Op den rug van een ouden
kennis ter ijszee
DE LAMP
De kok in home-training.
Visscherij in het barre Noorden
in de Woestijn
De bemoeilijkte re's van
Tharaud
Valsche munter gearresteerd
Arrestaties te Groningen
Geheimhouding rond
de T 9
door Eèhel M. DeH
21,
De visch wordt schoongemaakt.
De bekende schrijver van zeemans
verhalen en radio-hoorspelen, Klaas
SmeMk, zond ons zoojuist een artikel
uit de Noordelijke IJszee, waar hij aan
boord van een vlsschersvaartulg mei
een aantal vissehers aan het werk Is.
Door den Atlantischen Oceaan drijft ruste
loos een kennis, die ik overal trof.
Een-en-twintig jaar terug zette hij onze
vierduizend-tonner tusschen de Bermuda's en
New-York, noordelijker dan wenscheltjk was.
We ontmoetten hem achttien jaar geleden,
toen we met tienduizend P.K. achter onzen
schroef steven, naar Havanna, Vera-Cruz en
New-Orleans draaiden
Vijftien jaar her betwistte hij onze tank
boot de doorgang om Key West.
Tallooze malen ontmoetten we hém aan den
thermometer, wanneer we in de N^ptd-Ame-
rika- trade het buitenboordwater „nhffien" en
de temperatuur plotseling belangrijk zagen rij
zen.
En nu, omtrent den uitlooper van den Oeral
ln de Poolzee, ter kuste van Nova-Zembla,
dreef ik weer ter rugge van onze oude be
kende.
Ik bedoel de warme golfstroom
Ter verre visscherij.
We stoomen ter „verre visscherij" ln de
Noordelijke IJszee. De Cymbrische, de Noord
zee, onze oude voedster, begint te lijden aan
ouderdomszwakte. De vruchtbaarheid van
haar schoot is tanende. Vroeger, toen er nog
geen „wekker" voor de trawl de uterus van
onze goede voedster schraapte, was er geen
nood. Toen kon je over geheel de Noordzee
nog een vischje bescharrelen. Het ging alles
even eenvoudig en rustig. De Hollandsche vis
sehers waren nog geen jagers. Zij v i s c h-
t e n nog. Zij voeren allen met „een boekie",
de bijbel, aan boord en waren indachtig den
Sabbath te heiligen. Zij werkten zes dagen en
den zevenden dag ging de schipper voor in ge
bed. En de arbeid aan boord rustte.
Ja, toen was de Noordzee nog een vrucht
bare voedster. Op het strand van Schevenin-
gen. Kat- en Noordwijk keken de stompe ge
zichten van bommen je aan, als domme ouwe
mannen. En de schipper behoefde nog niet tot
„op de zestig", tot op 60° N.B. te sturen om
een schelvischje te vangen.
De goeie ouwe tyd.
De Quwe rustige vissehers, die nog geen
jégers waren, konden al een schraal week
loontje beschommelen op „de lek". „De lek"
is het zes vaam diepe kiistwatei^ van Zand-
voort tot Wassenaarschen slag. Zij vischten
daar vijf dagen „binnen de derries", dat is
binnen de veemkluiten die aan onze kust lig
gen verspreid. Zij waren dan Zaterdags thuis,
haalden hun weekloontje bij den schipper,
dronken een borrel en gingen gezellig naar
moeder de vrouw. Dat was het sobere, niet
gejaagde leven van onze oude vissehers.
Soms vischten ze „aan zee van de derries".
Dat was buiten de „veenkluiten". Dan lag je
minstens acht uur buiten de v kust te visSchen
en zag je het vaste vuur vart IJmuiden juist
op of ten halve onder de kim.
En dan, ja dan had je de breede hiring-
visscherjj. Dan zaten de bommen wel een
benoorden de Schotsche eilanden. Maar
jagen was het toch nooit. En de bodem
van onze Noordzee was nog rijk, naar alle
streken van het kompas.
Hadden, afgezien nog van alle andere vis-
schersdorpen aan de kust, zelfs Middelharnis
en Pernis nog niet hun hoeken ter Cymbrische
zwerven
VoerHjj
Die bezonken tijd van kalme visscherij nu
voorbij. De trawl is gekomen. En na de ge
wone trawl de Fransche trawl. En voor dit
scherp visschen net liggen nu 800 P.K. te ja
gen. Het lichaam van de Noordzee wordt kaal
geschraapt. Motorloggers trekken met drie
„wekkers", drie stalen kabels die den bodem
omwoelen, voor hun net uit. De bodem wordt
omgewoeld Wat is er in het Zuiden van de
Noordzee nu nog te vangen, behalve een ha-
rinkie? De reeds ietwat bejaarde trawlerkapi
teins weten het nog best hoe ze op de Oester-
gronden bewesten Terschelling zelfs oesters
boven water voeren. Een lekker tongetje, een
scholletje, een botje. Mooie rog, een heil- of
tarbotje. Makreel. De ouwe trawlerschippers
behoefden geen tweehonderd mijl uit IJmuiden
te stoomen om een behoorlijk visscherijtje te
vinden.
Nu drijven de Hollandsche vissehers
over de Vikingbank.
Terschellingerbank, waar ze vroeger een
oestertje ophaalden, wordt nu gepeild en aan-
geloopen, als de Hollandsche schippers „thuis-
stoomen" van IJsland of ieverste „Boven de
zestig". Wat vroeger soms het noordelijkste
deel van een „visscherijtje" was, is nu verken-
ningspunt waar na een hooge reis de vader-
landsche kust wordt aangeloopen.
De trek..»
Nu drjjven de Hollandsche vigschers
over de Vikingbank, op 61° N.B. En ze
slaan al jaren lang een beleg om IJsland,
juist nog onder den IJszee-cirkel. En een
ondernemend schipper kroop al tot de
Lof oden opl
De Noordzee is ziek.
Ja, de Noordzee is ziek, misschien wel ster
vende. Zij is barensmoe, onze goede Cybrische.
De pufvisscherij verdelgt onze schol en schar.
De vangsten loopen scherp terug. Sedert 1914
reeds liep de vangst van schol per gemiddelde
reisdag per trawler terug van 614 tot 2.8 KG.
De kleine schol liep terug van 34.5 tot 6.3 kg.
De schar viel van 18.8 op 6.5 kg.
De vangsten van schelvisch in hetzelfde tijd
vak liepen voor wat betreft de groote schel
visch terug van 38.1 tot 3.5. De vangst van
middelgrooten viel terug van 27.8 op 5.4. De
totale aanvoer van schelvisch bedroeg in 1915
nog een waarde van ruim zes millioen gulden.
In het jaar 1928 reeds was dit tot ruim twee
millioen gedaald.
Ja, de goede voedster ten Westen van
ons, ls ziek. Er wordt gedokterd, maar de
bacillen, die haar bloed aanvreten, zijn nog
te talrijk en fel. De visch sterft. De vang
sten worden minder. De prijzen zijn van
dien aard. dat het Nederlandsche volk in
z'n diepste geledingen geen visch meer
kan eten. En de visscher ls bijna zoo arm
ais vroeger.
Nieuwe vischgronden.
Er is gebrek aan nieuwe vischgronden. Er is
gebrek aan overvloedigen aanvoer en lage
prijzen. Er is gebrek aan billijk geprijsde
visch, bereikbaar ook voor de onbemiddelden.
Nu drijven we met onze trawler in dé
Noordelijke IJszee. We oefenen „de verre vis
scherij" uit. De regeering steunt deze „verre
visscherij". Zij meent daarin den weg te zien,
die tot behoudt van onze plaats tusschen vis-
schende naties kan leiden, een visch als volks-
voedsel aan de markt zal brengen.
Deze „verre visscherij" is voor de Engel-
schen niet nieuw. Ook voor de Duitschers en
Russen niet. En deze reis zagen wij zelfs de
eerste Pool op het terrein van den strijd ver
schijnen. De drie eerstgenoemde groote mo
gendheden slepen reeds meer dan twintig jaar
een overvloed aan vissch uit het Poolgebied.
Op die Noordelijke IJszee, waar namen van
kapen, baaien en eilanden de herinnering aan
onze oude poolzeevaarders wakker houden,
zijn deze naties heer en meester.
Nu niet meer tenvolle. Het vorig jaar is
voor het eerst na decennia absentie, de Ne
derlandsche vlag in de Poolzee versche
nen, en nu visschen wij er.
De oude bekende.
Zoo dobberen we nu in de Barentszee. Wjj
zijn de Noordkaap uitgezwaaid en ontmoet
ten daar onze oude bekende: de warme golf
stroom. Op die hoogte is hij reeds wat zwak
en minder warmbloedig dan in de golf van
Mexico. Maar toch nam hij ons welwillend op
zijn zoeien rug, en dreef ons in het groote
wak, dat zijn warm lichaam daar in het ijs
tusschen Spitsbergen en Nova Zembla vreet.
De warme golfstroom is de goede vader van
het Noorden. Hij biedt een overvloed van
plankton aan zijn zwemmende bewoners en
maakt in den zomer aan de rust zelfs planten
groei mogelijk. Hij verricht daar zegenrijk
werk. En uit dien hoofde vergéven wij hem
gaarne de huisvredebreuk, die hij in feite daar
in het hooge Noorden pleegt.
We doggelen nu op den rug van onze oude
bekende ter IJseee. We visschen in den eeuwi
gen nacht. We denken aan hardkoude sterre
nachten en mateloos schoon Noorderlicht. We
denken aan de zilveren glans van onmetelijke
poolnacht en oneindig ijs. Wij denken aan.
de barre schoonheid van het Noorden, zooals'
wij die nog in de Noord-fjorden vonden.
Geen illusies.
Men make zich ten dien aanzien geen illu
sies. Ons schoonheidsverlangen wordt afge
dempt. Wèl wij, maar niet het Noorden zalf
vergeeft onze golfstroom zijn huisvredebreuk.
De natuur in het Noorden heerscht bij strenge
wetten. Haar begrip omtrent moraal ver
draagt geen warmte. Zij valt de golfstroom
aan en poogt deze in koude muren in te dam
men en door verstijving machteloos te maken
Zij jaagt ijskoude land- of poolijswinden over
den milden golfstroom en poogt deze te doo-
den. De golfstroom verzet zich. Hij vangt de
strenge luchtstroomen op zijn warme rug en
ontmant ze. Maar hij lijdt zelf ontzettende
koude. Hij zwoegt moeizaam Noord-oost-
waarts. Hij weent mist en nevel. Hij hult zich
in het gejaagde gewaad van sneeuwbuien en
-stormen. Hij martelt als een drenkeling in
een ijskoud wak. Hij voorvoelt de dood die hij
bij Groenland zal sterven. Hij zucht droef en
zwaar, en is van weemoed bevangen.
Een sombere tocht.
Het varen ln de IJszee is somber. De
Arctic vreet ons allen aan. Er ls geen
rust, er ls geen vrede. Er is de eenzaam
heid, die niet natuurlek is. Er is het ge
voel van tegennatuurlijke atmosferische
verhoudingen. Er is de onrust van een ge
martelde zee. De eeuwige nacht drukt ons.
De karakterlooze schemering verraadt
ons. Loodzwaar ligt de Arctic over ons.
Aan boord is de lach versteend.
Aan boord is de vreugde gestorven.
Aan boord sluipt de spanning
En angstig is de stem die om ontlading
smeekt.
Deze ontspanning is vanmiddag gekomen.
De stuurman ontdekte haar. Hij lag in z'n
kooi en dacht een sloep te hooren komen.
't Was heel dichtbij. Hij hoorde duidelijk de
sloepcommandant, die z'n roeiers aanvoerde.
Eén!... Twee!
Eén!... Twee!
De stuurman bleef roerloosliggen luisteren,
't Was in de IJszee. De stuurman meende te
droomen en legde zich weer te sluimeren.
Maar de vreemde sloepcommandant bleef com-
mandeeren en het geluid scheen al dichterbij
te komen. De stuurman ging opzitten. Alle
verhalen van poolrampen gingen voor hem
leven. Hy dacht aan Barends... Hij dacht aan
de Ryp... Hij dacht aan de uitgestorven wacht
op SmeerenburgHij dacht aan veronge
lukte Poolzee-jagers. Hij dacht aan een sloep
schipbreukelingen, met bevroren lijken onder
de doftende koude hel van de Poolzee
ging voor hem leven en hij jompte uit zjjn
kooi. Maar in de messroom dacht hij een
mokerslag voor zijn hersens te krijgen. Hij
hield de handen even voor de oogen en durfde
niet verder zien. Hij zag niets en wilde niets
hooren. Maar de vreemde sloepcommandant
bleef z'n commando's uitstooten en moest wel
dichtbij zgn.
De poolnacht drukt.
Toen deed de stuurman voorzichtig de han
den van voor zijn oogen en verloor het geloof
aan zichzelf. Voor hem, als een vreemd visioen,
zat de kok midden op de tafel. Hij zat in de
houding van een volleerd sculler. Hij gebruikte
twee latten als roeiriemen en lag in volle
slag. Hjj commandeerde zichzelf en moet het
gevoel hebben gehad met groote snelheid naar
huis te roeien. Zijn oogen lachten van voldoe
ning over die geslaagde vlucht uit de Pool
zee. Zij lachten nog toen de stuurman met een
onmenscheltjke kreet van afschuw ons in de
messroom had geroepen. Zij lachten nog toen
wij roerloos van ontzetting om de tafel ston
den en naar de verwoed roeiende kok keken.
En ztj lachten nog en vroegen waardeering
voor zóó'n geslaagde vlucht, toen wij de ver
woeden roeier zachtkens ontwapenden en van
tafel lichtten.
Het schip slingert nog over de IJszee. De
kok kookt, braadt piept en stooft weer. Hij
zegt niet veel. Hij glimlacht zachtkens wan
neer je hem aanziet.
De roeitocht van den kok bracht even ont
spanning.
Ze geeft echter geen lucht. De spanning
sluipt weer rond op het.schip.
De Poolnacht drukt weer.
De glimlach van den kok vervolgt ons.
Ravanch«maatregel van Ralië.
Dé „Action Francaise" schrijft over Jero-
me Tharaud, den bekenden Franschen
schrijver die, toen hij op weg was naar Dzji-
boeti, uit Italië werd gezet, hoewel de con
sul van Italië te Parijs hem visa had ver
strekt voor zijn doorreis:
Men heeft een verklaring gezocht voor
deze ongehoorde-handelwijze.
Het schijnt, dat Tharaud eenige maanden
geleden in een artikel in de „Figaro" heeft
(lurven spreken over een door Italiaansche
troepen hij Tortosa geleden nederlaag. De
Italiaansche eigenliefde heeft dat den Fran
schen schrijver niet vergeven. Deze gelegen
heid zou zijn te baat genomen om hem dit
tè laten voelen.
liet blad meent, dat dit incident een on
derdeel vormt van een algemeen provoca
tieplan dat beoogt een zekere diplomatieke
uitwerking te verschaffen.
Fransche politie slaat goeden slag
Te Brunoy (Frankrijk) is een zekere Le-
vevre gearresteerd onder beschuldiging
Fransche en Britsche bankbiljetten te heb
ben vervalscht. De politie was den man reeds
eenigen tijd op het spoor en heeft hem thans
betrapt terwijl hij aan het werk was.
De politie heeft vastgesteld, dat de val
sche munter voor e n waarde van vier of
vijf millioen franc valsche Britsche bank
biljetten van 10 pond sterling heeft vervaar
digd en uitgegeven en voor een waarde van
ongeveer tien millioen francs aan valsche
Amerikaansche biljetten.
Te Groningen is aangehouden de 38-iari-
ge mandenmaker H. F., wonende te Gro
ningen, verdacht van het misdrijf, bedoeld
bij art. 251 (wetboek van Strafrecht). De
man is ter beschikking gesteld van den of
ficier van Justitie.
Voorts is aangehouden de 22 jarige onge
huwde verzekeringsagent B. H. W. te Gro
ningen, die ten nadeele van een verzeke
ringsmaatschappij te Groningen gelden heeft
verduisterd. Hij teekende valsche kwitan
ties en inde daarop in totaal 300 gulden. Hij
is eveneens ter beschikking van den Offi
cies van Justitie gesteld.
Het. bornjbardiementsvliegtiuig T 9, in
verband waarmede de heer van Tijen, on
derdirecteur van de Fokkerfabrieken, naar
Indië vertrekt,, is het eerste geheel metalen
vliegtuig, dat bij Fokker wordt gebouwd.
Het is een tweemotorig toestel, dal ontwor
pen is in opdracht en in overleg met het
Xe eter landsch-Indische Leger. Voorloopig
word slechts één prototype gebouwd, om
trent welks vermoedelijke vliegeigemschap-
pen, prestaties en nadere bijzonderheden
de strengste geheimhouding wordt bewaard
Feuilleton
„O lieve!" riep mevrouw Ralston mede
lijdend uit.
Stella reikte haar het telegram over, dat
luidde:
„Tommy malaria. Toestand emstig. Kom
indien ge kunt. Monck.'
Mevrouw Ralston stond op. Ze scheen veel
zenuwachtiger dan Stella. „Dan ga ik met je
tnee! zei ze.
„Geen denken aan! bracht Stella er tegen-
In. „Dat is in 't geheel niet noodig. 't Zal best
gaan. Ik ben nu sterk genoeg, sterker dan
gfj. En men zegt, dat malaria pas aangeko-
menen nooit zoo hard aantast. Neen, ik ga.
alleen, 't Zou tegenover uw echtgenoot met
verantwoord zijn. Werkelijk, lieve, ik meen
het!"
Hoewel onwillig, zwichtte mevrouw Ral
ston eindelijk voor haar aandringen. Ze was
niet zoo heel sterk en ze wist best, dat haar
echtgenoot dien stap niet zou goedkeuren.
Maar de gedachte, dat Stella daar voor alles
alleen zou staan, bezwaarde haar evenzeer.
Plotseling echter viel haar oog op Peter, e
nog onbewegelijk achter haar stoel stond.
„O, maar je'hebt Peter bij je," zei ze met
een zucht van verlichting.
En Stella, die reeds bezig was het ant
woord op het telegram te schrijven, keek met
ean flauwen glimlach op en antwoordde: „Na
tuurlijk, ik heb Peter,"
't Was heerlijk om Peter's glimlach te zien,
terwijl hij zeide:
„Ik zal voor Mem-Sahib zorgen."
Stella's antwoord was kort en bondig:
„Vertrek onmiddellijk." En binnen een half
uur was zij met haar toebereidselen gereed.
Ze kende Monck voldoende om te weten,
dat hij niet zoo dringend zou hebben geseind
als de nood niet op z'n hoogst was geweest.
Hij had Tommyy al vroeger eens verpleegd
en ze wist ook dat hij, althans volgens Tom
my, hem toen het leven had gered. Hij was
een man met stalen zenuwen en een helder
oordeel. Hij zou niet om haar hebben gezon
den, als hij niet overtuigd was geweest, dat
zijn eigen krachten te kort begonnen te schie
ten. Dat beteekende dat Tommy heel erg ziek
was, misschien wel stervende. Al wat er
goed en groots in Stella was, kwam bij dien
oproep naar voren. Voordien had Tommy haar
nooit noodig gehad.
Ze scheen mevrouw Ralston, die ten laatste
met een glas wijn voor haar stond, een geheel
andere vrouw. Ze had niets onstuimigs over
zich, maar haar kalme vastberadenheid riep
bij haar de overtuiging wakker, dat zij voor
betere dingen bestemd was dan de dagelijk-
sche pretjes, waarmede zoovelen volkomen te
vreden zijn.
Ze was dolgraag met haar mee gegaan,
maar Stella had haar plechtig beloofd, dat zij
om haar zou zenden, 'wanneer zij zelf ziek
mocht worden en dat had haar in zeker op
zicht getroost. Ongaarne nam ze afscheid van
haar en toen zij 't geratel der wielen hoorde
van het rijtuig, dat Stella en haar trouwen
Peter wegvoerde, keerde zij met tranen in de
oogen in haar verlaten bungalow terug.
Stella was haar lief geworden als een zuster.
Ze moesten den geheelen dag doorreizen en
slechts een gedeelte van den tocht kon per
trein worden afgelegd, de lijn die te Khan-
mulla. eindigde, waar zij vroeg in den morgen
aankwamen. Als Peter niet zoo goed voor
haar gezorgd had, zou Stella waarschijnlijk
ziek zrjn geworden, maar als bereisd man be
zorgde hij haar alle gemakken die hij maar
i bedenke» kon.
De nacht was guur en vochtig. Zjj reisden
in pikdonker. Stella lag achterover en tracht
te te slapen, maar de slaap wilde niet komen.
Ze was vermoeid, maar had toch ook geen
rust. Het aanhoudende getik van den regen
op het ijzeren dak en het ratelen van den
trein, dreunde haar voortdurend door 't hoofd.
De herinnering aan de laatste reis, die zij
langs deze lijn had gemaakt toen zij in het
voorjaar uit Kurrumpore was vertrokken,
bleef haar voortdurend bij; zij dacht aan
Ralph en aan zyn steeds meer uit zijn oogen
sprekende hartstocht, aan het eerste opstan
dige gevoel dat zij zoo moeilik had kunnen
onderdrukken. Hoe ver schenen die dagen,
van bijna ongelooflijke ellende, nu! Ze kon
er nu bedaard, bijna verbaasd op terugzien.
Ze vroeg zich nu verwonderd, af hoe het
mogelijk was geweest, dat zij zich ooit aan
zulk een man had kunnen geven.
Nu zij erop terugzag, drong 't eerst tot
haar door, hoe in-treurig haar misgreep was
geweest en nu zij den eersten schrik en het
eerste gevoel van verlatenheid te boven was,
voelde zij een zekere dankbaarheid, dat de
straf nog niet zwaarder was geweest. De
man was snel en naar zij meende, zonder
lijden uit het leven gegaan. Hem was veel
bespaard gebleven en zij... zij was voor erger
lot bewaard. Want ze zou nooit liefde voor
hem hebben kunnen voelen. Daar was ze
zeker van. Levenslange ellende zou haar deel
zijn geweest, waarbij zij zichzelf in onder
werping zou hebben moeten oefenen. Ze ge
loofde, dat het niet lang zou hebben ge
duurd, voor beiden uit hun droomtoestand
zouden zijn ontwaakt, waarop bitter leed zou
zijn gevolgd. Hij had. zoo meende zij, ook
nooit geloofd dat zij hem liefhad. Maar hij
had toch nooit vermoed, welk een afgrijzen
btj tijden haar hart vervulde. Ze was nu dank
baar, dat hij dat nooit geweten had, ze kon
dat nu voor zich houden. Ze stelde haar her
wonnen vrijheid nu buitengewoon op prijs.
Ook was zü blij, dat zij er materieel niet op
was vooruit gegaan door het feit, dat 'zij
Dacre's vrouw was geworden. Htj had geen
I fortuin bezeten en zij was daar dankbaar
voor. Ze zou het denkbeeld niet hebben kun
nen verdragen dat, wat zij nu als sonde be
schouwde, haar eenig voordeel had aange
bracht. Ze had haar straf gedragen en was
in ondervinding rijker geworden. En nu ging
zij weer vrij en frank door het leven en of
schoon ze haar leven lang de sporen zou
dragen van de keten die haar had gekwetst,
was zij nu daar ver genoeg overheen om
haar vrijheid dankbaar te genieten.
De trein stoomde voort door den donkeren
nacht. De angst begon haar te bekruipen. In
de drukte voor de toebereidselen voor het ver
trek was die tot zwijgen gebracht. Maar nu
begon zij zich af te vragen, wat haar aan
't eind van de reis te wachten stond.
De oproep was zoo duidelijk, zoo dringend
geweest.
Haar eerste gedachte, haar eerste inge
ving was geweest, daaraan onmiddelijk ge
volg te geven. Nu kwam de onrust. De ge
dachte aan Tommy en zijn ziekte werd nu
overheerschend. Wist hij dat ze op weg was
naar hem toe? vroeg ze zichzelf af. Of was
hij daarvoor al te ver heen. In die tropische
wildernis was 't soms zoo gauw met een
niensch gedaan. Een lied dat zij jaren en
jaren geleden in haar meisjestijd had gezon
gen, schoot haar te binnen en onwillekeurig
kwamen de woorden haar op de lippen:
Als een schaduw vliegt ons leven,
Als een droom zoo snel, voorbij.
Dat laatste woord klonk haar in de ooren
als een doodsklok.
„Maar Tommy!" ze kon zich Tommy's
jong leven niet zoo denken. Die woorden
waren geschreven voor ouden van dagen en
afgeleefden, maar voor Tommy, neen, dui
zendmaal neen. Hij was toch nog veel te
vurig en te levenslustig om zoo heen te
gaan. Het was haar, of hij jaren jonger was
dan ztj zelf.
En toen drong weer een andere gedachte
zich aan haar op. Zou de Nemesis, die haar
uit het verloren paradijs had verdreven, haar
nog hardnekkig blijven vervolggp Wa# <if
maat van haar straf nog niet vol? Volgde de
wraak haar nog tot in haar eenzame ver
latenheid Ze trachtte die gedachte van zich
af te schudden, maar ze bleef haar bij als
een booze droom. Ze kon zich niet ontwor
stelen aan den indruk dien ze op haar ge
maakt had.
Langzaam ging de nacht voorbij. De hitte
was ondragelijk, 't Was of ze in een stoom
ketel zat vol heeten damp. De gedruktheid
van de atmosfeer lag als een last op haar
en maar altijd hield de regen aan, kletterde
op het ijzeren dak boven haar hoofd. Ze
dacht weer aan de Nemesis, die, met haar
ijzeren staf zwaaide, nooit haar doel miste.
Dat aanhoudende gekletter van den regen
had voor haar iets verschrikkelijks. Ze had
het zich nooit kunnen voorstellen.
In de schemering van den aanbrekenden
morgen naderde ze eindelijk de plaats harer
bestemming. Ze had nu nog twintig mijl door
de rimboe (wildernis te rijden, dat wist ze.
Ze vroeg zich verbaasd af, of Monck hier
mede rekening had gehouden, of dat het
aan Peter's vaardige handen zou worden
overgelaten de noodige maatregelen te tref
fen. Ze was nooit dankbaarder geweest voor
dezen volkomen betrouwbaren bediende, dan
nu ze hier in de duisternis eenzaam en ver
laten stond in een haar onbekende wereld.
Ze voelde zich, alsof ze vertoefde in een
vijandelijk land en die indruk werd niet ver
dreven door de gedachte aan Tommy en zijn
ziek zijn.
De trein ratelde het kleine, uit ijzer opge
trokken, station van Khanmulla binnen. De
regen scheen nog te zijn toegenomen, 't was
of op het dak van het station met roeden
werd geslagen.
Daar heerschte de gewone drukte en het
onwelluidende, verwarde geschreeuw, maar
met weemde stemmen en in vreemde talen
Stella pakte haar boeltje btj elkaar om het
gereed te hebben voor Peter. Toen keerde ze
zich, eenigszins stijf van de lange reis, naar
het portier, dat reeds werd opengedaan en
voor welks opening- zich een breed geschou
derde man vertoonde.
(Wordt vervolgd.)