DE VLOTKERELS VAN
ANGERMANA LO
't HOEKJE
OUDERS
Helden op drijvend hout
XoS. no-ail!
VOOR DE
g'ÜUTTERTJE^t^1'
De reis van de stammen is ten einde. Aan de mondingen der rivieren liggen de
stapelplaatsen. Hier wachten de stammen het oogenblik af, dat zij verder bewerkt
zullen worden.
BIJNA zonder overgang komt de zo
mer in het hooge Noorden van Zwe
den. En dan begint ook weer de
mooie tijd van de „Witte nachten"
van ononderbroken Noorderlicht, en de
menschen, die den winter in hun warme
blokhuizen hebben doorgebracht, komen
naar buiten. Uit de stilte van de reusachti
ge, schier onbegaanbare oerwouden komen
plotseling de krachtige gestalten van de
houthakkers te voorschijn. Hun kleeren
zitten vol scheuren en gaten en zien zwart
van het vuur van de blokhutten, in hun
rugzak dragen zij hun heele hebben en
houden met zich mede.
's Winters hebben ze met gespierde vuist
hun bijl met de typische gebogen schacht
gezwaaid, nu dragen zij de lange vlotter-
stokken, de fiere „stokjongens".
Duizenden en nog eens duizenden stam
men, die men gedurende den winter heeft
geveld en naar de bedding van rivieren,
beken en meren heeft gebracht en liggen
op het ijs opgestapeld en moeten in de
vaart komen. Dat is de eenige mogelijk
heid, om de geweldige houtmassa's uit de
verlaten boschstreken naar de fabrieken
aan de riviermondingen en meren te bren
gen. Hier wordt de kracht en behendigheid
van den mensch nog zeer in eere gehou
den, hier heeft men sterke kerels noodig.
En het laat zich aanzien, dat hun gespier
de armen wel nooit door de machines zul
len worden vervangen. Er zijn daar zeer
scherpe bochten, zgn. haarspeldbochten,
waar het hout wordt opgestuwd, rotsen on
der water, waarop tienduizenden witte
stammen zich tot een reusachtige hindernis
opstuwen. Daar worden de colonnes ijzer-
sterke „flottkarlar" (vlotkerels) aan het
werk gezet. De door wind en weer geharde
jonge mannen zijn hier en daar op bepaal
de plaatsen opgesteld, om op het transport
van het hout te letten, en steeds tot in
grijpen bereid te zijn. Maar in elke rivier
of stroom komt slechts eens een uitgezoch
te colonne van de beste en handigste woud-
loopers. Dat is „Rumpa", in het Hollandsch
beteekent dat eigenlijk het einde. De rum-
pa volgt den loop van den rivier tot den
laatsten stam en ruimt eiken hoek, waarin
nog zoo'n boom kan zijn blijven hangen,
zorgvuldig schoon. Vele weken drijven zij
met hun lichte bootjes door de stroomver
snellingen, roeien de meren over, altijd
met den langen haak in de vuist. Pijlsnel
schieten de smalle stevens door de wervel-
stroomen van het wilde water in de berg-
engten, dan weer dragen zij op den schou
der hun boot en uitrusting om de schui
mende Forsen (watervallen) heen. Hier en
daar staan hun tenten in den lichten zo
mernacht.
Deze stokjongens leven in een prachtige
kameraadschap onder elkaar. Maar dat
hebben zij ook noodig, want zij moeten
steeds aan elkaar gewend zijn en kunnen
rekenen op eikaars steun, zoo zij die me
dewerking behoeven.
Wanneer zij met zijn drieën of meer mid
den tusschen gevaarlijk over elkaar heen-
schuivende houtmassa's van een opstuwing
staan en juist met krachtige hand de be
slissende stam, die de zaak blokkeert, eruit
trekken. Dan kan het gemakkelijk gebeu
ren, dat een vlot van 50 of 100 stammen
plotseling in den stroom komt, en naar het
dal drijft. Het komt er dan op aan, dat men
met levensgevaar van de eene spiegelglad
de, ronde stam op de andere springt, om
het leven te redden. Als het gelukt, bereikt
men nog juist bijtijds den reddenden oever.
Of wie nog meer geluk heeft, komt zelfs
nog levend uit de natte hel van waterval
len te voorschijn, zooals de lange, overmoe
dige Holger Andersson deel uitmakende
der Rumpa van den machtigen Angerman-
Elf in Noord-Zweden. Deze had niet meer
op tijd den oever kunnen bereiken, en voer
eenzaam recht op de brullende stroomver
snelling af. De kameraden stonden met
angstig hart aan den kant en staarden naar
ce wilde wervelstroom. Het is afgeloopen,
dachten allen en maakten al een boot on
der aan de waterval in orde om tenminste
het lijk op het droge te brengen. Maar eeni
ge minuten later kwam uit de draaikolken
van den rotstrechter weer het hoopje
mensch samen met een aantal verfomfaai
de boomstammen, en werkelijk Holger be
gon met armen en beenen wild te roeien
en naar de kant te zwemmen. Hij werd
door zijn kameraden aan land getrokken,
druipend als een natten poedel, maar met
een glimlach op zijn koffiebruin gezicht.
Het eenige wat hij zei was: „Allemachtig,
dat was geen pretje, ik heb niet veel zin,
dat tochtje nog eens te maken."
Rumpajongens zijn de meesters van den
viothaak. Hun geschoold oog weet terstond
waar de stok met stalen haak ingeduwd
moet worden, om de opgestuwde boomstam
men weer op gang te brengen. Deze ke
rels staan even vast op één enkelen ron
den stam als wij op den beganen grond.
Ja, de handigheid van de vlotkerels is
telkens weer opnieuw verbazingwekkend.
Vooral de Aquisslanfors maakt het hun
bijzonder moeilijk. Voortdurend stuwen
daar ontelbare stammen tegen de rots, die
onder aan een waterval staat, op tot een
schier onontwarbare knoedel. Daar moet
zelfs de ervaren en onverschrokken voor
man Erik zich eens achter het oor krab
ben en de situatie bekijken. Tenslotte ba
lanceert hij met een paar van zijn mannen
op eenige stammen rond, brengt de een of
andere stam en hier en daar ook een heele
kluit in beweging. Maar zoo gaat het niet,
men moet de zaak laten springen. Met veel
zorg worden op zes of zeven plaatsen pa
tronen aangebracht. Misschien zullen er
wel een paar stammen bij deze operatie
versplinteren, maar met dat beetje schade
mag men wel rekening houden. Erik staat
hoog daar boven aan den oever en geeft
het teeken, dat de lonten kunnen worden
aangestoken. De mannen daar beneden ge
ven het antwoord, met lange, veerende
sprongen rennen zij naar den vlonder en
zoeken in allerijl dekking aan den oever.
Rang.... met een geweldig lawaai gaan
de ladingen hout vrijwel gelijktijdig om
hoog, een steile waterfontein staat een paar
seconden lang boven den warwinkel van
lange stammen, stukken hout vliegen door
de lucht en de echo van het schot davert
ver rondom, het lawaai van den dichtbij-
zijnden waterval wordt er een oogenblik
volkomen door overstemd. Dan komen
eenige boomen in beweging, meer en meer,
een geweldige golf van stammen stuwt
Aan het werk in den stroom.
voort. Tusschen het geloei van het water
hoort men nu het doffe tegen elkaar stoo-
ten van de boomstammen, de golven spe
len met het hout, dat losgeraakt naar het
dal drijft.
De vlotkerels vormen onder de stokjon
gens de elite. Verschillende van deze jon
gens staan tesamen onder een voorman Er
zijn veel van dergelijke vlotgroepen bij het
houttransport in het Noorden, die vaak
10.000 en meer kilometers rivier afvaren.
Hun zware werk duurt tot ver in den zo
mer, want eerst als de winter weer zijn
komst aankondigt, verdwijnen de stammen
van het water.
WAT MENIGEEN NIET WEET.
In Anoeradhapoera, een oude Boeddhis
tische stad op Ceylon, staat een boom, wel
ke een buitengewoon aantrekkingspunt
vormt voor Boeddhistische bedevaartgan
gers. Het is n.1. de heilige Bo-boom, die
volgens de overlevering reeds in 288 v. Chr.
zou zijn geplant. Anoeradhapoera zelf,
thans niet meer dan een stad van grootsche
ruïnes werd omstreeks 450 jaar v. Chr. ge
bouwd.
De „Komsomolskaja Prawda", het or
gaan van de communistische Sowjetjeugd
verzet zich hevig tegen de nieuwe mode
der jonge Russinnen, die thans ook begin
nen hun haar platina-blond te kleuren Het
blad schrijft, dat ieder logisch-denkend
mensch zich instinctief zal verzetten tegen
deze onnatuurlijke neiging.
Bü de Grieken bestond de gewoonte om
een hoofdbedekking te dragen alleen bij
zieken en bij lieden uit de lagere volksklas
sen, en hun hoofddeksel met uitzondering
van den Thessalischen vilten hoed der on
mondige jongelingen, welken zij droegen
I om het hoofd tegen den zonnegloed te be
veiligen, geleek zeer weinig op het onze.
AANGEBOREN AANLEG
En de invloed van omgeving en
omstandigheden.
Elk mensch wordt geboren met een per
soonlijken aanleg in een bepaalde richting.
Dit staat wel vast, wanneer dit niet zoo
was, zouden alle kinderen van dezelfde
ouders, die dus in hetzelfde milieu en met
dezelfde begrippen zijn groot gebracht, ook
allen dezelfde levensopvatting moeten heb
ben. En niets is minder waar. Het komt
voor dat van twee zoons uit één gezin de
eene een verkwister werd en de ander zui
nig tot bij het gierige af.
Men kan dus niet zeggen: „Wie uit een
welgesteld gezin komt, heeft vanzelf ruime
hand met geld, en wie in bekrompen om
standigheden werd grootgebracht, blijft zui
nig".
Wat men wèl veel ziet is, dat de kinderen
öf de ideeën van hun ouders in nog veel
sterker mate hebben, öf op volwassen leef
tijd een standpunt inzake vitale levens
punten hebben, die juist lijnrecht staat
tegenover de opvattingen van hun
ouders.
En dit laat zich psychologisch heel goed
verklaren. Stelt U voor, dat een kind van
nature behoefte heeft aan hartelijkheid en
liefde, en dat de ouders zorgzaam zijn tot in
een ziekelijke mate, dan wordt de aan
wezige kiem van gevoeligheid daardoor tot
in abnormale mate versterkt, en het resul
taat zal zijn: een week, onpractisch mensch,
overgevoelig, die menschen die met hen
omgaan als met ieder ander, hard vindt en
zich doorloopend tekort gedaan voelt.
Wordt zoo'n gevoelig kind daarentegen
opgevoed door ouders, die wat hard en
nuchter zijn, dan zal zijn overgevoeligheid
op den achtergrond gedrongen worden, en
op volwassen leeftijd zal hij den indruk
maken van nog een beetje harder en nuch
terder te zijn dan z(j ouders. Maar de aan
geboren aanleg laat zich niet verloochenen,
en ergens in een hoekje van zijn ziel, terug
gedrongen maar geenszins verdwenen, zit
de gevoelige, haast overgevoelige mensch,
Gesprekken met een ouder
over het lager onderwijs.
Wanneer ik u goed begrepen heb, is de
eerste eisch van onderwijsvernieuwing: ver
eenvoudiging van de leerstof op de lagere
school
Volkomen juist bezien. De voorstanders
van het nieuwe onderwijs zijn bij alle ver
schillen, welke er ook tusschen hen nog be
staan, over een ding hf1 roerend met el
kaar eens, n.1. over de absoluut noodzake
lijke vereenvoudiging van de ondérwijsstof
op de gewone volksschool.
Het mes moet er nu maar eens flink en
kordaat in gezet worden. We hebben nu al
eenige jaren onze kinderen volgepompt met
kennis en nog eens kennis, we hebben ze
het leven ingestuurd met diploma's en nog
eens diploma's en nochtans komen we tot de
ontdekking, dat de kennis en vaardigheid,
welke ieder mensch om t slagen in de we
reld noodig heeft, den kinderen niet eigen
is.
Zouden we het niet zoo kunnen zeggen:
Schoolgeleerdheid verzekert niet het slagen
in de wereld, terwijl schooldomheid aller
minst het bewjjs levert van mislukking in
het leven?
Stellig! We kennen allen in onze omge
ving wel menschen, die, wat betreft hun
schoolgeleerdheid nu niet bepaald uitblin
kers zijn, doch dit heeft niet verhinderd, dat
zij in het leven flink vooruit gekomen zijn.
Nu beteekent dit niet, dat we aan de in-
tellectueele opvoeding nu meteen maar haar
groote waarde moeten ontrooven. Aller
minst! De laatste maatregelen op gebied
van den kleinhandel-, den Middenstand-,
bewijst, dat daar aan de intellectueele vor
ming van den winkelier bijvoorbeeld veel be
lang wordt gehecht. En de talrijke cursus
sen, welke in ons land zijn ingericht, be
wijzen, hoe in de kringen der middenstan-
Voorman en manschappen midden in het
kokende water tusschen de lange balken.
Een lid van de „Rumpa".
die snakt naar hartelijkheid en liefde en die
zal te voorschijn komen, zoodra dit hard-
schijnende type, de of den mensch ontmoet,
bij wie(n) hij geheel zichzelf kan zijn.
De mensch verandert niet, in kern niet.
Natuurlijk kunnen wij aan onszelf werken
en trachten, onze verkeerde eigenschappen
te matigen en onze goede eigenschappen te
versterken. Maar wij zijn geen chameleons,
en in zekeren zin blijven we altijd onszelf.
Er zijn menschen die zeggen: „Ik ben
hard geworden, het leven heeft mij zoo
gemaakt door veel teleurstellingen, vroeger
was ik anders".
Onjuist! Of ze zijn altijd hard geweest,
of ze hebben geleerd hun goedhartige im-
ulsies te bedwingen, doordat ze hun ver
stand de overhand geven, onthouden ze zich
van daden, die hun gevoel hen ingeeft.
Maar eigenlijk zijn ze niet hard, want zij
lijden zelf onder hun weigeringen, en zoo
dra er een oogenblik komt, dat hun impul
sieve drang tot helpen sterk genoeg is, zul
len ze recht tegen hun aangeleerde z.g.
„hardheid" in handelen en wéér geven wat
ze eigenlijk zelf niet missen kunnen, helpen
ten koste van eigen ongemak en wéér „te
goed" zijn.
Of is het U nooit overkomen, dat U zei:
„dat doe ik nooit weer, ik heb leergeld be
taald", en dat U bij een volgende gele
genheid toch weer juist zoo handelde, en
aan het „betaalde leergeld" niet eens meer
dacht!
De aanleg van ieder mensch is bij zijn ge
boorte in kern aanwezig, en iets daarvan
blijft altijd bestaan.
Men zou de mensch kunnen vergelijken
met een metalen plaat, waarin met een
naald groeven zijn aangebracht. Geen enkele
groef zal ooit meer geheel kunnen verdwij
nen, maar wèl hangt het af van de wijze,
waarop hij aan zichzelf werkt en van de
menschen en omstandigheden, waarmede hij
in contact komt, welke groeven dieper in-
gekerfd zullen worden, n.1. eigenschappen in
intensiteit zullen toenemen
Dr. JOS DE COCK.
ders deze overtuiging leeft en gedeeld wordt.
Maar en hier ligt het wezenlijke van de
zaak de school moet meer dan totnogtoe
de kinderen voorbereiden voor het leven, de
practische zijde van het leven. Dit is haar
eerste taak als opleidingsinstituut. Haar
tweede taak is niet geringer in waarde. De
opvoeding van de kinderen tot bruikbare
leden van de samenleving, tot goede burgers
en burgeressen in de r aat schap pij, tot men
schen met een levensinhoud, tot menschen
wier hoogste ideaal moet zijn: de zorg voor
anderen.
Dit laatste sluit allerminst religieuze op
voeding uit. Integendeel: de opvoeding tot
alle deugden van een mensch komt even
zeer bij religieus getinte scholen aan de
orde als bjj de z.g. neutrale scholen. Een
Christelijke opvoeding zonder opvoeding tot
naastenliefden, dus ook tot liefde voor hem
of haar, die op godsdienstig terrein andere
meeningen huldigt, verdient den naam van
Christelijke opvoeding niet. Evenmin een
openbare school in den goeden zin van het
woord openbaar is, als zij afgeeft op de
„fijnen". Het leven, laten we zeggen, de
wereld van 1938 eischt van een volk krach
tige verbondenheid, eenheid en deze wordt
niet bevorderd door kleinzielig gewroet en
getwist over „richtingen". Dit moet nu eens
uit zijn. Ik geloof, dat de tijd om dit misse
lijk gedoe voorgoed afgesloten moet wezen
en dat de strijd om het behoud van de natie,
om het behoud van de groote waarden in het
leven thans de eenige is, welke allen bezig
zien leveren!
Wat u hier zegt, heeft mij den laatsten
tijd intens bezig gehouden. Ik ben het vol
komen met u eens. En uw opmerking, dat
ook de nieuwe school haar aandeel in dezen
belangrijken strijd wil leveren, treft me
buitengewoon. Ik zou daar gaarne uw mee
ning eens over hooren.
Laten we dat bewaren voor ons volgend
gesprek.
Ovéeka.
Dynamiet is het laatste middel tegen de macht der elementen.