XoS naait! 't HOEKJE OUDERS Tranen van de oesters. Schatten voor de menschheid Bij de parelduikers in de Zuidzee. Wat kost een „baby" Wat u doet, komt tot uzelf terug D VOOR DE Nadeden van het dubleven Parels! Dat zijn de tranen, die de oester diep onder het zeeoppervlak weent, omdat zij daartoe geprikkeld wordt door een in het lichaam binnen, gedrongen stofje. Een dergelijk stofje wordt door de oester omgeven met een merkwaardig sap, dat zich verhardt, zoodat het onschadelijk is gemaakt. Al tijd weer zullen de menschen zoeken naar deze parels, die ook gekweekt kun nen worden, zooals dat bijvoorbeeld in Japan op onnavolgbare wijze gedaan wordt. MEN vindt op vele verschillende plaatsen van de wereld parels, maar vooral in de gebieden van de Stille Zuidzee, echter ook bij de Indische eilanden, aan de kust van Nieuw Guinea en West Australië. Op deze plaatsen zijn ne derzettingen ontstaan, die hun opkomst ge heel en alleen te danken hebben aan de oesters, aan de parels, die zich ontwikkel den in hun schelpen. Tot die plaatsen be hoort bijvoorbeeld Broome in Australië, een stad die bevolkt wordt door ongeveer 600 blanken en ruim 2400 Chineezen en Ja panners. Deze stad is gelegen in de zooge naamde Roebuckbaai. In de wateren van West en Noord-Australië komen de parel oesters vrij veelvuldig voor. Toch moet men zich daar niet al te zeer gouden ber gen van voorstellen, want de parelzoekers moeten dikwijls wekenlang met hun twaalf tot vijftien ton groote loggers op zee rond varen om nieuwe oesterbanken te vinden, waar zij met eenig succes op aanzienlijke winst kunnen gaan visschen. De kleine vaartuigen hebben een berg ruimte voor de duikeruitrusting en de ge vangen oesters op het voordek, een benard hok voor de bemanning van het schip en dan nog een afzonderlijke, ook verre van comfortabele kajuit, die maar net plaats biedt voor den eigenaar en den duiker. Maar deze parelloggers zijn de betrouw baarste vaartuigen, welke men zich kan denken. De visschers komen na een vaart altijd weer in eenzelfde haven terug, name lijk in die waar zij geboren zijn en waar zij zeer waarschijnlijk ook eens zullen ster ven. Wanneer de logger aan de kade gemeerd ligt, is het eerst zaak de kostbare lading aan wal te brengen. Dit geschiedt onder toezicht van een blanke. De bemanning brengt de manden paarlemoerschelpen van boord. Parelmoer, in wezen niets anders anders dan de schaal van de pareloester zelf, is overal een begeerd artikel. Daarom kan de bemanning er zeker van zijn, ook al levert een vaart geen kostbare, gave parels op, dat hun tocht toch niet tevergeefs is ge weest, want het parelmoer vindt altijd nog gretigen aftrek. En naar verhouding wordt er ook goed voor betaald. Men heeft glo baal berekend dat de jaarlijksche gezamen lijke winst aan parelmoer in de Zuidzeege bieden het viervoudige bedraagt van den omzet aan parels. Het zakelijke gedeelte, nadat een reis volbracht is, geschiedt overigens meestal zeer, zeer traag. Het is met den verkoop van oesters en parels ongeveer zoo gesteld als met de conservenhandel. Men heeft op de parelmarkt vaste prijzen voor elke plaats, voor het jaar, waarin gevangen werd, voor de kwaliteit. Natuurlijk zijn niet alle parels parels, dat wil zeggen men heeft kostbare en zeer goedkoope parels. Bij het taxeeren moet echter met zooveel factoren rekening gehouden worden, dat de verkoop van een kostbare „baby", zooals een dergelijke parel in de vaktaal van de duikers en handelaars heet, eenige over eenkomst vertoont met het afsluiten van een verdrag. Bij het zien van een waarde volle parel gedragen de handelaren of het nu Chineezen, Japanneezen of Arabie ren zijn zich als dwazen. De Europeanen doen in dat opzicht niet voor de gekleurde rassen onder. Dikwijls maakt men het mee dat in de haven een handelaar voor een speciale parel 1000, 2000 en meer Engel- sche ponden betaalt. Het duikersberoep wordt het meeste be oefend door bewoners van de Philippijnen, wijls verborgen gelegen oesterbanken te ontdekken. De oesterschalen zijn in vele gevallen zoo door alg en zeegras overwoe kerd, dat het ongeoefende oog deze zelfs op een halven meter afstand niet zou ont dekken. Maar tenslotte verraden de oes ters zich door een blauwachtigen glans van de binnenschaal. Wanneer de duiker maar eerst een oester heeft ontdekt, dan blijkt Het openbreken van de oesters aan boord van den logger. hij over het algemeen een heele bank ont dekt te hebben. Het is zeer wel mogelijk dat hij al sinds jaar en dag voorbij die plaats is gezwommen of geloopen zonder iets te zien. Want de inlandsche duikers De parelduiker van Ceylon. De duikers werken zonder apparaten. Daarom blijven zij slechts een enkele minuut onder water. door Maleiers en Japanners. De bewoners van Insulinde zijn, dank zij hun bijzondere taaiheid, het meest geschikt voor dergelijk werk, terwijl de bezitters van de schepen meestal Chineezen zijn. Of men op een jacht succes heeft met de vangst, dat is ge heel afhankelijk van den moed en de han digheid van den duiker. Voor alles is een eerste vereischte dat hij over een langduri ge routine beschikt. Want het is geen ge makkelijke zaak op den zeebodem de dik- De duiker op den voorgrond Is juist boven veertig seconden onder het gekomen, nadat hij één minuut en vijf en wateroppervlak is geweest. wandelen inderdaad op den zeebodem. En vooral de duikers aan de Australische kust, die werken met een modern duikerpak en hun oogst geregeld in manden omhoog la ten hijschen. Langs de kusten der Malei- sche eilanden, dus ook in ons Indië doen zij het zonder duikeruitrusting. Het behoeft geen betoog dat deze wijze van werken veel gevaarlijker is. Alvorens de duiker te water gaat, haalt hij diep adem, onmiddel lijk wordt de neus afgesloten en snel duikt hij omlaag. Slechts enkele seconden kan hij onder water zoeken en zijn schatten verza melen, dan moet hij weer naar boven om „op adem" te komen. Vele korven met oesters worden na elke vangst geopend. Op het dek hoopen zich de blauwe schalen op, want lang niet altijd worden parels gevonden. Maar op een goe den dag is het geluk met hen geweest en vinden zij inderdaad een of meer parels. Op het dek zitten de duikers achter de bergen oesterschelpen en stooten mecha nisch hun mes tusschen de twee schelpen, werktuigelijk splijten zij de schalen open. Duizend maal hebben zij deze bewegingen gemaakt zonder eenig succes. Weer sprin gen de randen met een klik van elkaar. Er valt iets hards uit, het rolt over het dek: een groote parel. Wanneer de parel genoeg is bewonderd door de leden van de beman ning, bergt de eigenaar hem veilig op in zijn tabakszak, die hij op het lichaam draagt. Men kan beter het zekere voor het onzekere nemen. Duikers beleven opyvindende avonturen. En zij kunnen zelfs, wanneer zij zich aan de waarheid houden en zich niet te buiten gaan aan het zoogenaamde visschers- of ja gerslatijn, zeer interessante dingen vertel len. Die verhalen concentreeren zich over het algemeen om den inktvisch, die gere geld loert om zijn slag te slaan onder de duikers. Over het algemeen ontkomen deze door instinct en handig manoevreeren aan de grijpende armen van den visch. Wan neer zij maar het geringste vermoeden heb ben dat een dergelijk monster in de omge ving is, draaien zij zich vliegensvlug om en schieten, yoorzoover zij niet de gepant serde helm op het hoofd hebben, naar de oppervlakte. Maar wanneer zij gehuld zijn in een zware uitrusting, is dat niet moge lijk. In dat geval ontbrandt een manhaftige strijd. De duiker trekt onverwijld het mes uit de scheede en hakt op het monster in. Wanneer het geluk met hem is, verslapt al spoedig de kracht van de lasso-achtige ar men, die hem reeds gegrepen hadden. Had den zij een oogenblik later ingegrepen, zij zouden reddeloos verloren geweest zijn. Maar misschien is de strijd nog niet ten einde gestreden, wellicht grijpen zoo da delijk twee andere armen hem bij de voe ten, terwijl hij den greep van het eerste paar armen afslaat. Het is heel goed moge lijk dat in het laatste geval den man in den waren zin „beentje gelicht" wordt. In dat geval ligt de duiker vrijwel hulpeloos op den zeebodem. Dan is het met hem gedaan, dan kan hij niet meer naar boven getrok ken worden. Vele duikers werken jaren en jaren op een logger zonder ooit rijk te wor den. Enkelen onder hen slaan echter hun slag en worden dikwijls door een luttel aantal parels, rijk. Zij zijn met recht de goudzoekers van de zee. Slecht zaad kan geen goede oogst geven. Een radio-toestel kan slechts dat weer geven, wat over bepaalde golflengten wordt uitgezonden, en wel die golfleng ten, die het toestel in staat is, weer te ge ven, waar het op ingesteld is. Evenzoo komen tot ons menschen slechts die dingen, waarop wij ingesteld zijn. Ons geheele leven wordt beheerscht door de wet van oorzaak en gevolg en alles wat tot ons komt hebben wij op de een of an dere manier zelf uitgelokt. Verkeerde gedac'.ten of daden jegens anderen keeren als een boemerang tot ons zelf terug. Al veronderstelt U, dat TJ ge rechtigd bent om, in figuurlijken zin, an deren met steenen te gooien, door hen streng te veroordeelen of hard te behande- lens, weest er van overtuigd dat, niet temin, de gegooide „steenen" te eeniger tijd met verdubbelde kracht tot Uzelf zullen terugkeeren. Wanneer wij volkomen en uitsluitend op het goede zouden zijn ingesteld, zou niets anders dan goeds tot ons kunnen komen. Maar er bestaat geen mensch, bij wie dit het geval is; want zoo iemand vrij zou zijn van alle bekrompen gedachte, van elk ge voel van afgunst, vrij van twijfel en aanma tiging. Zulk een volmaaktheid is ondenk baar. Wel kunnen wij zooveel mogelijk stre." ven naar het goede in ons eigen leven, J het goede zoeken in anderen en in omstan digheden, en dit aanmoedigen. Een groote fout in menigeen, die te g0e- der trouw naar het goede meent te strev«a is, dat hij of zij zich op een voetstuk plaatst en meent, neer te mogen zien op anderen. Laat ons nooit uit het oog verliezen, dat ons menschelijk oordeel zeer onvolmaakt is Misschien zijn degenen, op wie wij meenen te mogen neerzien, verder op den weg naar volmaaktheid dan wij. Dit is even goed moge. lijk, juist omdat een werkelijk hoogstaand mensch stil en bescheiden zijn weg gaat en zich niets aanmatigt. Wanneer wij in een ander een fout ontdek- ken, die wij zeer *e veroordeelen vinden, laat ons dan bedenken, dat onszelf, misschien een andere, maar even ernstige fout eigen is waarvoor wij blind zijn. Klaagt niet en wanhoopt niet, wanneer bet leven U een zwaren slag toebrengt: begint direct met na te gaan, welke fout in Uw eigen karakter van deze teleurstelling de oorzaak kan zijn geweest. Richt Uw kritiek eens wat meer op Uzelf in plaats van op anderen en op omstandigheen. Zoekt naar het goede, ook daar, waar op, pervlakkig gezien niets goeds aanwezig is. Een muzikaal mensch zal een melodie ont- dekken waar voor een ander slecnts een reeks klanken zonder verband aanwezig is. Zoo zal, wie intens op het goede is inge. steld, dit ontdekken en kunnen aanmoedigen ook daar, waar het aan anderen ontgaat. Getrouw te zijn aan het beste in onszelf, dit op den voorgrond te brengen en tot een richtsnoer van ons leven te maken, daa gaat het om. U kunt erkennen dat U vooruit gaat en U daarover verheugen, maar denkt vooral nooit, dat het nu wel ^enoeg is. Ten eerste is stil stand altijd achteruitgang, ten tweede kunt U hoogten bereiken, waarvan U aan het be gin van Uw pogen het bestaan niet vermoedt, Wanneer de temperatuur op het vriespunt is, vinden wij het al koud, en hoeveel graden on der nul kan deze nog zakaen. Daarom be hoort een mooi resultaat een aansporing te zijn tot voortgaan, maar nimmer een stop. sein, omdat het nu wel genoeg is. Er is nog nooit iemand beter geworden door een hard oordeel en de minachting van anderen. Tracht hen, die struikelen te begrijpen en op te richten, en U doet een goed werk aan hen en aan Uzelf! DR. JOS DE OOCK. eskundig opgebouwde reclame-campagnes voor een goed artikel, of een goede zaak, systematisch in couranten gevoerd, moeten slagen ■-*Si Geen zaak, hoe goed zij ook wezen moge, of zjj geeft haar keerzijde. Zoo ook met het clubleven. Ongetwijfeld zijn de voordeelen van dit samengaan met elkaar door de jeugd van belangrijke opvoedkundige be- teekenis, maar... we mogen niet blind zijn voor de gevaren. Ik wil er enkele noemen. Daar is in de eerste p aats het feit, dat jongens van verschillend karakter bg elkaar zijn. Niemand garandeert ons, dat er onder een club van laat ik zeggen 25 jongens geen tusschen loopen met misdadigen aanleg of verkeerde neigingen. En wij weten allen, dat kwaad spoediger nagevolgd wordt dan het goede. Het kwade gaat meestal gepaard met het avontuurlijke. (Dit wil nog niet zeggen, dat al het avontuurlijke kwaad zou zijn.) Men begrijpt mij: kwaad geschiedt in de oogenblikken, dat de leiding afwezig is. De invloed van een kwaden clubgenoot is ster ker, dan die van een gaven jongen. Alleen, wanneer de meerderheid der clubleden idea listisch gestemd is, zal zoo' jongen op den duur de club moeten verlaten of zich naar het goede buigen. In dit laatste geval kan men zeggen, dat het clubleven weer eens een jongen op het rechte spoor gebracht heeft, hetgeen in de praktijk dan ook meer malen voorkomt. Een groot gevaarligt ook in het te veel aan idealisme. De jeugd kan zoo heerlijk idealiseeren. Dagdroomen, fantastische beelden, enz. wisselen af met sombere ge voelens, dit te veel aan idealisme kan den jongen parten spelen. In zijn club kan hij zich in dit opzicht vrij uitleven, maar wan neer hij weer terug moet naar het ouderlijk gezin, de werkplaats of ce school, dan blijft er van de vele idealen niet zoo erg veel over in heel wat gevallen. Wat doet dan zoo'n jongen? Mopperen op zijn omgeving. Scènes zijn er het gevolg van en de uitspraken van sommige ouders: „Die jeugdleiders maken de jongens opstandig", krijgen hier hun ach tergrond. Niet de leiders zijn echter de schuldigen. Zij hebben getracht voor de jeugd een sfeer te scheppen, welke in overeen stemming was met hun leeftijd en zielkun dige gesteldheid. In het ouderlijk huis helaas in sommige gevallen maar al te waar, al blijven er vele goede uitzonderin gen ontbrak deze sfeer. Zjj was er ook niet in de werkplaats, in de fabriek, zij ontbreekt al weer helaas maar al te vaak ook in de school! Men kan de club leiders toch niet schuldig stellen aan de dingen, waartegen zij strijden? Een ander gevaar voor het te veel aan idealisme is wel dit: de te vroegtijdige politieke sfeer, waarin men de jeugd tracht te betrekken. Persoonlijk ben ik uiterst gekant tegen politiek aan kinderen. Kinderen behooren daarmee te wachten, tot zij in staat zijn hun oordeel te vestigen. Men kan de jeugd van veertien jaar tot 18 jaar in de richting -tuwen welke men wenscht, als men maar zorgt, dat de wijze, dat de wijze, waarop men hen leidt in over eenstemming is met de zielkundige gesteld heid deze knapen en meisjes. Uit den aard der zaak ga ik op dit <Jh* derwerp niet nader in, doch signaleer enkel een gevaar, dat uiet denkbeeldig is. Het grootste nadeel van het clubleven is gelegen in het feit, dat niet iedereen ge schikt is jeugd te leiden. Jeugdleider zijn vergt veel van den men3ch. Liefde, vertrouwen, geduld, kennis, lichamelijk goede toestand, het zijn allen zaken van het grootste belang. Hij of zij moet bemind zijn bij de jeugd, maar ook het vertrouwen bezitten der ouders. Het eerste gaat al even moeilijk als het laatste. Of eigenlijk beter: de com binatie van beide is juist de grootste moei lijkheid. Men kan zich bemind maken bi) de jeugd, zonder het vertoruwen waard zijn van de ouders. Dit is gevaarlijk. Men kan het volledige vertrouwen der ouders hebben, doch de liefde van de jeugd missen. Dit loopt op een fiasco uit. Me® kan zijn leiderschap in zoo'n geval we neerleggen. Maar ja. Hoe wordt men dan een goed jeugdleider(ster). t Ik persoonlijk geloof, dat men dit W wordt maar i s of niet is. Ik geef gaarne toe, dat opleiding -czen wel tot op zekere hoogte moge 10 en gewenscht ij, maar ik bljjf hij leider* 6A.CJL ^aainc tvc, uat vy*v*v~-6 dezen wel tot op zekere hoogte mog - en gewenscht ij, maar ik bljjf hjj overtuiging, dat alleen de geboren le (ster) aan een dergelijke opleiding heeft.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 16