Minister Goseling nam te Scherpe maatregelen inzake Oss. In ruim 24 uur naar Indië vliegen? STEMT VAN LIJST 2 DAGBLAD VOOR DEN HELDER EN HOLLANDS NOORDERKWARTIER Breg man HIER 15 OOK GELD VAN U BIJ ZORG DAT HET GOED EN VERSTANDIG BEHEERD WORDT KONINGSTRAAT 78. DEN HELDER. TELEFOON 50 (2 LIJNEN) ZATERDAG Een waarschuwing aan de brigade wordt door de Kamercommissie voldoende geacht Mr. C. M. J. F. Goseling Minister van Justitie Burgemeester van Westwoud gearresteerd Dit nummer bevat 16 pagina's EERBERICHT EEN DER heldersche courant Uitgave der Uitg.-MlJ. Hollands Noorderkwartier N.V. te Den Helder 10 JUNI 1939 67e JAARG. No. 8639 Feiten en omstandigheden recht vaardigden niet het ontnemen der opsporingsbevoegdheden De Kamercommissie, ingesteld op 1 Februari j.1., en bestaande uit de heeren Schouten, Tilanus, Drees, Wende- laar en Sweens, in wier handen de nota van minister Go seling betreffende de zaak-Oss was gesteld, heeft haar Verslag aan de Tweede Kamer uitgebracht. De meerderheid der commissie stelt aan de Kamer voor: 1. I it te spreken, dat de feiten en omstandigheden, welke den minister van Justitie hebben geleid tot het ne men van den maatregel van 1 April 1938 ten aanzien van de brigade Oss der Koninklijke Marechaussee, dien maat regel niet rechtvaardige-n, terwijl aan hetgeen nadien is gebleken in elk geval geen motiveering voor dien maat regel kan worden ontleend. 2. De nota van den minister voor kennisgeving aan te nemen. Eén lid der commissie kan zich alleen met de tweede conclusie vereenigen. HET GEBREK AAN MEDEWERKING VAN MR. GOSELING. De meerderheid der commissie betreurt het dat de minister van Justitie heeft gemeend slechts zeer ten deele aan haar verzoek tot overlegging van stukken te kunnen voldoen. Dit is uiteraard niet bevorderlijk ge weest aan haar onderzoek. Intusschcn is de commissie niet de overtuiging toegedaan, dat zij tengevolge daarvan zich niet in staat moet verklaren tot het uitspreken van een oordcel over het beleid van den minis ter van Justitie. Deze meerderheid, is van gevoelen, dat de door den minister van Justitie op 1 April 1938 getroffen maatregel ten aanzien van de brigade Oss der Koninklijke Marechaus see niet noodzakelijk was, en dat de minis ter er niet in geslaagd is dien maatregel op genoegzame wijze te motiveeren. Oss maakte fouten. Door leden van de brigade Oss zijn fouten begaan, maar deze rechtvaardigen niet, dat men op haar of op haar leiding van toepas sing kan verklaren: zij is op hol geslagen. Wel konden die fouten aanleiding geven tot het nemen of doen nemen van maatre- gele, waardoor herhaling daarvan kon worden voorkomen. Wanneer de brigade was gewaarschuwd, en deze waarschuwing was gepaard gegaan met bevordering van een meer doeltreffende leiding aan en een beter toezicht op haar arbeid, zou dit, in ieder geval voorshands, voldoende zijn ge weest. Zoowel de voorbereiding als de uitvoering van den tegen de brigade genomen maat regel dragen, door het feit dat de leden van de brigade niet voldoende gehoord zijn, het karakter van overhaasting. De zaak der geestelijken. Wat de zaak van den H. en die \an de beide geestelijken betreft, merkt de commis sie nog op: le. dat zij het betreurt, dat een vei der onderzoek in de zaak van den II. achterwege is gelaten. 2e. Dat inzake pastoor V. niet is gebleken van redenen, welke tot voortzetting van he onderzoek aanleiding hadden moeten geven. 3e. Dat zij inzake pastoor B., bij gebrek aan voldoende "gegevens, niet kan beoordee- len of er tot voortzetting van bet ondeizoek redenen waren. Eén van de leden der commissie acht den door den minister genomen maatreg der de toenmalige omstandigheden ten volle gerechtvaardigd. Dit lid betreuit e i de andere leden dat het contact met het korpscommando niet beter is gewees De commissie meent, zij het ook dat de gronden, waarop het oordeel van de leden steunt, verschillen, dat een enquête, gelet op den gang en den huidigen stand van zaken, niet nood zakelijk is, mede omdat het tekort aan gegevens, naar boven i* geb c ken, haars inziens niet van die betee- kenis is, dat omtrent de hoofdzaak, n.L het beleid van den minister, thans van een uitspraak zou moe ten worden afgezien. De kwestie der bevoegdheid. De commissie besloot niet nad< i in gaan op de vraag, of de minister - titie bevoegd was den maatregc aan de brigade Oss tijdelijk de opsponngs bevoegdheid werd ontnomen, te i Zij beperkt zich dus tot de beien- Was de maatregel van den minister, zoo moet zij zich afvragen, door de feiten ge rechtvaardigd en was zij doelmatig? Intusschen meent de commissie, dat zij haar taak te beperkt zou opvatten, indien zij uitsluitend een oordeel uitsprak over de handelwijze van den minister op 1 April 1938. Zij behoort te rapportieren over hét geheele beleid van den minister in de zaak Oss. Niet alleen moet zij dus nagaan, of er voor den minister voldoende grond bestond om op 1 April 1938 den be doelden maatregel te nemen, doch ook of later feiten aan den dag geko men zijn, die hem aanleiding had den moeten geven zijn oordeel over de gebeurtenissen, welke aan zijn maatregel voorafgingen, en wellicht ook over zijn maatregel zelf, te her zien. De commissie zal dus in het geen voigt niet alleen den maatre gel van 1 April 1938, doch ook de zienswijze van den minister, blij kende uit de nota van 31 Januari 1939, bespreken, En eindelijk zal zij, indien en voorzoovcr dit noodig blijkt, haar oordeel geven over de handelingen van ambtenaren, welke aan den minister ondergeschikt zijn en waarvoor deze verantwoordelijk is. Bij de bespreking van de in baar handen gestelde noia plaatste de commissie zich reeds dadelijk op het standpunt, dat zij zich niet tot bestudeering van die nota zou kunnen en mogen bepalen, doch dat zij* bij het vormen van baar oordeel ook gebruik zou dienen te maken van gegevens, welke haar van elders, al dan niet op haar ver zoek, mochten worden verstrekt. Waarom de minister niet mee werkte. Op het schriftelijk verzoek der commissie aan den minister van Justitie haar ter in zage te willen verstrekken alle stukken, o.m. de processen-verbaal inzake Qss, heeft de minister o.m. geantwoord: Mijn ambtsplicht verbiedt mij die zaken zelf in den vorm van rapporten of ver balen aan de Kamer voor te leggen. In zaken, waarin geen vervolging is inge steld, zou openbaarmaking leiden tot aan randing van hooge, rechtmatige belangen der burgers, zonder dat deze zelfs de kans hebben zich te verdedigen Aan die aanranding zou dan schuldig staan de minister van justitie, dje zelf van de hiërarchisch onder hem staande autori teiten de strengste handhaving van den plicht tot geheimhouding moet eischen Voorts deelt de minister mede. dat in de afschriften van de pleitnota van zijn ge machtigde' voor den centralen raad van be roep het gedeelte ontbreekt, dat betrekking heeft op hetgeen in gesloten zitting is be handeld. Bij kennisneming van de door den minis ter toegezonden stukken bleek aan de com- missie, dat tot de niet aan haar. doch wel aan den ambtenarenrechter overgelegde stuk ken o.a. behoorden het volledige dossier in zake de z.g. fraude bij de werkverschaffing voor jeugdige personen, bet dossier inzake v d H de vragen welke Mr. van der Buig iii opdracht van den procureur-generaal richtte tot wachtmeester De Gier, in de zaak tegen de geestelijken, met diens antwoord daarop en het proces-verbaal van zijn ver hoor door den procureur-generaal, benevens enkele andere stukken betrekking hebbende op deze zaak, het dossier in de zaak B. en eenige processen-verhaal in de zaak W. De commissie kwam toen tot de conclusie, dat zij nog niet beschikte over voldoende ge gevens om een gefundeerd oordcel te forniu- leeren. Zij besloot daarom in de eerste plaats aan den minister een aantal inlichtingen te vragen. In de tweede plaats besloot zij over legging van nog eenige stukken te verzoeken, n.1.: a. Het rapport, uitgebracht door ambte naren van het departement van sociale za ken aan den hoofdinspecteur voor de werk verschaffing. b. het rapport van mr. Massink over het onderhoud tusschen den procureur-generaal den inspecteur der Koninklijke Marechaus see en den commandant van de tweede di visie; c. het rapport omtrent het „summiere onderzoek", hetwelk majoor van Everdin- gen naar de gedragingen van de brigade Oss heeft ingesteld, indien althans van dit summiere onderzoek een schriftelijk rap port mocht zijn opgemaakt; d. de correspondentie tusschen mr. Pul les en de redactie van het Algemeen Han delsblad, welke de minister aan het Amb tenarengerecht had overgelegd; e. den brief van 29 Maart 1938, waarin de procureur-generaal aan de minister ver slag deed van zijn bevindingen in de zaak v. d. IJ. Op 9 Mei zond de minister antwoord. Als bijlage was bij dezen brief een nadere nota rneti nlichtingen gevoegd. De minister handhaafde in deze nota zijn standpunt in zake de overlegging van bescheiden en ver volgde; „Juist wegens den ernst van vorenbe doeld standpunt doet het mij te meer leed, dat ik niet volledig, althans niet aanstonds volledig kan voldoen aan het verzoek der commissie tot overlegging van de in haar brief onder a. t.m. e. vermelde stukken. Op 12 Mei vergaderde de commissie op nieuw. Zij was vanmeening, dat zij ook nu nog niet over alle gegevens beschikte, welke zij voor een juiste uitvoering van baar taak noodig had. Reeds eerder had zij besloten om, indien dat na bestudeering van de gegevens, welke zij van den minister had gevaagd, haar nog wenschelijk mocht blij ken. mondelinge inlichtingen té vragen aan personen, die bij de zaak Oss betrokken zijn geweest. Het was geenszins de bedoeling der com missie de te liooren personen in de gelegen heid te 'stellen hun zienswijze over de ge heele aangelegenheid aan de commissie uit een te zetten, noch hun meening te vragen over het beleid van den minister. Opgeroepen werden ,cn wel tegen 19 Mei: De procureur-generaal bij het gerechts hof te 's-Hertogenbosch, mr. E. L. M. H. baron Speyart van Woerden; de substituut officier van Justitie bij de rechtbank al daar, mr. B. van der Burg; de toenmalige rechter-commissaris in strafzaken aldaar, mr. A. W. Kleinen Ilammans; de inspecteur der Koninklijke Marechaussee, kolonel J. van Selm; de commandant van de tweede divisie der Koninklijke Marechaussee, ma joor H. G. van Everdingen; de vroegere com mandant van deze divisie, gep. luitenant kolonel A. P. IJ. Boellaard; opperwacht meester L. H. Curfs, wachtmeester C. G. de Gier en wacht meester G. van Rennes. Naar aanleiding van deze oproepingen ontving de commissie een brief van kolo nel van Selm, waarin deze mededeelde, dat noch hij, noch de opgeroepen leden van zijn korps aan de uitnoodiging gevolg zouden ge ven. Daarbij was gevoegd een afschrift van een nota van de ministers van Justitie en van Defensie, waarin werd medegedeeld, dat de minister van Justitie van den pro cureur-generaal mededeeling had ontvangen van de uitnoodiging door de commissie en waarin vermeld stond, dat de inspecteur der Koninklijke Marechaussee daarna aan den minister van Defensie op diens aan vraag had geantwoord dat ook hij die uit noodiging als voren bedoeld had ontvangen en dat die vermoedelijk ook was gericht tot enkele leden van het personeel van zijn korps. Uit de nota der beide ministers blijkt o.m. dat de ministerraad van oordeel is, dat het ontoelaatbaar is, dat ambtenaren door het zelfstandig geven van inlichtingen betrokken zouden worden in een zaak, die de Kamer met een minister behandelt, waarbij geheel afgezien van de onderhavige zaak hun in lichtingen het karakter zouden kunnen krij gen van verificatie van door een minister gedane mededeclingen, buiten den bewinds man om." De commissie besloot daarop, niet verder te trachten nadere gegevens te verkrijgen. Hoewel de commissie liet in het algemeen juist acht, dat publicatie van stukken om trent zaken, waarin geen strafvervolging heeft plaats gehad, achterwege moet blijven en dat zulke stukken ook niet moeten wor den overgelegd, is zij van meening, dat thans op dien regel een uitzondering behoort te worden gemaakt. Deze opvatting heeft haar er toe gebracht, van eenige gegevens omtrent niet-vervolgde feiten, welke niet in de nota van den minis ter zijn vermeld, in haar verslag mededee ling te doen, omdat deze, al moge dit wel licht voor burgers niet aangenaam zijn, op de gedragingen der bij de zaak betrokken ambtenaren een anderen kijk kunnen geven dan de minister daarop blijkbaar heeft. Zeer uitvoerig behandelt de commissie tenslotte de verschillende zaken, die teza men „de zaak-Oss" uitmaken. De conclusies van deze bespreking zijn in hoofdzaak hier boven reeds samengevat. Steunfraude vermoed. Ook de ontvanger erbij betrokken? Gisteren is de burgemeester van Westwoud, de heer G. P. H. gearres teerd en naar het huis van bewaring overgebracht. Hij wordt verdacht van steunfraude. De gemeenteont vanger de heer O. was in verband met deze zaak enkele dagen geleden reeds gearresteerd, doch is gisteren weer vrij gelaten. Reeds ongeveer anderhalf jaar geleden doken de geruchten op, dat het op de secre tarie van deze landelijke gemeente met de administratie niet in den haak zou zijn. De ze geruchten vielen samen met de ontdek king van onregelmatigheden met de steun- uitkeenngen in de aangrenzende gemeente Blokker, wat toen aanleiding gaf tot het ongevraagd ontslag van den burgemeester van dit dorp. Nadiert werd van ontoelaatbare praktijken te Westwoud niets meer verno men tot nu de arrestatie eerst van den ont vanger en daarna van den burgemeester, die een gezin heeft met acht kinderen en die een even sobere als onbesproken levens wandel voerde, plotseling in de gemeente een groote beroering heeft verwekt. Het blijkt nu, dat de rijksvcldwacht reeds eerder een onderzoek heeft ingesteld, dat via don procureur-generaal te Amsterdam is overgedragen aan de Rijksrecherche, welke voldoende termen aanwezig achtte om den burgemeester naar het Huis van Bewaring te Alkmaar te doen overbrengen. Omtrent den omvang der gepleegde frau des, waarvan de gemeenteraad geheel on kundig was, is nog niets met zekerheid bekend. Volgens de Tel. zouden de onregel matigheden ook het innen van vermakelijk heidsbelastingen betreffen. Het schijnt, dat des zomers de namen van werkloozen, die dan weer tijdelijk in het vrije bedrijf waren opgenomen, toch in de lijsten der werverschaffing werden ingevuld waardoor onrechtmatig rijkssteun werd ge noten. Deze feiten zouden reeds dateeren van 1934 af. Vermelding verdient nog, dat de gear resteerde in zijn gemeente verschillende openbare functies bekleedde. Zoo was hij secretaris van twee polderbesturen, terwijl hij ook het beheer voerde over het fonds „De Bootgezellenbeurs". Hij was ruim der tien jaar burgemeester der gemeente West woud. vJ> DE BILT SEINT: Verwachting; Licht tot half be wolkt, droog weer, in den middag iets warmer dan gisteren, meest zwakke ver anderlijke wind. Accountantskantoor Lid N. I. v. B. LEERAAR M. O. Lid Ned. Gen. v. Acc. Lindengracht 72 Tel. 650 „Luchtkasteel" van den heer Plesman. In de algemoene vergadering der Ne- derlandsche Verkeersfederalie, heeft de directeur der K.L.M., de heer Ples man een rede gehouden, waarin hij de toekomstmogelijkheden van het luchtverkeer besprak. De actie-radius is tegenwoordig, al dus de heer Plesman, wel tot 7000 km. opgevoerd. Dank zij de „auto maat" is het mogelijk 24 uren ach tereen te vliegen. Indien de actie radius grooter kan worden gemaakt, dan kunnen benzinestations wor den overgeslagen en dan kan de af stand naar Indië, die hemelsbreed 11.000 km. bedraagt, in korteren tijd worden afgelegd, voornamelijk om dat op den vliegafstand van 14.200 km. dan aanmerkelijk kan worden ingewonnen. In een afzienbare toekomst rekent spreker op het afleggen van den af stand AmsterdamBatavia in ruim een etmaal. Verder gaf spr. als zijn meening te kennen, dat, wil Nederland in de luchtvaart van groote beteekenis zijn, wij ons dan absoluut zullen moeten instellen op internationale diensten aan derden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 1