c:
PHILIPPIJNEN
Duitschland de pionier
van een beleren vrede
De Brabantsche Briet
eens vrij worden....
Japan bondgenoot van
Duitschland en Italië?
van
Als de
„Iedere oorlog wordt
op zee beslist"
„De as, de sterkste militaire
macht ter wereld''
Laatste telexbericht
PUBLICATIE
Welke taal zal
de Philippino
dan spreken
EEN PROBLEEM, DAT MEN NIET MET
EUROPEESCHE HERSENEN KAN
BEOORDEELEN!
MANILLA.
„De vrijheid voor de koloniën," dat was
een leus, die tien a twintig jaar geleden
in Europa opgang maakte. In Nederland
luidde die leus: „Indonesië voor de Indone
siërs" en er waren zelfs vele ontwikkelde
nienschen, die daarmede instemden. Als
men de wereld heeft bereisd en de toestan
den zonder partijbegrippen, zonder partij-
vooroordeelen heeft waargenomen, kan men
slechts het hoofd schudden over zulk een
leus en haar aanhangers. Deze „vrijheid"
is met een wettelijk besluit niet te berei
ken, want zulk een wettelijk besluit kan de
tallooze bezwaren en moeilijkheden niet te
met doen en die moeilijkheden en bczvva-
1Gtt. zljn 'alrijk en bijna onoverwinbaar.
De I hilippijnen zullen in 1946 hun vrij-
In 1946
De Spanjaarden hadden het onderwijs ge
geven in het Spaansch en deze taal is nog
de taal van de meer geletterde oudere in
woners. De jongeren spreken, ten minste
Manilla, vrij algemeen Engelsch. Op de
hoogere inrichtingen van onderwijs leert
men nog Spaansch als vreemde taal. Het
Engelsch wordt daar echter als de taal be
schouwd. De Philippino's spreken boven
dien allen nog een der vele landstalen.
Maar als men nu in 1946 de vrijheid en on
afhankelijkheid krijgt, ja, dan moet men
toch een eigen landstaal hebben. Men kan
toch moeilijk het Engelsch als „officieele"
taal aannemen en alle wetten en verorde
ningen schrijven in die taal. Tot nu toe ge
beurt dat, maar thans zijn de Philippijnen
nog een Amerikaansche kolonie. Hoewel,
geheel de officieele taal is het Engelsch
niet, want het deelt die eer met het
|Spaansch, de taal van de vroegere meesters.
*n de volksvertegenwoordiging wordt En-
Verkeer in de
omstreken van
Manilla.
heid en onafhankelijkheid krijgen en er zijn
tallooze onpartijdige toeschouwers ter plaat
se, die bij dit denkbeeld bedenkelijk het
hoofd schudden.
Toch betreft het hier slechts een betrek
kelijk kleine groep eilanden, waarvan den
omvang en het getal der inwoners niet te
vergelijken is met bijvooreeld Neder-
landsch-Indic of het onmetelijke Britsch-
Indië. Er worden „slechts" een tiental talen
gesproken, terwijl daarentegen in Engelsch-
Indië 250 verschillende talen worden ge
sproken, zonder de soms sterk onderling
verschillende dialecten te rekenen. Maar er
is niet alleen het verschil van taal, er is
het verschil van ras en van godsdienst.
De meuschenrassen op de Philip
pijnen.
Vreemdelingen, die naar de Philippijnen
komen, zien meestal alleen de stad Manilla
en het eiland, waarop deze hoofdstad der
Philippijnen ligt. Zij krijgen dan den in
druk, dat de geheele bevolking Christelijk
is, maar er bestaan op andere eilanden
der Philippijnen nog Mohammedanen en
zelfs heidenen. En dan de verschillende
lassen! De menschen te Manilla doen het
meest denken aan Indo-Europeanen, maar
nu en dan ziet men er totaal andere typen
afkomstig van andere eilanden. Het meest
opvallend van hen zijn een soort „negro
ïden", afkomstig van het eiland Negros, dat
ongeveer in het midden van de eilanden
groep ligt. Het is een klein, stevig ge
bouwd ras, dat door gelaatskleur, gezichts
vorm en haargroei meer aan Afrika, dan
aan Azië doet denken.
Hoe komen die menschen daar? vraagt
men zich af. Over de verschillende theorie-
en, die hiprover zijn ontworpen, zal ik hier
niet ingaan.
Die verschillende menschengroepen staan
niet op hetzelfde peil van geestelijke ont
wikkeling en bovendien, zij hebben ver
schillende talen.
Bij toeval
De Amerikanen zijn feitelijk meer bij
toeval aan deze kolonie gekomen. Ruim
veertig jaar geleden begonnen zij een oor
log tegen Spanje om de toestanden op
Cuba, dat toen nog een Spaansche kolonie
was en dicht bij het Amerikaansche vas
teland is gelegen. Cuba was in opstand te
gen Spanje en Amerika sprong de opstan
delingen bij.
Ook op de Philippijnen was het toen ru
moerig en hcerschte verzet tegen de Spaan
sche overheersching, maar dat liet de Ame
rikanen tamelijk koud, daar de Philippij
nen ruim twaalfduizend kilomeiers ver
weg liggen.
Toen het echter tot een oorlog met Spanje
was gekomen, besloten de Amerikanen ook
op de Philippijnen de Spanjaarden aan te
vallen De strijd daar duurde slechts kort.
Binnen het uur delfde de Spaansche vloot
van verouderde schepen zonder ver dragend
geschut te Manilla het onderspit tegen de
moderne Amerikaansche schepen. Tn dien
zeeslag in de baai van Manilla bedroegen
de verliezen der Spanjaarden zeshonderd
man en daarop heschen ze de witte vlag.
Van de Amerikanen werd er niet éen ge
dood of gewond.
philippino's verslagen.
Bij den vrede verkegen de Amerikanen
ook de Philippiinen in hun bezit en moch
ten daarna oorlog gaan voeren togen de
Philinpino's. die hun vrijheid begeerden.
De Philippino's werden verslagen: de Ame
rikanen onderwierpen alle eilanden en be
gonnen mot de boste bedoelingen daar te
reeeeren. Heel veel goeds hebben ze daar
gebracht, o.n. hotore hygiënische toestanden
en heter onderwijs. Het middelbaar en hon
ger onderwijs wordt gegeven in het En
gelsch.
Welke andere taal hadden de Amerikanen
moeten kiezen? Er is op de Philinr>unon
geen algemeene taal. die door alle Philippi
no's gesproken wordt.
gelsch en Spaansch gesproken. De inland-
sche talen zijn er ook geoorloofd, maar re
devoeringen, gehouden in een dier talen,
worden dan vertaald in het Engelsch en
het Spaansch.
Men wil thans een eigen officieele taal
invoeren, een der landstalen en het sterkst
is de beweging voor het „Tagallo", een Ma-
leische taal, die in Manilla en omstreken
het meest verbreid is. Er zijn stemmen op
gegaan, die beweren, dat die taal als „of
ficieele" taal ongeschikt is wegens ha.ir
armoede, maar geen der inlandsche talen
is rijker. Een Manilleensche uitgevers
maatschappij heeft daarom een prijsvraag
uitgeschreven voor .de beste vertaling in
het Tagallo van de... Don Quichotte, dat
meesterwerk der Spaansche letterkunde.
Waarom niet een vertaling van een der
meesterwerken der Engelsche letterkunde,
bij voorbeeld een vertaling van een van
Shakespeares werken? Uit de keuze van
het werk zou men af kunnen leiden, dat
de Philippino's zich in hun geest nog meer
verbonden gevoelen met hun oude mees
ters, de Spanjaarden, d,an met bun nieuwe
meesters de Amerikanen.
Europeesche hersenen even uit
schakelen!
In Juni a.s. zal de bekroonde vertaling
van de „Don Quichotte" aangeboden wor
den aan den president van het Philippijn-
scht gemeenebest (commonwealth) en kort
daarop voor het publiek in druk verschij
nen. Met deze vertaling zal men de we
reld bewijzen, dat het Tagallo wèl een rijke
taal is. Maar... het taalvraagstuk heeft hier
een geringere beteekenis dan in Europa. Als
men dit vraagstuk voor het Oosten beoor
deelt met Europeesche hersenen komt men
tot verkeerde gevolgtrekkingen. Ook in dit
opzicht versschilt het oosten hemelsbreed
van het westen, wat verband houdt met
het feit, dat de Oosterlingen een bijzondere
aanleg hebben voor talen. Men bemerkt
dit verschijnsel reeds binnen de grenzen
van Europa. Van de Europeesche volken
hebben de Slaven, Russen, Polen, Tsjechen
enz., den meesten aanleg voor talen.
Rijk scheldwoorden-arsenaal.
Hier, te Manilla, is er bijna niet één
mensch, die slechts één taal spreekt. Als
er bij voorbeeld twee koetsiers ruzie heb
ben (het gebeurt zelden, want de menschen
zijn hier gemoedelijk), dan begint de scheld
partij gewoonlijk in het Tagallo, maar al
spoedig komen Engelsche scheldwoordeu en
Spaansche en dan wordt de strijd voortge
zet in het Vesayo, het Vangasinan, het
Ilocano, het Kapangpangan en daarmede is
gewoonlijk het arsenaal nog niet uitgeput.
De strijdende partijen kennen al die talen
vermoedelijk niet grondig, maar de scheld
woorden in die talen kennen ze wèl. Ik heb
zoo'n woordenstrijd eens bijgewoond in ge
zelschap van een Philippino, die behalve
Engelsch en Spaansch verscheidene talen
van het land kent. zoodat hij het verloop
van den strijd kon volgen en mij inlichten.
Het vermakelijke was, dat elk der strijden
de partijen den strijd wildde overbrengen in
een taal, die hijzelf goed kende, maar waar
in zijn tegenstander zwak was.
Neen, in het Oosten geldt niet: de taal is
gansch het volk.
J. K. BREDERODE.
Een uitspraak van den opperbe
velhebber der Duitsche marine.
De opperbevelhebber van de Duitsche ma
rine, groot-admiraal Raedcr, heeft te Bruns-
wijk het woord" gevoerd in het kamp der
rijksleiders van de „Hitlerjeugd". Hij ver
klaarde o.m. dat men juist het slagschip
thans niet kan missen, daar het alleen in
staat is de heerschappij ter zee te verove
ren en te verdedigen. In dit verhand noem
de Jkejler het ccp geldigcn stelregel, dat
iedere oorlog met een zeemacht op zee
wordt beslist. Hij wees er op, dat het ter
harte nemen van dezen stelregel eens een
beslissende rol zou kunnen spelen in den
strijd om het bestaan van Groot-Duitsch-
land. In vredestijd is een der bélangrijkste
taken het in stand houden van de verbin
ding tusschen het vaderland en de Duit-
schers in het buitenland.
De overige wereld moet kiezen.
Minister Goebbels heeft gisteravond te
Keulen in de tentoonstellingshallen
een rede gehouden. Hij gaf een overzicht
van den politieken toestand en zeide, dat
het nieuwe, sterke en machtige Duitschland
in geloovig vertrouwen op den Führer en
zijn goed recht en in het zekere besef van
de onoverwinnelijke kracht der volksweer
macht de verdere ontwikkeling met kalmte
tegemoetziet. De wereld moet thans de on
verbrekelijke eenheid van Duitschland aan
vaarden als een feit, waarin geen verande
ring valt te brengen. Wij zijn aldus Goeb
bels vastbesloten ons recht als wereld-
mogendheid van rang te doen gelden. De
Duitsche opstanding, hoe machtig zij ook
is, behoeft geenszins een toestand van voort
durende onrust te veroorzaken, zooals van
andere zijde beweerd wordt.
Zij kan juist een basis voor de conso
lideering van Europa worden. Een weerloos
volk temidden van dit werelddeel verlokt
immers tot aanvallen en overvallen, terwijl
een sterke natie zeer wel bijdraagt tot be
houd van den vrede. Practisch gezien zijn
wij de pioniers van een beteren vrede ge
worden.
Goebbels sprak over het Duitsch-Italiaan-
sche verbond, dat Maandag geteekend zal
worden en zeide, dat daarmede voor de oo-
gen van het Europeesche publiek een
machtsblok zich manifesteert, zooals de
nieuwe geschiedenis van Europa nog niet
gezien heeft. Over het effect van dit «blok
behoeft men niet in twijfel te verkeeren,
want hier ontmoeten elkander niet slechts
twee volken in gemeenschappelijke belan
gen, maar ook twee revoluties met hetzelf
de doel.
„Wij zijn thans aldus zeide
Goebbels onder luide toejuichingen
de sterkste militaire macht ter
wereld geworden en de spil, die Ro
me en Berlijn verbindt, is onverbre
kelijk geworden.
Bij ons kan geen paniek ontstaan. Het
Duitsche volk wil geen oorlog. Het staat met
het geweer bij den voet. Maar het is vast
besloten zijn vitale rechten te beschermen
en te verdedigen. Het weet, dat het bij de
verdeeling van de wereld tekort is geko
men, en de wereld moet inzien, dat dit op
den duur niet zoo kan blijven, en daarnaar
inogt zij handelen. De 1'ührer is een vriend
van den vrede. Hij wil werkelijk den vrede.
De ophitsers tot den oorlog zouden een
verschrikkelijk lot over Europa brengen,
wanneer zij Duitschland er toe zouden dwin
gen zijn leven te verdedigen. Zij zullen Eu
ropa zijn gelukkigsten tijd verzekeren, wan
neer zij den belangrijksten levensaanspra
ken van het Duitsche volk recht doen. De
keuze ligt bij de anderen, niet bij ons."
Uit welingelichte bron te Tokio verneemt
men, dat minister-president Hiranoema zich
veel moeite geeft om tot 'n beslissing te ko
men ten aanzien van het Anti-Kominternver
drag. De Japansche regeering hoopt te kua-
nen aankondigen, hetzij, dat Japan zich bij
de spilmogendheden zal voegen, hetzij, dat
een bondgenootschap met Duitschland en
Italië zal worden gesloten, indien de Japan
sche voorstellen door Rome en Berlijn wor-
den aanvaard.
De politieke bedrijvigheid zal vandaag zeer
groot zijn. Belangrijke beslissingen schijnen
verwacht te kunnen worden.
Na de bijeenkomst van het kabinet heb
ben de ministers van oorlog en marine een
half uur geconfereerd. Hiranoema is na een
onderhoud met Konoje door den keizer ont
vangen.
STEUNVERGOEDING ERWTEN EN
VELDBOONEN.
De Nederlandsche Akkerbouwcentrale
maakt bekend, dat de steun vergoeding voor
erwten van den oogst 1938, gedenatureerd
van 15 t.rn. 20 Mei 1938, zal bedragen f 1.60
per 100 kg. vooi groene erwten, door han
delaren gedenatureerd en voldoende aan het
standaardmonster van kwaliteitsklasse C en
f 1.10 per 100 kg. voor voedererwten,, gede
natureerd door telers, die deze erwten zelf
hebben geteeld.
De steunvergoeding voor vcldboonen van
den oogst 1938 in genoemd tijdvak door te
lers of handelaren gedenatureerd en vol
doende aan de kwaliteitseischen, zal f 1.50
per 100 kg. bedragen.
's-Gravenhage, 19 Mei 1939. (Adv))
ALKMAAR, 19 Mei.
Kaasmarkt. Aangevoerd 32 stapels,
zijnde 120.000 K.G. Fabriekskaas kleine f 18.
Handel goed.
ALKMAAR, 19 Mei.
Op de heden gehouden Graanmarkt waren
in totaal 156 H.L.'s aangevoerd, waarvan
soort en prijzen als volgt: 9 H.L. voertarwe
6.90, 60 H.L. gerst 8.371/2.. idem chev. 8.50
8.60, 49 H.L. haver 6.50—7.60, 21 HL boonen,
wo. bruine f 30—38, citroen f 14—28 en
witte boonen f 1830; 17 H.L. erwten, w.o.
kleine groene f 9.7511.50, groote groene
f 17, grauwe 3035 en vale erwten f 1215.
Alles per 100 Kg. Handel stug.
ALKMAAR, 19 Mei.
Aardappelen 2.20—2.70, aardbeien 18—33,
andijvie 1017, asperges 1640, bloemkool
I 25—33, idem II 1520, kropsla 1.60—3.80,
komkommers 6—12, prei 12.60—13.60, peter
selie 0.601.50, postelein 0.500.69, p.eulen
28-rabarber 1.107.10, raapstelen Ö.60
1.30, radijs 0.60—2.60, selderie 0.50—2,80, spi
nazie 0.20—1, snijbooncn 33.tomaten 16-—
21, uien 3.50—i, wortelen 8—18, witlof I 13
14, idem II 9.
BROEK OP LANGENDIJK, 20 Mei.
300 kg. D. witte kool 3—3.70; 1825 kg. bie
ten 0.702.50; 5800 bos rabarber 33.50;
250 kg. aardappelen robijnen 1.76—1.90.
NOORDSCHARWOUDE, 20 Mei.
15200 Kg. D. witte kool f 2.50—4.30. 1300
Kg. bieten f 13, 700 Kg. blauwe Eigenhei
mers f 1.30—1.60.
Ulvenhout, 17 Mei 1939.
Amlco,
Zoo rap als ik van
den morgen in de
bedstee wakker wierd
ia.n hoorde-n-ik den
regen om ons huis. 'n
Smeuig geruisch
knisterde over den
notenleer. Zware
droppen trommelden
uit de dakgoot op de
afwateringsplank van
de buitendeur.'t
Regengeritsel op de
dakpannen suisde
heimelijk boven m'nen kop, of duuzend muis-
kes retireerden over den zolder. En deur den
huis wemelde onderwijl 'nen schemer, dat
alleen den zekeren tik van de steertklok me
houvast gaf in deuzen onbestemden stond van
vagend licht en vezelend gerucht. W arm van
den slaap voelde-n-ik den killen mergen vegen
over m'n gezicht; plekken aan m n oogen,
zooda'k ze dicht moest knijpen. Duidelijker
hoorde-n-ik nou 't malsche regengekletter en
ik „zag", mee m'n toeë oogen hier in de vei
lige bedstee, hoe deuzen natten Meimergen
over de groenblinkende akkers en velden
toog. Hoe ie ziggelde over 't koele geblaart,
diep in de oksels van 't jonk gewas; drong
in den zwarten eerde, die warm is onder 't
sterke loof.
Toen was ik eigenlijk pas wakker. Meteen
dompten in m'nen kop verwaaide klokke-
slagen van onzen toren, die plat vielen op de
natte waereld. 'k Telde, 't Gong langzaam.
Maar vaster en kwieker tampten toen de
slagen uit de steertklok, vijf keeren, in den
ritsel en den schemer, die kroezelden deur den
huls.
't Regengerucht verstierf. Alleen de vette
droppen uit de dakgoot plompten nog teugen
den deurdorpel; lekten van de forsche noote-
blaren in den klederigen eerdbojem van den
erf.
Droppen- en klokketikken hamerden zacht-
kens teugen m'nen kop.
„Eruit!" Deus gedacht droppelde-n-in m'n
begrip. „Eruit." Maar Trui? Zou 'k ze nog
maar nie 'n kwartierke..., ze lag nog zoo...
„Tijd, Dré," zee ze ineens. Meteen zat ze
rechtop. „Woddeweur."
„Wablief
„Waddeweer!"
„Goeie veur den akker."
„Dadist."
Zoo, amico, zijn de gedachten van den boe-
renmensch, zoo rap als ie 's mergens z'n oogen
opendoet, bjj z'n gewas.
Als ik in 't achterhuis kwam en de deur
losgooide, dan bespeurde-n-ik 'nen geluidloo-
zen regen, die als nat stuifsel deur de Schep
ping werlde. Lijk 'nen lochten electriek prik-
kelde-n-ie m'n vel. Maar van 't geblaart lekte-
n-ie af in glazen pijpkes.
Laag hongen de lochten boven de velden.
Weinig dag viel te bekennen. Alleen 'n dikke
stilte, die hartig rook van water. Water, dat
werlde deur de zilveren ruimten; water dat
ritselde in 't geblaart; water dat zoog in den
eerde; water dat schuimde langs de muren
uit overvolle goten.
Water, 'water, waarvan den heelen buiten
blonk onder 'nen zilveren schemer, die tin
telde deur de natte stuivings.
God, wat 'nen groeienzamen dag hong daar
over de weareld. Mocht daar vandaag nog 'n
zonneke over komen, dan 'ns efkes turen
naar de enders! Hah! Ten westen, daar zou
'k gezeed hebben g'ad, dat de locht al dunner
wierd. Kleurloozer, lijk water in den dag. 't
Windeke ruimde naar 't Zuiën, docht me. Den
smoor uit m'n pijp krulde den notenlèèr in.
Ja! Ja, dat wierd goeie! Eer 't tien, elf uren
was, misschien eerst nog 'n kledderbui om den
hemel schoon te spoelen, maar dan, maar dan
zou den natten eerde gaan broeien, 't loof
gaan dampen onder 'n steuvig zonneke, let
op! ziede wel! 'Nen mearel sloeg aan. Nóg
'ns. Toen schalmeide zijn fluitgeklater deur
den peerlgrijzen mergen, da'ik zekerheid kreeg
in m'n weersveurspelling.
Ochja, amico, ik docht dat zoo. Enne't
kwam uit ook! Ik weet wel: daar zijn stadsche
defitghedens, die 't nie goed kunnen verkrop
pen als den boer in wat blijen overmoed 'n
dergelijke „zekerheid" zoo stellig bepaalt,
maar wit kunnen de menschen teugenwoor-
dig wèl van malkaar uitstaanMen ver
moordt en verbrandt malkaar als den een
'nen polis meer kan afsluiten dan den
anderEn dieën dorst naar malkanders
bloed begint bij de hoogstgeplotsten in de
waereld, die malkaar haten als vergif, in den
na-ijver om 't Menschdom den Vredespalm te
kunnen aanreiken, (zeggen ze). En dat ein
digt bijja, bij wien?
Dorst naar malkanders bloed is de drijfveer
van deus Menschdom z'n acties.
Ginnen botram, gin plekske onder de zon,
neeë, malkaars ongeluk! da's 't streven van
den modernen mensch! En 't komt vort uit 'n
vervloekte eerzucht, die gekerfd ligt in de
verbeten, bleeke koppen. Die vastzit in de
kouwe, doffe oogen. Die naar buiten komt in
onbeschoftheid, in onmatige critiek, in laster,
in minachting, in elke daad en in elk woord
en in elke beweging jegens den evennoste. En
dat gaat niet om 'nen botram!
Botrammen zijn, in 'n soortement van be
grijpelijk dierlijk eigenbehoud, al zóóveul van
malkaar gestolen, als veugeltjes vliegen heb
ben opgevreten.
't Gaat om de „eer". En kunnen we die
eigens nie voldoende behalen, dan probeeren
we de eer van den evennoste af te rooven!
Stom tijdverdrijf.
Want evenmin als we eigens beter kunnen
zien deur 'n ander de oogen uit te slaan, even
min kunnen we ons eigen verrijken mee 'n
ander z'n eer.
Tjaaiets anders wordt 't, als we „ge
lukkig" kunnen zijn, omdat we den ander blind
sloegen. Maar zou de zon veur ons schoonder
schijnen, als 'n ander ze nie zien kan
Maar laat ik nie van m'n chapiterke dwalen.
Ik sprak daar van de zon en vaneigens denk ik
nou verom om m'n weersveurspelling, die zoo
kostelijk uitkwam.
Als ik in de stad kwam aange...dreven, mee
'nen wagel die zwaar was van 't water, 'n broek
die om m'n beenen sloeg als 'nen natten dweil,
m'n schouwers wogen van de broekgalgen,
dan begosten de lochten toch steeds meer te
klèèreh. Nou en dan schaafde 'n bleek water-
zonneke langs de wolkenflarden die dunner en
dunner uit malkaar plozen als flierende rafels.
M'n eerste klantje.
Als ik aanbelde liet 'nen franje van water-
peerls los van m'nen mouw. M'nen kop voelde
n-ik blinken van den regen. Maar in m'nen nek
wierd 't lekker warm van de zon, die efkes
deur 't wolkenspelsel kwam gegluuurd lijk 'nen
blooten teen deur 'nen dungesleten rok. Terwijl
ik m'nen kop en m'nen nek ten raauwste af
droogde mee m'nen zakdoek gong de deur open
en 'n bleek wefke, mee groote oogen n'en dun
nen, kleurloozen mond, stond daar teugen den
donkeren achtergrond in den deurlijst: 'n schil-
derijke, genaamd: „regendag". Of „pest in".
„Mergen, juffrouw, wat zal 't zijn vandaag,
asteblief
„Zijn oew eerpel nog zoo vrekt slecht as gis
teren?"
„Ja, juffrouw. Maar daar zijn deus tij gin
betere! Nog efkes en dan komen de nuuwe!"
En plazierig keek ik naar de locht, waar 'n eer
ste plakaat blaauw teugen gesmeerd leek.
„NuuweZal me wat lekkers zijn mee
al dat rotweer!"
„Juffrouw, dit wirke is er mee 'n scherke
veur geknipt! 't Kan nie schonder!"
„Als ge soms aangebeld hebt, om me in
m'n smoel uit te lachen
„Volstrekt nie, juffrouw, volstrekt nie, hoe-
veul kwaai eerpel mag 't zijn, asteblief?"
„Blomkool bij oe?"
(Ojissesvanmaraante, docht ik).
„Jawel, juffrouw".
„Kost ie?"
„Ehhumehzeuven stuivers".
„Per?"
„Perstuk".
Ze verzon. In haar oogen kwam 'nen giftigen
gloed. Hóe zou ze me nekken?
Toen kwam 't. Heel anders dan 'k vermoe
den kost.
„Hoe lang komt ge hier al aan de deur?"
„KijkenDa's gaauw 'n jaar of tien,
ee? 't Was in 't jaar dat oew oudste z'n com
munie dee, witte nog wel?" ('k Zee er dat maar
bij, want 'k had 't jonk 'nen paternoster ge
geven toen. Misschien
„Sjuust! Twaalf jaar, want ons Truus is nou
drie-en-twintig en
„Waar blèft den tijd, juffrouw, ee?"
„En in die twaalf jaren hebt ge me al duu-
zenden keeren afgezet, maar zoo'n oplichterij!
zeuven stuivers veur 'n blomkooltje... neeë!
DSAr moest de pliesie naar kijken! Da's het
topp-ppunt van bedrog. Bèh!"
Wat moest ik doen...? Dat kooltje in die
bleeke tronie gooien Stik-m'n-hartje zeg
gen? Of verklaren? De beleediging slikken?
De meesten zijn zoo teugenwoordig. Ik kan
toch m'nen groentenwagel nie offeren aan dat
tuig?
Duuzend gedachten schoten deur m'nen kop.
Ik voelde m'n zwaarnatte kleeren niemeer.
Zag 't zonneke niet meer. M'nen kop prikte.
„Ja! Nou stade mee oewen bek vol tanden,
ee?" zee ze toen zegevierend.
'k Had 't.
„Wablief, juffrouw? Nim me nie kwalijk,
da'k nie geluiterd heb, ik stond oe zoo aan
te kijken... 't viel me ineens op, dat ge'r niks
goed uitziet, mensch. Zoo wittekes... oew lip
pen zoo... blaauw. Ge hebt 't toch nie... aan
't hart?!" vreog ik angstig-zachtjes. ,,'t Is
maar, dat ge 't wit, ee? Als ge veurzichtig
zijt, oew eigen nie opwindt, nie kwaadmokt,
dan kunde er nog best ou mee worden. Wat
moeste ook elwaar hebben gehad? 'n Zooike
spinazie? Van den kouwen grond? Zeuven
cent 'n volle ben, juffrouw, mee 'nen toren
erop. Bar gezond. Eénen kluts vitaminekes!
Best veur 't... bloed... en... zoo."
„Je-je-je-ja, da's goed, Dré, de-de-das we-
we-wel-goed ja!" zee ze zenuwachtig.
Ik laaide de ben belachelijk vol veur die
paar centen en zee: „Kek's aan, mensch, daar
kunde oew eigen gezond aan schransen veur
zeuven spie! Nog wa-d-eiers? Kersversch! In
't ziekenhuis vèchten ze 'r om!"
„Ge-ge-goed! Ja, tien! Kosten ze, Dré?"
„Zes centjes maar" (de markt is vijf, maar
dieën spinazie moest er uit!).
„Da's goed. Gift 'r maar vijftien."
„Asteblief, juffrouw."
„Hebt ge eiken dag bij oe?"
„Watte?"
„■"ersche eiers?"
„Jawel, maar ze zijn meestal besteld, veur
zieke en zwakke tobberds, ee?"
Amico, ik kost 'r onder m'n petje vangen.
Want, ochirrekes, ze léven zoo geren, die mis
punten, die 'n ander tot den dood koejeneeren!
Rooven van z'n eer.
Als ze nou 'n week fatsoenlijk blijft, zal 'k
ze weer „beter" maken mee 'n smoesje. Maar
dat zal wel losloopen, aan dat frummes heb
ik voorloopig gin kind meer.
En 't zonneke scheen, schéén, amico, 't stoof
de den spinazie dieën dag vijf duim uit den
eerde!
En zoo rijen we den zwaren wagel deur tij
en ontij, zoo laveeren we 'm deur 't hondsche
verkeer, zoo springen we om mee de bloed-
zuigerkes, die lekker droog binnen zitten en
't kwaje weer wreken op den mensch, die... er
deurhenen mot!
Maar dat er boeren zijn, die 't nie volhouwen
dat verstaai ik! Gij?
Kom, ik schei er af.
Veul groeten van Trui. Dré III, den Eeker
en als altij gin horke minder van oewen
t.a.v.
DRfi.