DE LAMP RADIO Noordzee zonder schelvisch? in de Woestijn EDGAR RICE BURROUGHS Intensieve vangstmethoden verminderen den voorraad door Ethel M. Dell Wrak van gezonken tankboot gevonden PROGRAMMA DOOR Toen Tarzan en Herkoef door de deur bin nenkwamen, werden zij dadelijk omringd door de soldaten. Tarzan, als steeds uiterst op zijn hoede, greep onmiddellijk de speer van den sol soldaat, die het dichtst bij hem was, en smeet den man door het vertrek. Herkoef greep een der anderen beet, maar hij was zwak door de lange tijd, die hij in de kooi had door- gebract, zonder voldoende frisse lucht en be hoorlijk voedsel. De machtige koning der jungle vocht met de moed der wanhoop als een wild beest. Zijn twee handen leken wel zware stoomhamers, die meedogenloos op de gezichten van zijn tegenstanders neerkwa men. Zijn armen zwaaiden heen en weer en hg danste licht op zijn voeten van het ene slacht offer naar het andere... Op datzelfde ogenblik sloop een andere troep soldaten naar de vrienden van Tarzan, die buiten bjj de ingang hadden gewacht. Het hart van Helen zonk haar in de schoenen. Zg was wanhopig bij de gedachte, dat zij weer teruggebracht zou worden naar de tempel van Brulor. Zelfs de dood was te verkiezen boven dit... Bjj het ge vecht werd Herkoef al spoedig neergeslagen, zodat Tarzan nu alleen moest vechten. Reeds had Tarzan met drie tegenstanders afgere kend. Terwijl hij een vierde onder handen nam, sloop een ander achter hem en sloeg hem met een zware staaf op het hoofd. Dat was te veel voor zelfs zo'n sterken man als Tarzan was. Somber toekomstbeeld. De vraag, of de visscher bezig is zijn eigen zee leeg te moorden en daarmede zijn bestaan te vernieti gen, wordt niet voor het eerst in de historie gesteld. Van tijd tot tijd is zij, aldus de Msb., ook in het verle den opgedoken. Telkens wanneer en kele zeer magere jaren dezen tak van vaderlandsche nijverheid „teis terden," concludeerden pessimisten vroeg, optimisten wat later: „het loopt mis, we krijgen een zee zonder visch." En, toen in het laatste der vorige en bij de entree van deze eeuw, ook hier een rationalisatie werd ingevoerd de visscherij steeds meer berekenend werd uitgeoefend, waardoor de vangst met allerlei ge raffineerde methoden soms enkele malen verdubbelde, gaf dit vaak velen, zoodra de resultaten iets ver minderden, de klacht in den mond: „zie je wel, zóó loopt het mis." Wetenschappelijke bewijzen. Al die beschouwingen hinkten echter op .overleveringen'"' en „van toen ging het beter". Ze waren verstoken van iedere we tenschappelijke fundeering, vandaar ook dat haar kracht zeer betrekkelijk was. Bo vendien: zoodra er weer eenige opleving ontstond, dacht niemand meer aan: „zie je wel, zóó loopt het mis". Men is evenwel met wetenschappelijke onderzoekingen begonnen. Schotland ver richtte hier pioniersarbeid. Maar ook in Ne derland vonden en vinden de proefnemingen plaats, Dr. J. J. Tesch, verricht op dit gebied zeer verdienstelijk werk. Aan diens interes sante beschouwingen in „Mededeelingen van het Rijksinstituut voor Biologisch vis- scherijonderzoek" hebben we dan ook enkele gegevens ontleend. Gegevens, feiten, die onderdaad reden ge ven tot ernstig bezinnen en de vraag doen herhalen: „moordt de visscher.- zijn zee leeg?' Staat dit nu gelijk met een alarm signaal? Dreigt er hier het schel- vischgerecht voorgoed van onze tafel te verdwijnen? Tja. zoo somber be hoeven we het nog niet direct voor te stellen. Maar wie rustig kennis neemt vn het onderstaande, dat de resultaten bevat van twintig jaren Feuilleton 36. Ik bleef eerst heel bedaard, totdat hg strijd lustig werd en mij te lgf wilde. Toen heb ik hem zijn portie gegeven. Hij heeft een pak slaag gehad, zooals hij zelfs op school niet had gehad. En dat ontnuchterde den armen jongen volkomen." Monck's ernstige stem klonk een oogenblik haast teeder. „Maar daarbij liet ik het niet. Hij moest een lesje hebben en dat heeft hij gehad. Toen ik met hem klaar was, kon hij geen tien meer tellen, hg was murw, maar hy was nuchter. En, voor zoover ik weet, is zooiets nadien nooit meer voorgekomen. Natuurlijk had ik er het recht niet toe, maar het heeft hem voor erger be waard." Monck glimlachte weer. „Dat heeft hg ook wel begrepen. Hij was flink genoeg om mjj den volgenden morgen te komen bedanken en maakte zgn excuses voor al den last, dien hg mg had bezorgd." „O, wat ben ik bljj, dat hg dat heeft ge daan!" riep Stella met schitterende oogen. „En was dat het begin van jullie vriendschap! „Ik heb altijd veel met hem opgehad", be kende Monck, „maar hij heeft me nadien nog geruimen tijd niet kunnen zetten. Dat pak ransel zat hem dwars. En 't was ongetwijfeld ook goed aangekomen. Hij was altijd heel be leefd tegen me, maar schuwde me als de pest. Ik vermoed, dat hij zich schaamde. Ik liet hem gaan, totdat hij ziek werd en toen ging ik naar hem toe om te zien, of ik iets voor nauwgezette onderzoekingen in Schotland, het schelvischgebied bij uitstek, zegt toch niet zonder zorg: waar gaat dat heen?" Men kwam in Schotland tot de conclusie dat de voorraad Noordzee-schelvisch jaar in jaar uit achteruit gaat. Weliswaar voor komt de groei der overblijvende visschen en de aanvulling van nieuwelingen uit iedere broedperiode directe doodvissching, de ach teruitgang voltrekt zich niettemin resoluut. Over schelvischbroed gesproken. Dit heeft de bijzondere eigenschap steeds zeer ver schillend uit te vallen. Men heeft zelfs an vele onderzoekingen kunnen vaststellen, dat het eene jaar zestig maal zooveel broed voorbracht als het andere. Onderzoek naar 20 broédjaren. Van 1916 tot 1935. dus in twintig broed- jaren, zijn er zes „goed" geweest, o.a. 1928, 1931 en 1935. Zeven waren middelmatig (b.v. 1933) en zeven slecht, waaronder 1932 en 1934. Men heeft dit kunnen vaststellen door tien uren lang te visschen met nauw- niazig want en daarna het aantal eerste jaarvischjes te tellen. Nog nooit zijn er twee goede jaren op elkaar gevolgd, daarentegen wel dikwijls twee slechte, afgewisseld of ge volgd door een middelmatig jaar. Een ge weldig rijk broedjaar is 1928 geweest. Het broed van 1935, dat ook „rijk" is te noemen, was minder talrijk. We hebben 't nu over schelvischbroed ge had. Iedereen begrijpt natuurlijk, dat er wel eenige tijd noodig is voor dit tot schelvisch van marktgrootte is uitgedijd. Typisch, mag ook genoemd worden, dat de groeisnelheid in de eene plaats der Noordzee veel grooter is dan in de andere. Dit heeft tot gevolg, dat men aan de Oostkust van Schotland eerder markt-maatschelvisch vangt dan op de groote Visschersbank, ter hoogte van de 57 graden. Door elkaar genomen valt echter vast te stellen, dat na twee jaren de traw lers deze vischejes vangen, dat zij althans een deel van de vangsten uitmaicen. Oud worden ze dus niet. De vischj es hebben dan een maat van 25 a 30 centimeter. Wat is nu uit het voorgaande op te maken? Dit: een rijk of arm broedjaar zal twee jaar later een aanmerkelijke vangstverhoo- ging of -verlaging tengevolge moeten heb ben. De visscherij op schelvisch een gewild attikel is buitengewoon fel. Zóó fel, dat de vischjes geen tijd krijgen om groot en volwassen te worden. En volwassen worden duurt bij de schelvisch heusch zoo lang niet. Na drie levensjaren is ongeveer 95 pet. van de mannetjes en 75 pet van de wijfjes vol wassen, en kan dus aan de voortplanting deelnemen. Maar het aantal eieren, dat door deze kleine visschen per wijfje gepro duceerd wordt, is nog gering, slechts half zoo groot als het een jaar tater zou kunnen zijn. Bovendien is aan het einde van het derde levensjaar 75 ct. van het broed, dat drie jaren terug ontstond, weggevangen. Aan het einde van het vierde jaar is er nog slechts 12 pet. over. Zoo zal het laatste broed van 1935 in het voorjaar van 1939 zijn wegge- vischt. En dan gaan de vangsten weer da len. Blijkens de onderzoekingen zijn immers 1936 en 1937 geen goede broedjaren ge weest. Liet men de visch, inplaats van deze in het derde jaar al bij massa's weg te vangen, één jaar langer leven, dan zou het gewicht van iedere individueéle visch verdubbeld zijn en de eieren-voortbrengst van het wijfje eveneens. Nog beter zou het zijn, de visch nog langer in leven te laten. Een wijfje van twee jaren oud weegt gemiddeld 124 gram en brengt, als het, zooals bij uitzondering gebeurt, al rijp is, 31.000 eieren voort. Maar een kuiter van zes jaren oud weegt gemid deld 586 gram en „legt" 278.000 eieren. Iedereen beseft: Zoo'n scherpe visscherij is ge vaarlijk. Zij moet tóch in min of meerdere mate op een uitroeiing van deze voor de trawlers zulk een belangrijke vischsoort uitloopen. Zou het nu niet mogelijk zijn daar „een stokje voor te steken?" Bijvoorbeeld door bepaalde plaat sen in zee aan te wijzen, waar niet op schelvisch gevischt mag worden, omdat zij er paart en de jonge visch tot ontwikkeling kan komen? Dit heeft men weieens overwogen, maar het stuit op onoverkomelijke bezwa ren. Want vrijwel overal in de Noord zee zwemt schelvisch. En voorts: een dergelijke regeling zou natuur lijk door ale belanghebbende lan den moeten worden aanvaard. Nu, en eer het zoover is Maar men moet nu niet denken, dat er niets gebeurt. Integendeel een belangrijk middel, namelijk de vergrccting van de maaswijdte van de kuil, de „zak" van het trawlnet wordt toegepast, In Groot Brittannië is de maaswijdte van zeven centimeter sinds 1933 voorgeschreven. Iets dergelijks bestaat in ons land sedert 1937. Proeven met zulk een maaswijdte genomen, hebben bewezen, dat bij een lengte van 23 centimeter van iedere honderd visschen er vijf en zeventig ont snappen door de mazen terwijl vijfentwintig tig gevangen bleven (de visch is dan nog geen twee jaren oud). Bij zes en twintig centimeter, wanneer de visch meest overal in het derde levensjaar verkeert, werd evenveel gevangen ais gespaard, en bij 25 centimeter ontsnapte een vierde deel, terwijl drievierde deel gevangen werd. Hieruit blijkt dus zonneklaar, dat de vergrooting der maas- wijdte wel iets helpt. Velen zijn er echter die op dit gebied tot krassere maatregelen willen overgaan. Eigenbelang speelt een rol. Maar, zooals gezegd, dat te regelen, in- ternatonaal, is moeilijk. Want iedereen kijkt het eerst naar zijn eigen belang. En men snapt, dat wej-kelijk doortastende be palingen, vooral in de eerstvolgende jaren, de vangstresultaten aanmerkelijk zou druk ken En toch gaat op deze wijze de Noordzeeschelvisch weg, tenzij Dit is een samenvatting van de resulta ten van het wetenschappelijk visscherij-on- derzoek. Het beeld achten wij duidelijk en weinig opwekkend. „Op deze wijze moordt de visschersman zijn eigen zee leeg schreef dr. Tesch. En wat zou een schelvischlooze Noordzee voor IJmuiden beteekenen? We zeggen IJmuiden, maar bedoelen tegelijkertijd voor ons. Want is er een lekkerder eten dan juist schelvisch, gestoofd of gebakken? Dat kan men den Engelschen nog beter vragen dan den Nederlanders. De Engelschen schijnen geboren visschers te zi.in. Volgens de jong ste cijfers is het jaarlijksch vischverbruik daar 27Vi kilogram per hoofd, in Duitsch- land 11.8 kg. en in Nederland 4 kg. Dat is veel te laag. Laat dan ook het resultaat \an voorgaande beschouwing voor niemand zijn, dat men uit vrees van de Noordzee leeg te zullen eten, nog minder visch gaat ver bruiken! Mast stak boven het IJselmeer uit. Vrijdagmiddag j.1. heeft men van af de sleepboot „Zeemeeuw" 8 K.M. ten noord westen van Hindeioopen, nabij roocte booi 5, een mast boven water zien uitsteken. Bij onderzoek bleek het vermoeden, dat men hier te doen had met het wrak van het tijdens de jongste ijsperiode gezonken nw> lortankschip „Leonides 1" juist te zijn. De reederij Goedkoop te Amsterdam heefi thans opdracht gekregen het schip, dat ge- aden is met 80 ton gasolie, benzine en pe troleum, te lichten. Daartoe zal de sleep boot Daniël Goedkoop niet den bok Sinison naar het IJsekneer vertrekken. Het werk zal waarschijnlijk eenige dagen in beslag nemen. Het ligt in de bedoeling het wrak naar Amsterdam te transporteeren. DONDERDAG 26 JANUARI 1939. Hilversum I, 1875 en 301,5 m. AVRO-Uitzending. 8.00 Gramofoonmuziek (ca. 8.15 Berichten). 10.00 Morgenwijding. 10.15 Gewijde muziek (gr.pl.) 10.30 Voor de vrouw. 10.35 Het Omroeporkest en soliste. (In de pauze: Declamatie. Om ca. 12.15 Ber.). 12.35 Gramofoonmuziek, I.30 Het A7RO-Aeolian-orkest. 2.00 Voor de vrouw. 2.30 Het AVRO-Aeolian-orkest. 3.00 Cursussen voor de vrouw. 3.45 Gramofoonmuziek. 4.00 Voor zieken en thuiszittenden. 4.30 Gramofoonmuizek. 5.00 AVRO-Weekkaleidoscoop. 5.25 Gelukwenschen. 5.30 Het AVRO-Amusementsorkest. (ca. 6.25 Berichten) 6.30 Sportpraatje. 7.00 Voor d, kinderen. 7.05 Het AVRO-Dansorkest. 7.30 Engelsche les. 8.00 Berichten ANP, Radiojournaal, Mededee lingen. 8.20 Het Concertgebouw-orkest. In de pauze: Causerie: „Rabelais en wij". 10.30 Gramofoonmuziek. II.00 Berichten ANP. Hierna tot 12.00 Solis tenconcert. Hilversum II, 415,5 m. 10.00 NCRV. 11.00 KRO. 2.00—12.00 NCRV. 8.00 Gramofoonmuziek. (Ca. 8.15 Berichten). 10.00 Gramofoonmuziek. 10.15 Morgendienst. 10.45 Gramofoonmuziek. 11.30 Godsdienstig halfuur. 12.00 Berichten. 12.15 Gramofoonmuziek. 12.30 Het KRO-orkest. (1.001.15 Gramo foonmuziek). 2.00 Handwerkuurtje. 2.55 Gramofoonmuziek. 3.00 Voor de vrouw. 3.30 Gramofoonmuziek. 3.45 Bijbellezing. 4.45 Gramofoonmuziek. 5.00 Handenarbeid voor de jeugd. 5.30 De Consonanten en gramofoonmuziek. 7.00 Berichten. 7.15 Journalistiek weekoverzicht. 8.15 Orgelconcert. 9.00 Causerie „Wat lokt ons In de winter naar het bosch?" .30 Oratorium-concert (opn.). 10.10 Berichten ANP. actueel halfuur. 10.40 Gramofoonmuziek. 10.45 Gymnastiekles. 11.00 Gramofoonmuziek. Ca. 11.5012.00 Schriftlezing. hem doen kon. Hij was er slecht aan toe en ik bleef bij hem. En daarna werden we vrienden." „Nadat ge zijn leven hadt gered!" zei Stella. Monck lachte. „Die dingen neemt men in Indië zoo zwaar niet op. Als 't daar op aan komt heb jij het mijne gered. Neen, we be gonnen elkaar te begrijpen en vermeden sedert dien iedere botsing." Stella sprong op. „Was je heel kwaad op hem, Everard? Hij stak haar zijn gebruinde hand toe „Natuurlijk, dat verdiende hg. Een man, dio zich aanstelt als een beest, heeft van mij geen genade te wachten." Ze keek hem vragend aan. „En een vrouw die je boos maakt?" zei ze. Hij sprong op en sloeg zijn arm om baar schouders. „Zoo behandel ik geen vrouw!" zei hij. „zelfsmijn echtgenoote niet .Haar bs- nandel ik op geheel andere wijze. Ik begrijp niet, dat je mij zulk een woest karakter toe schrijft. Ik weet niet wat ik heb gedaan om zooiets te verdienen." Ze leunde tegen hem aan. „Vergeef me, lieveling. Dat is nu mijn afschuwelijk achter dochtig karakter." Hij liefkoosde haar en zei: „Je kent me nog zoo weinig." Ze gingen in den laten namiddag naar de bungalow terug, hand in hand, gelukkig als twee kinderen. De blauwe, vlaamsche gaai lachte weer, toen ze het hek inkwamen. Monck keek op. „Scheer je weg. duivels kind. Ik was van plan om je dood te schieten maar ik ben van plan veranderd. We zijn hier allen vrienden onder elkaar." Stella drukte hem hartelijk de hand. „O, Everard, wat vind ik dat lief van je!" zei ze eenvoudig. „Denk je dat we ook met de apen goede maatjes zullen worden?" „O, ook nog wel met de jakhalzen en schor pioenen en de lieve klein Karaits," zei Monck „natuurlijk als we maar lang genoeg leven." „Je moet me niet uitlachen," zei ze. „Ik meen 't in ernst. Er is hier in Indië nog zoo veel om liefde voor te voelen." „Bijvoorbeeld Indië zelf," zei Monck. Ze keek hem vastberaden aan. „Dat moet jg me leeren". Hij schudde 't hoofd. „Neen lieve, dat gaat niet. Als je de be koring niet voelt die ervan uitgaat, behoor je niet tot de uitverkorenen en dat kan ik je niet maken, 't Is of een godheid die haar eigen recht doet gelden óf de gevaarijkste duivelin die ooit in een heidenschen tempel heeft verblijf gehouden. Het kan beide zijn en om het lief te hebben moet je bereid zijn, met beide genoegen te nemen." Ze gingen de bungalow binnen en Peter de Groote kwam hem tegemoet en hield Monck op een blaadje een stukje papier voor. Hij nam het op, vouwde het open en fronste de wenkbrauwen. „De boodschapper is al drie uur geleden gekomen, Sahib. Hij kon niet wachten," mom pelde Peter. De rimpels in Moncks voorhoofd werden dieper. Hij wendde zich tot Stella. „Drink thee lieve en ga naar bed. Wacht niet op me, want ik moet dadelijk naar de Club om te telefo- neeren." Zijn ernstig gelaat deed haar ontstellen. „Naar Kurrumpore," zei ze. „Is er iets aan de hand?" „Nog niet." zei hij kortaf, „maak je niet ongerust, ik kom zoo gauw mogelijk terug." „Laat me meegaan, zei ze. Hij schudde het hoofd. „Neen, blijf hier en ga naar bed." Bij die woorden had hij zich reeds omge keerd en liep haastig het pad af. Toen hij op den grooten weg was, zette hij 't op een drafje. Ze bleef staan en luisterde naar zijn weg stervende voetstappen met een angstig voor gevoel in het hart. „De thee is klaar Mem-Sahib, zei Peter '-achtjes. Ze dankte hem met een glimlach en ging naar binnen. Hij volgde haar en zorgde voor haar met al de toewijding van een vrouw. Een oogenblik liet ze hem stilzwijgend begaan en vroeg toen plotseling: „Peter, hoe zag die boodschapper er uit?" „Peter aarzelde een oogenblik en zei toen „Hij was oud, en In lompen gehuld, niet waard, dat u een oogenblik aan hem denkt." Ze keerde zich om op haar stoel. „Leek hij had hij iets... van... dien heiligen man, Peter, je weet wel wien ik meen." Haar ge zicht werd doodsbleek bij dfe vraag. „Mem-Sahib kan gerust zijn," zei Peter kalmeerend. „Het was niet de heilige man, de brenger van slechte tijdingen." „Ah!" zei ze met een zucht van verlich ting, maar ik veronderstel dat de tijdingen niettemin slecht waren. Zei hij niet wat het was? Maarplotseling scheen haar iets in den zin te schieten, „o, maar dat moest ik niet vragen, maar ik wilde... ik wilde dat de kaptein-Sahib terug was." „Mgn Mem-Sahib moet geduld hebben," zei Peter vriendelijk, „Hg zal gauw genoeg terug zijn." De vlaamsche gaai bij het hek lachte, vroo- lijk, luidruchtig, spottend. Stella huiverde. „Hij komt," zei Peter. Ze sprong op. Monck kwam terug, maar hij kwam het erf op als een man, die een nederlaag geleden heeft. Zijn gelaat was grijs, zijn oogen gloeiden. Ze liep de trappen van de veranda af hem tegemoet. „Everard, wat is er? O, wat is er? Hij sloeg den arm om haar heen en deed haar zich omkeeren. „Heb je al thee gedronken?" vroeg hij Zijn stem was zacht, maar vast. Zijn ijzingwek kende kalmte deed haar ontstellen. „Ik ben nog niet klaar, want ik heb op je gewacht." „Dat had je niet moeten doen, want ik zal geen thee drinken. Peter," wendde hij zich tot den wachtenden bediende, „geef me wat cognac." Hij ging zitten en liet haar los. Maar ze bleef naast hem staan en legde zachtjes de hand op zgn schouder. Hij vatte die dadelijk en zei: „Stella, 't zijn korte wittebroodsweken ge weest, maar ik geloof, dat het uit is, want ik moet dadelijk terug." „Ik ga met je mee," zei ze dadelijk. Hij keek haar aan met zonderling schitterende oogen en gaf geen antwoord. Een ontzettende angst maakte zich van haar meester. Ze knielde naast hem neer en zei: „Everard, luister! 't Doet er niet toe wat er gebeurd is of wat er gebeuren gaat, mijn plaats is naast jou en nergens anders. Ik ga met je mee. Niemand en niets ter wereld kan me dat beletten!" Ze sprak zenuwachtig en gejaagd, ze was een en al opwinding. Hij sloeg den arm om haar heen en hield haar vast. „Mijn Stella. Mijn vrouw," zei hij. Ze drong zich dichter tegen hem aan. „Naast jou durf ik alles het hoofd bieden! Dat weet je, lieveling. Ik ben niet bang." „Dat weet ik, dat weet ik," zei hij. „Ik zal je niet achterlaten, dat zou ik nu niet kun nen, maar er zal een tgd komen, dat we schei den moeten. Dat moeten we onder de oog-en zien." „Wacht tot 't komt," fluisterde ze, „zoover is het nog niet!" Hij kuste haar op den mond. „Neen, nog niet, goddank. Maar je moet toch weten wat er gebeurd is! Ik zal je vertellen, dat Erm- ®tedje kent Ermsted, in de rimboe is doodgeschoten, zoowat een half uur geleden „O. Everard!" Ze keek hem ontsteld aan en schrikte weer van de wanhoop, die uit zijn blik sprak. „Ja," zei hg. „en als ik hier was geweest toen de boodschap kwam, had ik 't kunnen voorkomen." „O, Everard," zei ze weer. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 7