Op den rug van een ouden kennis ter ijszee DE LAMP De kok in home-training. Visscherij in het barre Noorden in de Woestijn De bemoeilijkte re's van Tharaud Valsche munter gearresteerd Arrestaties te Groningen Geheimhouding rond de T 9 door Eèhel M. DeH 21, De visch wordt schoongemaakt. De bekende schrijver van zeemans verhalen en radio-hoorspelen, Klaas SmeMk, zond ons zoojuist een artikel uit de Noordelijke IJszee, waar hij aan boord van een vlsschersvaartulg mei een aantal vissehers aan het werk Is. Door den Atlantischen Oceaan drijft ruste loos een kennis, die ik overal trof. Een-en-twintig jaar terug zette hij onze vierduizend-tonner tusschen de Bermuda's en New-York, noordelijker dan wenscheltjk was. We ontmoetten hem achttien jaar geleden, toen we met tienduizend P.K. achter onzen schroef steven, naar Havanna, Vera-Cruz en New-Orleans draaiden Vijftien jaar her betwistte hij onze tank boot de doorgang om Key West. Tallooze malen ontmoetten we hém aan den thermometer, wanneer we in de N^ptd-Ame- rika- trade het buitenboordwater „nhffien" en de temperatuur plotseling belangrijk zagen rij zen. En nu, omtrent den uitlooper van den Oeral ln de Poolzee, ter kuste van Nova-Zembla, dreef ik weer ter rugge van onze oude be kende. Ik bedoel de warme golfstroom Ter verre visscherij. We stoomen ter „verre visscherij" ln de Noordelijke IJszee. De Cymbrische, de Noord zee, onze oude voedster, begint te lijden aan ouderdomszwakte. De vruchtbaarheid van haar schoot is tanende. Vroeger, toen er nog geen „wekker" voor de trawl de uterus van onze goede voedster schraapte, was er geen nood. Toen kon je over geheel de Noordzee nog een vischje bescharrelen. Het ging alles even eenvoudig en rustig. De Hollandsche vis sehers waren nog geen jagers. Zij v i s c h- t e n nog. Zij voeren allen met „een boekie", de bijbel, aan boord en waren indachtig den Sabbath te heiligen. Zij werkten zes dagen en den zevenden dag ging de schipper voor in ge bed. En de arbeid aan boord rustte. Ja, toen was de Noordzee nog een vrucht bare voedster. Op het strand van Schevenin- gen. Kat- en Noordwijk keken de stompe ge zichten van bommen je aan, als domme ouwe mannen. En de schipper behoefde nog niet tot „op de zestig", tot op 60° N.B. te sturen om een schelvischje te vangen. De goeie ouwe tyd. De Quwe rustige vissehers, die nog geen jégers waren, konden al een schraal week loontje beschommelen op „de lek". „De lek" is het zes vaam diepe kiistwatei^ van Zand- voort tot Wassenaarschen slag. Zij vischten daar vijf dagen „binnen de derries", dat is binnen de veemkluiten die aan onze kust lig gen verspreid. Zij waren dan Zaterdags thuis, haalden hun weekloontje bij den schipper, dronken een borrel en gingen gezellig naar moeder de vrouw. Dat was het sobere, niet gejaagde leven van onze oude vissehers. Soms vischten ze „aan zee van de derries". Dat was buiten de „veenkluiten". Dan lag je minstens acht uur buiten de v kust te visSchen en zag je het vaste vuur vart IJmuiden juist op of ten halve onder de kim. En dan, ja dan had je de breede hiring- visscherjj. Dan zaten de bommen wel een benoorden de Schotsche eilanden. Maar jagen was het toch nooit. En de bodem van onze Noordzee was nog rijk, naar alle streken van het kompas. Hadden, afgezien nog van alle andere vis- schersdorpen aan de kust, zelfs Middelharnis en Pernis nog niet hun hoeken ter Cymbrische zwerven VoerHjj Die bezonken tijd van kalme visscherij nu voorbij. De trawl is gekomen. En na de ge wone trawl de Fransche trawl. En voor dit scherp visschen net liggen nu 800 P.K. te ja gen. Het lichaam van de Noordzee wordt kaal geschraapt. Motorloggers trekken met drie „wekkers", drie stalen kabels die den bodem omwoelen, voor hun net uit. De bodem wordt omgewoeld Wat is er in het Zuiden van de Noordzee nu nog te vangen, behalve een ha- rinkie? De reeds ietwat bejaarde trawlerkapi teins weten het nog best hoe ze op de Oester- gronden bewesten Terschelling zelfs oesters boven water voeren. Een lekker tongetje, een scholletje, een botje. Mooie rog, een heil- of tarbotje. Makreel. De ouwe trawlerschippers behoefden geen tweehonderd mijl uit IJmuiden te stoomen om een behoorlijk visscherijtje te vinden. Nu drijven de Hollandsche vissehers over de Vikingbank. Terschellingerbank, waar ze vroeger een oestertje ophaalden, wordt nu gepeild en aan- geloopen, als de Hollandsche schippers „thuis- stoomen" van IJsland of ieverste „Boven de zestig". Wat vroeger soms het noordelijkste deel van een „visscherijtje" was, is nu verken- ningspunt waar na een hooge reis de vader- landsche kust wordt aangeloopen. De trek..» Nu drjjven de Hollandsche vigschers over de Vikingbank, op 61° N.B. En ze slaan al jaren lang een beleg om IJsland, juist nog onder den IJszee-cirkel. En een ondernemend schipper kroop al tot de Lof oden opl De Noordzee is ziek. Ja, de Noordzee is ziek, misschien wel ster vende. Zij is barensmoe, onze goede Cybrische. De pufvisscherij verdelgt onze schol en schar. De vangsten loopen scherp terug. Sedert 1914 reeds liep de vangst van schol per gemiddelde reisdag per trawler terug van 614 tot 2.8 KG. De kleine schol liep terug van 34.5 tot 6.3 kg. De schar viel van 18.8 op 6.5 kg. De vangsten van schelvisch in hetzelfde tijd vak liepen voor wat betreft de groote schel visch terug van 38.1 tot 3.5. De vangst van middelgrooten viel terug van 27.8 op 5.4. De totale aanvoer van schelvisch bedroeg in 1915 nog een waarde van ruim zes millioen gulden. In het jaar 1928 reeds was dit tot ruim twee millioen gedaald. Ja, de goede voedster ten Westen van ons, ls ziek. Er wordt gedokterd, maar de bacillen, die haar bloed aanvreten, zijn nog te talrijk en fel. De visch sterft. De vang sten worden minder. De prijzen zijn van dien aard. dat het Nederlandsche volk in z'n diepste geledingen geen visch meer kan eten. En de visscher ls bijna zoo arm ais vroeger. Nieuwe vischgronden. Er is gebrek aan nieuwe vischgronden. Er is gebrek aan overvloedigen aanvoer en lage prijzen. Er is gebrek aan billijk geprijsde visch, bereikbaar ook voor de onbemiddelden. Nu drijven we met onze trawler in dé Noordelijke IJszee. We oefenen „de verre vis scherij" uit. De regeering steunt deze „verre visscherij". Zij meent daarin den weg te zien, die tot behoudt van onze plaats tusschen vis- schende naties kan leiden, een visch als volks- voedsel aan de markt zal brengen. Deze „verre visscherij" is voor de Engel- schen niet nieuw. Ook voor de Duitschers en Russen niet. En deze reis zagen wij zelfs de eerste Pool op het terrein van den strijd ver schijnen. De drie eerstgenoemde groote mo gendheden slepen reeds meer dan twintig jaar een overvloed aan vissch uit het Poolgebied. Op die Noordelijke IJszee, waar namen van kapen, baaien en eilanden de herinnering aan onze oude poolzeevaarders wakker houden, zijn deze naties heer en meester. Nu niet meer tenvolle. Het vorig jaar is voor het eerst na decennia absentie, de Ne derlandsche vlag in de Poolzee versche nen, en nu visschen wij er. De oude bekende. Zoo dobberen we nu in de Barentszee. Wjj zijn de Noordkaap uitgezwaaid en ontmoet ten daar onze oude bekende: de warme golf stroom. Op die hoogte is hij reeds wat zwak en minder warmbloedig dan in de golf van Mexico. Maar toch nam hij ons welwillend op zijn zoeien rug, en dreef ons in het groote wak, dat zijn warm lichaam daar in het ijs tusschen Spitsbergen en Nova Zembla vreet. De warme golfstroom is de goede vader van het Noorden. Hij biedt een overvloed van plankton aan zijn zwemmende bewoners en maakt in den zomer aan de rust zelfs planten groei mogelijk. Hij verricht daar zegenrijk werk. En uit dien hoofde vergéven wij hem gaarne de huisvredebreuk, die hij in feite daar in het hooge Noorden pleegt. We doggelen nu op den rug van onze oude bekende ter IJseee. We visschen in den eeuwi gen nacht. We denken aan hardkoude sterre nachten en mateloos schoon Noorderlicht. We denken aan de zilveren glans van onmetelijke poolnacht en oneindig ijs. Wij denken aan. de barre schoonheid van het Noorden, zooals' wij die nog in de Noord-fjorden vonden. Geen illusies. Men make zich ten dien aanzien geen illu sies. Ons schoonheidsverlangen wordt afge dempt. Wèl wij, maar niet het Noorden zalf vergeeft onze golfstroom zijn huisvredebreuk. De natuur in het Noorden heerscht bij strenge wetten. Haar begrip omtrent moraal ver draagt geen warmte. Zij valt de golfstroom aan en poogt deze in koude muren in te dam men en door verstijving machteloos te maken Zij jaagt ijskoude land- of poolijswinden over den milden golfstroom en poogt deze te doo- den. De golfstroom verzet zich. Hij vangt de strenge luchtstroomen op zijn warme rug en ontmant ze. Maar hij lijdt zelf ontzettende koude. Hij zwoegt moeizaam Noord-oost- waarts. Hij weent mist en nevel. Hij hult zich in het gejaagde gewaad van sneeuwbuien en -stormen. Hij martelt als een drenkeling in een ijskoud wak. Hij voorvoelt de dood die hij bij Groenland zal sterven. Hij zucht droef en zwaar, en is van weemoed bevangen. Een sombere tocht. Het varen ln de IJszee is somber. De Arctic vreet ons allen aan. Er ls geen rust, er ls geen vrede. Er is de eenzaam heid, die niet natuurlek is. Er is het ge voel van tegennatuurlijke atmosferische verhoudingen. Er is de onrust van een ge martelde zee. De eeuwige nacht drukt ons. De karakterlooze schemering verraadt ons. Loodzwaar ligt de Arctic over ons. Aan boord is de lach versteend. Aan boord is de vreugde gestorven. Aan boord sluipt de spanning En angstig is de stem die om ontlading smeekt. Deze ontspanning is vanmiddag gekomen. De stuurman ontdekte haar. Hij lag in z'n kooi en dacht een sloep te hooren komen. 't Was heel dichtbij. Hij hoorde duidelijk de sloepcommandant, die z'n roeiers aanvoerde. Eén!... Twee! Eén!... Twee! De stuurman bleef roerloosliggen luisteren, 't Was in de IJszee. De stuurman meende te droomen en legde zich weer te sluimeren. Maar de vreemde sloepcommandant bleef com- mandeeren en het geluid scheen al dichterbij te komen. De stuurman ging opzitten. Alle verhalen van poolrampen gingen voor hem leven. Hy dacht aan Barends... Hij dacht aan de Ryp... Hij dacht aan de uitgestorven wacht op SmeerenburgHij dacht aan veronge lukte Poolzee-jagers. Hij dacht aan een sloep schipbreukelingen, met bevroren lijken onder de doftende koude hel van de Poolzee ging voor hem leven en hij jompte uit zjjn kooi. Maar in de messroom dacht hij een mokerslag voor zijn hersens te krijgen. Hij hield de handen even voor de oogen en durfde niet verder zien. Hij zag niets en wilde niets hooren. Maar de vreemde sloepcommandant bleef z'n commando's uitstooten en moest wel dichtbij zgn. De poolnacht drukt. Toen deed de stuurman voorzichtig de han den van voor zijn oogen en verloor het geloof aan zichzelf. Voor hem, als een vreemd visioen, zat de kok midden op de tafel. Hij zat in de houding van een volleerd sculler. Hij gebruikte twee latten als roeiriemen en lag in volle slag. Hjj commandeerde zichzelf en moet het gevoel hebben gehad met groote snelheid naar huis te roeien. Zijn oogen lachten van voldoe ning over die geslaagde vlucht uit de Pool zee. Zij lachten nog toen de stuurman met een onmenscheltjke kreet van afschuw ons in de messroom had geroepen. Zij lachten nog toen wij roerloos van ontzetting om de tafel ston den en naar de verwoed roeiende kok keken. En ztj lachten nog en vroegen waardeering voor zóó'n geslaagde vlucht, toen wij de ver woeden roeier zachtkens ontwapenden en van tafel lichtten. Het schip slingert nog over de IJszee. De kok kookt, braadt piept en stooft weer. Hij zegt niet veel. Hij glimlacht zachtkens wan neer je hem aanziet. De roeitocht van den kok bracht even ont spanning. Ze geeft echter geen lucht. De spanning sluipt weer rond op het.schip. De Poolnacht drukt weer. De glimlach van den kok vervolgt ons. Ravanch«maatregel van Ralië. Dé „Action Francaise" schrijft over Jero- me Tharaud, den bekenden Franschen schrijver die, toen hij op weg was naar Dzji- boeti, uit Italië werd gezet, hoewel de con sul van Italië te Parijs hem visa had ver strekt voor zijn doorreis: Men heeft een verklaring gezocht voor deze ongehoorde-handelwijze. Het schijnt, dat Tharaud eenige maanden geleden in een artikel in de „Figaro" heeft (lurven spreken over een door Italiaansche troepen hij Tortosa geleden nederlaag. De Italiaansche eigenliefde heeft dat den Fran schen schrijver niet vergeven. Deze gelegen heid zou zijn te baat genomen om hem dit tè laten voelen. liet blad meent, dat dit incident een on derdeel vormt van een algemeen provoca tieplan dat beoogt een zekere diplomatieke uitwerking te verschaffen. Fransche politie slaat goeden slag Te Brunoy (Frankrijk) is een zekere Le- vevre gearresteerd onder beschuldiging Fransche en Britsche bankbiljetten te heb ben vervalscht. De politie was den man reeds eenigen tijd op het spoor en heeft hem thans betrapt terwijl hij aan het werk was. De politie heeft vastgesteld, dat de val sche munter voor e n waarde van vier of vijf millioen franc valsche Britsche bank biljetten van 10 pond sterling heeft vervaar digd en uitgegeven en voor een waarde van ongeveer tien millioen francs aan valsche Amerikaansche biljetten. Te Groningen is aangehouden de 38-iari- ge mandenmaker H. F., wonende te Gro ningen, verdacht van het misdrijf, bedoeld bij art. 251 (wetboek van Strafrecht). De man is ter beschikking gesteld van den of ficier van Justitie. Voorts is aangehouden de 22 jarige onge huwde verzekeringsagent B. H. W. te Gro ningen, die ten nadeele van een verzeke ringsmaatschappij te Groningen gelden heeft verduisterd. Hij teekende valsche kwitan ties en inde daarop in totaal 300 gulden. Hij is eveneens ter beschikking van den Offi cies van Justitie gesteld. Het. bornjbardiementsvliegtiuig T 9, in verband waarmede de heer van Tijen, on derdirecteur van de Fokkerfabrieken, naar Indië vertrekt,, is het eerste geheel metalen vliegtuig, dat bij Fokker wordt gebouwd. Het is een tweemotorig toestel, dal ontwor pen is in opdracht en in overleg met het Xe eter landsch-Indische Leger. Voorloopig word slechts één prototype gebouwd, om trent welks vermoedelijke vliegeigemschap- pen, prestaties en nadere bijzonderheden de strengste geheimhouding wordt bewaard Feuilleton „O lieve!" riep mevrouw Ralston mede lijdend uit. Stella reikte haar het telegram over, dat luidde: „Tommy malaria. Toestand emstig. Kom indien ge kunt. Monck.' Mevrouw Ralston stond op. Ze scheen veel zenuwachtiger dan Stella. „Dan ga ik met je tnee! zei ze. „Geen denken aan! bracht Stella er tegen- In. „Dat is in 't geheel niet noodig. 't Zal best gaan. Ik ben nu sterk genoeg, sterker dan gfj. En men zegt, dat malaria pas aangeko- menen nooit zoo hard aantast. Neen, ik ga. alleen, 't Zou tegenover uw echtgenoot met verantwoord zijn. Werkelijk, lieve, ik meen het!" Hoewel onwillig, zwichtte mevrouw Ral ston eindelijk voor haar aandringen. Ze was niet zoo heel sterk en ze wist best, dat haar echtgenoot dien stap niet zou goedkeuren. Maar de gedachte, dat Stella daar voor alles alleen zou staan, bezwaarde haar evenzeer. Plotseling echter viel haar oog op Peter, e nog onbewegelijk achter haar stoel stond. „O, maar je'hebt Peter bij je," zei ze met een zucht van verlichting. En Stella, die reeds bezig was het ant woord op het telegram te schrijven, keek met ean flauwen glimlach op en antwoordde: „Na tuurlijk, ik heb Peter," 't Was heerlijk om Peter's glimlach te zien, terwijl hij zeide: „Ik zal voor Mem-Sahib zorgen." Stella's antwoord was kort en bondig: „Vertrek onmiddellijk." En binnen een half uur was zij met haar toebereidselen gereed. Ze kende Monck voldoende om te weten, dat hij niet zoo dringend zou hebben geseind als de nood niet op z'n hoogst was geweest. Hij had Tommyy al vroeger eens verpleegd en ze wist ook dat hij, althans volgens Tom my, hem toen het leven had gered. Hij was een man met stalen zenuwen en een helder oordeel. Hij zou niet om haar hebben gezon den, als hij niet overtuigd was geweest, dat zijn eigen krachten te kort begonnen te schie ten. Dat beteekende dat Tommy heel erg ziek was, misschien wel stervende. Al wat er goed en groots in Stella was, kwam bij dien oproep naar voren. Voordien had Tommy haar nooit noodig gehad. Ze scheen mevrouw Ralston, die ten laatste met een glas wijn voor haar stond, een geheel andere vrouw. Ze had niets onstuimigs over zich, maar haar kalme vastberadenheid riep bij haar de overtuiging wakker, dat zij voor betere dingen bestemd was dan de dagelijk- sche pretjes, waarmede zoovelen volkomen te vreden zijn. Ze was dolgraag met haar mee gegaan, maar Stella had haar plechtig beloofd, dat zij om haar zou zenden, 'wanneer zij zelf ziek mocht worden en dat had haar in zeker op zicht getroost. Ongaarne nam ze afscheid van haar en toen zij 't geratel der wielen hoorde van het rijtuig, dat Stella en haar trouwen Peter wegvoerde, keerde zij met tranen in de oogen in haar verlaten bungalow terug. Stella was haar lief geworden als een zuster. Ze moesten den geheelen dag doorreizen en slechts een gedeelte van den tocht kon per trein worden afgelegd, de lijn die te Khan- mulla. eindigde, waar zij vroeg in den morgen aankwamen. Als Peter niet zoo goed voor haar gezorgd had, zou Stella waarschijnlijk ziek zrjn geworden, maar als bereisd man be zorgde hij haar alle gemakken die hij maar i bedenke» kon. De nacht was guur en vochtig. Zjj reisden in pikdonker. Stella lag achterover en tracht te te slapen, maar de slaap wilde niet komen. Ze was vermoeid, maar had toch ook geen rust. Het aanhoudende getik van den regen op het ijzeren dak en het ratelen van den trein, dreunde haar voortdurend door 't hoofd. De herinnering aan de laatste reis, die zij langs deze lijn had gemaakt toen zij in het voorjaar uit Kurrumpore was vertrokken, bleef haar voortdurend bij; zij dacht aan Ralph en aan zyn steeds meer uit zijn oogen sprekende hartstocht, aan het eerste opstan dige gevoel dat zij zoo moeilik had kunnen onderdrukken. Hoe ver schenen die dagen, van bijna ongelooflijke ellende, nu! Ze kon er nu bedaard, bijna verbaasd op terugzien. Ze vroeg zich nu verwonderd, af hoe het mogelijk was geweest, dat zij zich ooit aan zulk een man had kunnen geven. Nu zij erop terugzag, drong 't eerst tot haar door, hoe in-treurig haar misgreep was geweest en nu zij den eersten schrik en het eerste gevoel van verlatenheid te boven was, voelde zij een zekere dankbaarheid, dat de straf nog niet zwaarder was geweest. De man was snel en naar zij meende, zonder lijden uit het leven gegaan. Hem was veel bespaard gebleven en zij... zij was voor erger lot bewaard. Want ze zou nooit liefde voor hem hebben kunnen voelen. Daar was ze zeker van. Levenslange ellende zou haar deel zijn geweest, waarbij zij zichzelf in onder werping zou hebben moeten oefenen. Ze ge loofde, dat het niet lang zou hebben ge duurd, voor beiden uit hun droomtoestand zouden zijn ontwaakt, waarop bitter leed zou zijn gevolgd. Hij had. zoo meende zij, ook nooit geloofd dat zij hem liefhad. Maar hij had toch nooit vermoed, welk een afgrijzen btj tijden haar hart vervulde. Ze was nu dank baar, dat hij dat nooit geweten had, ze kon dat nu voor zich houden. Ze stelde haar her wonnen vrijheid nu buitengewoon op prijs. Ook was zü blij, dat zij er materieel niet op was vooruit gegaan door het feit, dat 'zij Dacre's vrouw was geworden. Htj had geen I fortuin bezeten en zij was daar dankbaar voor. Ze zou het denkbeeld niet hebben kun nen verdragen dat, wat zij nu als sonde be schouwde, haar eenig voordeel had aange bracht. Ze had haar straf gedragen en was in ondervinding rijker geworden. En nu ging zij weer vrij en frank door het leven en of schoon ze haar leven lang de sporen zou dragen van de keten die haar had gekwetst, was zij nu daar ver genoeg overheen om haar vrijheid dankbaar te genieten. De trein stoomde voort door den donkeren nacht. De angst begon haar te bekruipen. In de drukte voor de toebereidselen voor het ver trek was die tot zwijgen gebracht. Maar nu begon zij zich af te vragen, wat haar aan 't eind van de reis te wachten stond. De oproep was zoo duidelijk, zoo dringend geweest. Haar eerste gedachte, haar eerste inge ving was geweest, daaraan onmiddelijk ge volg te geven. Nu kwam de onrust. De ge dachte aan Tommy en zijn ziekte werd nu overheerschend. Wist hij dat ze op weg was naar hem toe? vroeg ze zichzelf af. Of was hij daarvoor al te ver heen. In die tropische wildernis was 't soms zoo gauw met een niensch gedaan. Een lied dat zij jaren en jaren geleden in haar meisjestijd had gezon gen, schoot haar te binnen en onwillekeurig kwamen de woorden haar op de lippen: Als een schaduw vliegt ons leven, Als een droom zoo snel, voorbij. Dat laatste woord klonk haar in de ooren als een doodsklok. „Maar Tommy!" ze kon zich Tommy's jong leven niet zoo denken. Die woorden waren geschreven voor ouden van dagen en afgeleefden, maar voor Tommy, neen, dui zendmaal neen. Hij was toch nog veel te vurig en te levenslustig om zoo heen te gaan. Het was haar, of hij jaren jonger was dan ztj zelf. En toen drong weer een andere gedachte zich aan haar op. Zou de Nemesis, die haar uit het verloren paradijs had verdreven, haar nog hardnekkig blijven vervolggp Wa# <if maat van haar straf nog niet vol? Volgde de wraak haar nog tot in haar eenzame ver latenheid Ze trachtte die gedachte van zich af te schudden, maar ze bleef haar bij als een booze droom. Ze kon zich niet ontwor stelen aan den indruk dien ze op haar ge maakt had. Langzaam ging de nacht voorbij. De hitte was ondragelijk, 't Was of ze in een stoom ketel zat vol heeten damp. De gedruktheid van de atmosfeer lag als een last op haar en maar altijd hield de regen aan, kletterde op het ijzeren dak boven haar hoofd. Ze dacht weer aan de Nemesis, die, met haar ijzeren staf zwaaide, nooit haar doel miste. Dat aanhoudende gekletter van den regen had voor haar iets verschrikkelijks. Ze had het zich nooit kunnen voorstellen. In de schemering van den aanbrekenden morgen naderde ze eindelijk de plaats harer bestemming. Ze had nu nog twintig mijl door de rimboe (wildernis te rijden, dat wist ze. Ze vroeg zich verbaasd af, of Monck hier mede rekening had gehouden, of dat het aan Peter's vaardige handen zou worden overgelaten de noodige maatregelen te tref fen. Ze was nooit dankbaarder geweest voor dezen volkomen betrouwbaren bediende, dan nu ze hier in de duisternis eenzaam en ver laten stond in een haar onbekende wereld. Ze voelde zich, alsof ze vertoefde in een vijandelijk land en die indruk werd niet ver dreven door de gedachte aan Tommy en zijn ziek zijn. De trein ratelde het kleine, uit ijzer opge trokken, station van Khanmulla binnen. De regen scheen nog te zijn toegenomen, 't was of op het dak van het station met roeden werd geslagen. Daar heerschte de gewone drukte en het onwelluidende, verwarde geschreeuw, maar met weemde stemmen en in vreemde talen Stella pakte haar boeltje btj elkaar om het gereed te hebben voor Peter. Toen keerde ze zich, eenigszins stijf van de lange reis, naar het portier, dat reeds werd opengedaan en voor welks opening- zich een breed geschou derde man vertoonde. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 15