TARZAN Van de bewoonde wereld naar de rimboe DE LAMP Radioprogramma Zwemmen in de krokodillen-rivier in de Woestijn li^lOPIN §TSD OOOR I EDGAR RICE j BURROUGHS HiAieMJn uit Tjuid-Apilka De jungle is niet bijzonder gastvrij Lage levensstandaard in het Duitsche Rijk door Ethel M. Deïl Wordt vervolf/d.) s 93. In zenuwachtige haast trokken zes ptomen hun waterpakken aan en haastten zich door de wateren van het Horus Meer. Zij hadden 'n dubbele taak te vervullen; de ontvluchting van Helen te voorkomen als zij tenminste nog in leven was, en Tarzan en Herkoef weer naar hun kooien terug te brenegn. Zij waren zeker van het welslagen van hun pogingen... Tarzan, gedreven door de wanhoop en de ernst van het ogenblik, gaf nog eens een harde ruk aan het luik. Deze keer gelukte het. Snel keek de aap man naar beneden in het glinsterende water. Daar, bijna levenloos, zag hij het lieve gezicht van Helen... In die tussentijd liep in Thobos, aan de overzijde van het Horus Meer een ander vrouwelijk lid van de ongelukkige expeditie, heen en weer door het luxueus ingerichte ver trek. Magra's schoonheid kwam hier temidden van al deze pracht en praal goed tot haar recht, doch zij had gaarne al deze weelde ge ruild voor de ^nabijheid van Tarzan. Hoewel zij met onderscheiding werd behandeld, was zij niettemin een gevangene. Daar hoorde zij har de voetstappen in de gang. Een ogenblik later werd de deur geopend en de grote gestalte van koning Herat kwam naar binnen. Met een sombere glimlach kwam de koning naar Ma- gra toe. Joburg, 5 Jan. '39. Mjjn laatste schrijven van October '38 han delde over de voortrekkersgeschiedenis; ik had dit gaarne voort willen zetten, doch door onverwachtsche wijziging in de werkzaam heden is dit verhinderd. En wel doordat ik voor een werk, 300 mijl van mijn woonplaats, een plaatsing kon krijgen; aan den rand wer den de werkzaamheden namelijk steeds min der. Aldus besluit ik met een vriend mee te gaan en we spreken met den patroon af, dat wij 's morgens om 5 uur in Pretoria klaar zullen staan voor vertrek met zijn auto. Zoo aanvaarden wij de reis naar de Limpopo, ook wel Krokodillenrivier genaamd. Het is aan de grens van Bechuanaland, een streek zoo goed als onbewoond; vrijwel een wildernis en zeer warm moet het er zijn, zoodat wij onze helmen maar hebben medegenomen. Onderweg komen wjj langs mooie berg landschappen en de groenbegroeide bergen met hun roodbruine rotswanden soms bijna loodrecht omhoog staande, geven een prach tig kleurschakeering. Nu de regentijd zich heeft doen gelden, is alles weer groen en in vollen bloei; een groot verschil met den winter, als alles staat te verdrogen. Na een rit van ongeveer 5 uur aaneen be sluiten wij een tearoom binnen te gaan en ons eerst wat op te frisschen en te verster ken. Na eenige oogenblikken daar vertoeft te hebben, gaan wij weer verder en komen nu meer in de z.g. boschvelden. Soms moeten we de paden zoeken om door te komen, daar vele vol met water staan en de kans groot is te slippen of te blijven steken. Wij moeten vooral de ramen dicht houden om niet in onaangenaam contact met de doring- boomen te komen; de wagen zit ook al vol schrammen van deze scherpe naalden. Gearriveerd. Na een paar uur komen wij eindelijk op onze bestemming aan en vragen om een onderdak. Eenige kaffers hebben van stam men en gevlochten riet al eenigszins een hut voor ons gebouwd en wij moeten deze maar betrekken, want boardinghouses zijn hier niet en het overgroote deel wat hier leeft zijn kaffers. Onderweg zien wij een groot koppel struisvogels op de vlucht slaan; er is hier veel wild. Wij zien ook „secretarissen", doch op het schieten staat 50 boete, want het zijn goede slangenvangers en dus beschermde vo gels. Wij loopen maar achter onzen kaffer aan, die de koffers op een kruiwagen naar de hut zal brengen. Wij passeeren heele rijen ge velde boomstammen, soms tamelijk zware, welke door de mieren geheel zijn afgevreten tot zij gedoemd zijn te vallen en hier en daar staan verlaten mierenhoopen van klei opgebouwd, welke enorm hoog zijn en op monumenten gelijken. Na ongeveer een kwartier kamen wij bij hut aan; er vlucht bij onze komst een heele zwerm apen de boomen in; ze springen van tak op tak, terwijl de grootsten manmoedig achter een dikkep tak .zitten te kijken, wat wij wel in ons schild voeren. Brandhout is liier in overvloed en we ma ken gauw een oventje van steenen en zetten theewater op. Mijn vriend zal thee zetten, doch vindt niet zoo gauw een lepeltje en giet dus zoo maar wat thee in; de thee lijkt even later meer op inkt dan op thee, zoodat ik maar gauw aan het verdunnen ga om het eenigs zins smakelijk te maken. Wij gebruiken onze boterhammen, die wij meegebracht hebben, met eenige blikjes sardines erbij en laten ons alles goed smaken. Even later verschijnt er tot onze verba zing een blanke vrouw, die vertelt, dat haar man hier ook werkt als handlanger en dat zij bereid is voor ons de kost klaar te maken tegen 4 in de maand. Dit lijkt ons zeer aantrekkelijk en daar zij ook onze kleeren wil wasschen, aanvaarden wij het aanbod direct. Winkels zijn hier mijlen ver vandaan; er gaat een enkele keer een auto een of ander halen, wat evenwel ook niet meevalt door de vrijwel onbegaanbare wegen; zoo zit men den eenen dag zonder boter en den anderen weer eens zonder melk; groenten zijn hier in 't geheel niet te bekomen, zoodat de hoofd schotel bestaat uit meelspijzen, brood en pap. Vleesch is er wel, doordat er nogal eens wild wordt geschoten, als bokken, koedoe's of ander wild en af en toe wordt een schaap geslacht, wat dan door een kaffer bij een boer wordt gehaald. Nu moeten wij nog slaapgelegenheid krij gen en we maken van eenige vorkvormige takken 4 steunpunten in den grond, met de vork naar boven, waar wij een lange ronde tak in leggen, waaromheen wij weer een paar zakken schuiven en zoo krijgen wij wat ze hier noemen een „stretcher". Hierop spreiden we ons bed uit. Nu willen wij nog een bad nemen en dus gaan we naar de rivier, bij gebrek aan een badkamer; doch toen wij 's avonds even naar ons z.g. kosthuis gingen, schrokken de menschen daar van onze waaghalzerij, want, zoo zeiden zij, de rivier zit vol krokodillen en wij boften, dat de rivier niet niet veel was gerezen, zoodat de meesten nog in hun schuil plaatsen zaten. De rivier is n.1. 's winters bijna droog en komt 's zomers met den regen tijd weer vol, doordat zij mijlen ver' uit het gebergte het water afvoert; zij neemt dan alles wat in den weg staat, als boomen en planten, in haar vaart mede. Wij moeten over deze rivier een tetonbrug bouwen van 400 voet lang en 32 voet hoog, zoodat wij maar hopen, dat die watervloed ons voorloopig maar niet lastig zal vallen. Het krioelt her in dezfe hut van mieren en allerlei andere insecten, muskieten, kakker lakken, duizendpooten, roode spinnen, welke prachtig zijn om te zien, want hun lichaam is net fluweel. Steeds dwarrelt er een geel poeder omlaag, wat blijkt te komen van de dakpalen, welke steeds bewerkt worden door de witte mieren en als men heel stil is kan men het gezame- lijk knagen zelfs hooren. Dan is er nog een groot soort mieren, die een dik achterlijf hebben en men stinkmieren noemt. Trapt men per ongeluk op zoo'n beest, dan geeft het een ondragelijke stank af en moet de deur een tijd open staan... Het betreft hier een Gouvernementswerk en dus mogen er hoegenaamd geen kaffers aan werken, De patroon moet gebruik maken van arme blanken of „white Labours" voor handlangers. Deze menschen verdienen slechts 9 penny per uur en ze leven dan ook allen in zelfgebouwde hutten of tenten van zeil. Zij brengen soms vrouw en kinderen van mijlen ver mee, samen met wat armzalige meubelen en vervoeren dit per ezel of ossenwagen en leiden een leven als bij ons de kermisgasten. Huishuur betalen zij niet en af en toe schie ten ze een stuk wild en hebben dan weer vleesch, soms brengen ze kippen en een koe mede en hebben dan goedkoop melk, eierer, en boter. Drinkwater wordt uit de rivier gehaald en ze kunnen dus met weinig uitgaven volstaan. Als wij huiswaarts keeren van onze eerste visite aan ons kosthuis, moeten wij zoeken naar onze hut, want het is reeds donker ge worden en bij onze thuiskomst steken wij gauw een van onze meegebrachte kaarsen op; doch het duurt niet lang of het is een ware sneeuwbui van vliegende wezens en wij besluiten maar niet lang te wachten om ons ter ruste te begeven. Het bed thuis ligt wel even makkelijker, doch het is de eerste dag en wij hopen na eenigen tijd vele dingen te verbeteren. Ons dak is ook niet 100 waterdicht en wij kun nen nu op vele regens voorbereid zijn, want het is de tijd daarvoor. Zoo is dus onze intrede in deze voor ons weer nieuwe wereld; de indruk is mij tegen gevallen, vooral al dat vliegende en kruipen de goed kan mij niet erg bekoren. Ik hoop in de volgende brief nadere bijzon derheden te kunnen melden over onze verdere belevenissen. J. v. W. Oostenrijk werd slechter door de Anschluss. Schuld der demo cratieën. Gouwleider Bürckel heeft voor een groote vergadering het woord gevoerd. Hij zeide onder meer; „Ik moet toegeven, dat de le vensstandaard in Oostenrijk sedert den „Anschluss" niet is gestegen en dat er meer menschen over de regeering morren. De slechte levensstandaard in Duitschland is echter niet te wijten aan de nationaal- socialistische regeering, maar aan de vijan digheid der democratische landen, die Duitschland met oorlog bedreigen. Daardoor zijn wij gedwongen kanonnen in plaats van boter voort te brengen. doetje qo cd! DINSDAG 7 FEBRUARI 1939. Hilversum I. 1875 en 301.5 m. AVRO-ultzending. 8.00 Gramofoonmuziek. (ca. 8.15 Ber.). 10.00 Morgenwijding. 10.15 Gewijde muziek (gr.pL), 10.30 Voor de vrouw. 10.35 Orgelspel. 11.00 Wenken voor de huishouding. - 11.30 Ensemble Bert van Dinteren. 12.15 Berichten, AVRO-Amusementsorkest. 1.00 Omroeporkest. I.45 Gramofoonmuziek. 2.00 Omroeporkest en solisten. 2.45 Knipcursus. 3.45 AVRO-Vaudeville-orkest en solisten (opn.) 4.30 Kinderkoor. 5.00 Kinderhalfuur. 5.30 AVRO-Aeolian-orkest. 6.15 Gramofoonmuziek met toelichting, (ca. 6.25 Berichten). 7.00 Voor de kinderen. 7.05 Kinderkoor „Zanglust", 7.30 Engelsche les. 8.00 Berichten ANP, Radiojournaal, mededee- lingen. 8.20 Gramofoonmuziek. 8.30 Bonte Dinsdagavondtreln, 10.00 Radiotooneel. 10.20 Het Renova-kwintet. II.00 Berichten ANP, Gramofoonmuziek. 11.3012.00 Leden van het AVRO-Dans- orkest. Hilversum II. 415,5 m, KRO-Uitzending. 8.009.15 Gramofoonmuziek (Om 8.15 Ber.) 10.00 Gramofoonmuziek. 11.30 Godsdienstige causerie. 12.00 Berichten. 12.15 KRO-orkest. (1.001.20 Gramofoon muziek). 2.00 Voor de vrouw, 3.00 Modecursus. 4.00 KRO-orkest. 4.45 Gramofoonmuziek. 5.00 KRO-Melodisten en solist. 5.45 Gelukwenschen. 6.05 Vervolg concert. 6.35 Berichten, sportpraatje. 7.00 Berichten. 7.15 Cyclus „Naar de nieuwe gemeenschap", 7.45 Gramofoonmuziek. 8.00 Berichten ANP, mededeelingen. 8.15 Het KRO-Symphonie-orkest en solist. (9,009.20 Gramofoonmuziek), 10.05 Gramofoonmuziek. 10.15 Zang met pianobegeleiding. 10.30 Berichten ANP. 10.40 Gregor Serban en zijn Roemeensch orkest. 11.0512.00 Gramofoonmuziek. Feuilleton „Vind je?" die woorden gingen vergezeld van een vroolijk lachje .„Laten we naar bin nen gaan en geef me wat te drinken. In den wagen zijn nog wat voetangels en klemmen, zouden we die er niet eens uithalen?" „Ik zal er wel even voor zorgen," zei Tommy, die zoowat uitgelaten was. „Neem hem toch mee naar binnen, uit den regen en stuur den Khit weg. Bij die woorden ging hij heen. Everard stak een arm door dien van zijn bi oer en loodste hem de bungalow in. In de veranda gekomen keken ze elkaar aan. De eene broer vierkant en krachtig, zoo forsch en breed dat hij, lang als hij was, klein leek. De ander gebruind, slank, gespierd, op en top soldaat, terwijl zijn streng gelaat een sterke tegenstelling vormde met het ronde, open uiterlijk van den man, die de eenige bloedverwant was dien hij op de wereld bezat. „Maar jongen, ik geloof waarachtig dat je nog gegroeid bent!" De oudste keek zijn jongeren broer onderzoekend aan. ,,'t Is waarachtig waar, ik behoefde vroeger niet tot je op te zien. Komt dat van dit verdui velde klimaat? Maar waar leef je van? Je ziet er uit als een skelet!" „O, dat komt van Indië. Alle persoonlijke opmerkingen werden door Monck genegeerd. „Kom binnen en verfrisch je wat." Hoe kom je zoo opeens hier beland En waarom heb je niets van je komst gemeld?" De oudere man lachte en klopte hem har telijk op den schouder. Zijn gladgeschoren gezicht stond opgewekt en zorgeloos. Hij zag er uit, alsof zijn leven niet al te moeilijk was geweest. „Ja, ik ken je!" zei hij. Jij zoudt per ex pressebestelling hebben geschreven, als je niet had getelegrafeerd, „wacht tot de natte moeson voorbij is.' Ik had mijn anker gelicht en had geen lust om te wachten. En daarom deed ik 't maar buiten je broederlijken raad om en... daar ben ik nu. Ik zal je niet in den weg loopen en versta uitstekend de kunst om me onzichtbaar te maken.' „Maar beste jongen,' zei Everard, „jij bent de eenige mensch ter wereld die me nooit in den weg zal zijn." 't Deed iemand goed Bernard's lach te hoo ren. „Wie heeft zoo netjes complimentjes leeren maken? Waar is je vrouw? Die moet ik toch ook zien.' „Je kunt toch niet veronderstellen, dat ik die hier zou houden in dit vuile nest!" Eve rard schonk ondertusschen zijn broer in. „Neen, ze is al drie maanden te Buhlwana in de bergen. Nu, St. Bernard, is 't zoo naar je zin?" De forsche man nam zijn glas op en keek hem glimlachend aan. „Nu, dan zult jelui el kaar niet gauw gaan vervelen. Ik drink op het beste wat er in de wereld bestaat." Hij nam een flinken teug en zette het glas weer neer. „Luister eens, je waart juist van plan om naar de cantine te gaan. Laat ik je niet weerhouden, 't Eenige waaraan ik behoefte heb is een koud bad. En dan... als je hier of daar een ligplaatsje voor mij hebt, ga ik naar bed. Ik slaap overal, desnoods op den grond." „Je kunt in een behoorlijk bed slapen," zei Everard. „Maar je gaat eerst met mij naar de cantine. Natuurlijk, we hebben nog een uur den tijd.' „Hallo, Tommy! Mag ik je even aan mijn broer voorstellen. St. Bernard, mijn schoon broer, Tommy Denvers." Tommy kwam door het openstaande raam naar binnen en drukte hem hartelijk de hand. „De khit zorgt overal voor. Aangenaam kennis met u te maken, mijnheer. U treft slecht weer, maar er zijn in Indië nog wel erger dingen dan de regen. Ik hoop dat u een aangename reis hebt gehad!" Bernard lachte op de hem eigen goedmoe dige manier. „Evenals de negers, kan ik me overal thuis voelen. We hadden heel slecht weer toen we uit Aden gingen. Rattenvangen in de ruimen was ons amusement, als we ons niet in 't zweet werkten aan de pompen. Neen, ik ben niet gekomen met een van jelui keu rige mailbooten. Ik ben zeeman in mijn hart." Uit Tommy's vroolijke oogen sprak op rechte bewondering. „Ik wilde dat ik dat ook was. Maar alleen de gedachten aan de zee maakte me onpasselijk. En als u zoo graag jacht maakt op ratten, dan kunt u hier Uw hart ophalen. Dat tuig geeft hier iederen nacht voorstellingen op de veranda. Soms zit ik klaar met een geweer als Everard er niet is." „Ja, 't is wel een vreedzaam heer om mee samen te wonen," merkte Monck op. „Wil je wat eten, St. Bernard?" „Neen, dank je. Honger heb ik niet, maar ik verlang het meest naar een bad. Kan ik dat krijgen?' „Natuurlijk,' 'zei Tommy. „U gaat toch met ons mee naar de cantine. De oude Reggie Bassett doet" ons vanavond de eer aan tegen woordig te zijn. Dat wordt een historisch feit, hè Everard?" Hij keek den ouderen broer glimlachend aan, zich verheugende in het vooruitzicht. Bernard Monck was overal waar hij kwam altijd hartelijk welkom en Tommy was dade lijk bereid zijn vriendschap te schenken aan iedereen die bij Monck behoorde. Hij vond het ook heerlijk, dat deze er zoo opgewekt uit zag. Zoolang als hij hem kende, had hij hem nog nooit zoo jeugdig gezien. Bernard was evenwel een andere meening toegedaan en toen hij weer met zijn broer alleen was, pakte hij hem bij den schouder en keek hem onderzoekend aan.' „Wat heeft Indië van je gemaakt ,oude jon gen?" zeide hij. „Je ziet er zoo oud uit als de Sphinx. Heb je nu den geheelen dag weer als een karrepaard gewerkt?" „Zoo'n beetje,' 'antwoordde Everard, flauw tjes glimlachend. „We kunnen niet stilstaan, St. Bernard. En de eeuwige jeugd is slechts voor weinigen onzer weggelegd." „Ah!" De oudere man trok de wenkbrau wen samen en een oogenblik bestond er tus- schen hun beiden een treffende gelijkenis. „Ben je gelukkig?" vroeg hij plotseling. Everard's oogen kregen een harde uitdruk king toen hij antwoordde: „Voorloopig ja. Maar ik heb nog niet alles wat ik wensch, als je dat meent. Maar ik ben op weg het te krijgen." Bernard Monck keek hem nog een oogen blik aan en liet hem toen gaan, maar zei nog even: „En weet je wel of je het rechte ver langt?" Dat was geen vraag die een antwoord ver- eischte en Everard gaf er ook geen. Hij haal de slechts nauw merkbaar de schouders op. „Je hebt me nog niet verteld hoe het komt dat je hier bent," zei hij. „Heb je het baantje in de Chathurst-gevangenis er aan gegeven?" „Men heeft me laten gaan!" Bernard sprak heel rustig, maar uit zijn stem sprak toch verdriet. „Er kwam een nieuwe directeur, een man met harde, strenge opvattingen. In elk geval, ik was naar zijn zin niet genoeg gees telijke. We konden samen niet overweg. Ik heb niet genoeg mijn best gedaan, maar we konden geen punten van aanraking vinden. Ik preekte voor de gevangenen de wet van de vrijheid Gods, en hij, de brave man, hield ze maar liefst stevig in hun cel en in de gevan genis. Ik moest mijn betrekking wel vaarwel zeggen. Mij bleef geen andere keus." „Wat dwaas!" merkte Everard op. Bernard glimlachte weer. „Dank je, kerel," zei hij. „Zoo wilde ik nu juist, dat je er over denken zoudt; maar nu loop ik rond met andere plannen. Welke die zijn, zal ik je later wel vertellen; maar nu moest ik eerst een bad gaan nemen, wanneer het werkelijk je bedoeling is, dat ik met je mee naar de cantine ga. Lieve hemel! Wat regent het. Houdt het hier in deze streken nooit op?" „In dezen tijd van het jaar nagenoeg niet. Maar ik laat je hier niet lang blijven." Evera-d sprak weer op zijn gewonen beslis ten toon. t Is hier geen verblijf voor men schen zooals jij. Je moet naar Bhulwana, naar mijn vrouw." „Tot uw dienst!" Bernard maakte een grootsch, onderdanig gebaar. „Wat voor soort vrouw is mijn schoonzuster, mijn zoon? Zou ze een beetje met me ophebben?" Everard keerde zich om en klopte hem op den schouder. „Natuurlijk! Ze zal je aanbid den! Dat doen alle vrouwen toch!" „O, niet allemaal!" zei Bernard nederig. „Ik ben niet slank genoeg om bij de meeste leden van het vrouwelijk geslacht in den smaak te vallen. Maar denk je, dat dit bij je vrouw geen gewicht in de schaal zal leggen?" „Daar ben ik van overtuigd!" antwoordde Everard. Zijn broer lachte vroolijk en tevreden. „Dan zal ik haar natuurlijk alleraanbiddelijkst vin den," zei hij. HOOFDSTUK VII. Misleiding. Het was dien avond buitengewoon gezellig in de cantine. Generaal Reginald Bessett was een rondborstig persoon, die zijn minderen ge hoorzaamheid wist af te dwingen, terwijl zij te zelfdertijd zich met hem op hun gemak ge voelden. Hij maakte niet veel vertoon of drukte, maar toch was er in het heele Brit- sche Rijk geen officier, meer geëerd en in vloedrijker dan de oude Reggie, zooals de officieren hem wel wat oneerbiedig, maar har telijk noemden. De nieuw aangekomene, Bernard Monck, maakte, waar hij kwam een hoogst aangena- men indruk en hij en de oude, Indische sol daat voelde zich onmiddellijk tot elkaar aan getrokken. Kolonel Mansfield verklaarde later, dat zij het hem onmogelijk hadden gemaakt de orde te bewaren, zoo spontaan en aanstekelijk had hun vroolijkheid de anderen aangestoken. Zelfs majoor Ralston kwam uit de plooi. En zooals Tommy had voorspeld, beloofde het een historische gebeurtenis te worden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 8