OUDERS
Het vliegend regiment van
Duitschland
XoS rw-cut!
't HOEKJE
DOELverwarring te stichten achter het vijandelijk
front en het vernietigen van de vitale centra
Zal men op deze wijze de
moraal van de civiele
bevolking ondermijnen 1
Waardeering
Enorme razzia's tegen
handelaren in verdoovende
middelen
VOOR DE
De psychologie van den
straatjongen
V»
In de militaire wereld, zoowel in
Frankrijk, in Engeland als in ons
land, heeft men niet zonder eenige ver
bazing vernomen, dat het Duitsche le
ger sinds korten tijd de beschikking
heeft gekregen over een regiment val
schermjagers. Verbaasd was men over
de doortastende wijze waarop deze af.
deeling van het Duitsche luchtwapen
tot stand is gekomen. Van verrassing
kan geen sprake zijn, want de idéé was
niet nieuw. Over oorsprong en toepas
sing van d^ze gevechtsmethode kan
men hiercmder meer lezen.
De moderne oorlog zal in vele opzichten
van den Wereldoorlog verschillen. De
strijdmiddelen zullen ongetwijfeld meer
geperfoctionneerd zijn en de uitwerking zal
eveneens verschrikkelijker en van grooter
omvang zijn. Al reeds enkele jaren geleden
kregen wij sporadische berichten uit de
So.vjet, dat men daar proeven nam met
zoogenaamde vliegende legers. Deze troe
pen bestonden uit soldaten, die door enor
me monstervliegtuigen naar, of liever bo
ven hun plaats van bestemming werden ge
bracht, om dan met behulp van parachutes
af te dalen en achter de vijandelijke linies
hun destructief werk te beginnen. Want dit
stond van te voren vast. Om een aanzien
lijke troepenmacht op deze wijze te ver
plaatsen, zou een te groot aantal vliegtui
gen noodig zijn, dan dat men daaraan voor-
loopig kon denken. Het zijn dus betrekke
lijk kleine afdeelingen, die op deze wijze
naar het tooneel van den strijd, meestal
daar onmiddellijk achter, vervoerd worden
om het achterland te brandschatten, onrust
te stoken en een paniek te veroorzaken.
Voor deze menschen bestaat geen „weg te
rug". Eenmaal op vijandelijken bodem,
moeten zij den strijd aanbinden op leven
en dood en aangezien zij een minderheid
vormen, zal het laatste meestal het geval
zijn. Maar ondanks dit weinig aanlokkelij
ke idee, een vrijwel zekeren dood te vin
den, of althans in het beste geval krijgsge
vangenschap, melden zich vrijwilligers aan
voor dezen tak van dienst.
In Rusland, waar mer alles in het groot
pleegt te doen, schenen deze proeven ge
nomen te worden met bijzonder groote toe
stellen, die plaats boden aan meer dan
honderd soldaten. Deze gedachte is overge
nomen door hei Duitsche luchtwapen, dat
kortgeleden een regiment „valschermja
gers" instelde. Dit regiment bestaat
zooals gezegd uitsluitend uit vrijwilli
gers. Voor men er toe overgaat van hun
diensten gebruik te maken, moeten zij
bewezen hebben aan drie vereischten te
voldoen: persoonlijke moed, lichamelijk
kerngezond te zijn en bovendien pschycho-
logische geschiktheid te bezitten. Eerst
wanneer zij als gewoon recruut den dienst
plicht hebben vervuld, begint hun oplei
ding aan de valschermschool. De cursus
duurt acht weken en wie als volwaardige
kracht toegelaten wordt tot het regiment,
heeft al heel wat oefeningen op den be-
ganen grond gemaakt en ten minste zes
parachutesprongen uitgevoerd.
Waarom valschermregiment?
Wij wezen hierboven reeds terloops op
de bijzondere functie, die een dergelijk re
giment van parachutisten te vervullen
heeft. Door een hoogvliegend vliegtuig
worden zij over de vijandelijke linies heen,
vervoerd naar een dunbevolkt en militair
weinig belangrijk gebied, waarboven deze
levende projectielen worden losgelaten.
Met de menschen dalen de wapens en de
ammunitie neer. Hun uitrusting bestaat uit
de zoogenaamde „Knochensack" Eenmaal
op den grond neergekomen, maken de
springers zich vliegensvlug gevechtsklaar
in formatie om daarna verwarring te stich
ten onder de burgerbevolking en teere
punten, industriecentra en dergelijke te
bestoken, zoo mogelijk buiten werking te
stellen.
De leerling in het „hangapparaat". Van
geringe hoogte leert hij hoe neer
te komen.
In de eerste plaats dient gewezen te wor
den op een groot verschil met den gewo
nen parachutespringer, die meestal een pi
loot is, wiens toestel in het ongereede is
geraakt en die nu zijn leven redt door mid
del van de parachute. Deze man kan dik
gekleed zijn en zijn eenige doel is, veilig
op den grond te komen en daarmede afge-
loopen. Maar de valschermspringer in den
zin, zooals vyij dien hierboven schetsten,
moet aan andere dingen denken. Is hij
eenmaal op den beganen grond aangeland,
dan begint zijn werk eigenlijk eerst recht.
Hij mag niet te dik gekleed zijn, want dan
zou hij als soldaat slecht voldoen, hij dient
by zich te hebben een zware uitrusting, mi
trailleurgeweer, patronen en meer van dien
aard. Deze luchtsoldaten springen dan ook
niet, gekleed in het gebruikelijke uniform,
maar hebben slechts een overall, den dun
nen „Knochensack" aan. Hierdoor beschik
ken zij direct over een maximum aan be
wegingsvrijheid. Slechts de knieën zijn ex
tra beschermd door lichte bandage's zooals
athleten en voetballers die gebruiken.
Het zal afhangen van de windsterkte en
snelheid waarmede het vliegtuig zich van
zijn levende lading kan ontdoen, of de for
matie in het vijandelijk gebied spoedig tot
stand komt. Want daarvan hangt veel af.
Het kwetstbaarste zijn deze parachutisten
tenslotte tijdens hun sprong. Dan kan één
mitrailleur voldoende zijn om hen tijdens
het omlaagkomen onschadelijk te maken.
Hierin schuilt voor de valschermsoldaten
een groot gevaar. Te meer daar het moei
lijk zal zijn voor het vliegtuig om geheel
ongemerkt over het vijandelijke front heen
te komen. Ingeval een dergelijk toestel
achtervolgd wordt door snelle jagers is de
toestand voor de springers bepaald hache
lijk.
Zorgvuldige opleiding eerste
vereischte.
Het eerste regiment valschermjagers van
de Duitsche weermacht bestaat geheel uit
vrijwilligers Deze jongemannen zijn met
zorg uitgekozen, want de wildebras voldoet
evenmin als de jongen, die niet over vol
doende tegenwoordigheid van geest be
schikt in kritieke gevallen. Voor hun op
leiding eerst doen zij gewoon dienst als
recruut is een speciale valschermschool
Met naar voren gestrekte armen springt de
valschermjager uit het vliegtuig. De in
structeur slaat van den grond af den sprong
gade.
in het leven geroepen. Laten wtf aan dit
instituut, dat te Stendal gevestigd is, eens
een bezoek brengen en toezien hoe men
hier de toekomstige valschermjagers vormt.
Wij staan op een vlakte, die bestaat uit
zand, zand en nog eens zand. Hier en daar
ziet men slechts een struik of een denne-
boom, die niet uit heeft kunnen groeien.
Dat is het ideale oefenterrein. Het heeft den
afgeloopen nacht licht gevroren en daar
door is het zand bedekt met een verharde
korst, die kraakt, wanneer men er op trapt.
Van een vliegveld in de omgeving stijgt
een groot Junkertoestel op en vliegt in
een wijden boog om het terrein heen, elke
seconde stijgt het hooger. Onderwijl neemt
de marconist aan boord van het meteoro
logisch instituut de laatste be/ichten op
over windrichting en windsterkte. Want
deze factoren bepalen rit welke richting
de piloot de zandvlakte moet naderen. Na
eenige minuten heeft het toestel een hoog
te bereikt van 250 meter en nadert nu snel
het terrein. Wij zien hoe de deur in den
romp van het vliegtuig geopend wordt. De
„Ju 52" vliegt boven het oef en veld.
Onze oogen zijn strak gericht op de ma
chine. Men moet denken aan een visch die
door het water zwemt. Nu verliest de
romp een donker punt. De visch schiet kuit.
Een zwarte stip, nog een stip, een derde,
een vierde.
Met gelijke tusschenpoozen van slechts
enkele seconden, vliegt de eene bundel na
den anderen uit den romp van het toestel.,
tien, elf, twaalf. Het twaalfde komt nog
maar nauwelijks naar beneden, als de eer
ste steeds grooter wordende stip zich ver
deelt; het tweede deel ontplooit zich sier
lijk en snel, een parachute. Twee., drie,.,
vier.., twaalf hagelwitte schermen hebb°n
zich ontplooid., twee., drie., twaalf sol
daten hangen veilig en wel aan het eind
van de vanglijnen in den draaggordel, tus-
schen hemel en aarde. Zij naderen snel
den grond.
Deze sprong werd met een bewonderens
waardige nauwgezetheid uitgevoerd. De
leider van het springen in het vliegtuig zal
tevreden zijn. Wanneer de eerste springer
nog slechts 50 meter boven den grond is,
zweeft de laatste parachutist slechts 100 m.
hooger.
Twaalf soldaten zijn uit den hemel ko
men vallen! Twaalf parachutes brachten
hen veilig en zeker omlaag. Nu zijn zij al
len bijeen. De aanvoerder, die het eerste
uit het toestel is gesprongen, is in een oog
wenk gereed. Snel heeft hij uit den „Kno
chensack" zijn veldmuts gehaald, trekt de
ritssluiting open en haalt gordel met wa
pens en gasmasker te voorschijn. Die kun
nen de manschappen benutten om zich te
dekken. In marschtempo gaat het daar
heen. Een ieder meldt zich bij zijn com
mandant en gaat vervolgens in het gelid
staansoldaten, van top tot teen gewa
pend, gereed voor den strijd.
Is het gevaar groot?
Wij konden niet nalaten enkele vragen
te stellen aan deze manschappen. En na
tuurlijk informeert de leek in de eerste
plaats naar het gevaar dat deze moderne
van Schaffelaars zouden loopen. Maar de
valschermjagers ontkennen dat er werke
lijk een groot risico aan het springen ver
bonden zou zijn, mits men de voorschriften
maar nauwkeurig opvolgt. Hoe zou het an
ders mogelijk zijn, dat de meesten van hen
reeds zooveel malen gesprongen hebben en
dat nog nooit iemand eenig letsel opliep?
Deze is 22 maal omlaag gesprongen, een
ander dertig keer. Men hoort er van op,
wanneer de manschappen trotsch verkla
ren: „Eerst springt altijd de aanvoerder van
de troep." Dan was er de militaire arts, die
reeds 25 sprongen gemaakt had. Waar
schijnlijk is hij eenig in zijn soort, maar
ook onmisbaar.
Neen wij hebben de overtuiging gekre
gen dat de dienst bij het eerste Duitsche
valschermregiment wel avontuurlijk en
ook romantisch is, maar geenszins gevaar
lijk. Ongelukken kunnen natuurlijk wel
eens voorkomen, maar men kan ook op
straat, door eenvoudig uit te glijden, -ge
dood worden.
En dat geringe risico is alleen toe te
schrijven aan de oefeningen, die vooraf in
de school zijn gemaakt. Daarover ten slot
te nog een enkel woord. De snelheid, waar
mede de parachutist omlaag komt is vrij
aanzienlijk, en staat zoo ongeveer gelijk
met een gewonen sprong van geringe hoog
te. Het gaat er dus om dat hij elastisch
neerkomt. Wanneer de soldaat den grond
nadert, keert hij zich tegen den wind in,
om te voorkomen dat bij het neerkomen de
geopende parachute hem over den grond
zou voortsleuren.
Dan het opvouwen van het valscherm.
Dit geschiedt met bijna plechtigen ernst,
want hiervan hangt af of de parachute zich
goed zal ontplooien. Met het al of niet goed
opvouwen is het leven van den parachutist
gemoeid.
Eerst wanneer alle oefeningen op den be
ganen grond aan de speciale toestellen tot
tevredenheid van den instructeur zijn uit
gevoerd, kan de eerste sprong gewaagd
worden. Voor deze gelegenheid stappen de
instructeur en zijn leerlingen in een ge
woon vliegtuig. Dergelijke eerste sprongen
worden uit principe slechts alleen uitge
voerd, hetgeen begrijpelijk is, want de in
structeur op wiens schouders een zware
verantwoordelijkheid rust, moet zijn pupil
goed kunnen volgen tijdens den sprong. Is
het geschikte oogenblik gekomen, dan
wordt de cabinedeur geopend, de soldaat
krijgt een lichten tik op den schouder en
duikt uit het vliegtuig de wijde wereld in.
Een krachtige ruk waarschuwt den soldaat
dat zijn parachute zich heeft ontplooid; nu
is eigenlijk geen gevaar meer te duchten.
Beneden wacht een tweede instructeur hem
op, die hem toeroept: „Beenen bij elkaar!
Let op den wind!" En dan komt hij neer,
rolt en buitelt over den grond, maar her
stelt zich onmiddellijk.
Tot dusverre kan men over het voor en
tegen van dit nieuwe luchtstrijdwapen in
den breede discussieeren en theoretiseeren.
Slechts de droevige practijk kan ons door
de feiten zelf toonen in hoeverre deze nieu
we gevechtsmethode van waarde zal blij
ken te zijn.
Sommigen geven alles, en het kost
hun geen overwinning.
Anderen geven iets, afgestaan na
zwaren strijd
Wie heeft dan het meest gegeven?
Bij het schatten van de groote en kleine
weldaden die wij in het leven ontvangen
waardeeren wij, wat?
Hetgeen we krijgen. En meer soms nog
dan naar hetgeen wij krijgen, regelt zich
onze appreciatie naar de mate waarin het
gekregene ons juist van pas komt. Wan
neer we b.v. op een druilerigen najaarsdag
in onze kamer zitten, en, wegens het einde
van de maand zelfs geen bescheiden bloe
metje op onze schrijftafel prijkt, zijn we
heel verheugd met het bosje dahlia's, dat 'n
even-aanwippende kennis voor ons mee
brengt. En wanneer, een week later, de zon
vroolijk schijt, en onze kamer toevallig vol
bloemen staat, zullen we de bouquet mooie
rozen waarmee de een of ander ons vereert,
niet eens zoo erg waardeeren.
Maar wij willen nu niet spreken over de
twee maatstaven voor onze appreciatie;
wat we krijgen en onder welke omstandig
heden, maar over een derde maatstaf, die
wij zelden aanleggen, en die toch eigenlijk
het allereerst in aanmerking moest komen,
n.1. van wi(n j ontvangen we iets, en wat
beteekent het voor de(n) betreffende om
ons het bewuste cadeautje te geven of de
betrokken vriendelijkheid te bewijzen.
De een is gul, de ander krenterig, en dan
zijn er nog de menschen, wier middelen het
hen onmogelijk maken, gul te zijn. Heeft een
bescheiden cadeautje van iemand, die tot
de laatste categorie behoort, niet honderd
maal meer waarde dan een kostbaar ge
schenk van iemand, voor wien het er niet
op aankomt, hoeveel hij uitgeeft?
En met behulpzaamheid kan men op een
dergelijke manier onderscheid maken in de
mate van waardeering voor een bewezen
dienst.
Er z\jn menschen, die met een hulpvaar
dige natuur geboren zijn, welke eigen
schap misschien door de levensomstandig
heden nog is aangekweekt. Het is om zoo
te zeggen, een sport van hen om zich voor
anderen te beijveren. Natuurlijk is het pret
tig wanneer we het druk hebben of moe zijn
als zoo'n hulpvaardige in onze buurt is en
zegt; „ik zal dat telegram wel even weg
brengen, ik zal die boodschap wel even
doen, ik zal wel even een briefkaart voor
je schrijven."
Maar er zijn ook menschen met een zekere
loomheid in hun aanleg, die liever geen trap
oploopen zonder strikte noodzaak, en zich
graag een beetje laten bedienen. Natuurlijk
moeten ze tegen hun luiheid in, maar mis
schien zijn ze als kind verwend, en in elü
geval leven ze moeilijker dan de hulpvaar-
dig-aangelegden. Als zóó iemand, die van
aard apathiek is, aanbiedt om een vervelend
werkje van ons over te nemen, om op een
warmen dag op de fiets of in een volle tram
naar de stad te gaan, of een verwaarloosd
kasboek bij te werken en uit te zoeken,
dan biedt zoo iemand veel meer aan dan de
hulpvaardige, die ons net zoo goed, mis
schien beter, zou helpen, maar die dat heel
gewoon vindt!
Wij moeten toch de moreele, de psycho
logische waarde apprecieeren van wat men
ons geeft of voor ons doet, en eraan denken
wat voor opoffering, in welken vorm dan
ook, het onze(n) weldoener (ster) gekost
heeft. Het gaat toch niet aan, alleen in aan
merking te nemen, welk nut of voordeel wij
zelf ervan gehad hebben.
Laten we daarom niet vergeten, om de(n)
gezellige(n) luilak wat uitbundiger voor 'n
bewezen dienst te bedanken dan de altijd-
hulpvaardige. En laat ons niet vergeten,
dat het boschje viooltjes van het kantoor
meisje een heel wat grooter blijk van gene
genheid vertegenwoordigt, dan de kostbare
mand bloemen van de schatrijke Mevrouw X.
Dr. JOS DE COCK.
De vele groote razzia's, die in den laat-
sten tijd op handelaren in verdoovende
middelen werden gemaakt, leidden dezer
dagen tot de arrestatie van niet minder
dan dertig heroine- en marihuana- (een
uit hennep vervaardigd gif) smokkelaars.
De razzia's vonden plaats in de geheele ne-
gerwijk Harlem en verder in Grieksche en
Turksche restaurants.
Men vermoedt op het oogenblik, dat zich
onder de dertig gearresteerden de chefs
van een internationale bende van handela
ren in verdoovende middelen bevinden en
dat deze bende de verdoovende middelen
niet slechts uit Mexico de Ver. Staten bin
nensmokkelde, maar ook Amerikaansche
farmers tot den verbouw van gif houdende
planten heeft verleid. Aan zestien gearres
teerden kon worden bewezen, dat zij in
den tijd van slechts twee weken meer dan
100 pond verdoovende middelen naar New
York gebracht hadden genoeg om onge
veer 150.000 opiumsigaretten te vervaardi
gen. Daar deze sigaretten verkocht worden
tegen prijzen, die varieeren tusschen 25 ct.
en 1 gulden, moet de winst van de bende
enorm geweest zijn. Alle gearresteerden
waren Mexicanen of burgers van Portorico.
Naar de New Yorksche bladen weten te
meidén, is een trek aan een marihuana si
garet voldoende, om voor langen tijd alle
zelfbeheersching te verliezen.
Het verschrikkelijkst bij dit alles is, dat,
naar de politie beweert, honderden kinde
ren tot een regelmatig bezoek aan de opi
umholen verleid werden en worden en dat
een groot aantal door jeugdige personen
gepleegde misdaden moet worden toege
schreven aan het verachtelijkek werk van
deze en dergelijke benden.
In het werk „Practische Sociologie"
dl. IV, behandelt Prof Kohlbrugge den z.g.
„Straatjongen". In verband met ons onder
werp acht ik het van zeer veel belang aan
dit werk enkele passages te ontleenen.
Prof. K. vangt zjjn hoofdstuk over dit
onderwerp aan met de opmerking, dat het
een wonderlijke inconsequentie van staat en
gemeente is, dat men wel allerlei hulp noo
dig acht voor het kind gedurende den
schoolplichtigen leeftijd, doch het loslaat
wanneer het nauwelijks dien mijlpaal be
reikt heeft. En dit juist op een leeftijd,
waarop het kind vooral leiding moet heb
ben. Dit heeft tengevolge, dat er in de eer
ste plaats van het onderwijs bijna niets
overblijft en het rendement van de kosten
van het lager onderwijs zeer afneemt. In
de tweede plaats bezwaart de maatschappij
zich met veel kosten tengevolge van de
wandaden der losgelaten jeugd Wij laten
het kind alleen staan ten opzichte van al de
verleidingen van het groote stadsleven, ter
wijl toch in de volksklasse slechts zeer wei
nig ouders in staat zijn hun kind door de
moeilijkheden der puberteitsjaren heen te
leiden.
Daar komt nog bij, dat vélen te onver
schillig zijn om zich met de oudere kinderen
te bemoeien. Wanneer dan het kind op veer
tienjarigen leeftijd reeds aan het verdienen
gaat, gaat het zich zelfstandig voelen en in
vele gevallen komt dit dan neer op onttrek
king aan het ouderlijk gezag. Mij is be
kend, dat in gezinnen, waarvan de vader
werkloos is en de jongens uitsluitend het
weekgeld inbrengen, het gezag van de
ouders over hun kinderen zeer gering is.
De jongens komen naar believen thuis op
de uren, welke hun het geschikst voorko
men, de meisjes slenteren in de avonduren
op straat en vader en moeder zwijgen, ja,
waarom Omdat de kinderen voor het
levensonderhoud van het gezin zorgen en
de vader, die zulks in een goede samen
leving zou moeten en kunnen doen, niets
inbrengt
Prof. K. noemt nog een anderen factor:
de slechte woningtoestanden.
Voor vele jongens biedt het ouderlijk huis
geen gezelligheid. Men woont in krotten of
veel te kleine woningen voor het gezin,
men verhuist telkens en telkens, er is geen
rust noch gezelligheid in dergeljjke gezin
nen.
„De ruimte in vele kamers is veel te
klein; als moeder, die overdag het huis in
orde maakt, het eten kookt of buitenshuis
werkt, 's avonds de wasch doet, heeft zij
een groot gedeelte noodig; zitten allen om
de tafel, dan is er voor niemand voldoende
plaats om iets met ernst te verrichten zon
der de anderen te hinderen. Daarom hangt
er een in een hoek, een ander plaagt zijn
zijsje, twee stoeien met elkaar, en zoo komt
er leven, een geschreeuw en verwarring,
dat in den regel daarmee eindigt, dat de
ouders de kinderen naar bed sturen, waar
z(j al evenmin voldoende ruimte hebben.
Zoo ontbreekt er in het huisgezin de gele
genheid tot rustig praten, beïnvloeden en
ontwikkelen."
Vader vertoeft meestal op vergaderignen
van zijn organisaties, enz. en moeder zit
met de heele zaak opgescheept.
Moeder ziet slechts één middel om orde
onder de troep te brengen: naar bed jullie,
dan heb ik tenminste wat rust en de groo
teren de straat op!
De jongen, eenmaal gewend aan het
straatleven, is bedorven. Men krijgt hem
niet meer in huis. Gelukkig de kinderen, die
in dezen tijd van hun leven elders een vrien
delijk tehuis vinden! En wanneer er niet
velen waren, die, onb°wust hiervan, aan
oudere jongens en meisjes een vriendelijk
tehuis boden, de baldadigheid der rijpere
jeugd zou ongekende grenzen aannemen.
Maar, zooals gezegd, er zijn vele gezinnen,
waarin nog wel de huiselijke sfeer gevonden
wordt. Ik ken ze wel, die gezinnen, waarin
een verstandig ouderpaar het voor de ouder
wordende jongens en meisjes prettig weten
te maken. En de invloed van deze gezinnen
reikt ver. Talrijke jongens en meisjes vin
den hier wat ze thuis ontbeerden. Een bui
tengewoon geestige en toch rake beschrij
ving van den straatjongen wordt ons ge
schilderd door W. E. van W'jck.
„Hoe ziet onze „meerderheidsjongen" er
uit?"
Hierover een volgende maal.