na twintig
eeuwen nog altij het Boek zijn, dat 't meeste
wierd verkocht...? Ondanks alle boeken-
schrijverij deur zooveul geleerdere woord
fabrikanten, dan 'nen Mattheus, Marcus,
Lucas en Johannes?
„Luistert naar mijn woorden, maar niet
naar m'n daden", da's 'n steeds hardnekkiger
onkruid, dat veul gèève akkers verstikt!
Amen! zou den Vic zeggen.
En om op hum terug te komen: ochèrm,
wat za0 ie eruit! Dat wil zeggen, veur 'nen
mensch als Vic Zonneveld.
Verwaaid, versturmd, 'n groote ruiten pet
op zijnen verwèèrden, witten krullenkop, 'nen
kleurloos-wollen das over de pet en zoo om
zijnen nek gebonden mee 'nen grooten knoop,
z'n broekspijpen als lorren in 'n paar leerzen
gestopt en zijnen bonker groen van de boomen,
waar ie in 't bosch zekers nou en dan teugen-
op geloopen was. Want ik vertel oe, dat 't
daar donker is mee zo'nen sturmavond. Dan
loopt ge teugen den donker èAn!
Al rap sleurde-n-ie zijnen das los, want
't was werm bij de plattebuis. Ja, amico, ik
hou van 'nen wenen huis, man, wij zitten
al genogt in den vocht.
Onderwijl als ie van zijnen dag 'nen bal
draaide, zee-t-ie: „nou moet je-lui niet
schrrikke", toen smeet ie den dasbal op 'nen
verren stoel: „maar... ik heb..." - hij zocht
pijp en tabak uit den bonker, rolde die ook
op en mikte 'm achter den das: „brrand g'ad!"
Ineens was de zwarte veeg op z'n groote
voorhoofd niks belachelijk meer.
„I-i-i-in 't bósch-huis, Vic...? hakkelde-n-ik.
„Ja! Waarranders!"
Toen ging ie, mee z'n blaauwe schippers
trui, ruiten pet en leerzen aan als ze me
ooit verteld hadden dat er 'nen grooten kun
steneer zoo uit kost zien, ik had 't amper
geloofd toen ging ie zitten.
Trui was ook geschrokken. Den kleinen
Dré, die nie beseft wat brand in 'n bosch be-
teekent, was kalmer. En vroeg: „is de brand
al gebluscht, meneer Zonneveld?"
Den Vic, die schrikkelijk scherp ziet, ant
woordde. „jammer hè? Dat was 'n avontuur
voor jou geweest, snotaap om met emmers
water te keilen, hè?"
„Ik mag zooiets wel," zee Dré in zachtjes.
„Eh- eh enne is...?" vroeg Trui
ontdaan, die heuren sok had opgerold, mee
den bril in de bevende handen.
„Ja, Trui, de brrand, is gebluscht. Je
dacht toch niet, dat ik m'n laatste schilderij,
die de beste wordt welke ik ooit gemèAkt
heb, liet vèr-branden voor die paar frrottige
verzekerings-centen
„Zijde dus toch verzekerd Vic?" vroeg
ik bezurgd.
„Allicht, Dré!"
„Zwaar?"
„Mneu! Tienduizend gulden, 't heele
zoodje!"
,,'t Huis eigens ook?"
„Is niet van mij. Nee. Dat ding is hoog
stens drie waard!"
De baby van het Keulsche carnaval!
^Sodemearel tien-duuzend gulden.
Da's veul premie ieder jaar, Vic? Is 't nie waj
hoog?"
„Mann, daar z(jn soms schilderstukken in
m'n huis, die tien miel per stuk waard zfln,"
zee-t-ie trotsch.
„Jawel, maar...!"
„Klets niet, Dré! 'k Mocht wel 'n polis van
'n halve ton hebben!"
Afijn.
Hfj vertelde, hoe deur den sturm 'n raam
opengewaaid was, 'n brandende kaars was
omgevallen, sjuust in ,,'n zoodje" licht-brand-
bare verfrommel en hoe in 'n oogenblik 'n
vlam van 'nen meter hoog midden in z'n ate
lier stond! Hoe ie z'n heele „nest", al z'n bed-
degoed, op 't vuur gesmeten had en en daar
bovenop had staan dansen als 'nen duvel in
de hel, zoolang tot 't Vuur gedoofd was.
„En nou ben 'k weggeloopen van den
stank," eindigde-n-ie z'n vertelsel, ,,'t stinkt
me daar, menschen, of er 'n heele kapok-
fabrriek in lichtelaaie heeft gestaan."
„Dondert niet. Hoofdzaak is, m'n schilde,
rjjen heb ik gered!"
„Waar is Herman?"
„Die houdt de wacht, 'k Heb de heele tent
opengezet voor den stank!"
„As ge hier wilt slapen, vannacht?"
,,'k Heb toch Hannekes bed nog!"
„Oja! Man, dat had 'nen ramp kunnen
worden, mee dieën sturm!"
„Dat hèd 't! Want ik had veel werk ge-
reed staan voor Amerika!"
„Neeë, ik bedoel 't bosch!"
„Oja, óók! Zoover was lk nog niet
met m'n hersens, Dré!"
„Ge mot oew verzekering schrijven, Vic,"
zee ik, wetende hoe slordig of ie altij is.
„Jawell. Ik ben gewend om nè. den brand
pas de verzekering te vèrwittigen, zieje,"
lacht-n-ie. „En aangezien 't juist 'n uur ge,
leden is...!"
„Papier hebben en inkt?"
„Als 't je 'tzelfde is, liever bak koffie!"
Dat had Trui, in al haar verbouwereerd
heid werendig vergeten! Ze geneerde d'r eigen
bekanst.
„Zijde nie veul geschrokkken, meneer Zon
neveld?" vroeg Trui.
„Valt mee, Trui. 'k Had weinig t(jd, zieje,
om veel te schrikken! Wel nè, de catestrrof
toen beefde ik op m'n potten. Maar dat Is
onderweg ook weggewaaid! Zeg, da's waar
ook, ik kwam den Bleuwe tegen in 't bosch!
'k Herkende 'm aan z'n stem. Hoe ie mij zoo
gauw in de gaten had...!"
„Die heet kat-oogen, Vic!"
„Kuiert dat heerschap meer zoo door den
storm in de bosschen...?"
„Soms," lacht-n-ik.
Trui fronste 't veurhoofd. Den kleine Dré
riep: „sodemekajer!"
Vragend keek den Vic ons aan.
„Zwijgen," zee ik: „die is... op stroop
tocht!"
„Maar hij had geen geweer dunkt me,"
zee den Vic.
„Neeë, hij werkt meestal mee strikken,
maar werkt ie mee den lichtbak, dan ligt z'n
geweer al ieverans onder den grond!"
Den Vic docht even na. Zette z'n koffiekom
weg. Stak z'n pijp nog 'ns aan. Lachte stil.
„Hah" riep ie: „als ik geen schilder
was, zou ik strroopèr willen wezen, Drré!"
„Zeg dat nie te rap, Vic. 't Kan er som
tijen rauschen, als de kogels over de hei vlie
gen en de echo's deur 't nachtelijk bosch
galmen!!" i
„Man! Om er 'n stuk muziek op te fantal-
zeere!"
„Maar hoe kende gij den Blaauwe zoo,
Vic?"
„Hij is verleden bij me geweest met 'n z.g.
van Goch."
'k Moest efkens lachen! Ge kent 't ver
haal, amico!
„Ja? En?"
„Of ie echt was, vroeg ie."
„En?"
„Wat zal ik zeggen, Drré? 't Feit alleen
dat, den Blauwe hem heeft, bewijst al voor
90 dat ie niet echt is...! En als alle van
Gochs écht waren, dan wel, dan moest van
Goch driehonderd jaren zijn geworden en hij
werd nog geen veertig...
„T'aar hebt ge 't schilderij gezien, Vic?"
„Jawel. Ik kan er niks van zeggen. Van
Goch was ontegenzeggelijk geniaal, maar van
Goch is ook 'n methode, Dré. En— jah! De
vent heeft met het licht gevochten en... het
nu en dan gewonnen ook! Maarr... 't is en
blijft voor mij: méthode! 'n Ezelsbrug om
er te komen, als je me snapt, 'n...
„Jamaar, is ie echt! 't Gaat bij den Blaau
we om den marktprijs!"
„En dat kan mij geen fl... schelen!" kwekte
den Vic.
„Dan was ie bij jou dus aan 't verkeerde
kantoor."
„In zoover jè!"
„Is 't 'n goei schilderij?"
„Ja! En voor 'n echte van Goch tè goed,
om geld in 't zaakje te steken!"
„Da's gek, Vic."
„Voor jou, ja. Maar eer ik je dat uit
gelegd heb is m'n heele atelier weggewaaid
en de stank zal er nou wel uit zijn."
Hij stond op.
„Kan ik voor jou mergen, als ik in de stad
ben, even naar de verzekering gaan, om te
zeggen..."
„Graag Dré. Want van schrijven komt
toch niks, ik heb 'n ding onderhanden... 'n
ding onderhandenik snak naar den dag!"
En hij knoopte den das weer om z'n ooren,
trok den bonker aan, vulde z'n groote hang-
PÜP nog 'ns en verdween in den donkeren
sturm, de bosschen in, naar z'n brandhol.
't Is 'nen tiep!
'n Zelfde soort stuk romantiek als den
Blaauwe.
Mee 't verschil: den Blaauwe is van ï'-i
„kasteel" af. Heeft z'n Antje. Den Vic is nog
op z'n „kasteel"...!
En één ding weet ik zekers: nou die twee
malkaar al te doen hebben gehad, nou
a-fijn, 't bloed kruipt waar 't nie gaan kan.
En dat den Blaauwe in 't donkere sturm-
bosch op strooptocht uitgaande, rustig den
Vic „goeienavond" wenschte, dat bewijst me,
hoe den Blaauwe weet, wat veur spek ie mee
den Vic in de kuip heeft...!
Want 't is gewoonweg 'n alibi cadeau
doen, zeg lk maar.
Kom ik schei er af.
Veul groeten van Trui, Dré III en al alttf.
gin horke minder van oewen t.A.v.
DRS<