HONGER
lij lazen voor II
DE LAMP
EN Pi
VERBODEN
in Madrid
in de Woestijn
Radioprogramma
STAD
11 Ook gebrek aan benzine
M in paardenvoer in
Urepublikeinsch Spanje
DOOR
edgar ric.»
BURROUGHS
72.
„Lavac werd in een kooi geduwd, naast die
van Brian, doch Helen werd weggevoerd.
„Wat zullen zij met haar doen?" vroeg La
vac. „Dat weet niemand hier," antwoordde
Brian zacht, „weer een slachtoffer meer Het
beste wat haar kan overkomen is, dat
wordt uitgekozen om aan den God te worden
geofferd." Op dat ogenblik trad een vreemd
soortige figuur het vertrek binnen. „Mijn
hemel!" riep Lavac uit, „wat is dat?" „Een
ptom§ met ons middagmaal," antwoordde
Brian; de ptomen zijn vissers en priesters van
een lagere orde. Met hun waterpakken aan
zijn ze in staat door het water van het Horus
Meer van hier naar de tempel en terug te
lopen." De ptome legde voor ieder van hen
een ongekookte vis neer als maaltijd en ver
trok. Daarna kwam Brulor, de levende God
van de Athairianen het vertrek binnen, ge
volgd door priesters en tempelslavinnen. Hij
nam op de troon plaats voor de cassette, die
den „Vader der Diamanten" bevatte, „Breng
het nieuwe meisje hierheen!" beval Brulor.
Er ging een deur open en Helen kwam bin
nen, gekleed in het slavinnencostuum van de
tempelmeisjes. Met een stem zo hard als
steen verklaarde Brulor: „Je zult de slavin
zijn van Zytheb, en iedere wens van hem ge
hoorzamen!" Brian Gregory gromde.
Verbitterde onderaardsche strijd
in de Universiteitsstad.
(Van onzen correspondent te Madrid.)
MADRID, Januari 1939
Zes welcen geleden ben ik van Bar-
celona uit naar Madrid getrokken.
Sinds de troepen van Franco het
republikeinsche Spanje in twee dee-
len gesneden hebben, zijn aan een
dergelijke reis veel moeilijkheden
verbonden. Het gemakkelijkst heb
ben het de ministers van de repu
blikeinsche reegering, die gewoon
lijk gebruik maken van militaire
vliegtuigen, welke hen 's nacht
op een hoogte van ten minste 4000
M., dus veilig voor het luchtdoel
geschut en de jachtvliegtuigen der
nationalisten, over de vijandelijke
linies brengen.
In het verkeer tusschen Barcelona en Va-
lencia staan den autoriteiten ook duikbooten
ter beschikking. Andere lieden, nl. zij, die
.goede relaties" hebben, nemen het ver
keersvliegtuig naar Valencia of Alicante dat
eveneens slechts s nachts en op een hoogte
van 4000 M. vliegt, maar slechts twee maal
per week dienst doet en derhalve steeds
overvol is. De derde categorie van menschen
zij, die „zonder protectie" zijn, kiest den zee
weg. Langs dezen derden weg ben ik dit
maal naar Valencia gegaan. Het was een
tocht in angst en verschrikking, want meer
dan eens zagen wij aan den hemel de ge
vreesde Italiaansche vliegtuigen Voor hun
bommen hadden zij echter gelukkig 'n an
der doelwit uitgezocht dan ons scheepje,
dat een paar complete Amerikaansche laza
ret-inrichtingen, 18 ziekenverplegers en 5
passagiers vervoerde.
Valencia.
Na een dag en twee nachten bereikten wij
eindelijk de „Stad der Vreugde", zooals Va
lencia door zijn vroegere beheerschers, de
Arabieren, genoemd werd. De haven zelf is
een groot scheepskerkhof, want op den bo
dem rusten ontelbare schepen, die door de
treffers der nationalistische vliegers in
den grond geboord zijn. De niet diep ge
noeg liggende wrakken, welke de scheep
vaart in gevaar brengen, worden door klei
ne aan boeien bevestigde vlaggen aange
geven. Toen wij in den vroegen morgen
aan land gingen, moesten wij den vijf ki
lometer langen weg naar de stad te voet
afleggen, want wegens gebrek aan benzine
rijden er geen auto's en wegens gebrek
aan voeder geen door paarden getrokken
rijtuigen meer. Vermoedelijk zijn de paar
den intusschen geslacht; bij het gebrek
aan vleesch zal men deze dieren wel niet
in den stal laten vermageren.
In een „autobus" naar Madrid.
De verdere reis naar Madrid vond in een
militaire autobus plaats. Wat men zich
onder een dergelijk vehikel voor te stellen
heeft, zeg ik meteen, opdat de lezer niet
meent, dat deze tocht een pleizierreisje is
geweest. De bus was een gewone open
vrachtwagen met een laadvermogen van 6
ton, waarop achter elkaar zeven banken,
die vroeger wellicht een of ander park ge
sierd hebben, waren geplaatst. Als haringen
in een ton, de baga'ge onder de banken en
tusschen de beenen, zaten daar op iedere
bank 8 a 10 menschen, tot op drie na allen
soldaten, verlofgangers, die van hun troep
naar Madrid terugkeerden. Zoo ging de reis
15 uren lang bijna zonder onderbreking tot
Madrid, over slechte wegen, over granaat-
trechters, door zon, wind en regen, langs
Requena, Villasordo, Mottila, Montalbo en
Castillejo, 400 kilometer ver Uitgehon
gerd en doornat hielden wij over de Paseo
de la Castallana onzen intocht in de oude
hoofdstad.
Lesge winkels
Wij kwamen s avonds laat aan. Madrid
was geheel in het donker gehuld en in ho
tel „Florida" brandden de electrische lam
pen zoo zwak als de nachtkaarsen in groot
vaders tijden.
Het drama van Madrid ligt in éen
woord: honger! Niet slechts de éta
lages, maar ook de winkels zelf
zijn leeg. Daarvoor zijn door de
autoriteiten organisaties in het leven
geroepen, die zich bezig houden
met het verdeelen van levensmid
delen in kleine hoeveelheden,
erwten, boonen, brood, rijst, sinaas
appels, uien en stokviseh, natuur
lijk steeds slechts „zoolang de voor
raad strekt". Voor kinderen onder
de drie jaar bedraagt de wekeliik-
sche portie 1 K.G. gedroogde melk.
Daar de gasfabriek stil ligt en ko
len niet meer te krijgen zijn, wordt
on open houtvuren gestookt, meest
al op straat voor de huizen.
Geheele wijken, in het biizonder in de
oorlogszóne, zijn door de vijandelijke artil
lerie en bommen onbewoonbaar gemaakt.
Tal van straten vormen een puinhoop. Da
gelijks slaan nieuwe granaten in, vernielen
huizen, troffen volle tramwagens en ver
nietigen menschenlevens. Desondanks houdt
een ieder vast aan het stukje aarde, dat
voor hem een woonplaats beteekent, en
hoopt, dat het leven op zekeren dag toch
weer te leven waard zal worden.
Comfort bij het oorlogvoeren!
De strijd om de Universiteitsstad staat in
het middelpunt van de oorlogvoering. De
„Ciudad Universitaria" is eerst in 1936 ge
reed gekomen en werd juist een maand voor
het uitbreken van den burgeroorlog.door de
studenten betrokken. Hier werd de eerste
verbitterde strijd om de hoofdstad geleverd.
Op het oogenblik behoort de universiteits-
wijk voor de helft aan de republikeinen en
voor de andere helft aan de nationalisten. De
gebouwen der verschillende faculteiten zijn
voor het grootste deel nog slechts ruïnes.
Het geheele gebied bestaat uit loopgraven.
Overal ziet men zandzakken liggen. De voor
ste loopgraven der beide tegenstanders lig
gen nauwelijks 100 meter van elkaar verwij
derd, maar hot komt zelden tot uitvallen,
want de ervaring heeft geleerd, dat het bren
gen van offers hier geheel nutteloos is. De
oorlog wordt hier eigenlijk slechts onder
aards gevoerd. Als mollen boort men lange
gaten naar de stellingen van den vijand
toe, legt daar een lading dynamiet neer en
brengt deze met een lont tot ontploffing Zoo
gaat het spel heen een weer, reeds twee
jaren lang. Verschillende voorposten zijn
door bijzondere kabels met het stedelijk te
lefoonnet verbonden zoodat die soldaten di
rect met hun families kunnen spreken!
Iedere soldaat mag 'overigens eens per
week met verlof naar de stad. Daar een
van de loopgraven direct verbonden is met
een station van de ondergrondsche tram,
rijdt men met deze tram van en naar den
oorlog... Gemakkelijker kan men het wer
kelijk niet meer hebben!
Wij eten niet te veel.
De Haagsche Post vraagt zich af of de
Hollander over het algemeen veel eet. Het
blad gelooft van niet en schrijft:
Als wij naar andere volken zien; durven
wij gerust te verklaren dat wij, wat het eten
betreft, volstrekt niet aan de spits staan, en
ons met een.bescheiden plaats vergenoegen.
Zoowel het ontbijt als de middenmaalti.jd
zijn over het algemeen in ons vaderland
sober en wij kennen ook niet het vele en ge
regelde koek-gesnoep in den loop van den
dag, bij koffie of thee, als een soort halven
tusschenmaaltijd.
Maar bovendien willen wij er nog eens op
wijzen, dat de Hollander in den loop dei-
tijden, wat de maaltijden betreft, veel sober
der is geworden. Onze vaderen aten veel
meer dan wij. Om van het drinken maar
niet eens te spreken! Wanneer men leest wat
er vroeger bij allerlei gelegenheden werd
verorberd (er zijn tal van gegevens over
bewaard gebleven), zoowel wat liet aantal
als wat don omvang der gerechten betreft,
dan staat men eenvoudig versteld. Het is
ongelooflijk.
Neen, en met bet oog op andere volken en
met het oog op ons eigen voorgeslacht kan
en mag men niet zeggen, dat de Nederlan
der over het algemeen overdadig eet.
Een duister bedrijf.
De „Avondpost" houdt zich bezig met ver
meende Duitsche spionnage in ons land.
Thans deelt, aldus het blad, in de „Haag-
Feuilleton
door Ethel M. Del!
„Hoe gaat het u?" vroeg Monck.
Ze schrikte bij het hooren van zijn stem.
Zijn gezicht was in de schaduw, maar in het
volgende oogenblik stonden zijn sombere,
strenge trekken haar weer levendig voor den
geest. Ze wendde zich tot hem met uitge
strekte handen.
„Hoe vriendelijk van u mij te komen halen,
hoe is 't met Tommy?
Hij hield haar hand een oogenblik vast en
het was, alsof er een stroom door haar
lichaam ging, alsof hij met zijn stevigen
greep haar iets van zijn kracht had meege
deeld.
„Hjj is er zoo slecht aan toe als een mensch
maar wezen kan," zeide hij. „Ralston is den
geheelen nacht bij hem geweest en ik heb
dezen tweemans-wagen geleend om u te
halen. Laten we geen tijd verliezen."
Ze ontstelde, want die weinige woorden
troffen haar als geeselslagen; er was geen
antwoord op noodig en ze anfl"oorddA H,,n
ook niet, Wat van haar werd gevraagd was
onmiddellijk gehoorzaamheid en daaraan vol
deed ze.
Ze zag Peter staan achter Monck en wend
de zich tot hem.
„Zult ge overal voor zorgen?" zei ze, „Ge
volgt ons wel, hè?"
..Lapt dat maar aan mji over. Mem-Sahlb",
zeide hij diep buigende en ze vertrouwde op
zijn woord.
Monck had een burnous over den arm, dien
hij om haar heensloeg voor ze buiten het
station kwamen.
Ralston's kleine wagen wierp een helder
schijnsel door de sombere duisternis. Ze stapte
in een groote plas water, vóór ze dien nog
hadden bereikt en was een en al verbazing,
toen Monck haar zonder eenige plichtsple-
ging opnam en haar op haar plaats neerzette.
De regen sloeg op de kap en ze vroeg zich
zelf verwonderd af, of ze er erg mee zouden
opschieten en terwijl ze daarmee nog niet in
het reine was, begon de motor te puffen en
merkte ze, dat Monck naast haar kwam zit
ten achter het stuur.
Hij zei geen woord, maar stopte haar ferm
in de plaid en voordat ze nog tijd had om te
bedanken, waren ze al op weg.
Die nachtelijke rit was een van de dolste
dingen, die ze ooit had meegemaakt. Monck
ging er als de wind vandoor.
De weg voerde midden door de rimboe en
was op vele plaatsen weinig breeder dan een
wagenspoor. De wagen hobbelde en danste en
scheen om erbarming te smeeken, maar
Monck spaarde hem niet en Stella zat ineen
gedoken naast hem, te vol verbazing om
eenigen angst te gevoelen.
Eindelijk raakten ze uit de wildernis en
reden nu langs uitgestrekte katoen- en rijst
velden. De weg was nu gemakkelijker en
Stella bemerkte, dat het eind van de reis nabij
was. Ze kwamen nu aan het inlandsche ge
deelte van Kurrumpore. Ze wendde zich tot
den zwijgenden man naast haar.
„Verwacht Tommy me?" vroeg ze.
Hfj antwoordde niet onmiddellijk en zei
"■oen: „Toen ik wegging was hij bewusteloos."
Hij sorak die woorden haastig uit, als gunde
hij zich geen tijd. En ze begreen. dat ziin
angst te groot was om veel woorden te wis
selen.
Ze gingen door het inlandsche gedeelte als
*>n vleugels. De regen viel bii sfroom°n neer.
TT«t wee. alsof iie een of andere duistere
macht. hen wilde tegenhouden en ze stelde
zich Monck's vastberaden en streng gelaat
voor, zooals hij den strijd aanbond tegen de
elementen. Den man zelf kon ze nauwelijks
zien.
Voor ze nog goed begreep, waren ze in het
Europeesch gedeelte en ze hoorde het knarsen
van de rem, toen ze bij het hek van „De
Groene Bungalow" waren aangekomen.
Monck reed den kleinen wagen het erf op
en uit de veranda straalde hun licht tegemoet
Toen de wagen stilstond zei Monck: „Hebt U
er iets op tegen om het eerst uit te stappen
Werktuigelijk voldeed ze aan zijn verzoek.
Hij volgde haar onmiddellijk.
Met zijn harde, gespierde hand vatte hij
haar, arm en leidde haar de houten trap op,
waarvan de treden glimmend en nat waren
door den regen. Onder de beschuttende veran
da stond hij stil.
„Wacht hier een oogenblik," zei hij. Maar
Stella keerde zich om en hield hem vast.
„Neen, neen, ik ga met u mee! Ik wil liever
dadelijk weten waar ik aan toe ben!"
Zonder tegenspreken haalde hij de schou
ders op en ging een eind achteruit om haar
voorbij te laten gaan. Later scheen het haar,
dat het beste was geweest wat hij kon doen.
Maar op dat oogenblik dacht ze er niet aan
hem te bedanken, maar liep hem haastig
voorbij, de veranda langs, naar Tommy's
kamer.
Het raam was open, een enkele lichtstraal
drong daardoor, als een vurig zwaard door
den neerstroomenden regen. Een oogenblik
deinsde ze voor het licht terug, maar bemer
kende dat Monck onmiddellijk achter haar
kwEim, overwon ze haar vrees en ging naar
binnen. Ze zag dat de lichtstraal kwam van
een met een kap bedekte lamp, die naar het
venster was gekeerd en het bed in de scha
duw liet. Daar boog zich een man overheen.
Hij richtte zich op toen ze naderbij kwam en
ze herkende majoor Ralston. Toen ging ze
dichter naar het bed en met al de teederheid
die in haar hart was zei ze:
..Tommv, Hevehng!"
Hii gaf geen antwoord. Hij lag daar als
een beeld uit marmer gehouwen en toen de
sche Post" iemand mede, dat hij diezer dageai
een gedrukt formulier in handen kreeg,
hetwelk zijn Duitsch dienstmeisje had la
ten slingeren.
Tiet was afkomstig van het Duit
sche consulaat in zijn gemeente. Op
dat formulier werden het meisje al
lerlei vragen gesteld, ook omtrent de
familie, waarbij zij diende. Of deze
Arisch was of niet; of zij pro-Duitsch
was; of er anti-Duitsche gesprekken
werden gevoerd; wie er zoo al bij de
familie op bezoek kwamen, enz.
Hier hebben we dus de spionnage bij den
staart, aldus het blad, waarin wij verder
o.m. lezen:
Wanneer de spionnage aldus wordt
georganiseerd, zal zij he-usch haar werk 'niet
staken omdat de dienstmeisjes weg gaan,
maar zal ze zich van andere middelen en
methoden bedienen. Trouwens er is geen
enkele reden om aan te nemen, dat de
spionnage alleen dienstmeisjes gebruikt om
haar doel te bereiken.
Bovendien vraagt men zich af: waar
heeft men in DuitschLand dergelijke gede
tailleerde inlichtingen over Nederlandsobe
gezinnen toch voor noodig? Met welk doel
worden dergelijke dossiers aangelegd?
Wij voelen, zoo besluit de Avondpost niets
dan minachting voor die duistere bedrijf,
dat jonge menschen tot spionnen maakt
van de familie, bij welke zij hun brood ver
dienen.
Jammer van de rasziel!
Naar aanleiding van den beweerden aan
koop van een werk van Vermeer door Hitier
schrijft het Nationale Dgbl. (N.S.B.) o.m.:
„Het dubbelportret van de Arnolfini's",
nu te Londen, door Johan van Eyck en „De
schilder aan het werk", door Johan Venneer,
nu te Berchtesgaden, zijn zinneteekens, die
tijdeloozo bakens zijn voor onze groot-ger-
maansche cultuur.
Het zijn de zichtbare normen van het bes
te, dat in de roemrijke eeuwen van ons ver
leden werd bereikt.
Dat de Führer juist dit werk heeft willen
bezitten tot verrijking van zijn innerlijke
leven, vervult ons eens te meer met trots op
het grootste schildersgenie dat ons volk uit
zijn midden heeft zien opstaan en waar
voor wij reeds in zoo vele beschouwingen
hebben geijverd. Want waar Rembrandt de
grootste tegenstrever van onze rasziel was,
is Vermeer er de diepste vervulling van".
De Nieuwe Rotterd. Crt. geeft bij boven
staand stukje het volgende commentaar:
Onze grootste schilder Rembrandt men
weet het nu is „de grootste tegenstrever
van onze rasziel". Heeft Rembrandt, bewo
ner van de Amsterdamsche Jodenbuurt,
soms te veel liefde gehad voor Joodsche
modellen, ook bij de uitbeelding van de
Christus-figuur? En wat is die „rasziel"?
Een groot-gerrnaansche rasziel, zooals de
schrijver ook van „onze groot-germaansche
„cultuur" spreekt? En waarom niet ger-
maansch in plaats van „groot-germaansch"?
Heeft dat soms iets te maken met groot-
Duitsehland? Dan nog die grootere trots op
Vermeers schildersgenie, omdat een Duit
sche dictator een werk van hem koopt! Het
is tegenwoordig toch raar gesteld met som-
DINSDAG 10 JANUARI 1939.
Hilversum I, 1875 en 801,5 m.
AVRO-Uitzending. 6.30—7.00 RVU.
8.00 Gramofoonmuziek (ca. 8.15 Berichten).
10.00 Morgenwijding.
10.15 Gramofoonmuziek.
10.30 Causerie: „Wij en onze lectuur".
10.35 Ensemble Rentmeester.
11.00 Huishoudelijke wenken.
11.30 Vervolg concert.
12.15 Berichten.
12.17 Omroeporkest.
1.00 Gramofoonmuziek.
I.30 Vervolg concert.
2.00 Het Lyra-Trio.
2.45 Knipcursus.
3.45 AVRO-Amusementsorkest.
6.25 Berichten.
6.30 Causerie: „Graphologie, middel tot men-
schenkennis",
7.00 Voor de kinderen.
7.05 AVRO-Dansorkest.
7.30 Engelsche les.
8.00 Berichten ANP, Radiojournaal, mede-
deelingen.
8.20 Bonte Dinsdagavondtrein.
10.00 Radiotooneel.
10.20 Renova-kwintet.
II.00 Berichten ANP. Hierna tot 12.00 Gra
mofoonmuziek.
Hilversum II, 415,5 m.
KRO-uitzending.
8.009.15 Gramofoonmuziek. (dm 8.15 Ber.)
10.00 Gramofoonmuziek.
11.30 Religieuze causerie.
12.00 Berichten.
12.15 KRQ-Melodisten en sokst. (1.001.20
Gramofoonmuziek.
4.15 KRO-orkest.
5.00 Cellovoordracht met pianobegeleiding en
gramofoonmuziek.
5.45 Gelukwenschen.
6.05 KRO-orkest.
6.30 Berichten, gramofoonmuziek.
6.35 Sportpraatje.
7.00 Berichten.
7.15 Cyclus: „Naar de nieuwe gemeenschap".
7.45 Gramofoonmuziek.
8.00 Berichten ANP, mededeelingen.
8.15 KRO-Symphonieorkest, soliste en gra
mofoonmuziek.
10.05 Gramofoonmuziek.
10.10 Sigmund Gaspari en zijn Hongaarsch
orkest.
10.30 Berichten ANP.
10.40 KRO-Melodisten en solist.
11.2012.00 Gramofoonmuziek.
mige Nederlanders, die de woorden van
Bismarck „Holland annektiert sich selbst"
reeds op zichzelf toepassen. Veel „ras" zit
in dit weeë gedoe in elk geval niet.
Maar nu wordt de aankoop uit Duitsch-
land nog tegengesproken ook. Wel zielig
voor de edele rasziel van dezen groot-ger-
maan.
lamp naar hem toe was gekeerd, zag ze dat
zijn gezicht doodsbleek was en zijn oogen ge
sloten en ingezonken.
Een vreeselijk voorgevoel deed haar ont
stellen en onwillekeurig deed ze een stap
achteruit. Op hetzelfde oogenblik voelde ze
Monck's handen de hare vastgrijpen. Hjj trok
de overjas los die ze nog altijd om had. Ze
stond roerloos, koud en machteloos en voelde
zich geheel van hem afhankelijk.
Toen hij de overjas uittrok, zei hij zacht:
„Geef den moed niet op, we zullen hem er
samen doorheen halen."
Weer voelde ze die rilling en weer was
het haar, alsof hij haar kracht gegeven had.
Ze keerde weer naar het bed terug. Majoor
Ralston stond aan den anderen kant en over
de levenlooze gedaante heen zei hij tot haar:
„Probeer of ge dit naar binnen kunt krij
gen. Ik ben wel bang dat het niet lukken zal,
maar probeer het in ieder geval."
Ze zag, dat Hij een lepel in de hand had en
ze dwong zichzelf dien aan te nemen. Ze was
zelf verbaasd over de vastheid van haar eigen
hand, toen ze dien aan de witte bloedlooze
lippen bracht. Ze waren op elkaar geklemd
en een oogenblik dacht ze dat haar pogingen
hopeloos waren ,maar toen gingen ze lang-
naam vaneen en ze bracht er den lepel tus
schen.
In de kamer heerschte doodsche stilte. De
hitte was drukkend. Buiten viel de regen bij
stroomen neer en door het eentonig gesuis
klonk het gekwaak van tallooze kikvorschen.
Noch Ralston, noch Monck verroerden een
vinger. Ze zagen met stokkenden adem toe.
Van Tommy's ademhaling bemerkte men
bijna niets, maar na lang, lang wachten,
meenden ze in de keel een kleine beweging
waar te nemen. Maar toen liep het vocht, dat
op den lepel was geweest, was weer langs de
mondhoeken den mond uit.
Ze stond op en wendde zich tot d«n man
die naast haar stond.
,.'t Gaat niet!" zei ze hopeloos.
Hii deed een stan vooruit.
„Laat mij 't eens probeeren, gauw Ralston,
geef hier! Zoo! Kom Tommy, kom jongen."
Voor ze 't wist had hij haar plaats ingeno
men. Ze zag hem vastberaden zijn arm ste
ken onder de schouders van den jongen.
Tommy's slap hoofd viel tegen hem aan, maar
ze zag hoe zijn sterke rechterhand den lepel
vatte dien Ralston hem toestak. Hij was ge
heel bij zijn werk, lette verder op niets en
scheen vastbesloten.
„Tommy", zei hij weer en zijn stem klonk
ernstig teeder, iets wat haar de tranen in
de oogen deed schieten. „Tommy wordt eens
wakker, kerel, als je denkt er nu tusschen uit
te kunnen trekken, dan heb je 't mis hoor!
Word eens wakker! Hoor je me? Word wak
ker en slik dat goedje in! Zoo, nu is 't naar
binnennu slikken! Hoor jeslikken!"
Hij hield den lepel tusschen Tommy's lip
pen, totdat die geheel leeg was, toen gaf hij
hem weer aan Ralston terug.
„Hier pak aan! Geef me nog wat! Hier
Tommy, hier is nog wat voor je! Slik als een
beste jongen! Ja, je kunt het wel als je maar
probeert. Doe je best!
Vooruit, jongen, vooruit! Je wist niet dat
ik hier was, hè en je dacht in mijn afwezig
heid stil te kunnen uitknijpen! Maar daar
voor ben je niet vlug genoeg geweest, kerel!
Ik ben weer terug!"
Er klonk een bijzondere aandoening uit zijn
stem. Het viel Stella op, dat hij geheel opging
in zijn reuzentaak. Lichaam en ziel gaf hij er
aan. Het zweet drupte hem langs het gelaat.
Ze bleef staan en keek trillend naar het
wonder, dat zich voor haar oogen voltrok;
want op het geluid van die krachtige, drin
gende stem. had Tommy zich bewogen en ge
antwoord. Het was als een wegvliedende
geest, die weer terugkeerde. Die vreeseliike
bewusteloosheid week. Hij keek op in Monck's
gelaat, half vragend, half verwachtend.
„Je hebt dat goedje nog niet ingeslikt,"
herinnerde Monck hem, „dat moet e"rst ge
beuren. Wat ben je toch kinderachtig, Tommy.
Hoe kan je je nu zoo gedragen."
(Wordt vervolgd.)