Nieuws uit een Indische
De Brabantsche Brief
van Dré
Hoe listig inlanders havenstad
de wet ontduiken
NEDERLAND BRACHT MééR RECHTS
ZEKERHEID EN WELVAART, ÓÓK IN
MAKASSAR.
Aan boord van de Tjinegara,
in de Straat van Macassar.
We hebben de kust van Celebes achter
den horizon zien verzinken en zetten de reis
voort in Noord-Westelijke richting. Nog één
Nederlandseh-Indisclie haven zuilen we
aanloopen, Balipapan op Borneo en dan be
hoort Nederlandsch-Indië voor mij tot het
verleden.
Bijna een etmaal hebben we in de haven
van Macassar gelegen, ladend en lossend,
terwijl ik veleu ren door de stad dwaalde.
Macassar is een der belangrijkste haven
plaatsen van Nederlandsch-Indië en tevens
een der oudste nederzettingen der Neder
landers in deze streken. Heel veel bloed
heeft hier gevloeid, eerst tusschen de Ne
derlanders en de Portugeezen, op wie Ma
cassar werd veroverd, en later in gevech
ten tusschen de Nederlanders en inlandsche
vorsten. Eeuwen heeft de strijd geduurd,
maar sedert dertig jaren heerscht er rust.
De laatste militaire expeditie had plaats
in 1908.
Herinnering aan Nederland.
Als men Macassar vanuit zee nadert, val
len het eerst enkele gebouwen en huizen
op, die zeer sterk aan Nederland herinne
ren: witte gekalkte muren, roode daken,
kleine vensters met blinden. Dit is de oor
spronkelijke Nederlandsche nederzetting,
die nog omgeven is door een hooge muur
met een ouderwetsche poort. Dit is het zoo
genaamde fort Rotterdam, dat echter thans
niet de minste militaire waarde meer
heeft. Tegen modern geschut zou dit „fort"
het geien drie minuten uithouden en tegen
de inlandsche bevolking is het volkomen
overbodig, daar die bevolking niet meer
aan oorlog denkt.
Lastige vorsten verbannen.
Een paar der lastige inlandsche vorsten
heeft men naar elders verbannen en de
Inlanders betreuren hun vertrek niet. On
der het Nederlandsche bewind is meer
rechtszekerheid, dan de bevolking vroeger
ooit gekend heeft de welvaart is er toege
nomen. Er ligt een klein garnizoen van
voornamelijk inlandsche manschappen, die
zich gemoedelijk onder de bevolking bewe
gen. De orde wordt er gehandhaafd door
zeer vriendelijke inlandsche politie-agenten,
die er ook op handige wijze het zeer drukke
verkeer regelen.
Prachtige autowegen.
De stad heeft tachtigduizend inwoners,
maar bovendien is ze het middelpunt van
een groote streek. Ook hier zijn enkele
prachtige automobielwegen aangelegd. De
straten der stad zijn goed onderhouden en
zindelijk en 's avonds overvloedig verlicht.
Van de tachtigduizend inwoners zijn
slechts 4000 Europeanen. Er wonen 16000
Chineezen, 180 Japanners en 700 andere
vreemde Oosterlingen. De rest wordt ge
vormd door „inheemschen", dat zijn ook
weder menschen van verschillende rassen,
die niet steeds even vriendelijk tegenover
elkander hebben gestaan. Onderlinge oor
logen, waarbij het heel wreed toeging, wa
ren vroeger aan de orde van den dag, maar
behooren nu, onder Nederlandsch bewind,
tot het verleden.
Groote winkels voor Europeanen.
Als een echt Oostersche Stad heeft Macas
sar kilometers lange winkelstraten, waar
groote en kleine winkels elkander afwisse
len. De meeste dezer winkels zijn ook hier
in handen van Chineezen, die geboren za-
kerumenschen. Enkele grootere winkels
zijn meer in het bijzonder bestemd voor de
Europeanen, wat meestal hun naam al aan
geeft. Zoo heet er een, in herinnering aan
het bekende groote Panische warenhuis het
„Louvre". Ik nam er eens een kijkje \i
was verbaasd, hoeveel verschillende arti
kelen er te koop werden geboden: keuken
gereedschap en lampenkappen, helmhoe
den en regenjassen, scheerzeep en schoe
nen.
Zelfs twee flinke hotels hepft Macassar,
en natuurlijk een „sociëteit", die in een In
dische stari nooit ontbreekt. Doorreizende
Europeanen hebben daar immer vrij toe
gang.
Een voertuig met een geschiedenis.
Macassar heeft als bijzonderheid nog een
vervoermiddel, dat ik tot nog toe nergens
elders zag. Het is de „roda tiga" een voer
tuigje met een geschiedenis.
.Taron geleden vond men te Macassar even
a's in Engelsch-Indië „rickshaws", voer
tuigjes voor twee passagiers, getrokken
door één man, die bijna steeds in draf
loopt. Het gebruik van menschen als trek
kracht achtte de Nederlandsche regeering
onmenschelijk en zij verbood kort en bon
dig deze rickshaws. De menschen, in wier
belang dit verbod was uitgevaardigd waren
dnnrmpde niet tevreden en ze overlegden
hoe dit verbod te ontgaan. Ze vonden er
iets op en dat was de „roda tiga", een drie-
wielig wagentje, een soort „bakfiets" op
luchtbanden, maar in plaats van de „bak"
is er een wagentje met twee zitplaatsen. De
beweegkracht is de verhuurder van de „ro
da tiga". Hij trekt dus zijn passagiers niet
voort (dit is verboden door de overheid),
maar „trant" als op een gewone fiets. Deze
roda tiga's gaan vrij snel. minstens zoo
snel als een paard in draf. Deze voertuigjes
zijn a'leen mogelijk daar, waar geen hellin
gen zijn te nemen. Macassar is echter vol
komen vlak. Buiten de stad, waar het hcu-
velachti" wordt, brengen die voertuigjes u
echter niet. De wagentjes loopen heel licht
on drie wielen op kogellagers. Ik probeer
de er een. Het zwaarst is natuurlijk het
aanzetten, maar is het wagentje eenmaal in
beweging, dan is de inspanning, die ge-
„Roda Tiga's", een soort bakfietsen voor
passagiers.
vergd wordt van den bsctuurder en aandrij
ver, niet zeer groot. Ik geloof wel, dat het
tegenover do „rickshaws" een verbetering is
Aan het uiterlijk der roda-tiga-mannen kan
men niet bemerken, dat dit een bijzonder
ongezond beroep is ,al heeft men er 'na
tuurlijk wei eenigszins stevige kerels voor
noodig. Over het algemeen zijn de roda-tiga-
mannen nog jonge kerels, vroolijk en uitge
laten. Blijkbaar ziet ook de Nederlandsche
overheid geen bezwaar tegen deze roda ti
ga's, tenminste ze bestaan al vele jaren
zonder dat de overheid ze verbiedt.
Menschen in soorten.
Als men van Java komt vallen op de an
dere typen op Celebes, al wonen ook hier
toch enkele Javanen, landverhuizers. Te
Macassar ziet men Toradja's en andere
volken van Celebes, maar ook Chineezen,
Japanners, Engelsch-Indiërs, Arabieren, Ar-
menianen en dan nog mengsels van al deze
menschensoorten. Men ontmoet er soms een
Europeaan met in zijn oogen de herinnering
Ulvenhout, 16 Maart 1939.
Amico,
Als ik Zondagmer-
gen uit de kerk kwam,
mee Dré III en den
Eeker, dan stond er
'nen venijnigen Noord
ooster, schuins over
den weg en 't kerk
plein op. Ik schoof
m'nen, eiges deur Trui
gebreiden, das hooger
langs den nek, zette
m'nen kraag op en
knoopte den bovensten
knoop van m'nen bon-
ker steuvig toe. Ook
de kleine mannen kropen weg in huiliën jas,
l\jk slakken in hun huiske en we zetten, aller
wegen groetend de vrienden en kennissen, er
'nen steuvigen pas in, huistoe.
Klodders van wolken dreven hoog over de
velden, ,'n Waterzonneke scheen „valsch"
deur 't durp; en de schaduwen over den weg
en gunder over 't akkerland zonken telkens
weg in den grijzen bojem.
't Eene moment floot den geniepten wind
deur 't kale hout; den anderen oogenblik was
't stil, vol zon. Aan de blaauwblikkerende
ramen hongen waterdroppen, 't Moest dus
ook nog efkes geregend hebben, onder de mis.
„Smerig wirke, opa," zee m'n baaske:
,,'k zou vandaag maar nie wijd gaan, nou ge
pas beter zijt."
„Ik blijf ook fijn thuis," bromde den Eeker
achter z'nen opstaanden kraag, ,,'k Haal m'n
kistje maar naar benejen, denk ik" (z'n
boeken).
„Dan gaai ik maar 'n bietje rippeteeren,"
zee Dré III: „die ouverture van Willem Teil
is vrèkt moeilijk. Ge brikt nou en.dan den
nek over de noten!"
En zoo, ons plannen makend, trokken we
deur den guren, Mèèrtschen Zondagmergen
naar ons veilige huiske.
Eerst kregen we nog 'nen gier in den inrij;
op den erf ruurde Mèèrt zijnen steert, lijk
'nen kwaaien, blazenden kater, maar eenmaal
binnen, dan was alles goed. 't Plattebuiske
stond te snorren op den trek van de stur-
mende vlagen, die woeiden deur de schouw,
die flierden om den huis.
„Gullie doen net of ge kou hebt", spotte
Trui, als z'ons binnenzag komen mee den
kraag op.
„Mensch, 't is zo'n gemeen weer! Wjj heb
ben onderweg al teugen malkaar gezeed: „we
zullen nie wijd gaan vandaag!"
„Dan beslachte mij," zee Trui: „als ik
straks verom ben van de kerk, mij niemeer
gezien, buiten. Schuift maar gaauw aan, de
kermenajen zijn nog werm!"
Maar eerst hongen we pront onze jassen
weg, den Dré op 't opkamerke, den Eeker
boven, ik in de kleerkast, de boordjes dejen
we af, de vesten los en de colbertjaskes
hongen we in de voorkamer over de leuningen
van de stoelen. Ik dee m'n huisklompen ook
nog aan ziezoo: de stekken veur'nen luien,
huiselijken Zondag waren gezet. En als we
aan tafel zaten, dan zee Trui, onderwijl, als
ze den koffie inschonk: „nou kan 't me nie
veul schillen dat guilie oew jassen in m'n
goeie kamer over de stoelen hangt, maar als
ik over 'nen dag of veertien heb schoon-
gemokt, dan blijven guilie daaruit, horre!"
Pats! De smaak van m'nen eersten teug
koffie was al bedorven. Bah, menschf wie
aan een Chineesche moeder of grootmoe
der; een Chinees, die te donker van kleur
is uitgevallen, wat wel te wijten zal zijn
aan een inlandsche moeder of grootmoeder;
een inlander met Arabische gelaatstrekken
en soms ziet men er menschen, die men
met geen mogelijkheid meer tot het een
of ander ras kan brengen. Ze hebben alle
mogelijke verschillende raskenmerken in
zich verecnigd.
Nederlandsch wordt er door inlanders en
Chineezen vrij veel gesproken. Er zijn na
melijk twee inlandsch-Hollandsche scholen
en twee Chineesch-Hollandsche scholen. Ook
wonen er vele Amboineezen. De bewoners
van Ambon gevoelen zich Nederlanders en
zijn daar trotsch op. Een groot gedeelte hun
ner spreken dan ook zeer goed Neder
landsch.
1 Is bedrijvig in de haven!
Voor deze te Macassar gevestigde Amboi
neezen zijn er ook twee Amboineesche scho
len, want het onderwijs in Nederlandsch-
Indië is inderdaad een zeer bijzondere zorg
der regeering, Maar ook aan den handel
wijdt ze haar aandacht en de „naar Euro-
peesche verhoudingen) kleirie stad Macas
sar heeft een uitstekende haven, waar zelfs
groote schepen van 10.000 ton aan de kade
kunnen meren. Op Cclebcs bestaan echter
geen spoorwegen, maar wel uitstekende
automobiehvegen, die ver het binnenland
in voeren. Onder Nederlandsch bestuur zijn
er irrigatiewerken aangelegd, waarvan een
niet minder dan acht millioen gulden heeft
gekost. Maar dat geld brengt zijn rente op.
?r wonen te Macassar ook vele inland
sche Christenen, bij voorbeeld Amboineezen
en Menadoneezen. Ik zag echter ook een
moskee, een „missigit", zooals men dat in
Nederlandsch-Indië noemt, en enkele Chi
neesche, Boeddhistische tempels. In het
binnenland is een groot deel der bevolking
bij voorbeeld de Toradja's nog heiden.
Loos alarm.
Te Macassar heeft de gouverneur van de
Groote Oost zijn zetel. Deze heerscht over
een uitgestrekt gebied: Celebes en onder-
hoorigheden, de eilanden der Molukken en
Nieuw-Guinea, Timor en onderhoorigheden,
Bali en Lombok, een gebied, vele malen zoo
groot als geheel Nederland. Hij bewoont te
Macassar een aardig paleisje.
In Europa hoort men soms menschen, die
Indië in het geheel niet kennen, spreken
van de mogelijkheid van een opstand in
Nederlandsch-Indië tegen het Nederlandsch
gezag.
Te Macassar gelooft men aan die moge
lijkheid niet en het paleis van den gouver
neur wordt er bewaakt door één politie
agent, die zich in het geheel niet ongerust
maakt.
J. K. BREDERODE
sprikt er nou mee zo'n winterweer al over
schoonmaak!"
„Ikke", gaf ze droog ten antwoord: „en
zwijg efkes stil", toen sloeg ze'n kruiske: „da'k
bidden kan".
't Was even heel stil. Ge hoorde de kachel
trekken, den wind langs de raam schuiven en
toen ineens 'n zacht lawijt van fijn gekraak:
regen, die teugen 't glas aansloeg.
Trui sloeg 'n kruiske, keek onderwijl vuil
naar den dag.
„Echt schoonmaakweer," treiterde-n-ik:
„goed om de griep op oewen nek te halen!"
,,'t Bleft zoo nie," zee Trui: ,,'t kan ieder
oogenblik omslaan. Zeg, Eeker, kunde gij
witten?"
„DéAr is toch gin kunst aan," zee 't man
neke mee eerlijke verwondering.
Dré III schupte me, onder de tafel, aan.
Toen knipte-n-ie 'n oogske naar me en dat
beteekende: den Eeker zit er al in!
„Neeë," piekte Trui boven water: „kunst Is
er niet aan, maar ik ken er toch 'n paar, wien
't kunstje veul te machtig is...!"
„Nou, dat zijn dan 'n paar groote stomme
lingen," zee den Eeker eerlijk en onschuldig
en hap! daar beet ie greet in den vetten
rand van zijnen kermenaai.
Trui leut! Dèt verstade.
„Nouja stommelingen," zee den Eeker
toen: „ze zullen 't nie geren doen. 't Is ook
'n akelig baantje!" Ha, docht ik, die hee van
Dré III ook 'nen schup g'ad.
„Beginde gij ook al?" vroeg Trui nijdig
aan den sproetenkoning.
„Wablief?" vroeg ie verlegen, mee 'nen
rooien kop.
Toen keek Trui mij mee toegeknepen, hei
melijke oogen zoo spottend aan en dan zee
ze, heel vriendelijk: „Eeker, als gij me pron-
tekes helpt bij m'nen schoonmaak, den huis
netjes wit, hier en daar 'n kwastje verf op-
douwt en vóór 't behang 'n bietje bijplakt, dan
krijgde, als we klaar zijn, van mij 'n schooné
vulpen, veur oew studie!"
Den Eeker vergat te schransen. De kom
koffie, waarmee ie „onderweg" was, bleef hal
verwege de tafel en z'nen mond steken, 't Man
neke wierd 'n bietje bleek van verrassing.
Dré III vergat ook deur te eten. Keek mij
'ns aan, mee z'n oogen vol verontwèèrdiging...!
Ook van verrassing! En ik, 'k zat ook efkes
betutterd. Die wijven toch! Vijf minuten ge-
lejen nog waren wij, mansvolk, 't mee malkaar
ééns daar op den guren weg, als mannen het
eens kunnen zijn. En nou...? Ik had er gin
woorden veur. Maar de kanten muts triom
feerde op 'n manier om uit oew vel te sprin
gen. En den verkochten-en-gezakten Eeker
zette toen z'n kom neer en 'n bietje heesch,
verklaarde-n-ie.
„Vrouw, ik zal witten en verven of de Ko
ningin hier komt logeeren. Wanneer mot ik
beginnen? Waar kan 'k kalk krijgen? Hebt
ge 'nen steuvigen borstel? 'k Zal ook 'n bol-
leke blauw deur den kalk ruuren, dan zulde
's zien hoe helder 't wordt!"
Sodemaerel dieën Eeker pakte-n-uit als
'nen Schoonmaak-profeet!
Ik gaai toch vanmiddag maar 'n propke
leggen in de Gouwen Koel, dacht ik.
En Dré III zee: ,,'k gaai dalijk Bles 'n
bietje-n-af rijen".
Trui zee niks. Die had den mond vol eten,
lachte naar den Eeker of ze verliefd op 'm
was, smikte, bromde, snorde als 'n poes.
„Dré?" vroeg ze toen aan m'n baaske:
„wat is 't beste merk veur vulpennen. Want
hjj krijgt 'n goeie, 'k hou nie van todden".
„Van vulpennen heb 'k ging verstajum,"
bromde Dré III.
,,'k Zal 't wel aan den bovenmeester vra
gen," loste den Eeker, die van heel de in
trige nog gin kèès gegeten had, 't geval op.
„Da's bestig," zee Trui: „da's eigenlijk ook
't sjecuurste adres, Eeker. Nog 'n kommeke
koffie, mee 'n lekkere snee krentemik toe?"
Sodemerakel, wat lagen den Dré en ik er
uit...! Wat was die ouwe bij de pinken.
En terwijl ze veur den Eeker 'nen dikken,
malschen krenten-botram afsnee, vroeg ze
mij: „gij ook?"
„Jawel."
„En gij?" teugen Dré III.
„Jawel."
Weer kreeg ik, onder tafel, 'nen schup en
m'nen lev°r spartelde! En maar zuur kijken,
net als inijn baaske.
's Middags ben ik gaan proppen. Veul leut
g'ad en heel de zaak van den schoonmaak
vergeten.
Maar als ik van de week thuis-gerejen
kwam, mee den groentenwagel, dan
Laat ik 't zóó vertellen: 't bleef de heele
week koud! Grimmig weer. En als ik, na den
eten, nog 'n uurke in den akker gewerkt had,
dan kwam ik teugen half zeuven vertind
thuis .Zóó zuur bleef 't.
Van de week, Woensdag om 't sjuust te
zeggen, ree ik op huis aan, mee de beste be-
doelings. Goed verkocht, gèèf zaken gemokt,
den arbeid bekanst gedaan veur deuzen dag,
na den eten nog 'n uurke groenten-uitdoen
en dan 'nen ganschen avond rust„vort
Bleske, de vrouw wacht mee ons werm maal",
riep ik, vlak bij huis. Den beest trok van
plazier den wagel uit m'n handen haast, ik
draaide 'm bijtijds en lijk 'n schip de haven
inzeilt, zoo gierden wij den inrij deur, den erf
op. En toenOf 'k 'n pats veur m'nen
kiezen kreeg!
Heel den erf stond vol mee m'nen huisraad,
torenhoog gestapeld, tot de takken van den
notenlèèr. 't Schol 'n horke of ik had heel
m'n huihouwen aanpuin gerejen. Veur ik
af laaide gong 'k 'ns binnen kijken. In 'n stem
ming, 'n stemming om revolutie te maken.
Om heel 't kot wijers af te breken! Den eer
ste dien 'k zag, was den Eeker, bovenop 'nen
trap, wit h 'nen stucadoor op Zaterdag
middag. En 'n bekkes als pap mee bruine
suiker. Want z'nen sproetenkop was nou nog
extra gevlekt mee duuzend kalkspetters.
Daar bovenop z'nen bos rosse stekels, stijf
van den kalk 't manneke zag er uit als 'n
reclameprent teugen den mot, vèur 't ke-
bruik.
„Dag baas," zee-t-ie: „we eten In 't ach
terhuis."
„Zoo. En slapen? Doen we dat op den erf
vannacht?"
Daar kwam Trui aan. Om mee gin tang
vast te pakken. En 'n paar oogen...! Troebel
van de drukte.
Ze zég me maar amper, „Schiet nou maar
op," zee ze, „hou dat jonk nie van z'n werk,
oew eten staat gereed naast de pomp."
„Zoo? Zoozoo? Dat zal vetten sjuu geven
denk 'k!"
'k Draaide me om. Moest den wagel nog
gaan leegen. „Eeker, waar is den Dré?"
„In den akker, baas. 'k Heb 'm van heel
den dag nie gezien trouwens".
Maar als ik buiten kwam, tenminste éénen
meevaller! Dré III had den wagel al afge
tuigd, sjuust smeet ie de leste manden mee
'nen smak 't schuurke in.
„Gin goeien zin, Dré III?"
„Gjj wel, Dré I?"
„Ga maar rap naar binnen. Den diner is
geserveerd in den gootsteen!"
„Zoo," zee-tie. „En we eten zekers uit den
p...pot?"
En dat kwam er zoo nijdig en vlot uit bij
dat jonk, da'k ineens in den lach schoot.
Trui had 'nen stamppot klaargemokt. Al
licht. Als die wijven iets bijzonders om handen
hebben, maken ze stamppot. Aan den wagel:
„och, geef me maar wat savoyen Dré, 'k heb
de naaister vandaag, 'k zal maar mee 'n
stamppotje volstaan."
Of: „Zuurkool bij oe? 'k Ben aan den wasch.
v\ e zullen 't maar mee 'nen stamppot doen
vandaag." Of: „hoe is den boerenkool? Geef
me maar 'n zooike. 'k Mot van den middag
uit, zo'n stamppotje is makkelijk."
Neeë, stamppot is heel goed eten, maar
als ge zoo langs de deuren komt, dan krijgde
van stamppot toch ginnen hoogen dunk...!
Ik gong naast de pomp zitten aan de recht
bank zoogezeed, den Dré nam 'nen omgekeer
den stalemmer als tafel en 'nen plavuis als
zetel, den Eeker bleef op den trap zitten en
Trui at aan den anderen kant van 't aanrecht.
Dré JII, daar op den grond, mee den rug
naar ons toe, gaf op zijn manier 'n soortement
van manefestatie teugen den schoonmaak.
„Zeg Dré," riep den Eeker onder 't maal:
„wilde gij me dalijk 'ns efkes helpen mee
't beddegoed, asteblief? De bedstee is nou
droog, 't kan naar binnen!"
Maar Dré III gaf gin asem, eerst. Toen
antwoordde-n-ie zuur: „als ik dan ook 'ns
schrijven mag mee jouw vulpen."
Trui en ik keken malkaar 'ns aan. Schoten
in den lach om dieën kleinen baas z'n kwaaie
bui.
Ineens zee-t-ie weer: „bah!" en mokte 'n
beweging of ie iets wegsmeet.
„Wadisda?!" schrok Trui, die altvj erg
kiem op 'r eten is.
,,'Nen vetten spinnekop," zeer Dré III: „z'n
pooten bewogen nog! bah! Zuurkool gestoofd
in aftreksel van vetgemeste spinnekoppen,
opgediend op 'nen omgekeerden emmer,
spécialité de la maison".
En dat gong allegaar zonder lachen, gulzig
schransend en foeterend.
Trui zat 'r eigen te verbijten. Ik lachte me
tranen. Den Eeker glee van z'nen trap af.
„Als ge hier komt liggen zal 'k oe oprapen,"
zee Dré III, den ennigste die niet schrok. Den
Eeker stond op mee in elke hand 'n helft van
z'n bord. „Wie zich verheft," preekte den
Dré: „zal vernederd worden." En toen: „leg
dat bord veurzichtig op den mesthoop, Eeker
en zurgt dat er niks aan komtaan den
mesthoop! Want die is 't enigste dat nog
gèèf is, hier!"
En zoo, amico, sabotteert Dré III den
schoonmaak. Terwijl den Eeker ginnen steen
op z'n plek laat. Hij wit, schrobt, verft,
schuurt, teert ik denk als den schoonmaak
gedaan is, dat we dan den Eeker wel 'nen
nacht te weken meugen zetten in 'n vet
zipsoke. Ik begin werendig z'n vertrouwde
sproeten te missen.
Kom, ik schei er af. Schrijven op 'n wasch-
plank, onder den steert van 'n koei, valt nie
mee! DRé.
Scheidsrechtert houden een spelregel-avondje