HONGER lij lazen voor II DE LAMP EN Pi VERBODEN in Madrid in de Woestijn Radioprogramma STAD 11 Ook gebrek aan benzine M in paardenvoer in Urepublikeinsch Spanje DOOR edgar ric.» BURROUGHS 72. „Lavac werd in een kooi geduwd, naast die van Brian, doch Helen werd weggevoerd. „Wat zullen zij met haar doen?" vroeg La vac. „Dat weet niemand hier," antwoordde Brian zacht, „weer een slachtoffer meer Het beste wat haar kan overkomen is, dat wordt uitgekozen om aan den God te worden geofferd." Op dat ogenblik trad een vreemd soortige figuur het vertrek binnen. „Mijn hemel!" riep Lavac uit, „wat is dat?" „Een ptom§ met ons middagmaal," antwoordde Brian; de ptomen zijn vissers en priesters van een lagere orde. Met hun waterpakken aan zijn ze in staat door het water van het Horus Meer van hier naar de tempel en terug te lopen." De ptome legde voor ieder van hen een ongekookte vis neer als maaltijd en ver trok. Daarna kwam Brulor, de levende God van de Athairianen het vertrek binnen, ge volgd door priesters en tempelslavinnen. Hij nam op de troon plaats voor de cassette, die den „Vader der Diamanten" bevatte, „Breng het nieuwe meisje hierheen!" beval Brulor. Er ging een deur open en Helen kwam bin nen, gekleed in het slavinnencostuum van de tempelmeisjes. Met een stem zo hard als steen verklaarde Brulor: „Je zult de slavin zijn van Zytheb, en iedere wens van hem ge hoorzamen!" Brian Gregory gromde. Verbitterde onderaardsche strijd in de Universiteitsstad. (Van onzen correspondent te Madrid.) MADRID, Januari 1939 Zes welcen geleden ben ik van Bar- celona uit naar Madrid getrokken. Sinds de troepen van Franco het republikeinsche Spanje in twee dee- len gesneden hebben, zijn aan een dergelijke reis veel moeilijkheden verbonden. Het gemakkelijkst heb ben het de ministers van de repu blikeinsche reegering, die gewoon lijk gebruik maken van militaire vliegtuigen, welke hen 's nacht op een hoogte van ten minste 4000 M., dus veilig voor het luchtdoel geschut en de jachtvliegtuigen der nationalisten, over de vijandelijke linies brengen. In het verkeer tusschen Barcelona en Va- lencia staan den autoriteiten ook duikbooten ter beschikking. Andere lieden, nl. zij, die .goede relaties" hebben, nemen het ver keersvliegtuig naar Valencia of Alicante dat eveneens slechts s nachts en op een hoogte van 4000 M. vliegt, maar slechts twee maal per week dienst doet en derhalve steeds overvol is. De derde categorie van menschen zij, die „zonder protectie" zijn, kiest den zee weg. Langs dezen derden weg ben ik dit maal naar Valencia gegaan. Het was een tocht in angst en verschrikking, want meer dan eens zagen wij aan den hemel de ge vreesde Italiaansche vliegtuigen Voor hun bommen hadden zij echter gelukkig 'n an der doelwit uitgezocht dan ons scheepje, dat een paar complete Amerikaansche laza ret-inrichtingen, 18 ziekenverplegers en 5 passagiers vervoerde. Valencia. Na een dag en twee nachten bereikten wij eindelijk de „Stad der Vreugde", zooals Va lencia door zijn vroegere beheerschers, de Arabieren, genoemd werd. De haven zelf is een groot scheepskerkhof, want op den bo dem rusten ontelbare schepen, die door de treffers der nationalistische vliegers in den grond geboord zijn. De niet diep ge noeg liggende wrakken, welke de scheep vaart in gevaar brengen, worden door klei ne aan boeien bevestigde vlaggen aange geven. Toen wij in den vroegen morgen aan land gingen, moesten wij den vijf ki lometer langen weg naar de stad te voet afleggen, want wegens gebrek aan benzine rijden er geen auto's en wegens gebrek aan voeder geen door paarden getrokken rijtuigen meer. Vermoedelijk zijn de paar den intusschen geslacht; bij het gebrek aan vleesch zal men deze dieren wel niet in den stal laten vermageren. In een „autobus" naar Madrid. De verdere reis naar Madrid vond in een militaire autobus plaats. Wat men zich onder een dergelijk vehikel voor te stellen heeft, zeg ik meteen, opdat de lezer niet meent, dat deze tocht een pleizierreisje is geweest. De bus was een gewone open vrachtwagen met een laadvermogen van 6 ton, waarop achter elkaar zeven banken, die vroeger wellicht een of ander park ge sierd hebben, waren geplaatst. Als haringen in een ton, de baga'ge onder de banken en tusschen de beenen, zaten daar op iedere bank 8 a 10 menschen, tot op drie na allen soldaten, verlofgangers, die van hun troep naar Madrid terugkeerden. Zoo ging de reis 15 uren lang bijna zonder onderbreking tot Madrid, over slechte wegen, over granaat- trechters, door zon, wind en regen, langs Requena, Villasordo, Mottila, Montalbo en Castillejo, 400 kilometer ver Uitgehon gerd en doornat hielden wij over de Paseo de la Castallana onzen intocht in de oude hoofdstad. Lesge winkels Wij kwamen s avonds laat aan. Madrid was geheel in het donker gehuld en in ho tel „Florida" brandden de electrische lam pen zoo zwak als de nachtkaarsen in groot vaders tijden. Het drama van Madrid ligt in éen woord: honger! Niet slechts de éta lages, maar ook de winkels zelf zijn leeg. Daarvoor zijn door de autoriteiten organisaties in het leven geroepen, die zich bezig houden met het verdeelen van levensmid delen in kleine hoeveelheden, erwten, boonen, brood, rijst, sinaas appels, uien en stokviseh, natuur lijk steeds slechts „zoolang de voor raad strekt". Voor kinderen onder de drie jaar bedraagt de wekeliik- sche portie 1 K.G. gedroogde melk. Daar de gasfabriek stil ligt en ko len niet meer te krijgen zijn, wordt on open houtvuren gestookt, meest al op straat voor de huizen. Geheele wijken, in het biizonder in de oorlogszóne, zijn door de vijandelijke artil lerie en bommen onbewoonbaar gemaakt. Tal van straten vormen een puinhoop. Da gelijks slaan nieuwe granaten in, vernielen huizen, troffen volle tramwagens en ver nietigen menschenlevens. Desondanks houdt een ieder vast aan het stukje aarde, dat voor hem een woonplaats beteekent, en hoopt, dat het leven op zekeren dag toch weer te leven waard zal worden. Comfort bij het oorlogvoeren! De strijd om de Universiteitsstad staat in het middelpunt van de oorlogvoering. De „Ciudad Universitaria" is eerst in 1936 ge reed gekomen en werd juist een maand voor het uitbreken van den burgeroorlog.door de studenten betrokken. Hier werd de eerste verbitterde strijd om de hoofdstad geleverd. Op het oogenblik behoort de universiteits- wijk voor de helft aan de republikeinen en voor de andere helft aan de nationalisten. De gebouwen der verschillende faculteiten zijn voor het grootste deel nog slechts ruïnes. Het geheele gebied bestaat uit loopgraven. Overal ziet men zandzakken liggen. De voor ste loopgraven der beide tegenstanders lig gen nauwelijks 100 meter van elkaar verwij derd, maar hot komt zelden tot uitvallen, want de ervaring heeft geleerd, dat het bren gen van offers hier geheel nutteloos is. De oorlog wordt hier eigenlijk slechts onder aards gevoerd. Als mollen boort men lange gaten naar de stellingen van den vijand toe, legt daar een lading dynamiet neer en brengt deze met een lont tot ontploffing Zoo gaat het spel heen een weer, reeds twee jaren lang. Verschillende voorposten zijn door bijzondere kabels met het stedelijk te lefoonnet verbonden zoodat die soldaten di rect met hun families kunnen spreken! Iedere soldaat mag 'overigens eens per week met verlof naar de stad. Daar een van de loopgraven direct verbonden is met een station van de ondergrondsche tram, rijdt men met deze tram van en naar den oorlog... Gemakkelijker kan men het wer kelijk niet meer hebben! Wij eten niet te veel. De Haagsche Post vraagt zich af of de Hollander over het algemeen veel eet. Het blad gelooft van niet en schrijft: Als wij naar andere volken zien; durven wij gerust te verklaren dat wij, wat het eten betreft, volstrekt niet aan de spits staan, en ons met een.bescheiden plaats vergenoegen. Zoowel het ontbijt als de middenmaalti.jd zijn over het algemeen in ons vaderland sober en wij kennen ook niet het vele en ge regelde koek-gesnoep in den loop van den dag, bij koffie of thee, als een soort halven tusschenmaaltijd. Maar bovendien willen wij er nog eens op wijzen, dat de Hollander in den loop dei- tijden, wat de maaltijden betreft, veel sober der is geworden. Onze vaderen aten veel meer dan wij. Om van het drinken maar niet eens te spreken! Wanneer men leest wat er vroeger bij allerlei gelegenheden werd verorberd (er zijn tal van gegevens over bewaard gebleven), zoowel wat liet aantal als wat don omvang der gerechten betreft, dan staat men eenvoudig versteld. Het is ongelooflijk. Neen, en met bet oog op andere volken en met het oog op ons eigen voorgeslacht kan en mag men niet zeggen, dat de Nederlan der over het algemeen overdadig eet. Een duister bedrijf. De „Avondpost" houdt zich bezig met ver meende Duitsche spionnage in ons land. Thans deelt, aldus het blad, in de „Haag- Feuilleton door Ethel M. Del! „Hoe gaat het u?" vroeg Monck. Ze schrikte bij het hooren van zijn stem. Zijn gezicht was in de schaduw, maar in het volgende oogenblik stonden zijn sombere, strenge trekken haar weer levendig voor den geest. Ze wendde zich tot hem met uitge strekte handen. „Hoe vriendelijk van u mij te komen halen, hoe is 't met Tommy? Hij hield haar hand een oogenblik vast en het was, alsof er een stroom door haar lichaam ging, alsof hij met zijn stevigen greep haar iets van zijn kracht had meege deeld. „Hjj is er zoo slecht aan toe als een mensch maar wezen kan," zeide hij. „Ralston is den geheelen nacht bij hem geweest en ik heb dezen tweemans-wagen geleend om u te halen. Laten we geen tijd verliezen." Ze ontstelde, want die weinige woorden troffen haar als geeselslagen; er was geen antwoord op noodig en ze anfl"oorddA H,,n ook niet, Wat van haar werd gevraagd was onmiddellijk gehoorzaamheid en daaraan vol deed ze. Ze zag Peter staan achter Monck en wend de zich tot hem. „Zult ge overal voor zorgen?" zei ze, „Ge volgt ons wel, hè?" ..Lapt dat maar aan mji over. Mem-Sahlb", zeide hij diep buigende en ze vertrouwde op zijn woord. Monck had een burnous over den arm, dien hij om haar heensloeg voor ze buiten het station kwamen. Ralston's kleine wagen wierp een helder schijnsel door de sombere duisternis. Ze stapte in een groote plas water, vóór ze dien nog hadden bereikt en was een en al verbazing, toen Monck haar zonder eenige plichtsple- ging opnam en haar op haar plaats neerzette. De regen sloeg op de kap en ze vroeg zich zelf verwonderd af, of ze er erg mee zouden opschieten en terwijl ze daarmee nog niet in het reine was, begon de motor te puffen en merkte ze, dat Monck naast haar kwam zit ten achter het stuur. Hij zei geen woord, maar stopte haar ferm in de plaid en voordat ze nog tijd had om te bedanken, waren ze al op weg. Die nachtelijke rit was een van de dolste dingen, die ze ooit had meegemaakt. Monck ging er als de wind vandoor. De weg voerde midden door de rimboe en was op vele plaatsen weinig breeder dan een wagenspoor. De wagen hobbelde en danste en scheen om erbarming te smeeken, maar Monck spaarde hem niet en Stella zat ineen gedoken naast hem, te vol verbazing om eenigen angst te gevoelen. Eindelijk raakten ze uit de wildernis en reden nu langs uitgestrekte katoen- en rijst velden. De weg was nu gemakkelijker en Stella bemerkte, dat het eind van de reis nabij was. Ze kwamen nu aan het inlandsche ge deelte van Kurrumpore. Ze wendde zich tot den zwijgenden man naast haar. „Verwacht Tommy me?" vroeg ze. Hfj antwoordde niet onmiddellijk en zei "■oen: „Toen ik wegging was hij bewusteloos." Hij sorak die woorden haastig uit, als gunde hij zich geen tijd. En ze begreen. dat ziin angst te groot was om veel woorden te wis selen. Ze gingen door het inlandsche gedeelte als *>n vleugels. De regen viel bii sfroom°n neer. TT«t wee. alsof iie een of andere duistere macht. hen wilde tegenhouden en ze stelde zich Monck's vastberaden en streng gelaat voor, zooals hij den strijd aanbond tegen de elementen. Den man zelf kon ze nauwelijks zien. Voor ze nog goed begreep, waren ze in het Europeesch gedeelte en ze hoorde het knarsen van de rem, toen ze bij het hek van „De Groene Bungalow" waren aangekomen. Monck reed den kleinen wagen het erf op en uit de veranda straalde hun licht tegemoet Toen de wagen stilstond zei Monck: „Hebt U er iets op tegen om het eerst uit te stappen Werktuigelijk voldeed ze aan zijn verzoek. Hij volgde haar onmiddellijk. Met zijn harde, gespierde hand vatte hij haar, arm en leidde haar de houten trap op, waarvan de treden glimmend en nat waren door den regen. Onder de beschuttende veran da stond hij stil. „Wacht hier een oogenblik," zei hij. Maar Stella keerde zich om en hield hem vast. „Neen, neen, ik ga met u mee! Ik wil liever dadelijk weten waar ik aan toe ben!" Zonder tegenspreken haalde hij de schou ders op en ging een eind achteruit om haar voorbij te laten gaan. Later scheen het haar, dat het beste was geweest wat hij kon doen. Maar op dat oogenblik dacht ze er niet aan hem te bedanken, maar liep hem haastig voorbij, de veranda langs, naar Tommy's kamer. Het raam was open, een enkele lichtstraal drong daardoor, als een vurig zwaard door den neerstroomenden regen. Een oogenblik deinsde ze voor het licht terug, maar bemer kende dat Monck onmiddellijk achter haar kwEim, overwon ze haar vrees en ging naar binnen. Ze zag dat de lichtstraal kwam van een met een kap bedekte lamp, die naar het venster was gekeerd en het bed in de scha duw liet. Daar boog zich een man overheen. Hij richtte zich op toen ze naderbij kwam en ze herkende majoor Ralston. Toen ging ze dichter naar het bed en met al de teederheid die in haar hart was zei ze: ..Tommv, Hevehng!" Hii gaf geen antwoord. Hij lag daar als een beeld uit marmer gehouwen en toen de sche Post" iemand mede, dat hij diezer dageai een gedrukt formulier in handen kreeg, hetwelk zijn Duitsch dienstmeisje had la ten slingeren. Tiet was afkomstig van het Duit sche consulaat in zijn gemeente. Op dat formulier werden het meisje al lerlei vragen gesteld, ook omtrent de familie, waarbij zij diende. Of deze Arisch was of niet; of zij pro-Duitsch was; of er anti-Duitsche gesprekken werden gevoerd; wie er zoo al bij de familie op bezoek kwamen, enz. Hier hebben we dus de spionnage bij den staart, aldus het blad, waarin wij verder o.m. lezen: Wanneer de spionnage aldus wordt georganiseerd, zal zij he-usch haar werk 'niet staken omdat de dienstmeisjes weg gaan, maar zal ze zich van andere middelen en methoden bedienen. Trouwens er is geen enkele reden om aan te nemen, dat de spionnage alleen dienstmeisjes gebruikt om haar doel te bereiken. Bovendien vraagt men zich af: waar heeft men in DuitschLand dergelijke gede tailleerde inlichtingen over Nederlandsobe gezinnen toch voor noodig? Met welk doel worden dergelijke dossiers aangelegd? Wij voelen, zoo besluit de Avondpost niets dan minachting voor die duistere bedrijf, dat jonge menschen tot spionnen maakt van de familie, bij welke zij hun brood ver dienen. Jammer van de rasziel! Naar aanleiding van den beweerden aan koop van een werk van Vermeer door Hitier schrijft het Nationale Dgbl. (N.S.B.) o.m.: „Het dubbelportret van de Arnolfini's", nu te Londen, door Johan van Eyck en „De schilder aan het werk", door Johan Venneer, nu te Berchtesgaden, zijn zinneteekens, die tijdeloozo bakens zijn voor onze groot-ger- maansche cultuur. Het zijn de zichtbare normen van het bes te, dat in de roemrijke eeuwen van ons ver leden werd bereikt. Dat de Führer juist dit werk heeft willen bezitten tot verrijking van zijn innerlijke leven, vervult ons eens te meer met trots op het grootste schildersgenie dat ons volk uit zijn midden heeft zien opstaan en waar voor wij reeds in zoo vele beschouwingen hebben geijverd. Want waar Rembrandt de grootste tegenstrever van onze rasziel was, is Vermeer er de diepste vervulling van". De Nieuwe Rotterd. Crt. geeft bij boven staand stukje het volgende commentaar: Onze grootste schilder Rembrandt men weet het nu is „de grootste tegenstrever van onze rasziel". Heeft Rembrandt, bewo ner van de Amsterdamsche Jodenbuurt, soms te veel liefde gehad voor Joodsche modellen, ook bij de uitbeelding van de Christus-figuur? En wat is die „rasziel"? Een groot-gerrnaansche rasziel, zooals de schrijver ook van „onze groot-germaansche „cultuur" spreekt? En waarom niet ger- maansch in plaats van „groot-germaansch"? Heeft dat soms iets te maken met groot- Duitsehland? Dan nog die grootere trots op Vermeers schildersgenie, omdat een Duit sche dictator een werk van hem koopt! Het is tegenwoordig toch raar gesteld met som- DINSDAG 10 JANUARI 1939. Hilversum I, 1875 en 801,5 m. AVRO-Uitzending. 6.30—7.00 RVU. 8.00 Gramofoonmuziek (ca. 8.15 Berichten). 10.00 Morgenwijding. 10.15 Gramofoonmuziek. 10.30 Causerie: „Wij en onze lectuur". 10.35 Ensemble Rentmeester. 11.00 Huishoudelijke wenken. 11.30 Vervolg concert. 12.15 Berichten. 12.17 Omroeporkest. 1.00 Gramofoonmuziek. I.30 Vervolg concert. 2.00 Het Lyra-Trio. 2.45 Knipcursus. 3.45 AVRO-Amusementsorkest. 6.25 Berichten. 6.30 Causerie: „Graphologie, middel tot men- schenkennis", 7.00 Voor de kinderen. 7.05 AVRO-Dansorkest. 7.30 Engelsche les. 8.00 Berichten ANP, Radiojournaal, mede- deelingen. 8.20 Bonte Dinsdagavondtrein. 10.00 Radiotooneel. 10.20 Renova-kwintet. II.00 Berichten ANP. Hierna tot 12.00 Gra mofoonmuziek. Hilversum II, 415,5 m. KRO-uitzending. 8.009.15 Gramofoonmuziek. (dm 8.15 Ber.) 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Religieuze causerie. 12.00 Berichten. 12.15 KRQ-Melodisten en sokst. (1.001.20 Gramofoonmuziek. 4.15 KRO-orkest. 5.00 Cellovoordracht met pianobegeleiding en gramofoonmuziek. 5.45 Gelukwenschen. 6.05 KRO-orkest. 6.30 Berichten, gramofoonmuziek. 6.35 Sportpraatje. 7.00 Berichten. 7.15 Cyclus: „Naar de nieuwe gemeenschap". 7.45 Gramofoonmuziek. 8.00 Berichten ANP, mededeelingen. 8.15 KRO-Symphonieorkest, soliste en gra mofoonmuziek. 10.05 Gramofoonmuziek. 10.10 Sigmund Gaspari en zijn Hongaarsch orkest. 10.30 Berichten ANP. 10.40 KRO-Melodisten en solist. 11.2012.00 Gramofoonmuziek. mige Nederlanders, die de woorden van Bismarck „Holland annektiert sich selbst" reeds op zichzelf toepassen. Veel „ras" zit in dit weeë gedoe in elk geval niet. Maar nu wordt de aankoop uit Duitsch- land nog tegengesproken ook. Wel zielig voor de edele rasziel van dezen groot-ger- maan. lamp naar hem toe was gekeerd, zag ze dat zijn gezicht doodsbleek was en zijn oogen ge sloten en ingezonken. Een vreeselijk voorgevoel deed haar ont stellen en onwillekeurig deed ze een stap achteruit. Op hetzelfde oogenblik voelde ze Monck's handen de hare vastgrijpen. Hjj trok de overjas los die ze nog altijd om had. Ze stond roerloos, koud en machteloos en voelde zich geheel van hem afhankelijk. Toen hij de overjas uittrok, zei hij zacht: „Geef den moed niet op, we zullen hem er samen doorheen halen." Weer voelde ze die rilling en weer was het haar, alsof hij haar kracht gegeven had. Ze keerde weer naar het bed terug. Majoor Ralston stond aan den anderen kant en over de levenlooze gedaante heen zei hij tot haar: „Probeer of ge dit naar binnen kunt krij gen. Ik ben wel bang dat het niet lukken zal, maar probeer het in ieder geval." Ze zag, dat Hij een lepel in de hand had en ze dwong zichzelf dien aan te nemen. Ze was zelf verbaasd over de vastheid van haar eigen hand, toen ze dien aan de witte bloedlooze lippen bracht. Ze waren op elkaar geklemd en een oogenblik dacht ze dat haar pogingen hopeloos waren ,maar toen gingen ze lang- naam vaneen en ze bracht er den lepel tus schen. In de kamer heerschte doodsche stilte. De hitte was drukkend. Buiten viel de regen bij stroomen neer en door het eentonig gesuis klonk het gekwaak van tallooze kikvorschen. Noch Ralston, noch Monck verroerden een vinger. Ze zagen met stokkenden adem toe. Van Tommy's ademhaling bemerkte men bijna niets, maar na lang, lang wachten, meenden ze in de keel een kleine beweging waar te nemen. Maar toen liep het vocht, dat op den lepel was geweest, was weer langs de mondhoeken den mond uit. Ze stond op en wendde zich tot d«n man die naast haar stond. ,.'t Gaat niet!" zei ze hopeloos. Hii deed een stan vooruit. „Laat mij 't eens probeeren, gauw Ralston, geef hier! Zoo! Kom Tommy, kom jongen." Voor ze 't wist had hij haar plaats ingeno men. Ze zag hem vastberaden zijn arm ste ken onder de schouders van den jongen. Tommy's slap hoofd viel tegen hem aan, maar ze zag hoe zijn sterke rechterhand den lepel vatte dien Ralston hem toestak. Hij was ge heel bij zijn werk, lette verder op niets en scheen vastbesloten. „Tommy", zei hij weer en zijn stem klonk ernstig teeder, iets wat haar de tranen in de oogen deed schieten. „Tommy wordt eens wakker, kerel, als je denkt er nu tusschen uit te kunnen trekken, dan heb je 't mis hoor! Word eens wakker! Hoor je me? Word wak ker en slik dat goedje in! Zoo, nu is 't naar binnennu slikken! Hoor jeslikken!" Hij hield den lepel tusschen Tommy's lip pen, totdat die geheel leeg was, toen gaf hij hem weer aan Ralston terug. „Hier pak aan! Geef me nog wat! Hier Tommy, hier is nog wat voor je! Slik als een beste jongen! Ja, je kunt het wel als je maar probeert. Doe je best! Vooruit, jongen, vooruit! Je wist niet dat ik hier was, hè en je dacht in mijn afwezig heid stil te kunnen uitknijpen! Maar daar voor ben je niet vlug genoeg geweest, kerel! Ik ben weer terug!" Er klonk een bijzondere aandoening uit zijn stem. Het viel Stella op, dat hij geheel opging in zijn reuzentaak. Lichaam en ziel gaf hij er aan. Het zweet drupte hem langs het gelaat. Ze bleef staan en keek trillend naar het wonder, dat zich voor haar oogen voltrok; want op het geluid van die krachtige, drin gende stem. had Tommy zich bewogen en ge antwoord. Het was als een wegvliedende geest, die weer terugkeerde. Die vreeseliike bewusteloosheid week. Hij keek op in Monck's gelaat, half vragend, half verwachtend. „Je hebt dat goedje nog niet ingeslikt," herinnerde Monck hem, „dat moet e"rst ge beuren. Wat ben je toch kinderachtig, Tommy. Hoe kan je je nu zoo gedragen." (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 7