TARZAN
Pi
yEm©mn
stad
Een Italiaansche
f STREICHER
DE LAMP
Farinaccide man van de toekomst
Radioprogramma
in de Woestijn
DOOR
EDGAR RICE
BURROUGHS
Een „pantoffel" held
door Ethel M. Dell
8
1
95
Thetans kennis van de geheime paden maak-
8 te het Magra mogelijk, dat zij ongezien de cel
8 van Gregory kon hereiken. Onmiddellijk was
deze bereid tezamen met haar te trachten te
ontkomen. Iedere daad hoe gevaarlijk ook,
was beter dan het doelloos afwachten. Een
maal buiten het paleis, volgden zij het pad,
dat naar Athair leidde. Zij begrepen wel, dat
zij waarschijnlijk regelrecht huq noodlot tege
moet liepen, maar zij aarzelden niet, want zij
wilden liever sterven met hen, die hun dier
baar waren, dan alleen het leven voort te
slepen... Frederik Gregory zou radeloos van
angst zijn geweest, als hij op dat ogenblik
Helen had kunnen zien, die door Tarzan
schijnbaar levenloos uit het water werd ge
trokken. De aapman paste kunstmatige adem
haling b\j haar toe. Gelukkig leefde zij nog!
Zij kon goed zwemmen en was de laatste ogen
blikken op haar rug gaan drijven om nog zo
veel mogelijk van de laastte restjes lucht te
kunnen profiteren. Vlug hielpen de beide man
nen haar in het waterpak. Daarna bracht Her-
koef hen weer over de todem van het meer.
Doch de ptomen, die hen achtervolgden, ont
dekten hen en renden hen achterna, om de drie
mensen weer gevangen te nemen. In de stilte
die er op de grote diepte onder water heerste,
drong geen enkel waarschuwend geluid door
tot de vluchtelingen.
EEN DER MEEST BOEIENDE FIGUREN
VAN HET HEDENDAAGSCHE ITALIë.
Een der meest belangwekkende gebeurte
nissen van den laats ten tijd is zeker de reis
van den Italiaanschen journalist Roberto
Farinacci, naar Duitschland. Ten onrechte
heeft men in de Duitsche pers Farinacci
als „minister" betiteld, aldus de Romein-
sche correspondent van de N.R.Crt. Hij
maakt geen deel uit van de fascistische re
geering, al is zijn invloed tegenwoordig
grooter dan die van menig minister.
Farinacci is een der mede-oprichters van
de fascistische partij (1919) Hij is een Zuid-
Italiaan (Abruzzees) en dus een advocaat;
doch reeds van zijn jeugd aan woont hij te
Cremona, een der grootste steden van Lorn-
bardije, waar hij oorspronkelijk ambtenaar
was bij de spoorwegen. Na de oprichting
der partij werd hij echter voor alles propa
gandist en door zijn ongewoon redenaarsta
lent gelukte het hem weldra, Cremona tot
een der meest fascistische steden van Italië
te maken. Ook in nabijgelegen plaatsen o.a.
te Mantua, vond hij veel aanhangers en het
was als afgevaardigde van Mantua, dat hij
in 1921 zijn intrede deed in het parlement.
Een maand later richtte hij een dagblad op:
„Cremona fascista", dat onder den naam
„Regime facista" nig steeds verschijnt en
onder zijn leiding staat. In den eersten tijd
was hij een wel zeer hartstochtelijk, doch
daarom nog niet 'n begaafd journalist. Zijn
zeer polemische artikelen waren slordig ge
steld en wemelden van onjuistheden.
De nog jonge en eerzuchtige partijman
heeft echter vooral in de laatste tien jaren
hard gewerkt en zijn geestelijke ontwikke
ling en thans moet men met zijn penne-
vruchten wel degelijk rekening houden, zoo
zeer zelfs, dat menigeen in hem en niet in
den jongen Ciano den komenden man in
Italië ziet.
Op 12 Februari 1925 werd Farinacci tot
partijsecretaris benoemd. Nadat hij op 30
Maart 1926 van dit ambt ontheven was,
raakte hij bijna in het vergeetboek. Zijn
al te groote heftigheid schijnt de oorzaak te
zijn geweest, dat hij reeds na een jaar den
hoogen post verliet. Wel behield hij steeds
een vrij sterken aanhang in Noord-Italië en
vooral in Cremona, waar hij werkelijk een
groote populariteit geniet. Te Rome echter
heeft men hem tusschen 1926 en 1936 be
schouwd als een figuur van het tweede plan
OVERTUIGD ANTISEMIET.
Als ex secretaris der partij heeft hij zit
ting in den Grooten Raad van het fascisme
en het is in dat allerhoogste regeeringsli-
chaam, dat zijn toenemende invloed thans
tot uiting komt.
Farinacci heeft reeds vroeg belangstelling
getoond voor het Duitsche nationaal-socia-
lisme en bleek, een hooge uitzondering in
Italië, onmiddellijk toegankelijk voor de
theorieën van het anti-semietisme. Ook in
de jaren '33-'34 toen in Italië weinig sympa
thie voor het Derde Rijk bestond, deed Fa
rinacci niet mee aan de anti-Duitsche pers
campagnes waarbij de jodenvervolging in
Duitschland steeds werd aangehaald als be
wijs, dat de teutoonsche imitatie van het
fascisme meth aar vage Blut-und-boden-mys
tiek heel weinig gemeen had met het zoo
veel meer op de realiteit gebaseerde Itali
aansche voorbeeld Farinacci was wellicht
toen reeds overtuigd antisemiet. In ieder
geval is hij een der ij veraars geweest, aan
wie Italië zijn nieuwe rassenpolitiek te
danken heeft. Toen de sancties Italië dwon
gen zijn houding ten opzichte van het Derde
Rijk geheel te herzien, kreeg hij een stevi-
gen bries in de zeilen en werd, na tien ja
ren in des chaduw te hebben geleefd, op
nieuw een persoon van grooten invloed. In
de laatste maanden heeft hij zich ontwik
keld tot een Italiaansch-gematigd rassen-
theoreticus, een evenbeeld van Julius Strei-
cher.
VERHOUDING TOT H^T VATICAAN.
Door Duitsche voorbeelden geïnfluenceerd
is ook zijn houding ten aanzien van het Va-
ticaan. Farinacci is nl. de eenige publicist
van naam in Italië, die trots de verzoening
van Lateranen bijna dag aan dag de Vati-
caansche „politiek" aanvalt. Hij ijvert daar
bij voor 'n geheel onpolitiek, zich boven het
wereJdsch gebeuren uit tuffend katholicis
me. Sommige jongere katholieken, Italianen
zoowel als buitenlanders, zien in zijn strijd
tegen de naar hun meening niet altijd strikt
onpartijdige curie een goede kern, ook al
betreuren zij de heftigheid van zijn toon en
al ontveinzen zij zich niet dat, bij de wijze
waarop hij de kerk geheel en al buiten het
wereld-politieke leven wil sluiten, iedere
stap verder beteekenen zou een de kerk
dienstbaar maken aan den (autoritairen)
staat. Mogen wij het zoo stellen, dat die jon
ge katholieken de naar bun oordeel vaak
goede denkbeelden, die Farinacci voorstaat,
wel graag bepleit zouden willen zien door
iemand, wiens oprechte katholiciteit boven
ideren twijfel zou staan? Farinacci en ook
anders katholieke fascisten zijn geneigd hun
godsdienstige gevoelens aan welker op
rechtheid wij voorshands gelooven onder
geschikt te maken aan hun patriotisme en
daarbij komt dan de universaliteit der ho
ven-nationale kerk wel eens in het gedrang.
Terwijl voor de kerk ieder mensch die ge
doopt is, onverschillig welke zijn huidskleur
of haarvorm zijn, een Christen is met alle
rechten van dien, kan een bij de rassentheo
rie zwerend man dat niet toegeven. En waar
de kerk waarschuwt voor staatsverafgoding,
is een Farinacci dan allicht geneigd te mee-
nen, dat de kerk, haar boekje te buiten gaan
de, aan politiek doet.
In wezen leven menschen als Farniacci in
een innerlijken tweespalt. Zij belijden een
universeele kerk en zouden, wellicht zonder
zich dit bewust te zijn, aan een nationalen
godsdienst de voorkeur geven. En hier komt
„Duitschland" weer om den hoek kijken en
wordt in het Vatikaan het stormsein gehe-
schen: weest op uw hoede
FARNINACCI'S DUITSCHE REIS.
Is het te verwonderen, dat deze man, die
als weinig anderen in Italië het tegenwoor
dige Duitschland begrijpt, een propaganda-
reis naar het Derde Rijk heeft gemaakt, juist
op dit voor Italië's toekomst zoo belangrijke
oogenblik? En is het niet vanzelf sprekend,
dat Streicher hem moest ontvangen en op
zijn geheele reis vergezellen?
De door hem gehouden redevoeringen te
Berlijn, Neurenberg en Munchen, waarin hij
Duitschland's recht op koloniën bepleitte en
anderzijds het Italiaansche standpunt inza
ke Nice, Corsica, Tunis, Djibouti duidelijk
uiteen zette, zullen zeker het hunne er toe
hebben bijgedragen om voor de Italiaansche
aspiraties Duitsche sympathie te winnen. De
zoo sterke verklaring, welke Hitier in zijn
rede tot den Rijksdag heeft afgelegd, mag
men ten deele zeker wel aan dezen zoo bij
zonder goed gekozen pleitbezorger toeschrij
ven.
Hoe ver Farinacci's begrip voor het Duit
sche standpunt gaat en hoezeer hij in den
ban van zijn antisemietische wereldehschou-
wing gevangen zit, moge uit een eigenaardig
voorval tijdens deze reis blijken. In een rede,
uitgesproken in de aanwezigheid van Fari
nacci, verklaarde Julius Streicher, dat „het
internationale Jodendom en de vrijmetselarij
in 1915 Italië in den oorlog hebben gedreven
tegen het Duitsche rijk".
Voor #en Italiaansch combattent wil dat
zeggen, dat Streicher voor Joden en vrij
metselaars de eer opeischt Italië's historische
roeping beter te hebben begrepen dan de
Italiaansche patriotten. Men vergete niet, dat
de fascisten de nieuwe geschiedenis van Ita
lië beginnen met de „stralende Meimaand"
van 1915. Alleen wie niet in de loopgraven
is geweest, kan zulk een verdraaiing der fei
ten zonder ergernis aanhoren, zoo schreef
Ezio Garibaldi, 'n kleinzoon van den groo
ten vrijheidsheld en op dit oogenblik de lei
der der Garibaldijnsehe vrijscharen.
Inderdaad is Farinacci, wijl hij voor den
goeden gang der spoorwegen en voor het zoo
belangrijke troepentransport onmisbaar
werd geoordeeld, niet aan het front ge
weest. Misschien heeft ook dit zijn aanpas
sing aan Duitsche denkwijzen gemakkelijker
gemaakt.
EEN BOEIENDE FIGUUR.
Met dat al is hij een der meest boeiende
figuren van het hedendangsch Italië. Voor
velen is hij de man van de toekomst en stel
lig heeft de welsprekende en wilskrachtige
figuur meer in zich van de stof waaruit men
dictatoren smeedt dan de veel subtielere en
fijner besnaarde Galeazzo Ciano, die in ge
baar en houding zijn momumentalen schoon
vader wel te benaderen tracht, doch dien
men zich moeilijk als volksleider voorstellen
kan. „Man van de toekomst." Farinacci is
het nog in een geheel anderen zin. Zijn in
vloed in den Grooten Raad is wassend en
zelfs bij Mussolini schijnt in sommige vraag
stukken, waaronder de Jodenkwestie, zijn
meening bijzonder zwaar te wegen.
Huwelijksdrama met doodelijken
afloop.
Op een der politiebureaux te Amsterdam
is een 52-jarige tramconducteur ingesloten,
die bij een huiselijken twist zijn vrouw een
pantoffel naar het hoofd had gegooid, ten
gevolge waarvan de vrouw enkele uren later
in het Wilhelminagasthuis is overleden.
Naar aanleiding van het feit, dat de vrouw
geweigerd had met hem mede te'gaan naar
een verjaarspartij was de man in woede ont
stoken. Hij greep een leeren pantoffel en
wierp deze met zooveel kracht tegen het
hoofd van de vrouw, dat zij een ernstige
hersenschudding kreeg. Tegen den avond
bleek het noodzakelijk, dat zij naar het Wil
helminagasthuis werd overgebracht, waar zij
om half acht is overleden.
De man heeft zich daarna bij de politie
aangemeld. Hij is wegens zware mishande
ling, den dood tengevolge hebbend, in ver
zekerde bewaring genomen en zal waar
schijnlijk Donderdag a.s. voor de officier van
Justitie worden geleid.
Het gebeurde heeft in het Betondorp, waar
het echtpaar woonde, groot opzien gebaard.
Het was bekend, dat de man en de vrouw,
die anderhalf jaar geleden gehuwd waren,
herhaalde malen ernstige ruzie hadden.
DONDERDAG 9 FEBRUARI 1939.
Hilversum I. 1875 en 301.5 m.
AVRO-Uitzending,
8.00 Gramofoonmuziek (Ca. 8.15 Berichten).
10.00 Morgenwijding.
10.15 Gramofoonmuziek.
10.30 Voor de vrouw.
10.35 Omroeporkest en soliste.
(11.3011.55 Declamatie. Ca. 12.15 Ber.),
12.30 Gramofoonmuziek. t
I.00 AVRO-Amusementsorkest.
2.00 Voor de vrouw.
2.30 Zang met pianobegeleiding.
3.00 Cursussen voor de vrouw.
3.45 Gramofoonmuziek.
4.00 Voor zieken en thuiszittenden.
4.30 Pianovoordracht.
5.00 AVRO-Week-Kaleidoscoop.
5.25 Gelukwenschen.
5.30 AVRO-Salonorkest.
6.30 Sportpraatje.
7.00 Voor de kinderen.
7.05 AVRO-Dansorkest.
7.30 Engelsche les.
8.00 Berichten ANP. Radiojournaal mededee-
lingen.
8.20 Concertgebouw-orkest.
In de pauze: Literaire causerie.
10.30 Disconieuws.
II.00 Berichten ANP hierna: het .Orchestra
Chevalier".
11.4012.00 Orgelspel.
Hilversum II. 415,5 m.
8,00—9.15 KRO. 10.00 NCRV. 11.00 KRO.
2.0012.00 NCRV.
8.009.15 Gramofoonmuziek. (Om 8.15 Ber.)
10.00 Gramofoonmuziek.
10.15 Morgendienst.
10.45 Gramofoonmuziek.
.'.1.30 Godsdienstig halfuurtje.
12.00 Berichten.
12.15 Gramofoonmuziek.
12.30 KRO-orkest.
(1.001.15 Gramofoonmuziek
2.00 Handwerkuurtje.
2.55 Gramofoonmuziek.
3.00 Voor de vrouw.
3.30 Gramofoonmuziek.
3.45 Bybellezing.
4.45 Gramofoonmuziek.
5.00 Cursus handenarbeid voor de jeugd.
5.30 Trioconcert met gramofoonmuziek.
6.45 CNV-kwartiertje.
7.00 Berichten.
7.15 Journalistiek weekoverzicht.
7.45 Gramofoonmuziek.
8.00 Berichten ANP, herhaling SOS-Berichten
8.15 Het Christ. Mannenkoor „Sursum Corda"
en gramofoonmuziek.
8.45 Exegistische causerie
9.15 Vervolg concert.
9.30 Het All Round Sextet.
10.00 Berichten ANP, actueel halfuur.
10.30 Vervolg concert.
10.45 Gymnastiekles.
11.00 Vervolg concert.
11.30 Gramofoonmuziek,
11.5012.00 Schriftlezing.
Feuilleton
48.
Monck maakte een bijna onmerkbare bewe
ging. 't Was alsof die vraag door zijn pantser
van bedaardheid heendrong.
„Die gevolgtrekking maakt u zelf, kolonel!"
zei hij.
„Ik begrijp het," zei de kolonel barsch. „Je
schaamt je om het mij te vertellen. Kapitein
Monck, ik kan je niet dwingen, dat wel te
doen, maar ik geloof, dat het in uw eigen be
lang beter zou zijn, wanneer u een minder
terughoudende houding had aangenomen. Na
tuurlijk begrijp ik wel, dat er soms dingen zijn
waarvoor een man zich schaamt en waarover
hjj liefst het stilzwijgen bewaart, maar ik heb
nooit gedacht, dat u dergelijke geheimen heb
ben zoudt. Ik betwijfel zeer of generaal Bas-
sett u alsnog bij zijn staf zal wenschen."
Hjj zweeg. Monck had de handen in elkaar
geklemd, maar hij zei geen woord en gaf geen
teeken van eenige ontroering.
Hebt ge rnjj niets meer te zeggen?" vroeg
de kolonel een oogenblik later en voor een
oogenblik liet hij zijn ambtelijke houding va
ren en sprak hij als een een man tegenover
den andere, bijna overredend.
Maar Monck zei beslist: „Neen, kolonel!"
En toen was 't ook weer voorbij.
De kolonel wendde zich om en zei kortaf:
,,'t Is goed!"
Monck ging hem voor, deed de deur voor hem
open en bleef staan, stram en stijf als een
soldaat op parade.
Hij ging heen zonder om te zien.
HOOFDSTUK VIII
De wraak der goden.
Bijna een uur later verlieten Monck en zijn
broer de cantine en liepen door den stort
regen in de duisternis naar de bungalow op
den heuvel aan den voet der rivier. Toen ze
naderbij kwamen hoorden ze het geruisch van
het woest stroomende water.
't Was een somber, treurig geluid.
,,'t Is een interessant land," merkte Ber-
nard op, de stilte verbrekende. „En het ver
wondert me niets, dat het je gepakt heeft,
mijn zoon. Hoe vindt je vrouw het? Is die
ook onder de betoovering?"
Door woord noch blik had hij eenige toe
speling gemaakt op hetgeen aan tafel was
voorgevallen, 't Was of hij de eenige van het
gezelschap was, die de beteekenis ervan niet
had begrepen.
Everard antwoordde hem kalm en zonder
eenigen nadruk:
„Ik geloof, dat mijn vrouw het van den be
ginne af heeft gehaat. En dat is misschien
niet te verwonderen. Ze heeft heel wat door
gemaakt sedert ze hier is gekomen en ik
vermoed, dat haar nog heel wat te wachten
staat."
Bernard legde de hand op zijn arm. „Arme
kerel," zei hij. „Geen van je collega's schijnt
het zoo hard te verduren te hebben en hun
vrouwen evenmin. Hoe lang moet ze nog te
Bhulwana blijven?"
„De baby wordt binnen twee maanden
verwacht!" Everard sprak koel en afgemeten.
„En wat daarna zal gebeuren, weet ik niet.
Er is nog niets vastgesteld. Maar vertel me
nu eens wat jou plannen zijn. Neen, wacht,
laten we eerst maken dat we uit den regen
komen."
Ze gingen de bungalow binnen en bij elkaar
zitten rooken.
Aan de rivier bespeelde een inlander een een
tonig instrument, dat in de verte klonk als
het gegons van een reusachtige muskiet. Met
een ongeduldig gebaar sloot Everard het
raam. Teen ging hij in een gemakkelijken
stoel bij zijn broer zitten, zijn glas naast zich,
alsof hij het zich eens gemakkelijk wilde ma
ken.
„Je ziet er niet bijzonder goed uit," merkte
zijn broer op.
„Let maar niet op mij," was het korte ant
woord. „Ik heb vannacht wat koorts gehad,
't Is niets, morgenochtend ben ik weer beter."
„Zou 't Bernard's oogen verloren plotse
ling hun vroolijke uitdrukking. Ze keken hem
streng doordringend aan.
Everard glimlachte. „Ik lieg niet, om zulke
onbeduidende dingen," merkte hij cynisch op.
Hij streek een lucifer voor zijn broer af en
stak daarna zelf een sigaret aan.
Er heerschte een oogenblik stilte. Bernard
scheen niet geheel gerustgesteld. Maar na
eenige oogenblikken stapte hij van het onder
werp af en begon over zichzelf te praten.
„Je wilde weten wat mijn plannen waren,
oude jongen. Nu, die zal ik je meedeelen, voor
zoover ik 't er met mezelf over eens ben. Als
je 't goed vindt ben ik van plan om voorloo-
pig hier te blijven."
„Dat zou ik niet doen als ik jou was," zei
Everard op beslisten toon. „Totdat de natte
moesson voorbij is ben je veel beter te Bhul
wana."
Bernard blies een dikke rookwolk uit en
keek naar de zoldering.
„Dat kan wel waar zijn," zei hij na een
oogenblik, „maar ik geloof, als je mij ten
minste hier wilt houden, dat ik voorloopig
toch maar hier zal blijven."
Hij sprak heel vriendelijk, maar toch op
zeer beslisten toon. En Everard deed geen
moeite om hem van zijn besluit af te bren
gen. Misschien zag hij er het nuttelooze
van in.
„Blijf in ieder geval," zeide hij. „Maar wat
is de gedachte, die daarbij voorzit?"
Bernard nam de pijp uit den mond. „Ik zal
een harden strijd hebben te strijden, Everard.
Een strijd tegen een soort vooroordeel dat me
uit Charthurst heeft verdreven, en dat moet
worden uitgevochten met de pen, sedert ik
niet zoo goed kan redeneeren. Ik heb mijn
plan de campagne in ruwe trekken reeds
voor elkaar en ik ben hier gekomen, om alles
op pooten te zetten en uit te werken."
„Een hervorming dus?" merkte Everard
glimlachend op.
Bernard schudde het hoofd en deed alsof
hij de spotternij niet had begrepen.
„Neen, dat is niets voor me. Ik handel
alleen maar op gezag, precies als jijzelf. Maar
ik zal het resultaat niet zien. Ik zie alleen het
werk en met Gods hulp zal ik dat doen, zoo
als het Zijn bedoeling was dat het zou ge
schieden toen Hij het mij opdroeg.
„Wat een gelukkig man ben je!" zei Eve
rard.
„O, ik voelde mezelf heelemaal niet geluk
kig toen ik het predikambt te Charthurst
moest opgeven." Bemard sprak achter een
dikke rookwolk. „Ik geloof dat ik eerst heel
erg het land heb gehad, wat zeer onverstan
dig was, dat moet ik erkennen. Maar ik be
schouwde het als mijn levenstaak en had het
lief. Het bood zooveel mogelijkheden en zoo
veel gelegenheden. Hij zweeg en zuchtte.
„Maar bedenk eens wat aangenamers om over
te denken. Heb je geen portret van je vrouw
om mij te laten zien?"
Everard stond op. „Ja, dat heb ik, maar het
lijkt niet volkomen!"
Hij haalde een portefeuille uit den zak en
deed die open. Een oogenblik boog hij zich
over het portret, dat hij eruit nam, keerde
zich toen om en gaf het aan zijn broer.
Bernard bekeek het zwijgend. Het was een
onopgeplakt amateurskiekje van Stella, staan
de in de begroeide veranda van „De Groene
Bungalow". Zij glimlachte, maar haar oogen
stonden treurig, als overschaduwd door de
herinnering aan doorgestaan leed. Hij keek
eenige oogenblikken naar het gelaat op het
plaatje en zei toen: „Je vrouw moet heel
mooi zijn!"
„Ja!" zei Everard kalm.
Hij sprak ernstig en zijn broer keek hem
even aan.
„Maar daarom ben je toch niet met haar
getrouwd hè?"
Everard keek op en nam het portret aan.
„Neen, niet heelemaal."
Bernard glimlachte even. „Je hebt me nog
niet veel van haar verteld, weet je dat wel?
Hoe lang kennen jelui elkaar?" I
„Bijna twee jaar. Ik meen, dat ik je heb
geschreven, dat zij de weduwe was van een
kameraad."
„Ja, dat herinner ik me. Maar je liet je
daarover maar vaag uit. Wat gebeurde er ook
weer met hem? Hij is, meen ik een geweld-
dadigen dood gestorven."
Er heerschte een oogenblik stilzwijgen.
Everard stond nog steeds met het portret in
de hand. Zijn gelaat stond ernstig.
„Wat was 't ook weer. Is hij niet in een
afgrond gevallen?"
„Ja," antwoordde hij kortaf. „Het gebeurde
te Kashmir, toen zij op hun huwelijksreis
waren."
„Och arm kind. Wat moet ze hebben gele
den. Hoe heette h(j ook weer? Was 't een
vriend van je?"
„Zoo'n beetje." Everard's stem klonk hard.
„Hij heette Dacre."
„O ja, dat is waar ook. De man over wien
ik je schreef, even voor dat die arme Made-
line Belleville in de gevangenis stierf. De man
van haar was Dacre. Hij was ook bij het
leg;er en ze meende dat hij 'in Indië was. Maar
't is niet zoo'n buitengewone naam." Bernard
sprak op nadenkenden toon. „Je zei, dat hij
geen familie was."
„Ik zei, dat hij het, naar ik meende, niet
was." Everard keerde zich plotseling om en
ging zitten. „De menschen komen er niet
graag voor uit, als het bloedverwanten zijn,
waar iets op valt aan te merken. En hij was
geen uitzondering op den regel. Maar daar de
vrouw toch is gestorven, doet het er niet toe:
wanneer is ze gestorven?"
Bernard deed een langen trek aan zijn pijp
Hij trok de wenkbrauwen op. „Ze stierf plot
seling, de arme ziel. Heb ik je dat nooit mee
gedeeld? Het moet bijna onmiddellijk zijn ge
weest, nadat ik je dien brief had geschreven.
Ja, nu herinner ik 't mij. 't Was de dag daar
na. Ze stierf den een en twintigsten Maart,
den eersten dag der lente. Arm schepseltje.
Ze had zoo naar de lente verlangd. In Mei
zou haar tijd zijn omgeweest."
(Wordt vervolgd.)