OUDERS Nieuw land in wording XoS tw-o-it! 't HOEKJE Nederlands twaalde provincie Het offensief tegen het water Trouw moet blijken en vertrouwen eveneens VOOR DE ÜUTTERTJEÜ Overzicht van de dijkwerken bij Urk. (Foto K. L. M.) HELDER spiegelend ligt het groote, rustige watervlak voor 'ons, de zee, die eenige jaren geleden gedegra deerd werd tot een meer, maar nog in elk opzicht den indruk wekt een zee te zijn. Ver tegen den horizon teekenen zich enke le visschersscheepjes af, die droomend ver der varen. Nauwelijks wordt dit wijde ver gezicht ergens onderbroken. Hier voelt men de wijdheid van het lage land. Hier zijn geen bergen, die ons een engen, omsloten indruk geven, die op den bewoner van het „laghe land bi der see" beklemmend kun nen werken. Hier de eindeloosheid, nauwe lijks een einder en men voelt in zich de lust boven komen daarheen te zwerven, het onbekende tegemoet. Zoo'n oogenblik voelt men het beste wat den vreemdeling zoo uitermate moet boeien en bekoren. Dat is juist deze wijdheid. En draaien wij ons om, dan zien wij naar wat water was en niet meer is, hier golft het graan en is men bezig te oogsten. Men zingt bij het werk. Dichtbij ons schuurt een vrouw haar blanke emmers, de echt Hol- landsche boerenzindelijkheid, en achter ons voert een betonweg het land in. De Wie- ringermeerpolder was de eerste verovering op de Zuiderzee. Wij wachten tot een snelle motorboot langszij komt om ons over te voeren naar Urk, waar wij de werkzaamheden aan den N.O. Polder in oogenschouw zullen nemen. Het wordt een heerlijke overvaart. De zon giet haar stralen in overvloed neer op het watervlak, waarin nauwelijks eenige rim peling of golfslag te bespeuren is, de golf slag, waarvan wel gezegd is, dat hij nu klinkt als een verwijt. Uit de geschiedenis. HET plan de Zuiderzee droog te maken, is niet nieuw, gelijk men soms abu sievelijk meent. Hoe oud die plannen dan zijn? Wel laten wij de historie aan het woord. Reeds in 1667 spreekt Hendrick Stevin in zijn „Wisconstich en Filosofisch Bedrijf" over een afsluiting van de Zuiderzee en gedeeltelijke drooglegging. Ook wees hij op de Haarlemmermeer en de doorgraving der duinen ten westen van Haarlem. Men kan niet anders zeggen dan dat de ze man zijn tijd vooruit is geweest. Zijn profetie is heden volkomen bewaarheid door de daad. De Haarlemmermeer, waar het onstuimiger kon toegaan dan op een open zee, is reeds lang bedwongen en her schapen in vreedzaam land. De Zuiderzee werken vormen het sluitstuk en tevens de bekroning van den eeuwigen strijd, dien de Nederlanders, hebben gevoerd tegen het water. Een titanenarbeid van onze Neder- landsche ingenieurs, die tot ver over de grenzen van ons kleine, maar energieke land respect heeft afgedwongen. Maar laten wij niet op de geschiedenis vooruitloopen. Eerst in de jaren van den Wereldoorlog hebben de plannen voor de droogmaking een meer concreten vorm aangenomen. Onverbrekelijk is met dit werk verbonden de naam van wijlen Dr. C. Lely, minister van Waterstaat. Een wets ontwerp ter verwezenlijking van deze plan nen werd aangenomen en kort daarna in 1919 werd met de eerste uitvoering der werkzaamheden aangevangen. Algemeen plan Noordoostelijken Polder, Schaal 1. ~00.000, Twee plannen. MEN dient duidelijk twee scherp ge scheiden plannen te onderscheiden. De afsluiting en de eigenlijke droog making. Uit den aard der zaak heeft men uitvoerige bodemproeven genomen en zul len de vruchtbaarste gedeelten worden drooggelegd. Mettertijd zal ongeveer de helft der Zuiderzee droog komen. De an dere helft blijft water, het IJsselmeer. Ge legenheid tot visscherij blijft er dus te over, alleen het karakter van het bedrijf zal veranderen. De Markers en de Urkers zullen de zoetwatervisscherij moeten gaan beoefenen of in letterlijken zin de zeilen strijken en de bakens verzetten. Want voor hen is inderdaad het getij verloopen. Velen hebben voorloopig een bestaan ge vonden bij de uitvoering der werkzaamhe den, maar ook al zullen deze nog vele ja ren voortduren, dit kan geen blijvende be stemming zijn. Intusschen is het een goede overgangsmaatregel. De jongere generatie heeft er zich direct op kunnen instellen, dat het traditioneele beroep hunner voorvade ren voor hen geen bestaan meer kan bie den. De aanpassing van Schokland, dat mid den in het polderland zal komen te liggen, \an weinig moeilijkheden bieden, omdat het eiland vrijwel onbewoond is. Op last van de regeering werd het in 1859 ont ruimd, omdat de bevolking er bij voortdu ring in levensgevaar verkeerde. Nu woont hier nog slechts de vuurtorenwachter en enkele gezinnen. Men verwacht, dat het eiland na de drooglegging van den N.O.- Polder, wanneer dus de druk van het om ringende zeewater is opgeheven, zal inzin ken tot polderpeil. De bodem is hier zeer week en de druk van het Zuiderzeewater heeft het eiland in letterlijken zin hoogge houden. De aanpassing der Urkers. MOEILIJKER zal die aanpassing van de Urkers gaan. Algemeen is be kend, dat deze menschen zeer star in geloof zijn en niet openstaan voor de meening van andersdenkenden. De Urker buigt zich slechts voor God en geen ander. En toch is het ons opgevallen bij een laat ste bezoek aan Urk, dat de gebruikelijke kleederdrachten niet zooveel meer gezien worden. De jonge generatie heeft zich in dit opzicht althans weten aan te passen. Misschien is het een vingerwijzing, dat het met de moeilijkheden niet zoo'n vaart zal loopen. Het is mogelijk dat de Urkers nog vrij snel zullen acclimatiseeren aan de be volking, die eens den N.O. Polder zal bewo nen. Ook de Urkers zullen naar een ander emplooi moeten omzien, hoewel zij toch in twee opzichten bevoordeeld zijn boven de andere eilanders. In de eerste plaats ge bruiken zij dekbotters, die ook op de Noord zee kunnen visschen, in de tweede plaats worden zij niet geheel van het water ver stoken. Want het IJsselmeer zal Urk nog altijd aan de Westzijde blijven bespoelen en het voormalige eiland met het schilder achtige dorp zal daar liggen als een bol werk van den polder en een centrum van vreemdelingenverkeer. Maar dit alles is nog toekomstmuziek. De N.O.-Polder als werkver schaffingsobject. DE werkzaamheden voor het droog leggen van den N.O.-Polder zijn in vollen gang. Lang heeft de regeering geaarzeld, alvorens over te gaan tot de uit voering van dit nieuwe onderdeel der wer ken. Er zijn groote sommen mede gemoeid. Het feit echter, dat de stopzetting een 5609 arbeiders werkeloos zou hebben gemaakt, heeft den doorslag gegeven. Weliswaar zal de grond duur gekocht zijn, wanneer de polder eenmaal drooggevallen is. Daar staat echter tegenover, dat de arbeiders geen steuntrekkers worden, wat financieel een aanzienlijke besparing geeft, afgezien nog van de groote moreele voordeelen, die het te werk stellen van zooveel arbeiders met zich brengt. In versneld tempo worden de werken voortgezet. Per week legt men nu een goe de 550 meter dijk; om zooveel mogelijk ar beiders een emplooi te verschaffen, is men op vijf plaatsen tegelijk begonnen. Wanneer deze polder gereed zal komen? Een antwoord op deze vraag is nooit met absolute zekerheid te geven. Er zijn zoo veel onberekenbare factoren in het spel. De ingenieurs denken in 1940 gereed te zijn met het dijkwerk en hopen, dat het nieuwe land in 1941 droog zal vallen. Reeds zijn aan de beide zijden van Urk aanzienlijke dijkstukken klaar gekomen en is bepaald, waar het gemaal komt te staan. In het geheel zullen drie electri- sche gemalen van groote capaciteit den N.O.-Polder in korten tijd droog leggen. Het aspect van den Polder. WANNEER de N.C.-Polder gereed is, zal ons land weer met vele dui zenden hectares vruchtbaren grond zijn verrijkt. Om juist te zijn enkele getallen: 15.800 ha. zeer goede klei, 12.500 h.a. goede klei, 17.800 h.a. zavelgrond en slechts 1500 h.a. veen- en leemgrond. Uit deze cijfers blijkt, dat de verhouding gun stiger en dat de gesteldheid van den N.O.- Polder kwalitatief heel wat gunstiger is, dan die van de Wieringermeer. Is de Polder eenmaal drooggevallen, dan zal het nog geruimen tijd duren voor de grond vrucht zal afwerpen. De moeilijkhe den liggen juist in de eerste jaren en het laat zich wel aanzien, dat de toekomstige boeren van deze streek de risico's zullen overlaten aan de regeering. In groote lij nen staat de verkaveling reeds vast. Van Lemmer naar Urk zal een hoofdvaart ge graven worden voor schepen van ten hoog ste 300 ton, terwijl zoovele zijvaarten wor den aangelegd, dat geen enkele boerderij meer dan 4 k.m. van een losplaats verwij derd is. Dit is in hoofdtrekken het plan van den N.O.-Polder. Zooals men weet, moeten hierna nog de beide Zuiderpolders volgen. Met de voorbereiding daarvan is men ook reeds begonnen. Zal dit grootsche werk eenmaal voltooid, zijn, dan is Nederland met een tiende deel van zijn oppervlak vergroot, de omvang rijkste en moedigste inpoldering, die de geschiedenis tot dusverre gekend heeft. Trouw moet blijken, elk soort van trouw. Vriendentrouw blijkt, wanneer zich omstandigheden voordoen waaronder het gemakkelijker, rustiger of voordeeliger is om den vriend los te laten. Vriendentrouw blijkt nog sterker, wanneer de eene vriend door de wereld in het algemeen, door „men" verkeerd beoordeeld wordt. De echte vriend stoort zich niet aan praatjes noch aan schijn, hij weet dat'hij zijn vriend beter kent dan „men". Zoogoed als trouw moet blijken, moet vertrouwen blijken! Het is gemakkelijk en voor-de-hand lig gend om iemand, die men graag mag, te vertrouwen, zoolang zich niets voordoet om het wantrouwen op te wekken. Een niet overmatig-wantrouwend aangelegd mensch zal beginnen, met tegelijkertijd met zijn sympathie een zekere mate van vertrouwen te schenken. In hoeverre vertrouwt men iemand Dat kan men eigenlijk nooit zeggen, voor dat zich een reden tot twijfelen heeft voor gedaan. Een volkomen vertrouwen is iets zeer zeldzaams en iets buitengewoon moois. Het volkomen vertrouwen, dat recht van bestaan heeft, wéét hoe iemand is, en weet daardoor ook, waartoe iemand al of niet in staat is. Dat wil zeggen, wat wij iemand, die wij volkomen vertrouwen, tot een vol maakt mensch verheffen; wij kunnen een open oog hebben voor iemands fouten, maar hem toch volkomen vertrouwen omdat wij weten dat, wat ook zijn fouten mogen zijn, hij niet in staat is tot iets dat déloyaal, unfair of onbetrouwbaar is. Dit vertrouwen is niet te schokken, ook niet door de ergste verdachtmaking. Wan neer wij hooren, dat iemand die wij zoozeer vertrouwen iets gedaan zou hebben, dat on eerlijk of minderwaardig is, dan is onze onmiddellijke spontane reactie: „dat kan niet. Er moet ergens een misverstand zijn, er spreekt iemand onwaarheid met welk doel dan ook, maar dit is niet waar." Dan staan wij naast den verdachten vriend, lijnrecht tegenover de meening van twee, van tien, desnoods van honderd men schen! Dit vertrouwen is het, dat iemand door de ergste crisis in het leven heen kan hel pen. Verguizing, smaad en onrecht zijn te dragen, zoolang er één mensch onwischbaar vast aan onze zijde staat, zoolang wij in één mensch de onwankelbare overtuiging voelen: „ik weet beter, ik geloof in je, ik wéét dat het alleen de schijn is die tegen je is." De meeste menschen zijn min oi meer slachtoffers van den kuddegeest, zij slaan veel te spoedig geloof aan iets, dat gemom peld wordt. Wanneer er iets ongunstigs verteld wordt van iemand, dien wij opper vlakkig kennen, zijn ze veel te gauw ge neigd om dat zonder meer aan te nemen. Ze zijn veeleer geneigd, om vol verontwaardi ging het verhaal verder te verspreiden, dan om zich eerst eens rustig af te vragen: „zou dat nu wel waér zijn?" Zelfs tegenover hen, die wij als onze vrienden beschouwen, is ons wantrouwen meestal te licht op te wekken. Ons is een geval bekend van een man, die door .een samenloop van omstandighe den en door een kwaadwillige leugen van iemand, die hem benijdde, van een buiten gewoon minderwaardige daad verdacht werd. Hij had drie vrienden, en toen het hen ter oore kwam, zeide de eerste ontdaan: „ik kan het niet gelooven". De tweede zei: „ik wil het niet gelooven". Bij die beiden zat een greintje twijfel, geen 100 vertrou wen. De derde zei spontaan: „dat is niet waar! Ik weet dat het niet waar is!" En hij voegde erbij, tegen den zegsman van de inferieuze beschuldiging: „En maak dat je weg komt van hier, als je geen pak slaag van me wilt hebben!" Vervolgens ging hij regelrecht naar zijn beschuldigden vriend, zei tegen hem: „Dit en dat wordt van jou verteld. Onnoodig te zeggen, dat ik het niet geloof, ik ken je beter, en verlang geen enkele ver klaring van je. ik wilde je alleen waarschu wen tegen dien laffen vijand, die je in den rug aanvalt, en als ik je kan helpen, om dien laster te ontzenuwen, dan graag." Alleen die laatste vriend had volkomen vertrouwen, van een gehalte dat door niets te schokken is. Een vriend, die op zulk een wijze pal staat en in U gelooft, onverschil lig wat „men" zegt, is hier meer waard dan honderd vleiende pluimstrijkers, die met U spreken, en die bij de geringste schijn in staat zijn, zich tegen U te keeren. Beproefd en gebleken volkomen vertrou wen is de toetssteen zoowel in liefde ala in vriendschap. Dr. JOS DE COCK. GESPREKKEN MET EEN OUDER OVER DE VERNIEUWING VAN HET LAGER ONDERWIJS. Ik wil u eerlijk bekennen, dat ik gaan deweg meer belangstelling begin te krijgen voor hetgeen er op het terrein van het lager onderwijs geschiedt en in de toekomst te gebeuren staat. Zoo heb ik in de afge- loopen weken verschillende malen mijn ooren eens te luisteren gelegd bij de onder wijskrachten en hun gevraagd, hoe zij over de vernieuwing van het lager onderwijs dachten. En uw ervaring, als ik het vragen mag? Nou, wat zal ik daarvan zeggen. Ik heb voorstanders ontmoet, ik sprak met onderwijskrachten, die nauwelijks notitie genomen hadden van hetgeen er gaande is en ik heb, zooals te begrijpen valt, ook tegenstanders gehoord. U zegt, wat ik dacht. Er zijn in ons land talrijke onderwijzers, die tot de slot som gekomen zijn, dat er iets niet deugt in ons lager onderwijs. Zonder eigenlijk een duidelijk denkbeeld te hebben van hetgeen er niet in orde is trouwens, dit is al zeer moeilijk voelen deze menschen, dat er iets gedaan moet worden. Er zijn er ook, die, zooals u terecht opmerkte, eenvoudig hun ooren en oogen sluiten. Niets van de stroomingen is hun bekend. Onderwijsver nieuwing? Nooit van gehoord en evenmin ooit aan gedacht. Het gaat best, zooals het nu gaat. We zullen maar afwachten, wat de heeren ons wijzen zullen. Tenslotte is daar nog de groep van tegen standers. Deze menschen hebben inderdaad althans velen hunner zich de moeite getroost het nieuwe te bestudeeren. Zij zijn daarbij tot de slotsom gekomen, dat de voordeelen van het nieuwe niet opwegen tegen de voordeelen van het huidige stel sel. En zij huldigen den Oud-Hollandschen regel: „Men moet geen oude schoenen weg werpen voor men nieuwe heeft." Er valt iets voor te zeggen, niet waar? Dat de tegenstanders zich de moeite troosten het nieuwe te bestudeeren, kan ik niet zoo maar aannemen. Ik geloof wel, dat er onder hen werkelijk wel gevonden worden met kennis van hetgeen het nieuwe wil en beoogt, maar ik kan u ook verzeke ren, verscheidene leerkrachten ontmoet te hebben, die slechts te hooi en te gras iets napraatten, wat zij van anderen zoo hier en daar vernomen hebben. Ik weet het. Veel bestrijding van nieuwe denkbeelden bestaat in het na praten van wat anderen voorkauwen. Wan neer die anderen de kunst verstaan de zwakke punten van het nieuwe sterk naar voren te doen treden en de sterke punten van het bestaande met vuur te verdedigen, zal menig niet zoo diep nadenkend mensch geneigd zijn, de beteekenis van het nieuwe, dat zijn bestaandsreden nog moet bewijzen, in twijfel te trekken. Het is daarom zaak voor de voorstanders en voorvechters van het nieuwe, dat zij de oude en de nieuwe rich ting grondig bestudeerd hebben, dat zij in staat zijn, zoowel de zwakke en sterke zijden van het nieuwe als van het oude, objectief te belichten. Een blindelings na volgen van wat anderen zeggen en schrijven mag niet aanbevolen worden, maar even min valt het goed te keuren de waardevolle ideeën en zaken te verwerpen, omdat zij toevallig niet in onze kraam te pas komen. In eiken strijd om beginselen kan men het weer bemerken: er heerscht vooroordeel, misvatting van eikaars bedoelingen, twijfel aan de objectivtet bij de verdedigers, enz. enz. En dan moet u niet vergeten: het nieuwe ontmoet a 11 ij d tegenkanting. Men verbindt het aan personen, en als deze nu toevallig niet „getapt"zijn, is het vol doende ook de beginselen van het nieuwe met een maar van zich af te houden. Ondervindt het nieuwe steun van hooger hand, dan is dit voor velen reeds een motief om er „iets ach ter te zoeken". Krijgt het dien steun niet, dan redeneeren anderen: „Waar zal ik me druk om maken. Zoolang van hooger hand niets gedaan wordt, blijf ik er buiten." En zoo zouden we nog heel wat bestrij- dingsmotieven aan een nader onderzoek kun nen onderwerpen, denkt u ook niet? OVEEKA.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1938 | | pagina 13