OUDERS In den schaduw van een Keizerskroon 't HOEKJE Keizersdochter offert zich voor haar land "m Xa& no-ail! Oostenrijk gered door een huwelijk IL De psychologie van het weigeren VOOR DE - Opgepast voor verblinding ....Nu door de jongste gebeurtenissen in Oostenryk de oogen van de geheele wereld op dit land gevestigd zijn, willen wij hier een episode uit de geschiedenis van Oostenrijk ophalen, een goede 130 jaar geleden, toen het land door een huwelijk gered werd, en wel door het huwe lijk van Napoleon I met Marie Louise van Oostenrijk. wel goed voor haar zijn." Waarom huilt de keizerin nu nog harder? Waarom zegt zy niets? „Als daardoor ver hinderd wordt, dat hij weer naar Weenen komt", tracht Marie Louise haar moeder te kalmeeren, „als het weer vrede is.." Vrede js een zoo kostbaar woord, een tooverwoord. Maar ditmaal heeft het geen invloed op de keizerin. En opeens wordt Marie Louise doods bleek. „Moeder het zal toch niet...." De keizerin durft haar dochter niet aan te zien. Zij knikt slechts...." ikik zijn?" De Anti-Christ strekt zijn klauwen naar haar uit, naar haar..'' Twee machten, één stralend, reusachtig, de andere vertwijfeld, staan tegenover el kaar. Het is van geen beteekenis of het meisje Marie Louise bang is. Het doet er niets toe, dat zij op den morgen van den elfden Maart om half zes in de Augustinus- kerk bijna even bleek naast den plaatsver vanger van den bruidegom het is werke lijk Karei, de overwinnaar van Asperen! staat, bijna even wit als haar japon Dat zij in Sankt Pölten, waar zij op den 13en van haar ouders afscheid neemt, een uur lang aan den hals van haar vader hangt, de armen krampachtig om hem heen. Des middags, den 16en Maart is zij met haar gevolg in Braunau aangekomen. In vliegende haast heeft men daar een pavil joen gebouwd, aan den oever van de Inn - de overkant van de rivier ligt niet meer in Dagen van geluk, Napoleon met zijn zoon, den Koning van Rome, kort voor zijn val. In het jaar 1809 kwam by Napoleon de gedachte op, dat sinds eeuwen de eerstge boren zoon van de Duitsche Keizers den titel voerde van „Koning van Rome". Daar in 1805 het Duitsche Rijk verdwenen was, besloot hij, dat "zijn eerstgeboren zoon de zen titel zou overnemen. Hij zond nu een koerier naar St. Peters- burg, om de hand te vragen van de veer tienjarige Grootvorstin, de zuster van den Czaar. Maar aan het Russische Hof zei men niet „neen", maar.,., ook niet „ja". De zaak werd eenvoudig op de lange baan geschoven. Dat is voor Oostenrijk het oogenblik om uit den hoek te komen. Een band tusschen Napoleon en den Czaar, door familieban den vastgeknoopt, zou voor Oostenryk het einde beteekenen. Tusschen deze molen- steenen zou Oostenryk verpletterd worden. Reeds in den herfst van het jaar 1809, nog voor het teekenen van den vrede had men zich in ieder geval in Weenen met de gedachte vertrouwd gemaakt, Napoleon door een huwelijk aan het huis Habsburg te binden. Een Memorandum, door onbe kende hand geschreven, dat in het Ween- sehe staatsarchief bewaard wordt, noemt dit „het eenige middel tot behoud van Oos tenrijk." En de bruid? De bruid is een uit haar krachten ge groeid, zeer mager en slap meisje, opge groeid in de broeikaslucht van het keizer lijke hof. Geen koel, gezond windje is ooit door de zijden gordijnen naar binnen ge drongen. Zij is heel vroom, byna bigot en hangt aan haar vader met een kinderlijke, bijna slaafsche onderworpenheid. Van de wereld om zich heen weet zij slechts, dat de tijden heel moeilijk zijn, dat de Anti- Christ, in de gedaante van Napoleon, het goede Oostenrijk haat en vervolgt. Haar ontwikkeling is middelmatig. Zij speelt een beetje piano, zij spreekt drage lijk Fransch. Een meisje uit de hooge krin gen. Zij houdt van handenarbeid Het vroo- li.ikst is zij, als zij op het land woont, in de slotkeuken komt en de dienstboden helpt met het aardappelschillen of het bakken van koeken en daarbij luistert naar het onschuldige gebabbel. Op zekeren dag, midden Januari, hoort zij, dat Napoleon met een jonge Aarts-her togin zal trouwen. Dat lijkt haar onzinnig en vreeselyk Maar zij is niet gewend, zich ergens zorgen over te maken. Wat haar vader en Metter- nich bepalen, zal wel goed zijn. Zij heeft met het arme meisje, dat met den „men- scheneter" moet trouwen, van te voren al diep medelijden. En dan, weer enkele dagen later staat zij voor de snikkende keizerin. Zij wil haar moeder troosten. „Misschien....", zulke dingen zegt men als men troost wil bren gen, „misschien is hij toch niet zoo vreese lyk. Als hy met haar trouwen wil, zal hij JpS SSjfilapirtrï Napoleon en Marie Louise bij den doop van hun zoon, den Koning van Rome. niet volgens de etiquette, maar wel volgens zijn eigen smaak. Nu rijden de wagens het dorpje binnen. Terwijl Napoleon op de keizerin toeloopt, springt de koetsier, die hem herkent, van den bok, rukt het portier open en meldt met luider stemme: „De keizer!" En Napoleon sist woedend: „Stil idioot!" Deze woorden: „Stil idioot!" zijn de eerste, die Marie Louise, aartsher togin van Oostenrijk en keizerin van Frank rijk, uit den mond van haar gemaal hoort. Zij is half verdoofd. Zij heeft haar oogen gesloten. Nu moet de geweldenaar dichter bij komen., de menscheneter. Zij blijft stil. Zij voelt, hoe hij haar aankijkt. Zoo bekijkt de overwinnaar zijn buit. Caroline zegt iets tegen haar. Dan stapt zij uit, geeft haar plaats aan haar broeder. Napoleon heeft de bevende hand van het jonge meisje gegrepen. Hij weet niet goed, wat hij zeggen zal en vraagt naar haar va der. Zij stamelt een antwoord. Voor -het eerst kijkt zij hem aan. Hij heeft een breed voorhoofd, een gebruinde huid, groote, zeer sprekende oogen. Hij is.knap. Het is zoo moeilijk om te antwoorden. Anders sprak zij tamelijk goed Fransch, nu brabbelt zij de woorden en radbraakt ze. Zij voelt zelf, Oostenrijk en daar daar stelt haar ge leide haar onder de hoede der Franschen. De vorst van Neuchatel is thans reismaar schalk. Een van de drie zusters, Koningin Caroline, is tot Braunau meegekomen. Geweldig, tot in de kleinste onderdeelen verzorgd, is de feestelijke ontvangst in Pa rijs. Plotseling echter houdt de keizer het wachten niet langer uit. Hij neemt, alleen door zijn vertrouwde Murat begeleid, in een rijtuig plaats en rydt Marie Louise te gemoet. De koetsier moet het incognito be waren. Napoleon en Murat, koning van Na pels, en zijn twee ordonnance-officieren, anders niemand. Nieuwsgierigheid? Of liefde? Liefde op het eerste gezicht? Het is geen.... liefde. Hij moet een zoon hebben. Grof heeft hij het later verklaard: „ik trouw een moeder. (Zijn uitdrukking was veel ruwer). Gedu rende de reis gedraagt hij zich echter als een verliefde dwaas. Eindelijk in het dorpje Courcelles, ontmoeten zij den voorrijder. De wagens der keizerlijke escorte volgen op korten afstand. De tien minuten lijken een eeuwigheid. Napoleon is buiten zich zelf. Deze overrompeling is in het geheel Keizerin Marie Louise van Frankrijk, ge malin van Napoleon I, met haar zoon, den Koning van Rome. dat haar Fransch belachelijk klinkt. Keizerin van Frankrijk.. Hij houdt haar handen in de zyne. Op zijn vraag naar Aartshertog Karei, antwoordt zij reeds iets vrijer. Het is eigenaardig. Hy praat over Karei, alsof deze niet acht maanden gele den tegen hem ten strijde is getrokken, en nu vraagt Napoleqn naar hem, zooals een man naar zijn neef vraagt, die een flinke kerel is en die men wel mag lijden. Daarna buigt hy zich uit het venster en schreeuwt: „Naar Compiège vlug!" Dit maal klinkt zijn stem heel anders. Ditmaal was er iets van trompetgeschal in., als het knallen van een zweep. De maanden, die volgden waren vol ge luk en verwachting. Het scheen of de kei zerin vrede over de wereld had gebracht. De keizer rijdt zelden uit, bijna nooit zon der haar. Hij verwaarloost de staatszaken. Bij de grootste troepenrevues zijn nu slechts de Maarschalken tegenwoordig. Het is een kleine idylle en zij gelooft er aan. Zij is niet koppig en moeilijk. Zij heeft vroeger van haar moeder aangenomen, dat deze man een duivel was, nu gelooft zij hem, den rustelooze, die over Europa heen- vliegt als hij zegt, dat hij steeds naar een eigen huis verlangd heeft." Dan, begin Juli is er een troonopvolger op komst. Napoleon spreekt reeds over zijn zoon, die Koning van Rome wordt en Na poleon II, Franz Joseph Karl zal heeten. In hem zal eindelijk het eeuwenoude bloed der Habsburgers vermengd zijn met zijn jonge Bonapartebloed. Eindelijk 20 Maart 1811 wordt inderdaad een zoon geboren. Men meldt Napoleon, dat de moeder gered is, maar het kind dood. De keizer wankelt, de omstanders moeten hem ondersteunen. De dokters on derzoeken het kind. Het is een jongen. Zyn hart klopt niet. In de kamei is het doodstil. Men hoort de levenden nauwelijks ademen. De minuten vergaan, vijf minuten, een eeuwigheid. Nog steeds houden de dokters zich met het kind bezig. Men wrijft het, giet het brandewijn in, en als ook dit niet helpt, legt men het heete compressen om. Opeens een zacht rochelen, dan weer stil te Nog eenmaal dit rochelen, langer, ein delijk heel zwak, gehuil. Dokters en verpleegsters loopen opge wonden heen en weer. Alleen de keizer staat er als een standbeeld bij. Eindelijk beweegt hij zich. Hij werpt een blik op het snikkende hoopje mensch, dat toch in le ven blijkt te zijn. Dan loopt hij naar bui ten. Aan de deur wacht Constant, de kamer dienaar. „Wij hebben een jongen", jubelt de kei zer, „maar hy heeft zich lang laten bid den!" Dan brult hij tegen den ordonnance, die woorden toe, die beroemd geworden zijn: „Mijn pages en 101 kanonschotenl" Kunt U gemakkelijk „neen" zeggen? Ieder mensch zegt gemakkelijker „ja" dan „neen", wanneer hem iets verzocht wordt, zelfs ingeval' de persoon, die het vraagt hem volkomen onverschillig laat. Dit is heel verklaarbaar, want het is veel ge makkelijker om „ja" te zeggen. Zeggen wij n.1. „ja", dan is degene,—die het verzoek tot ons richtte, tevreden en wij worden, althans voor het oogenblik, verder met rust ge laten. Bovendien behoeven wij een „ja" niet nader toe te lichten, te verontschuldigen of te motiveeren, iets, dat ingeval ons ant woord „neen" luidt onmiddellijk byna on ontkoombaar wordt. Bijna nooit kan men volstaan met op een verzoek kortweg te antwoorden „neen". Wat erwacht wordt en ook bijna altijd gebeurt is, dat er na dat „neen" volgt: „want... en dat wjj dan mee- deelen, waarom wij geen gevolg kunnen cf willen geven aan het ged.. .e verzoek. Dit is niet altijd gemakkelijk, omdat er n.1. niet altijd een geldige reden is voor ons „neen". Het kan zijn, dat wij er eenvoudig niet veel zin in hebben. Waar is degene, die de eerlijke durf bezit om ronduit te zeggen: „neen", dat lijkt me niet, daar gevoel ik niet voor. En hoe weinig in aantal zijn ook de menschen, die voldoende ruim denken om zoo'n onomwonden weigering als iemand's goed recht te beschouwen en deze niet kwalijk te nemen. Hoe weinig zijn ook de menschen, die tact genoeg hebben om na een niet-gemotiveerde weigering niet verder door te dringen! Bijna iedereen tracht iemand, die „neen" zegt te bewegen, om alsnog „ja" te zeggen. Eigenlijk is het altijd onbescheiden om aan te dringen. Iemana, die iets weigert, heeft daarvoor een reden, al mag die dan ook zijn, dat hij er heel eenvoudig geen lust in heeft. Door aandringen brengt men iedereen, die geen uitzonderlijke sterke per soonlijkheid bezit, in het nauw. Door aan dringen geeft men aanleiding tot een van de volgende dingen: le. Degene, bij wie wij op iets aandrin gen, kan er zich niet uitredden en geeft toe tegen zijn zin. 2e. Of hij wil tot geen enkelen prijs toe geven, en geeft een gefingeerd motief op voor zijn weigering, omdat „men" nu een maal meestal zoo dwaas is, om een onge motiveerde weigering kwalijk te nemen. 3e. Of hij wenscht niet toe te geven en evenmin aan de waarheid tekort te doen, zoodat hem niets anders overblijft dan een scherper-ingekleede weigering, die iets pijnlijks veroorzaakt, dat vermeden had kunnen worden. Dringt niet aan, behalve ingeval U meent, dat de betreffende persoon weigert uit be scheidenheid en zelf liever „ja" zou zeggen. Laat in elk geval een ieder het recht van weigeren, zonder hem in 't nauw te dryven door aandringen en hem zoodoende aan leiding te geven tot öf onoprechtheid of een scherper toon óf toegeven tegen zijn wil. Bedwingt Uw nieuwsgierigheid naar redenen van de weigering en Uw egoïstisch- tyrannieke wensch dat iemand maar „ja" moet zeggen omdat „ja" U beter past dan „neen". Aanvaardt een weigering zonder bekrom pen kwalijk-nemen, iemand weigert, daar zal hy wel een reden voor hebben, welke, dat gaat U heelemaal niet aan. Wanneer de menschen in het algemeen wat bescheidener waren tegenover elkaar, zou daaruit vanzelf voortvloeien, dat ze eerlijker en minder wantrouwend tegen over elkander zouden staan. DR. JOS DE COCK. In den strijd om het kind worden naast de meer bekende middelen ook minder be kende gebruikt. Tot deze laatste zou ik de propaganda willen rekenen, welke gemaakt wordt voor een „nieuw e" school. Ik wil voorop stellen, dat ik geenszins behoor tot die groep van menschen, welke tegen elke nieuwigheid zijn. Bij het onder wijs is het nemen van proeven met bepaalde nieuwe onderwijsmethoden stellig gerecht vaardigd, zoolang en de ouders en de be trokken schoolautoriteiten zich tegen de proefneming niet verzetten, maar men houde wel in het oog, dat een proefneming risico's met zich brengt en deze zijn op dit terrein, de opvoeding en het onderwijs, altijd van het grootste gewicht. Men werkt in de school met kinderen, levende wezens en elk nadeel hun toegebracht, kan zich in hun geheele verdere leven tot schade zyn. De verantwoordelijkheid is groot! Eerst dan, wanneer men overtuigd is, dat de te nemen proef door en door voorbereid is, met alle risico's rekening gehouden is, is het geoorloofd een proefneming te doen. Veel hangt hierbij af van de betrokken leerkrachten! Maar wat zien we in onzen tijd nu gebeuren? Het wordt zoo langza merhand mode in onderwijskringen, zich bezig te houden met allerlei „nieuwe' scholen. De critiek op de huidige school is overstelpend groot of zij gerechtvaardigd is, zie, dat ia een tweede maar goed, de critiek is er en zij leidt ertoe, dat heel veel onderwijzers er door beinvloed worden. Er ontstaat en verlangen naar een school, welke niet meer zoo onder critiek staat, 'n school, welke nog groeien moet en dus in dit stadium genadiglijk behandeld zal wor den. Dit is één oorzaak. Nu een tweede. Een dwaze gril van vele ouders is oorzaak, dat, om kinderen te winnen voor zijn school menig schoolbestuur of gemeentebestuur er zich toe laat verleiden, een „nieuwe" school te stichten. Prachtige gebouwen met ruime lokalen, voorzien van even mooie meubels, kostbare wandversieringen, glas in lood, centrale verwarming, dure leermiddelen, ja, zelfs hoogtezon en electrische vloerver warming worden binnen de schoolmuren gebracht en in dit schoolpaleis wordt onder wijs gegeven volgens de „nieuwste" onder wijsmethoden. Verblind door deze schittering loopen de ouders er in. Of liever gezegd, laten zy hun kinderen er in loopen. Indien al deze boven genoemde dingen de waarde van de school als onderwijs en opvoedingsinstituut uit maken, wat moet er dan terecht komen van de kinderen, die in kleine schooltjes op het platteland bijv. onderwijs ontvangen? En zijn de resultaten in de kleine plattelands- school nu werkelijk slechter, dan die welke bereikt worden in deze schoolpaleizen Neen en nogmaals neen. Er zijn heel wat geleerde koppen in ons land, welke in hun jeugd onderwijs genoten in de gewone plattelandsschool of in de gewone stads- volksschool. Ik erken gaarne, dat schoon heid voor opvoeding en onderwijs een be langrijke beteekenis heeft, maar ik acht den man of de vrouw voor de klas nog steeds d e belangrijkste factor! Jan Ligt- hart, ik geloof, dat ik hem zonder over drijving mag noemen als een der grootste onderwijsmannen uit het begin dezer eeuw, heeft zijn leven doorgebracht in een gewone volksschool in Den Haag en toch heeft hij daar meer voor onderwijs en opvoeding van het Nederlandsche kind gedaan dan één der schoolhoofden dezer schoolpaleizen! Maar Jan Ligthart was een geboren peadagoog..< hij behoefde geen reclame, z ij n werk, z ij n leven was meer dan reclame. Hij heeft zich nimmer den titel van directeur aangewend, zooals in de laatste jaren dood gewone schoolhoofden van „nieuwe" scho len zich toeëigenen. Er. staan in de kleins plattelandsscholen mannen en vrouwen voor de klas, die resultaten bereiken, zon der er nochtans zich op te beroemen. Zij zjjn maar doodgewone onderwijzers en zijn tevreden met den titel van „meester". Ik wil hiermee maar zeggen, dat het gevaar lijk is, zich te laten verblinden door allerlei uiterlijkheden, welke dikwijls niets anders ten doel hebben, dan als lokmiddel te dienen om zooveel mogelijk kinderen tot zich te trekken. En hier laat ik dan als derde reden voor het stichten van „nieuwe" scholen volgen, het verlangen van bepaalde onderwijskrachten, promotie te maken en bekendheid te verwerven. Waar men dit in de gewone volksschool niet meent te kun nen bereiken, werpt men zich op het buite nissige, het „allernieuwste". Dan heeft men reeds dadelijk de aandacht op zich gevestigd. Dat ik tegen deze laatste han delwijze ernstig bezwaar heb, zal een ieder, die mijn artikeltjes leest, begrijpelijk zijn!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 11