DE LAMP
RADIO
Noordzee zonder schelvisch?
in de Woestijn
EDGAR RICE
BURROUGHS
Intensieve vangstmethoden
verminderen den voorraad
door Ethel M. Dell
Wrak van gezonken
tankboot gevonden
PROGRAMMA
DOOR
Toen Tarzan en Herkoef door de deur bin
nenkwamen, werden zij dadelijk omringd door
de soldaten. Tarzan, als steeds uiterst op zijn
hoede, greep onmiddellijk de speer van den sol
soldaat, die het dichtst bij hem was, en smeet
den man door het vertrek. Herkoef greep
een der anderen beet, maar hij was zwak
door de lange tijd, die hij in de kooi had door-
gebract, zonder voldoende frisse lucht en be
hoorlijk voedsel. De machtige koning der
jungle vocht met de moed der wanhoop als
een wild beest. Zijn twee handen leken wel
zware stoomhamers, die meedogenloos op de
gezichten van zijn tegenstanders neerkwa
men. Zijn armen zwaaiden heen en weer en hg
danste licht op zijn voeten van het ene slacht
offer naar het andere... Op datzelfde ogenblik
sloop een andere troep soldaten naar de
vrienden van Tarzan, die buiten bjj de ingang
hadden gewacht. Het hart van Helen zonk
haar in de schoenen. Zg was wanhopig bij de
gedachte, dat zij weer teruggebracht zou
worden naar de tempel van Brulor. Zelfs de
dood was te verkiezen boven dit... Bjj het ge
vecht werd Herkoef al spoedig neergeslagen,
zodat Tarzan nu alleen moest vechten. Reeds
had Tarzan met drie tegenstanders afgere
kend. Terwijl hij een vierde onder handen
nam, sloop een ander achter hem en sloeg
hem met een zware staaf op het hoofd. Dat
was te veel voor zelfs zo'n sterken man als
Tarzan was.
Somber toekomstbeeld.
De vraag, of de visscher bezig is
zijn eigen zee leeg te moorden en
daarmede zijn bestaan te vernieti
gen, wordt niet voor het eerst in de
historie gesteld. Van tijd tot tijd is
zij, aldus de Msb., ook in het verle
den opgedoken. Telkens wanneer en
kele zeer magere jaren dezen tak
van vaderlandsche nijverheid „teis
terden," concludeerden pessimisten
vroeg, optimisten wat later: „het
loopt mis, we krijgen een zee zonder
visch." En, toen in het laatste der
vorige en bij de entree van deze
eeuw, ook hier een rationalisatie
werd ingevoerd de visscherij steeds
meer berekenend werd uitgeoefend,
waardoor de vangst met allerlei ge
raffineerde methoden soms enkele
malen verdubbelde, gaf dit vaak
velen, zoodra de resultaten iets ver
minderden, de klacht in den mond:
„zie je wel, zóó loopt het mis."
Wetenschappelijke bewijzen.
Al die beschouwingen hinkten echter op
.overleveringen'"' en „van toen ging het
beter". Ze waren verstoken van iedere we
tenschappelijke fundeering, vandaar ook
dat haar kracht zeer betrekkelijk was. Bo
vendien: zoodra er weer eenige opleving
ontstond, dacht niemand meer aan: „zie je
wel, zóó loopt het mis".
Men is evenwel met wetenschappelijke
onderzoekingen begonnen. Schotland ver
richtte hier pioniersarbeid. Maar ook in Ne
derland vonden en vinden de proefnemingen
plaats, Dr. J. J. Tesch, verricht op dit gebied
zeer verdienstelijk werk. Aan diens interes
sante beschouwingen in „Mededeelingen
van het Rijksinstituut voor Biologisch vis-
scherijonderzoek" hebben we dan ook enkele
gegevens ontleend.
Gegevens, feiten, die onderdaad reden ge
ven tot ernstig bezinnen en de vraag doen
herhalen: „moordt de visscher.- zijn zee
leeg?'
Staat dit nu gelijk met een alarm
signaal? Dreigt er hier het schel-
vischgerecht voorgoed van onze tafel
te verdwijnen? Tja. zoo somber be
hoeven we het nog niet direct voor
te stellen. Maar wie rustig kennis
neemt vn het onderstaande, dat de
resultaten bevat van twintig jaren
Feuilleton
36.
Ik bleef eerst heel bedaard, totdat hg strijd
lustig werd en mij te lgf wilde. Toen heb ik
hem zijn portie gegeven. Hij heeft een pak
slaag gehad, zooals hij zelfs op school niet
had gehad. En dat ontnuchterde den armen
jongen volkomen." Monck's ernstige stem
klonk een oogenblik haast teeder. „Maar
daarbij liet ik het niet. Hij moest een lesje
hebben en dat heeft hij gehad. Toen ik met
hem klaar was, kon hij geen tien meer tellen,
hg was murw, maar hy was nuchter. En, voor
zoover ik weet, is zooiets nadien nooit meer
voorgekomen. Natuurlijk had ik er het recht
niet toe, maar het heeft hem voor erger be
waard." Monck glimlachte weer. „Dat heeft
hg ook wel begrepen. Hij was flink genoeg om
mjj den volgenden morgen te komen bedanken
en maakte zgn excuses voor al den last, dien
hg mg had bezorgd."
„O, wat ben ik bljj, dat hg dat heeft ge
daan!" riep Stella met schitterende oogen. „En
was dat het begin van jullie vriendschap!
„Ik heb altijd veel met hem opgehad", be
kende Monck, „maar hij heeft me nadien nog
geruimen tijd niet kunnen zetten. Dat pak
ransel zat hem dwars. En 't was ongetwijfeld
ook goed aangekomen. Hij was altijd heel be
leefd tegen me, maar schuwde me als de pest.
Ik vermoed, dat hij zich schaamde. Ik liet
hem gaan, totdat hij ziek werd en toen ging
ik naar hem toe om te zien, of ik iets voor
nauwgezette onderzoekingen in
Schotland, het schelvischgebied bij
uitstek, zegt toch niet zonder zorg:
waar gaat dat heen?"
Men kwam in Schotland tot de conclusie
dat de voorraad Noordzee-schelvisch jaar in
jaar uit achteruit gaat. Weliswaar voor
komt de groei der overblijvende visschen en
de aanvulling van nieuwelingen uit iedere
broedperiode directe doodvissching, de ach
teruitgang voltrekt zich niettemin resoluut.
Over schelvischbroed gesproken. Dit heeft
de bijzondere eigenschap steeds zeer ver
schillend uit te vallen. Men heeft zelfs an
vele onderzoekingen kunnen vaststellen,
dat het eene jaar zestig maal zooveel broed
voorbracht als het andere.
Onderzoek naar 20 broédjaren.
Van 1916 tot 1935. dus in twintig broed-
jaren, zijn er zes „goed" geweest, o.a. 1928,
1931 en 1935. Zeven waren middelmatig
(b.v. 1933) en zeven slecht, waaronder 1932
en 1934. Men heeft dit kunnen vaststellen
door tien uren lang te visschen met nauw-
niazig want en daarna het aantal eerste
jaarvischjes te tellen. Nog nooit zijn er twee
goede jaren op elkaar gevolgd, daarentegen
wel dikwijls twee slechte, afgewisseld of ge
volgd door een middelmatig jaar. Een ge
weldig rijk broedjaar is 1928 geweest. Het
broed van 1935, dat ook „rijk" is te noemen,
was minder talrijk.
We hebben 't nu over schelvischbroed ge
had. Iedereen begrijpt natuurlijk, dat er wel
eenige tijd noodig is voor dit tot schelvisch
van marktgrootte is uitgedijd. Typisch, mag
ook genoemd worden, dat de groeisnelheid
in de eene plaats der Noordzee veel grooter
is dan in de andere. Dit heeft tot gevolg, dat
men aan de Oostkust van Schotland eerder
markt-maatschelvisch vangt dan op de
groote Visschersbank, ter hoogte van de 57
graden. Door elkaar genomen valt echter
vast te stellen, dat na twee jaren de traw
lers deze vischejes vangen, dat zij althans
een deel van de vangsten uitmaicen. Oud
worden ze dus niet. De vischj es hebben dan
een maat van 25 a 30 centimeter. Wat is nu
uit het voorgaande op te maken?
Dit: een rijk of arm broedjaar zal twee
jaar later een aanmerkelijke vangstverhoo-
ging of -verlaging tengevolge moeten heb
ben.
De visscherij op schelvisch een gewild
attikel is buitengewoon fel. Zóó fel, dat
de vischjes geen tijd krijgen om groot en
volwassen te worden. En volwassen worden
duurt bij de schelvisch heusch zoo lang niet.
Na drie levensjaren is ongeveer 95 pet. van
de mannetjes en 75 pet van de wijfjes vol
wassen, en kan dus aan de voortplanting
deelnemen. Maar het aantal eieren, dat
door deze kleine visschen per wijfje gepro
duceerd wordt, is nog gering, slechts half
zoo groot als het een jaar tater zou kunnen
zijn.
Bovendien is aan het einde van het derde
levensjaar 75 ct. van het broed, dat drie
jaren terug ontstond, weggevangen. Aan het
einde van het vierde jaar is er nog slechts
12 pet. over. Zoo zal het laatste broed van
1935 in het voorjaar van 1939 zijn wegge-
vischt. En dan gaan de vangsten weer da
len. Blijkens de onderzoekingen zijn immers
1936 en 1937 geen goede broedjaren ge
weest.
Liet men de visch, inplaats van deze in
het derde jaar al bij massa's weg te vangen,
één jaar langer leven, dan zou het gewicht
van iedere individueéle visch verdubbeld
zijn en de eieren-voortbrengst van het wijfje
eveneens. Nog beter zou het zijn, de visch
nog langer in leven te laten. Een wijfje van
twee jaren oud weegt gemiddeld 124 gram
en brengt, als het, zooals bij uitzondering
gebeurt, al rijp is, 31.000 eieren voort. Maar
een kuiter van zes jaren oud weegt gemid
deld 586 gram en „legt" 278.000 eieren.
Iedereen beseft:
Zoo'n scherpe visscherij is ge
vaarlijk.
Zij moet tóch in min of meerdere mate
op een uitroeiing van deze voor de trawlers
zulk een belangrijke vischsoort uitloopen.
Zou het nu niet mogelijk zijn daar „een
stokje voor te steken?"
Bijvoorbeeld door bepaalde plaat
sen in zee aan te wijzen, waar niet
op schelvisch gevischt mag worden,
omdat zij er paart en de jonge visch
tot ontwikkeling kan komen? Dit
heeft men weieens overwogen, maar
het stuit op onoverkomelijke bezwa
ren. Want vrijwel overal in de Noord
zee zwemt schelvisch. En voorts:
een dergelijke regeling zou natuur
lijk door ale belanghebbende lan
den moeten worden aanvaard. Nu,
en eer het zoover is
Maar men moet nu niet denken, dat er
niets gebeurt. Integendeel een belangrijk
middel, namelijk de
vergrccting van de maaswijdte
van de kuil, de „zak" van het trawlnet
wordt toegepast, In Groot Brittannië is de
maaswijdte van zeven centimeter sinds 1933
voorgeschreven. Iets dergelijks bestaat in
ons land sedert 1937. Proeven met zulk een
maaswijdte genomen, hebben bewezen, dat
bij een lengte van 23 centimeter van iedere
honderd visschen er vijf en zeventig ont
snappen door de mazen terwijl vijfentwintig
tig gevangen bleven (de visch is dan nog
geen twee jaren oud). Bij zes en twintig
centimeter, wanneer de visch meest overal
in het derde levensjaar verkeert, werd
evenveel gevangen ais gespaard, en bij 25
centimeter ontsnapte een vierde deel, terwijl
drievierde deel gevangen werd. Hieruit blijkt
dus zonneklaar, dat de vergrooting der maas-
wijdte wel iets helpt. Velen zijn er echter
die op dit gebied tot krassere maatregelen
willen overgaan.
Eigenbelang speelt een rol.
Maar, zooals gezegd, dat te regelen, in-
ternatonaal, is moeilijk. Want iedereen
kijkt het eerst naar zijn eigen belang. En
men snapt, dat wej-kelijk doortastende be
palingen, vooral in de eerstvolgende jaren,
de vangstresultaten aanmerkelijk zou druk
ken En toch gaat op deze wijze de
Noordzeeschelvisch weg, tenzij
Dit is een samenvatting van de resulta
ten van het wetenschappelijk visscherij-on-
derzoek. Het beeld achten wij duidelijk en
weinig opwekkend.
„Op deze wijze moordt de visschersman
zijn eigen zee leeg schreef dr. Tesch.
En wat zou een schelvischlooze Noordzee
voor IJmuiden beteekenen? We zeggen
IJmuiden, maar bedoelen tegelijkertijd voor
ons. Want is er een lekkerder eten dan juist
schelvisch, gestoofd of gebakken? Dat kan
men den Engelschen nog beter vragen dan
den Nederlanders. De Engelschen schijnen
geboren visschers te zi.in. Volgens de jong
ste cijfers is het jaarlijksch vischverbruik
daar 27Vi kilogram per hoofd, in Duitsch-
land 11.8 kg. en in Nederland 4 kg. Dat
is veel te laag. Laat dan ook het resultaat
\an voorgaande beschouwing voor niemand
zijn, dat men uit vrees van de Noordzee leeg
te zullen eten, nog minder visch gaat ver
bruiken!
Mast stak boven het IJselmeer
uit.
Vrijdagmiddag j.1. heeft men van af de
sleepboot „Zeemeeuw" 8 K.M. ten noord
westen van Hindeioopen, nabij roocte booi
5, een mast boven water zien uitsteken. Bij
onderzoek bleek het vermoeden, dat men
hier te doen had met het wrak van het
tijdens de jongste ijsperiode gezonken nw>
lortankschip „Leonides 1" juist te zijn.
De reederij Goedkoop te Amsterdam heefi
thans opdracht gekregen het schip, dat ge-
aden is met 80 ton gasolie, benzine en pe
troleum, te lichten. Daartoe zal de sleep
boot Daniël Goedkoop niet den bok Sinison
naar het IJsekneer vertrekken. Het werk
zal waarschijnlijk eenige dagen in beslag
nemen.
Het ligt in de bedoeling het wrak naar
Amsterdam te transporteeren.
DONDERDAG 26 JANUARI 1939.
Hilversum I, 1875 en 301,5 m.
AVRO-Uitzending.
8.00 Gramofoonmuziek (ca. 8.15 Berichten).
10.00 Morgenwijding.
10.15 Gewijde muziek (gr.pl.)
10.30 Voor de vrouw.
10.35 Het Omroeporkest en soliste. (In de
pauze: Declamatie. Om ca. 12.15 Ber.).
12.35 Gramofoonmuziek,
I.30 Het A7RO-Aeolian-orkest.
2.00 Voor de vrouw.
2.30 Het AVRO-Aeolian-orkest.
3.00 Cursussen voor de vrouw.
3.45 Gramofoonmuziek.
4.00 Voor zieken en thuiszittenden.
4.30 Gramofoonmuizek.
5.00 AVRO-Weekkaleidoscoop.
5.25 Gelukwenschen.
5.30 Het AVRO-Amusementsorkest. (ca. 6.25
Berichten)
6.30 Sportpraatje.
7.00 Voor d, kinderen.
7.05 Het AVRO-Dansorkest.
7.30 Engelsche les.
8.00 Berichten ANP, Radiojournaal, Mededee
lingen.
8.20 Het Concertgebouw-orkest. In de pauze:
Causerie: „Rabelais en wij".
10.30 Gramofoonmuziek.
II.00 Berichten ANP. Hierna tot 12.00 Solis
tenconcert.
Hilversum II, 415,5 m.
10.00 NCRV. 11.00 KRO. 2.00—12.00 NCRV.
8.00 Gramofoonmuziek. (Ca. 8.15 Berichten).
10.00 Gramofoonmuziek.
10.15 Morgendienst.
10.45 Gramofoonmuziek.
11.30 Godsdienstig halfuur.
12.00 Berichten.
12.15 Gramofoonmuziek.
12.30 Het KRO-orkest. (1.001.15 Gramo
foonmuziek).
2.00 Handwerkuurtje.
2.55 Gramofoonmuziek.
3.00 Voor de vrouw.
3.30 Gramofoonmuziek.
3.45 Bijbellezing.
4.45 Gramofoonmuziek.
5.00 Handenarbeid voor de jeugd.
5.30 De Consonanten en gramofoonmuziek.
7.00 Berichten.
7.15 Journalistiek weekoverzicht.
8.15 Orgelconcert.
9.00 Causerie „Wat lokt ons In de winter
naar het bosch?"
.30 Oratorium-concert (opn.).
10.10 Berichten ANP. actueel halfuur.
10.40 Gramofoonmuziek.
10.45 Gymnastiekles.
11.00 Gramofoonmuziek.
Ca. 11.5012.00 Schriftlezing.
hem doen kon. Hij was er slecht aan toe en
ik bleef bij hem. En daarna werden we
vrienden."
„Nadat ge zijn leven hadt gered!" zei Stella.
Monck lachte. „Die dingen neemt men in
Indië zoo zwaar niet op. Als 't daar op aan
komt heb jij het mijne gered. Neen, we be
gonnen elkaar te begrijpen en vermeden sedert
dien iedere botsing."
Stella sprong op. „Was je heel kwaad op
hem, Everard?
Hij stak haar zijn gebruinde hand toe
„Natuurlijk, dat verdiende hg. Een man, dio
zich aanstelt als een beest, heeft van mij geen
genade te wachten."
Ze keek hem vragend aan. „En een vrouw
die je boos maakt?" zei ze.
Hij sprong op en sloeg zijn arm om baar
schouders.
„Zoo behandel ik geen vrouw!" zei hij.
„zelfsmijn echtgenoote niet .Haar bs-
nandel ik op geheel andere wijze. Ik begrijp
niet, dat je mij zulk een woest karakter toe
schrijft. Ik weet niet wat ik heb gedaan om
zooiets te verdienen."
Ze leunde tegen hem aan. „Vergeef me,
lieveling. Dat is nu mijn afschuwelijk achter
dochtig karakter."
Hij liefkoosde haar en zei: „Je kent me nog
zoo weinig."
Ze gingen in den laten namiddag naar de
bungalow terug, hand in hand, gelukkig als
twee kinderen.
De blauwe, vlaamsche gaai lachte weer,
toen ze het hek inkwamen.
Monck keek op. „Scheer je weg. duivels
kind. Ik was van plan om je dood te schieten
maar ik ben van plan veranderd. We zijn hier
allen vrienden onder elkaar."
Stella drukte hem hartelijk de hand. „O,
Everard, wat vind ik dat lief van je!" zei ze
eenvoudig. „Denk je dat we ook met de apen
goede maatjes zullen worden?"
„O, ook nog wel met de jakhalzen en schor
pioenen en de lieve klein Karaits," zei Monck
„natuurlijk als we maar lang genoeg leven."
„Je moet me niet uitlachen," zei ze. „Ik
meen 't in ernst. Er is hier in Indië nog zoo
veel om liefde voor te voelen."
„Bijvoorbeeld Indië zelf," zei Monck.
Ze keek hem vastberaden aan.
„Dat moet jg me leeren".
Hij schudde 't hoofd.
„Neen lieve, dat gaat niet. Als je de be
koring niet voelt die ervan uitgaat, behoor je
niet tot de uitverkorenen en dat kan ik je
niet maken, 't Is of een godheid die haar
eigen recht doet gelden óf de gevaarijkste
duivelin die ooit in een heidenschen tempel
heeft verblijf gehouden. Het kan beide zijn en
om het lief te hebben moet je bereid zijn, met
beide genoegen te nemen."
Ze gingen de bungalow binnen en Peter de
Groote kwam hem tegemoet en hield Monck
op een blaadje een stukje papier voor.
Hij nam het op, vouwde het open en
fronste de wenkbrauwen.
„De boodschapper is al drie uur geleden
gekomen, Sahib. Hij kon niet wachten," mom
pelde Peter.
De rimpels in Moncks voorhoofd werden
dieper. Hij wendde zich tot Stella. „Drink thee
lieve en ga naar bed. Wacht niet op me, want
ik moet dadelijk naar de Club om te telefo-
neeren."
Zijn ernstig gelaat deed haar ontstellen.
„Naar Kurrumpore," zei ze. „Is er iets aan
de hand?"
„Nog niet." zei hij kortaf, „maak je niet
ongerust, ik kom zoo gauw mogelijk terug."
„Laat me meegaan, zei ze.
Hij schudde het hoofd.
„Neen, blijf hier en ga naar bed."
Bij die woorden had hij zich reeds omge
keerd en liep haastig het pad af. Toen hij op
den grooten weg was, zette hij 't op een
drafje.
Ze bleef staan en luisterde naar zijn weg
stervende voetstappen met een angstig voor
gevoel in het hart.
„De thee is klaar Mem-Sahib, zei Peter
'-achtjes.
Ze dankte hem met een glimlach en ging
naar binnen. Hij volgde haar en zorgde voor
haar met al de toewijding van een vrouw.
Een oogenblik liet ze hem stilzwijgend begaan
en vroeg toen plotseling:
„Peter, hoe zag die boodschapper er uit?"
„Peter aarzelde een oogenblik en zei toen
„Hij was oud, en In lompen gehuld,
niet waard, dat u een oogenblik aan hem
denkt."
Ze keerde zich om op haar stoel. „Leek hij
had hij iets... van... dien heiligen man,
Peter, je weet wel wien ik meen." Haar ge
zicht werd doodsbleek bij dfe vraag.
„Mem-Sahib kan gerust zijn," zei Peter
kalmeerend. „Het was niet de heilige man,
de brenger van slechte tijdingen."
„Ah!" zei ze met een zucht van verlich
ting, maar ik veronderstel dat de tijdingen
niettemin slecht waren. Zei hij niet wat het
was? Maarplotseling scheen haar iets
in den zin te schieten, „o, maar dat moest ik
niet vragen, maar ik wilde... ik wilde dat de
kaptein-Sahib terug was."
„Mgn Mem-Sahib moet geduld hebben," zei
Peter vriendelijk, „Hg zal gauw genoeg terug
zijn."
De vlaamsche gaai bij het hek lachte, vroo-
lijk, luidruchtig, spottend.
Stella huiverde.
„Hij komt," zei Peter.
Ze sprong op. Monck kwam terug, maar
hij kwam het erf op als een man, die een
nederlaag geleden heeft. Zijn gelaat was grijs,
zijn oogen gloeiden. Ze liep de trappen van de
veranda af hem tegemoet.
„Everard, wat is er? O, wat is er?
Hij sloeg den arm om haar heen en deed
haar zich omkeeren.
„Heb je al thee gedronken?" vroeg hij Zijn
stem was zacht, maar vast. Zijn ijzingwek
kende kalmte deed haar ontstellen.
„Ik ben nog niet klaar, want ik heb op je
gewacht."
„Dat had je niet moeten doen, want ik
zal geen thee drinken. Peter," wendde hij
zich tot den wachtenden bediende, „geef me
wat cognac." Hij ging zitten en liet haar los.
Maar ze bleef naast hem staan en legde
zachtjes de hand op zgn schouder. Hij vatte
die dadelijk en zei:
„Stella, 't zijn korte wittebroodsweken ge
weest, maar ik geloof, dat het uit is, want ik
moet dadelijk terug."
„Ik ga met je mee," zei ze dadelijk. Hij
keek haar aan met zonderling schitterende
oogen en gaf geen antwoord.
Een ontzettende angst maakte zich van
haar meester. Ze knielde naast hem neer en
zei:
„Everard, luister! 't Doet er niet toe wat er
gebeurd is of wat er gebeuren gaat, mijn
plaats is naast jou en nergens anders. Ik ga
met je mee. Niemand en niets ter wereld kan
me dat beletten!"
Ze sprak zenuwachtig en gejaagd, ze was
een en al opwinding.
Hij sloeg den arm om haar heen en hield
haar vast.
„Mijn Stella. Mijn vrouw," zei hij.
Ze drong zich dichter tegen hem aan.
„Naast jou durf ik alles het hoofd bieden!
Dat weet je, lieveling. Ik ben niet bang."
„Dat weet ik, dat weet ik," zei hij. „Ik zal
je niet achterlaten, dat zou ik nu niet kun
nen, maar er zal een tgd komen, dat we schei
den moeten. Dat moeten we onder de oog-en
zien."
„Wacht tot 't komt," fluisterde ze, „zoover
is het nog niet!"
Hij kuste haar op den mond. „Neen, nog
niet, goddank. Maar je moet toch weten wat
er gebeurd is! Ik zal je vertellen, dat Erm-
®tedje kent Ermsted, in de rimboe is
doodgeschoten, zoowat een half uur geleden
„O. Everard!" Ze keek hem ontsteld aan en
schrikte weer van de wanhoop, die uit zijn
blik sprak.
„Ja," zei hg. „en als ik hier was geweest
toen de boodschap kwam, had ik 't kunnen
voorkomen."
„O, Everard," zei ze weer.
(Wordt vervolgd.)