Rumoerige inlandsche onderwijzers De Brabantsche Briet van Wanklank in onze kolonie op den Nationalen Feestdag Politiek in zijn meest primitieven vorm Malang. Februari. In mijn brief van twee weken geleden be schreef ik de feestvreugde, welke hier heerschte naar aanleiding van de geboorte van Prinses Beatrix en ik deed uitkomen, dat zich hierbij geen wanklank liet verne men. Dit laatste was, zooals ik nu verneem, niet geheel juist. Er werd toch een wanklank ge hoord, wel is waar een heel nietig, onbeduidend, een kinderachtig wan- klankje, maar toch meen ik er iets over te moeten zeggen, daar wan- klankjes misschien ook naar Euro pa over klinken en daar een ver keerden indruk wekken. Dit is reeds geschied ten opzichte van Engelsch-Indië. Eenige duizenden politici hebben daar geschreeuwd om vrijheid, om zelfbestuur en in Engeland en de rest van Europa zijn hun stemmen géhoord en men schep, die van Indië weinig of niets weten, meenden, dat deze stemmen vormden „de stem van Indië." De zestig millioen paria's in Engelsch- Indië hadden echter geen orgaan om zich te doen hooren en zoo kon men in Enge land niet weten, dat deze zestig millioen het volstrekt niet eens zijn met de kleine groep politici en liever blijven onder direct Engelsch bestuur, dat ten minste in zeker opzicht onpartijdig is en hen niet als „pa ria's" doch als menschep, als gelijken dier politici behandelt, terwijl zij, de paria's, van deze politici niet anders dan vernedering en onderdrukking ondervonden. En als thans deze vrijheidlievende poli tici allerlei mooie beloften doen, dan weten de paria's geleerd door een ervaring van eeuwen waaraan ze zich te houden hebben Deze kasteloozen verkiezen een Engelsch bestuur boven het bestuur der hoogere Hin- doekasten. De stemmen, die hoorde. Europa niet Maar... de stemmen der politici, die tot de hoogere kasten behooren, werden in Europa vernomen; de stemmen der zestig millioen paria's, wier lot erger is dan dat van slaven werden niet gehoord. Te Malang waren het, de onderwijzers van een bijzondere inlandsche school, die gedu rende de feesten voor den wanklank zorg den. En ook elders heeft zich hier en daar iets dergelijks voorgedaan. Deze onderwijzers zijn... ja, wat zijn ze? Ze noemen zich „Indonesi sche nationalisten", maar nu en dan zijn ze ook wel een tikje communis tisch en ook wel anarchistisch. Hun kleuren wisselen al naar de om standigheden en naar de oogenblik- kelijke behoefte. Het is misschien niet overbodig er hier even op te wijzen, dat dit „Indonesische na tionalisme" een volkomen dwaasheid is. Ei- bestaat geen „Indonesische nationaliteit", er zijn tientallen rassen, tientallen talen in Ne- derlandsch-Tndië. die niets met elkander te maken hebben. Van een „Indonesisch natio nalisme" kan dus geen sprake zijn. Tusschen een .Tavaan, een Soendanees, een Madoerees een Dajak, een Amboinees en een Balinees, om slechts enkele der hier levende rassen te noemen, bestaan aanmerkelijk grooter verschillen in aard en in taal, dan tusschen een Griek, een Hongaar, een Snanjaard, een Deen, een Pool en een Engelschman. De kinderen betaalden het gelag! De rumoerige inlandsche onder wijzers, waarvan hier sprake is, hadden besloten geen vrij te geven ter gelegenheid van de blijde gebeur tenis. De regeering kwam hierop tus- schenbeiden en gelastte, dat voor de feestdagen vacantie moest worden gegeven. De onderwijzers, enkele tientallen, verbo den daarop hun leerlingen aan eenigen op tocht deel te nemen. Voor de verschillende scholen werden na het feest versnaperingen ter beschikking ge steld, die verdeeld moesten worden onder de leerlingen. De „Indonesische" onderwij zers weigerden deze versnaperingen aan hun leerlingen te verstrekken en maalden daarmede de kinderen de slachtoffers van hun politieke gezindheid of wat daarvoor door moet gaan. Nederlandsch-Tndië is een „kolonie" en d"ze onderwijzers blijven er ongestraft, doch ik heb me afgevraagd, wat er met zul ke onderwijzers gebeurd zou zijn in een der „vrije" Oostersche landen, welke ik ken, bij voorbeeld in Turkiie of in Iran. Wat zou het lot zijn van onderwijzers in Turkije, die weigerden deel te nemen aan een feostvie ring te eer van Kemal Pasje? of van Per zische onderwijzers, die iets dergelijks waae den tegenover de Sjah? Iedereen, die Turkiie en Iran kent, zal moeten toegeven, dat men zich zooicts in die landen moeilijk voor kan stellen, niet omdat Kemal Pasja en de Sjah geen vijan den hehben. maar omdat niemand aan zul' een vijandschap uiting zou durven geven F.n als enkele onderwijzers het toch zonden wagen? Ja, dan zou ik voor de vrijheid en zelfs voor het leven van die onderwijzers geen halve cent meer geven, Een rechterlijk vonnis zou hieébij niet eens noodig zijn. Een paar gen darmen met geladen geweren zouden dit zaakje in den kortst mogelijken tijd opknappen, zonder dat eenige rechtbank daarbij betrokken zou wor den en ook zonder dat eenig dag blad daarover een woord zou kun nen melden. Zoo zou het geschieden in „vrije" Ooster- sche landen, maar Nederlandsch-Indië is niet „vrij" is een „kolonie" en de onderwij zers blijven ongestraft, daar ze immers te gen geen enkel bestaand wetsartikel hebben gezondigd. Hoe de Inlanders reageerden. Nieuwsgierig was ik te weten, welken in druk de houding dezer onderwijzers had ge maakt op den gewonen inlander, den man van het volk. Daarom ben ik den „pasar" (markt) op gegaan in gezelschap van een jong mcnsch van gemengd ras, die er echter uiterlijk veel Indischer uitziet dan hij in werkelijkheid is. Ik heb me op een afstandje gehouden en hem met verschillende pasar kooplieden en anderen laten praten. De meeste menschen met wie hij de geschiede nis ter sprake bracht, wisten van het heele geval niets. Ze schudden het hoofd en toon den niet de minste belangstelling. Enkele hadden er iets over in de courant gele zen, maar herinnerden het zich niet goed meer. Twee echter hadden kinderen op de betrokken school en waren woedend. Mooie doosjes met snoeperij hadden de kinderen kunnen krijgen, doch ze waren met leege handen thuis gekomen door de schuld van de onderwijzers! Politieke chaos. Dat was alles. De „wanklank" had bij de groote massa, dat is bij negen-en-negentig ten honderd der bevolking, geen weerklank gevonden. En dit kon moeilijk anders. De Oosterling gevoelt niets voor politiek, stelt er geen belang in; het eenige dat hem be lang inboezemt, is datgene wat hem onmid- Inlandsoh dorpsfeest ter eere van Prinses Beatrix. dellijk persoonlijk aangaat. Dit geldt voor de groote massa. Ónder de intellectueelen zijn er enkelen, die wel iets voor politiek gevoelen en dan komen met uit Europa inge voerde politieke beginselen, welke ze toe willen passen in eigen land zonder te besef fen welke verschillen er bestaan in de toe standen. Ontzettend verward ziet het er soms in de hoofden van zulke politici uit. Onder de Indonesische nationalisten (hoevelen zijn het er onder de bevolking van ruim zestig millioen in Nederlandsch- Indië?) vindt men vaak tegelijkertijd sym pathieën zoowel voor het Russische comr munisme als voor Hitier. Dat is zoo vreemd niet. De „Indonesiërs" gevoelen zich nationalisten (van de niet- bestaande Indonesische natie) en Hitier is immers nationaal-socialist en het socialis me is toch ook mooi. En het communisme beteeken.t toch „gelijkheid voor allen" en daarvoor is toch ook wel iets te zeggen. Parlementaire stelsel maakt wei nig kan*. Dit gebrek aan politiek inzicht en poli tiek begrip is volkomen Oostersch. Men vindt ze niet alleen in Nederlandsch-Indië, maar o.a. ook in de „vrije" Oostersche lan den, ook die met een zoogenaamd „par lementair regeeringsstelsel". Maar in geen dier „vrije Oostersche landen" is dit stelsel ooit geslaagd. In Turkije (en voor Iran geldt ongeveer hetzelfde) bestaat een Ka mer van Volksvertegenwoordiging (op wel ke wijze gekozen?), maar in die Kamer is geen oppositie. Eenige jaren geleden vond Kemal Pasja dat toch te vreemd en hij gaf het ^vel een oppositie-partij te vormen. De Kamerleden gevoelden er ech ter zeer weinig voor van de oppositie deel uit te maken, maar ten slotte was er dan toch zulk een partij van ongeveer tien man bijeen, doch ja er zijn sedert dien we der enkele jaren voorbij gegaan en onge veer de helft der leden van de oppositie is van het politieke tooneel verdwenen en de anderen zijn misschien nog wel „opposi tie", maar ze doen hun mond niet meer open, wat in vele opzichten aanmerkelijk beter is voor hun gezondheid. Men kan niet scheiden van het rood-wit-blauw. Om nog een beter indruk op te doen van de stemming onder de bevolking, heb ik een automobieltocht van eenige tientallen kilometers gemaakt. Op de toegangswegen tot sommige kampongs (inlandsche dor pen) stonden nu nog de eere poorten; vele ossenwagens waren nu nog versierd met rood-wit-en-blauwe of oranjevlag; ik zag trekossen, waarvan de horens nu nog om wonden waren met oranjedoek. Van al deze kleurige dingen kunnen de inlanders niet zoo spoedig afscheid nemen. En naar inlanders me vertelden, waren ook in klei ne dorpen grootsche feesten gevierd. Ik geloof niet, dat in eenige Engelsche, Fransche, Italiaansche of Spaansche kolo nie zulke algemeene feesten ter eere van een gebeurtenis in het moederland moge lijk zouden zijn. In dit opzicht neemt Nederlandsch-Indië een aparte plaats in. J. K. BREDERODE. Amico, Ulvenhout, 3 Maart 1938. De voorjaarssturmen gieren over Ulven hout. Uit onverwacht ste hoeken loeier soms venijnige, natte buien over ons durp ke, dat er 'n bietje triestig te pruilen ligt, onder den zilve ren weerschijn van 'nen egalen regenhe mei. 'n Bietje triest tc pruilen, ja! Want om durpke is geschapen veur den vriendelijken zonneschijn, zooali dat is mee de blommen, die evenmin verdragen de venijnige, ruwe klavieren, waarmee 'nen niks ontzienden donkeren sturm huishouwen kan in 'nen mee veul liefde opgekweekten tuin. Maar waarover toch weer 'nen gouwen zonne- gloei gaat -pralen als Heer Venijn buiten asem is...!! Da's veul troost in deus stormtij. Hoe zwart de lochten ook meugen zijn, hoe onbesuisd de buien, hoe venijnig de sturmvlagen, 't zon- neke wint 't altij van den troebelsten duister, want den zwarten schaduw ontstaat van den zonneglorie en nie omgekeerd...! 'n Waarheid, die altij opgaat. Ook onder de menschen, waar zwarte zielementen huilie venijn soms strooien willen onder 'n zonnige gemeenschap, maar altij zonder resultaat. De zon draait, stijgt hoog over d'eerde en ze verdraait, verjaagt den zwarten schaduw altij deur. Ze draait om het blomke henen, de levenbrengende zon, streelt het aan alle kanten en steeds mot den schaduw wijken wijken, rusteloos wijken! Wij ken tot den nacht toe en dan verdwijnen als de zon verzinkt. Nooit, nooit heeft schaduw rust. Nooit, nooit venijn resultaat. Nooit, nooit het zwarte zielement geluk! Ja de Lentesturmen woelen over Ulven hout en z'n bosschen maar éénen troost: het sturmt omdat... het Lente, Zomer worden gaat! Ochèrm, 't is triest op den buiten. Laag hangen de donkere lochten over de natte vel den,d ie blinken van water. Fluitend gieren de vlagen over 't vlakke, donker akkerland. En t' avond kruipen de durpelingen vroeg in hun 'uizekes, waar om 't barre weer rond spookt, loeiend in de schouw, flisterend deur 't rieten dak, schuddend aan de blinden. Ja, dan is 't nog veul winter! Dan is 't goed, dan is 't veilig schuilen in d'eigen woning; dan is 't lekker zitten onder den schaduw van oew schouwkap. Zoo zaten wij ook, mee z'n drieën om de plattebuis gisterenavond. Trui mee heuren eeuwigen sok, den kleinen Dré mee de leste prijsboekjes van de leveranciers van kunst mest, zaaigoed, vruchtboomen, landbouwma chines ik mee m'n krant, die al lang uitge lezen was. maar die 'k nog 'n bietje peinzend zat vast te houwen. 't Barre weer donderjaagde deur den reuzen kruin van m'nen notenleer, snukte aan de bouwsels op den erf, sliste over 't pannendak, rukte aaii de deuren van de zolders en stallen, floot loeiend deur de schouw. 'Nen emmer kantelde mee rinkelend lawijt over de klinkers achter ons huis en enigte keeren moest Dré III zijn boekskes neerleggen, den stallanteern aan steken om dan weer 'n deur steuvig te gaan grendelen, 'n hok te gaan grendelen, dieën emmer op te speuren 't jonk kreeg ginnen tijd om te rusten. Trui keek nou en dan mee bezurgde oogen over heuren bril, naar dèar, waar 't lawijt vandaan kwam en ik geloof dat ze 'm stillekes zat te knijpen, om mee zo'nen sturm den nacht in te motten gaan. Sjuust was den kleinen kearel weer geze ten, als Blek aansloeg. Alle drie kéken wij malkaar aan. We hadden, deur 't sturm- geweld, niks gehoord. Maar Blek stond recht, op alle vier z'n pooten, den kop 'n bietje schuin, loerend naar de deur. Toen wierd er geklopt. „Hij had 't toch goed gehoord," zee Dré m. „Nou nog volk, deur zulk 'nen weer," brom de Trui 'n bietje nieuwsgierig. Ik dee den grendel af en meteen ging 'n bietje driftig de deur al open. Den Vic! „Goeienavond menschen! Als ik stoorr, zegt 't gerust, dan dondder ik zoo op, hoor! Geen complimenten „Kom binnen Vic, kom-t-erin," zee ik: ,,'t is gin weer, jonk om aan de deur te blijven staan." „Trrui, Drréke!" bulderde-n-ie vriende lijk. En als ie in den lichtkring was gekomen van de lamp, dan zagen wij alle drie gelijk 'n groote zwarte veeg over z'n ruime voor hoofd. „Hij hee-d-'n kruuske gehaald," spotte Trui omdat, nouja, ge weet 't den Vic, diep ge- loovig als ie is, „bidden doet-ie thuis", zee-t-ie altij. 't Is 'nen eigendraaiden tiep, ja. En toch, wezenlijk amico, 'en braven kearel! Als veul „Heilige Boontjes", die nooit 'ns uit hunnen slof schieten, maar niks in de kerk overslaan, veur de rest half zoo eerlijk waren als den Vic, dan nouja, gij en ik, we ver staan malkaar welDat vervloekt-kwaje voorbeeld teugenwoordig, da's vergif voor 't christelijk menschdom, dat aan woorden alléén gin weerde hecht! En is 't wonder?? Als 't leven van Christus nou we den Passie ingaan wegen deus woorden wat zwaarder! als 't leven van Christus alleen 'n verhaaltje was, alleen worden en gin belevenis, zou dén 'nen Bijbel na twintig eeuwen nog altij het Boek zijn, dat 't meeste wierd verkocht...? Ondanks alle boeken- schrijverij deur zooveul geleerdere woord fabrikanten, dan 'nen Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes? „Luistert naar mijn woorden, maar niet naar m'n daden", da's 'n steeds hardnekkiger onkruid, dat veul gèève akkers verstikt! Amen! zou den Vic zeggen. En om op hum terug te komen: ochèrm, wat za0 ie eruit! Dat wil zeggen, veur 'nen mensch als Vic Zonneveld. Verwaaid, versturmd, 'n groote ruiten pet op zijnen verwèèrden, witten krullenkop, 'nen kleurloos-wollen das over de pet en zoo om zijnen nek gebonden mee 'nen grooten knoop, z'n broekspijpen als lorren in 'n paar leerzen gestopt en zijnen bonker groen van de boomen, waar ie in 't bosch zekers nou en dan teugen- op geloopen was. Want ik vertel oe, dat 't daar donker is mee zo'nen sturmavond. Dan loopt ge teugen den donker èAn! Al rap sleurde-n-ie zijnen das los, want 't was werm bij de plattebuis. Ja, amico, ik hou van 'nen wenen huis, man, wij zitten al genogt in den vocht. Onderwijl als ie van zijnen dag 'nen bal draaide, zee-t-ie: „nou moet je-lui niet schrrikke", toen smeet ie den dasbal op 'nen verren stoel: „maar... ik heb..." - hij zocht pijp en tabak uit den bonker, rolde die ook op en mikte 'm achter den das: „brrand g'ad!" Ineens was de zwarte veeg op z'n groote voorhoofd niks belachelijk meer. „I-i-i-in 't bósch-huis, Vic...? hakkelde-n-ik. „Ja! Waarranders!" Toen ging ie, mee z'n blaauwe schippers trui, ruiten pet en leerzen aan als ze me ooit verteld hadden dat er 'nen grooten kun steneer zoo uit kost zien, ik had 't amper geloofd toen ging ie zitten. Trui was ook geschrokken. Den kleinen Dré, die nie beseft wat brand in 'n bosch be- teekent, was kalmer. En vroeg: „is de brand al gebluscht, meneer Zonneveld?" Den Vic, die schrikkelijk scherp ziet, ant woordde. „jammer hè? Dat was 'n avontuur voor jou geweest, snotaap om met emmers water te keilen, hè?" „Ik mag zooiets wel," zee Dré in zachtjes. „Eh- eh enne is...?" vroeg Trui ontdaan, die heuren sok had opgerold, mee den bril in de bevende handen. „Ja, Trui, de brrand, is gebluscht. Je dacht toch niet, dat ik m'n laatste schilderij, die de beste wordt welke ik ooit gemèAkt heb, liet vèr-branden voor die paar frrottige verzekerings-centen „Zijde dus toch verzekerd Vic?" vroeg ik bezurgd. „Allicht, Dré!" „Zwaar?" „Mneu! Tienduizend gulden, 't heele zoodje!" ,,'t Huis eigens ook?" „Is niet van mij. Nee. Dat ding is hoog stens drie waard!" De baby van het Keulsche carnaval! ^Sodemearel tien-duuzend gulden. Da's veul premie ieder jaar, Vic? Is 't nie waj hoog?" „Mann, daar z(jn soms schilderstukken in m'n huis, die tien miel per stuk waard zfln," zee-t-ie trotsch. „Jawel, maar...!" „Klets niet, Dré! 'k Mocht wel 'n polis van 'n halve ton hebben!" Afijn. Hfj vertelde, hoe deur den sturm 'n raam opengewaaid was, 'n brandende kaars was omgevallen, sjuust in ,,'n zoodje" licht-brand- bare verfrommel en hoe in 'n oogenblik 'n vlam van 'nen meter hoog midden in z'n ate lier stond! Hoe ie z'n heele „nest", al z'n bed- degoed, op 't vuur gesmeten had en en daar bovenop had staan dansen als 'nen duvel in de hel, zoolang tot 't Vuur gedoofd was. „En nou ben 'k weggeloopen van den stank," eindigde-n-ie z'n vertelsel, ,,'t stinkt me daar, menschen, of er 'n heele kapok- fabrriek in lichtelaaie heeft gestaan." „Dondert niet. Hoofdzaak is, m'n schilde, rjjen heb ik gered!" „Waar is Herman?" „Die houdt de wacht, 'k Heb de heele tent opengezet voor den stank!" „As ge hier wilt slapen, vannacht?" ,,'k Heb toch Hannekes bed nog!" „Oja! Man, dat had 'nen ramp kunnen worden, mee dieën sturm!" „Dat hèd 't! Want ik had veel werk ge- reed staan voor Amerika!" „Neeë, ik bedoel 't bosch!" „Oja, óók! Zoover was lk nog niet met m'n hersens, Dré!" „Ge mot oew verzekering schrijven, Vic," zee ik, wetende hoe slordig of ie altij is. „Jawell. Ik ben gewend om nè. den brand pas de verzekering te vèrwittigen, zieje," lacht-n-ie. „En aangezien 't juist 'n uur ge, leden is...!" „Papier hebben en inkt?" „Als 't je 'tzelfde is, liever bak koffie!" Dat had Trui, in al haar verbouwereerd heid werendig vergeten! Ze geneerde d'r eigen bekanst. „Zijde nie veul geschrokkken, meneer Zon neveld?" vroeg Trui. „Valt mee, Trui. 'k Had weinig t(jd, zieje, om veel te schrikken! Wel nè, de catestrrof toen beefde ik op m'n potten. Maar dat Is onderweg ook weggewaaid! Zeg, da's waar ook, ik kwam den Bleuwe tegen in 't bosch! 'k Herkende 'm aan z'n stem. Hoe ie mij zoo gauw in de gaten had...!" „Die heet kat-oogen, Vic!" „Kuiert dat heerschap meer zoo door den storm in de bosschen...?" „Soms," lacht-n-ik. Trui fronste 't veurhoofd. Den kleine Dré riep: „sodemekajer!" Vragend keek den Vic ons aan. „Zwijgen," zee ik: „die is... op stroop tocht!" „Maar hij had geen geweer dunkt me," zee den Vic. „Neeë, hij werkt meestal mee strikken, maar werkt ie mee den lichtbak, dan ligt z'n geweer al ieverans onder den grond!" Den Vic docht even na. Zette z'n koffiekom weg. Stak z'n pijp nog 'ns aan. Lachte stil. „Hah" riep ie: „als ik geen schilder was, zou ik strroopèr willen wezen, Drré!" „Zeg dat nie te rap, Vic. 't Kan er som tijen rauschen, als de kogels over de hei vlie gen en de echo's deur 't nachtelijk bosch galmen!!" i „Man! Om er 'n stuk muziek op te fantal- zeere!" „Maar hoe kende gij den Blaauwe zoo, Vic?" „Hij is verleden bij me geweest met 'n z.g. van Goch." 'k Moest efkens lachen! Ge kent 't ver haal, amico! „Ja? En?" „Of ie echt was, vroeg ie." „En?" „Wat zal ik zeggen, Drré? 't Feit alleen dat, den Blauwe hem heeft, bewijst al voor 90 dat ie niet echt is...! En als alle van Gochs écht waren, dan wel, dan moest van Goch driehonderd jaren zijn geworden en hij werd nog geen veertig... „T'aar hebt ge 't schilderij gezien, Vic?" „Jawel. Ik kan er niks van zeggen. Van Goch was ontegenzeggelijk geniaal, maar van Goch is ook 'n methode, Dré. En— jah! De vent heeft met het licht gevochten en... het nu en dan gewonnen ook! Maarr... 't is en blijft voor mij: méthode! 'n Ezelsbrug om er te komen, als je me snapt, 'n... „Jamaar, is ie echt! 't Gaat bij den Blaau we om den marktprijs!" „En dat kan mij geen fl... schelen!" kwekte den Vic. „Dan was ie bij jou dus aan 't verkeerde kantoor." „In zoover jè!" „Is 't 'n goei schilderij?" „Ja! En voor 'n echte van Goch tè goed, om geld in 't zaakje te steken!" „Da's gek, Vic." „Voor jou, ja. Maar eer ik je dat uit gelegd heb is m'n heele atelier weggewaaid en de stank zal er nou wel uit zijn." Hij stond op. „Kan ik voor jou mergen, als ik in de stad ben, even naar de verzekering gaan, om te zeggen..." „Graag Dré. Want van schrijven komt toch niks, ik heb 'n ding onderhanden... 'n ding onderhandenik snak naar den dag!" En hij knoopte den das weer om z'n ooren, trok den bonker aan, vulde z'n groote hang- PÜP nog 'ns en verdween in den donkeren sturm, de bosschen in, naar z'n brandhol. 't Is 'nen tiep! 'n Zelfde soort stuk romantiek als den Blaauwe. Mee 't verschil: den Blaauwe is van ï'-i „kasteel" af. Heeft z'n Antje. Den Vic is nog op z'n „kasteel"...! En één ding weet ik zekers: nou die twee malkaar al te doen hebben gehad, nou a-fijn, 't bloed kruipt waar 't nie gaan kan. En dat den Blaauwe in 't donkere sturm- bosch op strooptocht uitgaande, rustig den Vic „goeienavond" wenschte, dat bewijst me, hoe den Blaauwe weet, wat veur spek ie mee den Vic in de kuip heeft...! Want 't is gewoonweg 'n alibi cadeau doen, zeg lk maar. Kom ik schei er af. Veul groeten van Trui, Dré III en al alttf. gin horke minder van oewen t.A.v. DRS<

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 10