DE LAMP
TARlil
113 01
VI&B0DIN
STAD
Monte-Carlo...
I
J 's werelds
Lunapark
tUdc y A
Rallye-rijders komen tot rust.
in de Woestijn
EDGAR RICE
IBURROUGHS
m m
I
DOOR
86.
„Breng hem bij de koningin," herhaalde de
kapitein van de wacht, naar Tarzan wijzend.
Terwijl hg sprak klonk er een waanzinnig ge
lach uit een der kooien, vlak achter Tarzan.
Het was de stem van Atan Thome. „Breng
hem naar de koningin. Die duivelse vrouw
ook! Ha! Ha!!" De scherpe ogen van Tarzan
hadden nu ook in de kooi bij Thome de ge
stalte van Lal Taask ontdekt. En als in ant
woord op zijn stomme vraag, zei Taask
zacht: „Wij waren in de gunst van de ko
ningin, doch hebben die thans verloren. Nie
mand blijft daar trouwens lang in. En nu zijn
wij vervloekt." Atan Thome vervolgde zijn
wild geschreeuw: „Wij zijn nu tenslotte alle
maal bij elkaar en wij willen allen den
Vader der Diamanten hebben. Daar ligt hij.
in dat kistje. Maar kom er niet aan! Kom er
niet aan! Want hij is voor mij!" Zijn stem
ging over in een krankzinnig gelach. De so'
daten duwden Tarzan met de punten van hun
speren naar de kamer van Koningin Atka,
die op een schitterende troon zat. Een ogen
blik keek zij verbaasd naar het reusachtige,
gespierde lichaam van Tarzan, doch onmid
dellijk kregen haar ogen weer een koude blik,
waarmede zij haar vijanden vernietigend
aankeek.
Een schitterend juweel, vastgezet In de
wilde omlijsting der Alpen.
Waar de roulette draait.
't Is nu uit met de Rallye-sensatie! En als we onzen
lezers vandaag wederom een brief van den heer Van Kam
pen voorzetten, is 't dan ook géén reportage van een tus
schen hoop en vrees zwevenden Rallye-partner, maar een
serie uiterst interessante indrukken van een tot rust ge
komen journalist, thans één van Monte Carlo's genietende
gasten Al lezend, voelen we iets mee van de mon
daine sfeer aan de zonnige Rivièra, doch óók van de ver
borgen tragiek, die huist in dat weelderig oord, ver in
het Zuiden
(Van omzen eigen verslaggever).
MONTE CARLO.
Na de aankomst In Monte Carlo,
dat wij als een tros van lichten za
gen opdoemen in een der ontelbare
haaien van de Cöte d'Azur volgde
de slaap. Een periode van volslagen
bewusteloosheid. Bij al m'n jour
nalistieke avonturen zoek ik tever
geefs een voorbeeld, waarbij ik zoo
ontzettend vermoeid geweest ben.
Ik leg hier den nadruk op, tenein
de duidelijk te maken, welk een
haast bovenmenschelijke tour de
force deze 100-uurs race, dwars
door Europa, voor de rijders
imoet zijn geweest. I-Iet is dan ook
huiten kijf, dat alleen zeer sterke
naturen hiertegen bestand zijn.
Toen ik ontwaakte, was het wéér avond.
Bijna een etmaal vertoefd in de dierbare
armen van Morpheus, welk een weelde!
Dan komt het gewone leven weer. Het
leven dat men eerst gaat waardeeren, in
dien men het heeft ontbeerd.
Een sprookjeszee.
Ik ontsluit de jaloezieën en zie voor mij
de Middellandsche Zee. Zij is indigo-blauw.
Aan den horizon witte zeilen en rosé wolk
je-s Op de boulevard staan de palmen enaga
ve's te ruischen in den milden avondwind
van den eeuwigen zomer.
Ik heb daar lang gestaan op één der
balcons van hotel Bristol. Mij verzadigd
aan dezen aanblik van het avondlijk Monte
Carlo, 's werelds meest verfijnde oord van
de genietingen des levens. Tegen de rotsen
zie ik deze stad, met de tallooze terra-cotta
daken, met de palmen die overal te plui
men staan; het water, stil en roerloos. Al
leen tegen de rotsen verderop staat het te
schuimen. De maan rijst boven Monte Car
lo. Hij giet 'n goud-geel verguldsel over de
donkere cypressen, over de bloeiende gera
niums, over/de mandarijn- en citroenboo-
men op de boulevard en maakt dit sprook
je volkomen.
Boven de fluweelen silhouetten der pal
men, de hemel. Een koepel van sterren. Aan
alle zijden vloeien deze sterren ineen met
de lichten van Monte Carlo en Nice. Men
kan niet zien waar de stad begint en de
hemel eindigt
Verfijnde genietingen.
Monte Carlo. Merkwaardig oord van de
meest verfijnde genietingen in het oude
Europa. Een stuk kust, waar de beau mon
de van vijf werelddeelen zich komt laven
aan alle luxe, alle genot die geld kan ge
ven. Monte Carlo: een massaal lunapark
voor millionnairs, waar 24 uur per dag ple
zier wordt gemaakt.
Des avonds treffen wij de andere Ral-
lye-rijders. Het is nu een internationaal
gezelschap geworden, waarin men 'n schier
oneindig aantal talen hoort spreken. In
„Café de Paris" komt men samen en worden
de kansen besproken.
Over belangstelling hebben wij niet te
klagen. Vrijwel ieder hoorde reeds van de
pech en vindt 't jammer dat de kleine Fiat
niet in 't klassement mocht vallen. Temeer,
waar 't hier een geval van force majeure
betrof.
We zien onze vrienden weer terug. Piet
Nortier, redacteur van „De Motor", laat ons
door hem gemaakte foto's zien, Bakker
Schut, beter in deze kringen als „Bud"
bekend, slaat ons keer op 4 eer op de schou
ders, de Hollandsche dames drinken een
„Bristol Cocktail" met ons en ook de Zweed
sche ploeg van Björkman, die ons in het
hooge Noorden zoo sportief te hulp is geko
men, komt naar onze avonturen luisteren.
Het is nacht voordat we het weten. Men
merkt daar ook in Monte Carlo niets van
Nacht en dag gaat het plezierleven door.
Men gaat- slapen als de menschen weg zijn
en niemand heeft hier haast
Een verrukkelijk klimaat.
Ik loop in den nacht terug naar 't hotel.
Nóg bromt de motor in m'n ooren. Nóg ruik
ik de smerige stank der Fransche benzine,
en nog voel ik de „scheeps"-beweging van
de „Groene".
De Fiat op het traject RigaTallinn, geio-
tografeerd vanuit de auto van het koppel
Bakker SchutNortier.
Langs den weg een bont gezelschap. Net
als ik, mét colhertje over 't hemd, zonder,
jas en met petten op. Het is zoel en de
wind uit de Middellandsche Zee doet ver-
frisschend aan. Gezegend oord uit kli
maatsoogpunt. Als daar één categorie van
menschen over kan oordeelen, is dat de Ral
lye-categorie. Wij, die sedert vele dagen
met half bevroren vingers, met tintelende
ooren en stampende voeten hebben rond-
geloopen, Wij, die ons bloed in beweging
moesten houden om in de wildernissen van
Polen niet tot wolvenspijs te worden
wij, die vóór 5 dagen de middernachtszon
aanschouwden en' twee wollen onderpanta
lons over elkaar droegen! Ja, wij Rallye-rij-
ders kunnen dit Rivièra-klimaat beter op
zijn juiste waarde schatten, dan wie ook.
Een herinnering».
Aan de talen, ken je de menschen. Zeer
veel Engelschen, ook Amerikanen, Zuid-
Amerikanen en Franschen. Dat alles krioelt
hier, gestoken in de laatste Mode de Paris,
door elkaar en zit op de terrassen der kilo
meterlange boulevards, waarop 'n zee van
licht ontstoken is. Zeer pittoresk zwieren
de groene en roode stralen der beide licht
torens, vóór in de haven van Monaco over
de zee en de stad. Nog lang geniet ik varj
dezen avond. Ik leer het leven weer als eén
gave kennen, als een kostelijk bezit. Ik be
grijp weer dat 't een voorrecht is dit alles
te mogen zien, zoo schoon, zoo poëzie-vol.
Als ik slapen ga, denk ik aan Holland,
dat onwerkelijk ver lijkt. Holland, waar 't
nu misschien regent, waar de mist in de
straten hangt en waar 't koud is
Uit Monte Carlo's verleden.
Ik spreek met veel menschen. Met Hollan
ders, die hier al jaren wonen, met journa
listen en kellners. En ik verneem,
dat Monaco en Monte Carlo eerst sedert 60
jaar in dezen vorm bestaan. Daarvóór was
't een stukje romantisch kustgebergte met
begroeide rotspartijen en olijfboomen. Een
wilde kust van riffen.
Engeland ontdekte diit stuk kust. Nu is 't
dè plaats des vermaaks in de wereld. Het
is er luxueuzer dan op 't Aimeriikaansc'he
Coney Island en dat wil wat zeggen.
Een stad van Paleizen op asfalt.
In ketens hangen de straten en bou
levards tegen de bergen en het ge
heel is in den avond en overdag een
symphonie van kleuren, een ju
weel van licht en schittering, vast
gezet in de wilde omlijsting der Al-
pes Maritimes.
Monaco stad van marnier en
brons, van gelakte auto's en... men
schen, rococo-oord van 30.000 men
schen o-.p \'A vierkante kilometer. Er
zijn slechts 1500 „Monegasses". De
rest is vreemdeling...
Wonderlijk oord, tussohen de olijven en
de paknen. Internationaal punt van uit
gang. Stad van louter hotels, hare, sjieel-
zaken, café's en golf- en tennisbanen. Nie
mand werkt hier. De Monegasses zelf ziet
men niet. Het is hier lederen dag Zondag
Men doet niets dan flaneeren, luieren,
praten, krantlezen en slapen. Niets dan
hangen op de exotische terrassen of droo-
men aan de weidsche boulevards.
De grootste attractie.
Des avonds is daar het Casino. Mise-en-
scéne van ontelbare romans. Enkele uren
maak ik deze geld-winning mee. Zelden ziet
men winnen.
De bank... het middelpunt van Monte
Carlo. Het loeft ervan. De Bank betaalt de
belastingen, de bank vormt de bron van
inkomsten voor de gemeentekas.
De Bank ...waar stokoude Brittèn zaten
te gokken en in een minimum van tijd
100.000 fran-cs er door jaagden. Anderen spe
len kalmer. Maken van ieder spel een aan-
teekening in een notitieboekje.
Veel vrouwen, met vuurrood gelakte na
gels, tè blonde haren (Couleur de mode!)
en zwaar geschminckt. Nerveus en druk.
Het is een eindelooze fiches-stroom naar
de croupiers.
Waar 't lot van den vreemdeling
bezegeld wordt.
Het Casino, een pompeuze steenklomp
van marmer en brons, waar bijna alles
verloren en heel weinig gewonnen wordt.
Hier speelt zich in rossig tuitend lioht het
spel der carré's, salon der transver en der co-
lonne's af. Bij 't tikkelen en springen van
de roulette-kogel worden kapitalen verlo
ren en in 't. tijdsbestek van een klein uur
zag ik verscheidene menschen ieder voor
zich meer clan 50.000 francs verliezen.
„Faites vos j'eux, m'sieurs...' Madames"...
Zet in dames en heeren! En geef Uw goede
Hollandsche guldens en Engelsche pon
den aan de Bank. De geldlwereld heeft er
geen bezwaar tegen. In de kilte atmosfeer,
in dit ontzaglijk groot Casino ziet men heel
Monte Carlo in 't klein. Een razende race
om in den kortst mogelijken tijd zooveel
mogelijk te verdienen aan den man, die
vreemdeling heet.
Ge gaat het anders zien
Spoedig leert men Monte Carlo kennen
en begrijpen. Het is merkwaardig, zoo
spoedig 't rosse, 't blauw van de zee, en
de heele overige wereld van gelakte la
keien en vliegende obers U gaat tegen
staan. Ge gaat een ander Monte Carlo zien.
Een oord, waar de vreemdeling op een,
zij 't nette, manier gepluikt dient te wor
den.
Men ziet, dat alles hier te mooi is. Dat
er onder veel opvallende schoonheid veel
leegheid schuilt. Dat de schrainck en 't
poeder hier niet alleen op 't gezicht der
film- en music-hall sterren plakt; Monte
Carlo, Blauwe sirene van Zuid-Europa
stad van veel schoonheid en... van ver
derf.
Internationaal schuim
Verderf... inderdaad. Want naast de van
hun vacantie genietende diplomaten, de
filmsterren en de rentenieren, is daar veel
internationaal schuim, dat zijn slag poogt
te slaan. Veel vrouwen van dubieuze levens
wandel, veel nietsnutters, veel pervers ge
doe.
Een stad van tegenstellingen. Een dwaze
stad. Een gekkenhuis van kellners, crou
piers, vrouwen en geluksjagers.
Veel menschelijks, veel écht leven, vindt
men hier niet. Alles is zoet en wee en
verguld en men moet bóven Monte Carlo
staan om de schoonheid van zijn architec
tuur te kunnen bewonderen.
Inderdaad... hét is er tè mooi. De huizen--.
de paleizen... de vrouwen...
Gelakte stad, waar millioenen door smal
te croupiershanden gaan.
Waar men jaagt op geld.
Alleen op 't geld...
In deze stad woont de society van vijf
werelddeelen
Waar men niet komen mag
De society ziet alles, behalve 't door den cog
nac- en jeneverfabrikant I-Iennery ingerich
te hospitaal voor 1000 Spaansche kinderen,
tusschen de 3 en de 10 jaar.
Duizend kinderen, zwaar gewond in den
Spaanschen burgerkrijg. Het moet een ont-
zettenden aanblik zijn, 't interieur van dit
huis, tusschen Nice en Monte Carlo. Nie
mand mag er komen
Ook dat is Monte Carlo.
Maar wie denkt daar aan in dit Lunapark
der vreugden, in deze warreling van gro
tesk en pervers genot
Monte Carlo het Babel van 't heden-
daagsche Europa, waar men tracht het Gou
den Kalf te villen g
Feuilleton
door Ethel M. Dell
38.
„Ja, dat is heel natuurlijk," stemde Tommy
toe.
„Hij gaf moeder een mooien ring met een
diamant er in," ging Tommy voort, blij, dat
zij zijn aandacht had getrokken en uitzien
de naar eenig teeken van belangstelling van
de zijde van Monck. „Die was honderden pon
den waard. En dat was het laatste waarom
Pappie boos was. Want hij was boos!"
„Waarom?" vroeg Tommy.
„Wel, ik denk omdat hij jaloersch was, zei
Tessa wijsjes. „Ik dacht dat hij haar een pak
slaag zou geven. En ik kroop weg in zijn
kleedkamer om het te zien. Moeder was heel
bang en viel voor hem op haar knieën. En
hij stond juist op het punt om het te doen,
toen hij in de kleedkamer kwam en mij daar
vond. Èn toen gaf hij inplaats daarvan mij een
pak slaag," besloot Tessa op eenigszins ver
wijtenden toon.
„Dat had je ook net verdiend," zei Tommy.
„Neen, dat is niet waar! begon Tessa
weer. „Hij deed het alleen omdat moeder hem
boos had gemaakt, 't Was heelemaal geen
pak slaag voor een kind. 't Was een groote
menschen-pak-slaag. Want hij gebruikte een
zweep. En dat deed pijn, veel meer dan an
ders. Daarom kon het mij niet zooveel sche
len toen hij naar den hemel ging. Ik hoop, dat
ik daar nog lang niet naar toe ga. Het is
heelemaal niet aardig om zoo geslagen te wor
den. En ik wilde toch niet zeggen, dat ik er
spijt van had. Ik wist dat dat hem nog boozer
maken zou."
„Arm kind!" zei Tommy plotseling.
Tessa kwam wat dichter naar hem toe.
„Ayah zegt, dat de man die het heeft ge
daan, zal worden opgehangen, als ze hem te
pakken krijgen. Als het de Radjah is, wilt ge
dan maken, dat ik mee kan om het te zien?
Dat zou ik zoo graag willen!"
„Tessa," riep Stella verschrikt uit.
Tessa keek haar aan met gloeiende wangen
en schitterende oogen.
„Ja, dat zou ik heel graag willen!" ver
klaarde ze nog eens. „En daar is heelemaal
geen kwaad in, want hij is een verschrikke
lijke man. Er is geen kwaad in, nietwaar, ka
pitein Monck? Niet wanneer hij mijn Paps
heeft doodgeschoten?" en met die woorden
wendde ze zich tot Monck en leunde vertrou
welijk tegen hem aan. „Iemand die zooiets
deed zoudt u zelf toch ook doodmaken, is
't niet?"
„Misschien wel!" zei Monck.
Ze keek hem bewonderend aan.
,,Ik geloof, dat u al heel wat menschen
hebt doodgemaakt, is 't niet?" vroeg ze.
Hij glimlachte eenigszins ernstig. „Denk je
dat ik dat vertellen zal aan zoo'n kleine peu
ter als jij bent?" vroeg hij.
„Everard!" Stella stond op en kwam naar
het raam. „Toe, tracht haar als je blieft aan
het verstand te brengen, dat menschen elkaar
zoo maar niet doodmaken, al zouden ze er
soms neiging toe gevoelen, zelfs niet in
Indië!"
Hij sloeg de oogen naar haar op en ze
schrok even. Het was alsof hij haar had her
innerd aan die geheime kamer waartoe de
toegang haar was ontzegd. „Ik geloof, dat jij
dat op meer overtuigende wijze zult kunnen
doen," zei hij.
Ze rilde. Ze kon het niet onderdrukken. Die
uitdrukking van zijn oogen herinnerde haar
aan iets verschrikkelijks. Waaraan? O ja, nu
herinnerde zij het zich. Diezelfde uitdrukking
had ze opgemerkt in dien verschrikkelijken
nacht, toen hij haar voor de eerste maal zijn
vrouw had genoemd en het venster achter
haar had gesloten en verklaard, dat hij lede
ren man zou dooden, die zich tusschen hen
zou stellen.
Ze keerde zich om en ging weer naar bin
nen zonder verder een woord te zeggen. Dat
was Indië weer! Indië, het woeste, wreede, on
verzettelijke Indië. Ze voelde zich als een -ge
vangene, die machteloos tege nde tralies
slaat.
Tessa's onderzoekende blik volgde haar.
„Meteen gaat ze schreien," zei ze tegen
Tommy.
Tommy wierp een afkeurenden blik In de
richting van zijn vriend, maar in het volgen
de oogenblik riep hij Tessa, alsof zij een
hondje was en liep het erf over met het hup
pelende kind naast zich.
Monck bleef nog een oogenblik zitten, pakte
toen de papieren bijeen en ging door het open
raam de kamer in.
Die was leeg. H;j liep door, de gang in naar
de deur van zijn vrouw's kamer. Die stond
half open. Hij duwde die verder open en ging
naar binnen.
Ze stond bij haar kaptafel, maar keerde
zich bij zijn binnentreden om en keek hem
aan.
„Wat scheelt eraan?" vroeg hij. Er was
iets verschrikts in haar oogen.
„Everard," zei ze „weet je, dat ik soms
bang voor je ben?"
„Waarom?" vroeg hij.
Ze kon het niet onder woorden brengen,
maar sloeg met een wanhopig gebaar de han
den ineen. Z'n gelaat kreeg een zachtere uit
drukking.
„Ik kan niet altijd fluweelen handschoentjes
dragen, Stella," zei hij, „en wanneer er ruw
werk te doen is, moet ik alle gevoeligheid wel
opzij zetten. Dat is het eenige middel om de
zaak tot een goed eind te brengen!"
Haar lippen trilden. „Maar je schept er
vermaak in!" zei ze.
Hij glimlachte even en zei: „Ja, ik moet eer
lijk bekennen, dat ik er wel den smaak van
beet heb gekregen."
„Je spoort moordenaars op en... beschouwt
het als een soort sport!" zei ze langzaam.
„Neen, ik noem dit rechtvaardigheid!" hij
sprak vriendelijk, maar zijn gezicht kreeg
weer een hardere uitdrukking, „dat kind
heeft een zeer elementair, maar zeer sterk
gevoel voor rechtvaardigheid. Wanneer ik den
man te pakken kon krijgen, die Ermsted ver
moord heeft, zou ik hem graag met m'n eigen
handen dooden. Tenzij ik ervan overtuigd was
dat het Gouvernement, dat bij zulke gelegen
heden wel wat slap te werk gaat, hem zijn
verdiende loon zou geven."
Stella huiverde weer.
„O, Everard, ik kan je zoo niet hooren
spreken. Dat is het ongetemde, het wilde
in je."
Hij trok haar naar zich toe. „Ja, dat is de
soldaat in me. Dat weet ik heel goed. Maar.
lieveling, geloof in elk geval dit van me, dat
ik altiid sta aan den kant van het recht! Ik
kan tegen jou slechts in 't algemeen spreken.
Meer zou je ook niet begrijpen, maar er zijn
misdadigers, die alleen met hun eigen wape
nen kunnen worden getroffen. Denk daar
aan. Nicholson wist dat, en bracht het in toe
passing. Ik druk Nicholson's voetstappen,
tracht althans dit te doen."
Ze klemde zich aan hem vast.
„O, doe dat niet, doe dat toch niet! We
leven nu toch in een anderen tijd. We zijn er
sedert toch op vooruitgegaan."
„Vind je?" vroeg hij somber. „En geloof je,
dat het Indië van den tegenwoordigen tijd
meer geschikt is om met zachtheid en zwak
heid te worden geregeerd, dan het Indië uit
Nicholson's tijd? Als je zoo spreekt, weet je
niet wat je eigenlijk zegt. Ermsted is niet de
eerste Engelschman, die hier om het leven
wordt gebracht. De Radjah van Markestan is
een te sluw beest om reeds in den beginne op
groot wild te jagen, ofschoon dat misschien
het eenige soort is waaraan hij zich gelegen
laat liggen. Maar hij weet wel, dat aller
oogen voortdurend op hem gericht zijn en hij
zal zich niet blootgeven, als hij 't voorkomen
kan. Het lastige is, dat hij niet altijd weet van
welken kant hij wordt gadegeslagen."
Hij sprak eenigszins opgewonden, maar in
het volgende oogenblik boog hij zich naar
haar toe en kuste haar.
„Maar waarom denk je eigenlijk over die
dingen Ze maken je alleen maar zenuwach
tig en bedenk alleen dat, waar ze bestaan,
iemand ze toch ook bestrijden moet."
„Vertrouw je Ahmed Khan?" vroeg ze „Ge
loof je dat hij een verrader is?"
Hij aarzelde.
..Ahmed Khan is een tijger, of misschien
alleen een jakhals. Wat, dat weet ik op het
oogenblik nos- niet. maar tracht er achter te
komen."
(Wordt vervolgd.)