Bij de pelsjagers van het
Hooge Noorden
*yf
ilöéï«9ai|.
t HOEKJE
OUDERS
gg§
Een land zonder vrouwen
XoS tvaoU!
jpwism'
Aanhankelijk of
afhankelijk?
Hoe deed U het?
Elke vrouw heeft in haar leven idea
len, die zij vervuld zou willen zien. Een
daarvan is ongetwijfeld een echt pool-
vossenbont. Als het dan niet van den
blauwvos kan zijn, goed dan maar een
wit. Maar weet men dat mannen voor
het buitmaken van deze velletjes in
het barre Noorden van de Poolstreken
hun ieven moeten wagen?
In onderstaand artikel geven wij een
indruk van dit harde bestaan, dat won
derlijk genoeg den Noren, die dit be
drijf uitoefenen, lief is geworden, zoo
zelfs dat zij dikwijls van jaar tot jaar
hun terugkeer naar het vaderland uit-
stellen, totdat zij eindelijk door den
dood verrast worden. Dan heeft de Pool
deze trouwe zonen voorgoed tot zich
genomen.
EEN moet respect hebben voor de
prachtige Vikingengestalten van de
Noorsche pelsjagers. Zij overwin
teren in de Poolkolonies van Noorwegen, te
weten op Spitsbergen, aan de kusten van
Oost Groenland en op het eiland Jan
Mayen. Men onderschatte het harde leven
van deze mannen vooral niet, want wij
met onze verfijne beschaving, met ons mo
dern comfort, met de betrekkelijke luxe,
die elk eenigszins welgesteld mensch zich
in de bewoonde wereld kan veroorloven
kunnen ons eenvoudig niet voorstellen wat
het beteekent een geheelen winter moeder
ziel alleen te zitten in een bar klimaat op
een verlaten post en dat alles ter wille van
de vangst, ter wille van het witte, zoozeer
begeerde bont.
Op afstanden van honderd en meer kilo
meters wonen deze jagers van elkaar ver
wijderd. Het wonder van de radio heeft de
ze menschen althans eenig contact met de
bewoonde wereld geschonken. Van verre
hooren zij de stem van de gemeenschap,
die zij voor ettelijke maanden hebben ver
laten. Maar toch heelemaal alleen zijn zij
niet; deze menschen hebben hun dieren.
De trekhonden, dat zijn hun beste kamera
den, prachtige dieren met het gebit zoo
sterk en scherp als van een wolf en een
dicht behaarde vacht, die een natuurlijk
pantser vormt tegen de ongelooflijk lage
temperaturen van deze streken. Zonder de
ze trouwe helpers zouden de jagers van de
Noordpool hun uitgestrekte jachtvelden,
waar honderden klemmen staan uitgezet,
niet kunnen bereizen.
Ik was in de gelukkige omstandigheid
dat ik op een trektocht door deze gebieden
verscheidene van de mannen heb leeren
kennen. Nils Hanken en Soelabak, Anton-
sen, Winter, FramnaesHansen en hoe zij
alle nog meer mogen heeten. Over het al
gemeen spreken z'j niet veel over zichzelf.
Eigenlijk is hef in hun oogen al te vanzelf
sprekend wat zij beleven, hun moeilijkhe
den, waartegen wij geneigd zijn als bergen
op te zien, zijn voor hen geen eigenlijke
moeilijkheden meer, het zijn de normale
schakels in de levensketen van elk jaar.
Maar de vreemdeling kijkt hier zijn oogen
uit, aan avontuur kan hij zijn hart ophalen.
Geen vrouwen en toch
ALTIJD weer staat men verbaasd over
den haast pijnlijk zuiveren, zindelij-
lijken staat, waarin zoo'n jagershut
verkeert.
Alles is weliswaar uiterst primitief en
alleen afgestemd op de bedoeling dat het
instrument of wat het ook mag zijn, nut
tig is, maar properheid is een eisch van de
eerste rangorde en toch zal men hier ner
gens een vrouw ontdekken. Alles is zoo
keurig onderhouden, alles glimt als een
spiegel, dat menige voorbeeldige huisvrouw
hier nog wat zou kunnen leeren. De man
nen staan allen op het standpunt, on
verschillig of het nu Denen, Zweden of No
ren zijn dat vrouwen het in dit barre
gebied niat kunnen uithouden. Zelfs de
T jk
ISr- -
i If f' J
mk**
'..r :i
- -r"S*
Dat is de glorie van elke vrouw, hetzij een
witte, hetzij een blauwvos.
vrouwen van Eskimo's, die heel wat ge
wend zijn, kunnen het hier niet harden.
Een uitzondering komt echter den regel be
vestigend
Op Spitsbergen wonen van tijd tot tijd
enkele mannen met hun vrouwen, maar
men moet daar onmiddellijk aan. toevoe
gen dat deze vrouwen veel van hun vrou
welijkheid hebben verloren.
De trappers van de Pool spreken er niet
veel over hoe zij het klaar spelen zonder
vrouwen. Maar het is zeker dat het een pro
bleem is en blijft. Alleen zeer sterke vrou
wen kunnen dezen tijd zonder schade door
komen, want de gevaren van den duiste
ren Arktischen winter zijn vele. Daarom
moet de jager alleen maar met zijn vele
moeilijkheden in het reine zien te komen
en dat doet hij op bewonderenswaardige
wijze.
Hij is zoo'n beetje z'n eigen factotum. Er
bestaan eigenlijk geen dingen, die hij niet
kan.
Niet alleen moet hij handig kunnen om
gaan met werktuigen en jachtapparaten,
maar ook moet hij kunnen koken, brood
bakken, naaien en wasschen. Hij is werke
lijk een manusje van alles of zooals de No
ren het zelf noemen een „altmuligman."
De geheimzinnige band, die ja
ger en Pool bindt.
DAAROM nemen deze kerels eigen
lijk al deze moeilijkheden voor hun
rekening? Maar vergeet niet, dat
de winst, die zij na een winter hard wer
ken maken, zoet is en in staat om het gele
den leed spoedig te doen vergeten en te
verzachten. Maar dat is toch geen afdoende
verklaring voor den waren hartstocht,
waarmede deze menschen hun beroep uit
oefenen. Ik heb daar eens naar gevraagd.
Het was jager Winter, dien wij, nadat hij
zoo juist teruggekeerd was van de basis in
het Zuiden met een aanzienlijke voorraad
proviand en nieuws, waarvan deze men
schen over het algemeen verstoken blij
ven opzochten in zijn verblijf, dat gele
gen is tusschen de fjorden van Oost Groen-
De eenzame hut van pelsjagers aan de Noordkust van Spitsbergeni
land. Winters woorden komen slechts traag
over zijn lippen; men kan alleen daaraan
merken dat hij den geregelden omgang met
menschen reeds jaren heeft moeten ontbe
ren. „Ja, zeker, dit jaar was de vangst goed:
honderdertig witte en vijftien blauwe."
De blauwe zijn het zeldzaamste, maar
daarom ook veel kostbaarder.
Op één blauwvos kan de jager rekenen,
dat hij ongeveer tien tot vijftien witte Pool
vossen vangt.
„Was het dan niet eenzaam dat heele
afgeloopen jaar op het Hoesbustation?"
Misschien zou hij na drie lange overwinte
ringen wel meer lust hebben weer naar
zijn geboorteland terug te gaan.
Eerst antwoordde hij op die vraag hee
lemaal niet, spuwde daarna veelbeteeke-
nend op den grond en nam een teug van
de whiskey, die de expeditiekotter voor
had meegebracht. „Neeik blijf hier nog
een jaar." Daarmee was deze zaak afgehan
deld.
Eigenlijk begrijpen wij deze houding
maar half. Ten slotte zou deze Pooljager
van zijn spaarduiten een betrekkelijk rus
tig leven in zijn vaderland kunnen hebben,
hij zou zich een klein huisje kunnen koo-
pen, maar blijkbaar verlangt hij in geen
enkel opzicht daarnaar. Rekent men de
kosten van een overwintering op rond dui
zend kronen, terwijl de vangst het vorige
jaar, dat niet bijzonder rijk was, vijftien
duizend kronen heeft opgebracht, dan ziet
men uit deze nuchtere cijfers, dat het loon
naar den arbeid is.
Er moet nog een andere reden zijn, waar
om deze mannen hier zoo graag blijven,
iets dat niets te maken heeft met deze ver
lokkende winsten. Het is zoo dat men een
voudig niet anders kan. Ik denk aan Sven
Olsen van Biskayerhoek aan de Noordkaap
van Spitsbergen, den Noordelijksten jager
van de Poolstreken. Hij was het klassieke
voorbeeld van den echten jager uit deze
streken, die steêvast, wanneer des zomers
het schip aankwam, antwoordde, dat hij
nog een jaar bleef. Zoo werden het ten
slotte tien jaar en nog een paar meer. En
op een goeden dag in den zomer vond men
hem dood in zijn hut. Om zijn gezicht lag
een trek van tevredenheid, alsof hij rustig
sliep. En hij moest reeds maanden geleden
gestorven zijn. Het Poolgebied had dezen
trouwen zoon voorgoed tot zich genomen.
Natuurlijk heeft men voor dit verschijn
sel een verklaring. Maar alleen hij, die zelf
de Poolstreken bezocht heeft kan dat be
grijpen. De toerist, die met een luxe pas
sagiersschip, dat even bij Spitsbergen den
neus in drijvend ijs steekt, een proefje van
den Pool heeft gehad, kan dat evenmin.
Want dezen menschen staat al het comfort
ten dienste van een groote stad, maar de
jagers van de Pool hebben een hard leven
van ontberingen. Zij kennen als geen ander
de onverbiddelijke hardheid van den kris
tal-kouden winter in deze streken.
Behoeft niet samen te gaan.
In zekeren zin zijn de aanhankelijke typen
afhankelijk, ze hebben n.1. behoefte aan
de hartelijkheid van hun medemenschen, aan
een warme omgeving, maar hun aard ver
schaft hun deze vanzelf wel, zoodat ze van
deze afhankelijkheid niets onaangenaams be
hoeven te ondervinden. Over de geheele we
reld zijn menschen die ongaarne alleen zijn
en behoefte hebben om hartelijkheid te geven
of te ondervinden, daardoor vinden deze ei
kaar vanzelf wel.
Maar veelal wordt gedacht, dat deze typen
afhankelijk zijn over het algemeen, dat ze
bereid zijn en zelfs verlangend, om zich te
laten leiden en raden en hun besluiten door
een ander te laten nemen.
En niets is minder waar. Er zijn heel veel
hartelijke, aanhankelijke menschen die ove
rigens toch zeer op hun onafhankelijkheid
gesteld zijn, die best in staat zijn hun eigen
aangelegenheden te regelen en er ook op
staan, dit zelfstandig te doen.
Hier wacht sommige typen, wier hartelijk
heid een bijsmaakje heeft, een teleurstelling.
Ze zijn n.1. overtuigd dat iemand, die blijk
baar graag in hun gezelschap is, ook wel
bereid zal zijn, om zich te laten kneden en
leiden. En daar is het hen juist om te doen,
want zij hebben een heerschersnatuur en ge
voelen er niets voor, om hartelijkheid te be
wijzen aan menschen, bij wie ze niets in de
melk te brokkelen hebben.
En in de overtuiging, dat het wel lukken
zal, komen zij met hun raad voor den dag, en
begaan al gauw de fout, deze te willen op
dringen. Om dan te stuiten op een beleefde
maar besliste afwijzing. Want harteüjkheid
zonder bijbedoeling verlangt en verwacht
hartelijkheid terug te ontvangen, maar is al
lerminst gesteld op bemoeizucht en bedil
zucht.
En bemoeizucht wordt slechts door uitge
sproken zwakke typen soms aanvaard,
en dat iemand aanhankelijk is wil nog
geenszins zeggen dat hij zwak is.
Het beste is, nooit ongevraagd raad te ge
ven, en wanneer Uw raad gevraagd wordt,
kleedt deze dan als volgt in: „ik zou het
zóó doen, maar dat wil nog niet zeggen, dat
jij het zoo moet doen".
Belanglooze raad heeft altijd eerlijk het
welzijn van de andere op het oog, en mag
nooit het stempel dragen van de gedachte:
„je zult zooals i k wil. Want wdj hebben
geen van allen het recht, om iemand een
weg op te drijven of van een bepaalden weg
af te houden, zoolang wij in ons eigen leven,
zij het in andere opzichten, fouten maken.
Wie raadt of afraadt, laadt verantwoording
op zich, en hoe gemakkelijk de persoon, die
wij raden, te leiden is, des te grooter is de
verantwoording.
Dr. Jos de Cock.
Nadruk verboden.
VOOR DE
No. IV.
Ik beluisterde een gesprek tusschen twee
moeders. Ze hadden het over een derde
moeder.
„Ik noem het onverantwoordelijkzei de
eerste moeder, „en wat jij zegt kan me niets
schelen". (Niet erg vriendelijk, zult ge zeg
gen, maar laat ik er dadelijk aan toevoe
gen, dat beide moeders heel genoegelijk met
elkaar spraken).
„Nou, je moet dat niet zoo erg opnemen.
Ik vind, dat je de kinderen best een avondje
alleen kunt laten als ze eenmaal rustig sla
pen".
„En als er dan een brand komt, of een der
kinderen wordt wakker door een bangen
droom bijvoorbeeld en ze roepen om moeder
en moeder zit rustig in de schouwburgzaal
of danst genoegelijk in de dancing. Vind jij
dat dan maar alles verantwoordelijk. Ik
voel voor dien dingen niets. Ik zou geen rust
hebben in zoo'n geval".
De lezer (es) begrijpt, waarover het gaat:
Hoe deed U het?
Een moeder bracht de kinderen 's avonds
naar bed en ging daarna uit om tegen mid
dernacht terug te keeren. Men vertelt mij,
dat in vele gezinnen dit geschiedt. Ik kan
er alleen dit aan toevoegen: in mijn gezin
geschiedt het niet. Maar... de vraag is:
„Hoe deed of doet U het? En: Wat is Uw
oordeel in deze kwestie?"
Antwoorden worden gaarne ingewacht bij
de redactie van dit blad.'
M.,
Met belangstelling lees ik Uw artikelen
onder het motto: „Hoe deed U het?". De
verschillende antwoorden, die U hierover
publiceert, lees, ik ook met groote interesse
en toets ze aan mijn eigen gedachten over
deze problemen.
Het thans aan de orde zijnde nummer is
van zeer veel belang voor vele kinderen en
hun ouders. In de groote steden is dat
vraagstuk binnenkort weer aan de orde,
terwijl wij op het platteland dezen tijd pas
achter den rug hebben. En nu mijn gedach
ten over: „Hoe deed U het? No. 3."
Ik vind, het voorwaardelijk overgaan
moet de wereld uit. Een leerkracht, die vol
doende zijn leerlingen kent, en er studie
van maakt, weet heel goed hoe het er in de
verschillende bollen uitziet. Zoo'n leer
kracht weet, dat kind k-n overgaan en dat
niet. Van voorwaardelijk is dan geen sprake,
te meer daar ieder weet, dat dan toch in
zeer vele gevallen zittenblijven in het vol
gend jaar volgt. En dan is het mijns inziens
beter het lagere leerjaar 2 X te doen dan
het hoogere, daar dan toch het fundament
versterkt wordt, waarop voortgebouwd
wordt, terwijl als het hoogere leerjaar ge
heel doorgemaakt wordt, het fundament
niet versterkt, maar eerder verslapt wordt.
Het terugzetten is dan meteen van de baan,
wat bij toepassing een tweede teleurstelling
beteekent.
En nu: wat is het beste voor het kind.
Zou het kind het niet veel prettiger vinden
te blijven zitten en in die klas een behoor
lijk figuur te slaan, dan verhoogd te worden
en van den eersten dag af te voelen, dat
het de leerstof niet verwerken kan en het
opgegeven werk niet voldoende maken kan.
Het kind is betrekkelijk gauw over de te
leurstelling heen, het past zich weer aan
bjj de nieuwe klasgenooten.
De tegenslag is in vele gevallen voor de
ouders het ergste, d.w.z. die ouders die niet
het belang van het kind inzien, maar meer
hun eigen trots willen streelen.
Als vele ouders eens wisten, hoe een kind,
dat niet goed leeren kan, hier onder ge
bukt gaat en met hoeveel angst soms de
rapportendag tegemoet gezien wordt, dan
zouden zij hun kind wel anders behandelen,
want in zeer veel huishoudens wordt zoo'n
kind thuis ook nog aan zijn slechte presta
ties op school herinnerd. Het kind kan het
toch niet helpen dat het geen beter stel her
senen meegekregen h ^eft.
Het kind van school nemen omdat het te
ruggezet wordt of blijft zitten is natuurlijk
dom, vooral als de nieuwe school het kind
wel in het hoogere leerjaar opneemt. Het
kind heeft het dan dubbel zwaar.
Het moet zich aanpassen aan de nieuwe
omgeving, andere leerkracht, terwijl de moei
lijkheid van de zwaardere leerstof blijft. (Op
vele scholen gaan de onderwijzers eenige ja
ren met hun leerlingen mee).
Van de nieuwe school is het ook dom het
kind mee te sleepen, dat het toch het vol
gende jaar voor dezelfde moeilijkheid staat
als in de oude school. En wat zullen die
ouders dan doen? Ook is het van de nieuwe
school dom, de leerkrachten van de oude
school op deze manier te vernederen, want
de nieuwe school zal toch tot de conclusie ko
men dat de oude school het bij het rechte
eind had, maar net dan wel niet willen er
kennen.
Of het kind later zijn ouders verwijten zal
doen is een heel moeilijke vraag. Als het
kind zich later de moeilijkheden nog goed in
denken kan, zal het zeer zeker de handel
wijze van de ouders afkeuren, te meer daar
het er niets mee opgeschoten is, maar juist
door de verandering er eerder mee achteruit
gegaan is. Er zijn immers in ons heele land
geen twee scholen di- precies aansluiten.
Wat ik zoo'n geval zou doen; Ik zou mijn
leerplichtig kind op een school doen en het
er zijn heelen leertijd laten doormaken met
ale ups en dows die zich mochten voordoen.
Dat is voor 't kind het beste, en dat is toch
het streven van de ou<Jers.
Famke.
Opmerkingen:
Een kloek antwoord. De briefschrijfster
geeft blijk, het probleem volkomen doordacht
te hebben en ik ga ook met den inhoud van
deze brief accoord. Een uitzondering wil ik
maken op het gedeelte, waar de schrijfster
haar afkeuring uit over het voorwaardelijk
overgaan. Het lijkt mij het beste dit aan de
hand van een dit jaar opgedane ervaring
uiteen te zetten.
Het is mij n.1. bekend, dat een jongen,
voorwaardelijk overgegaan van het 4e naar
het 5e leerjaar, reeds na twee weken zoo
zijn best ging doen, dat hij thans goed met
de klasse mee kan. Wanneer de leerkracht
dezen leerling niet verhoogd had, dan zou
de knaap ongetwijfeld den moed hebben la
ten zakken en mogelijk in de vierde klasse
opnieuw een sukkelaar gebleven zijn. De on
derwijzer had evenwel ingezien, dat deze
jongen een stimulms noodig had, dat de
jongen wel leeren kon, doch het leeren
te licht opnam. Nu nij zag, dat het ernst
werd en hij groote kans liep na twee maan
den teruggezet te worden, maakte hij ernst
van de studie. Dergelijke gevallen komen, zij
het niet alledaags, voor en in zulke gevallen
kan het „voorwaardelijk verhoogd" op het
rapport den leerling zoodanig aangrijpen,
dat hij zijn best gaat doen.
Overigens ben ik het met briefschrijfster
eens, dat voorwaardelijk verhoogen een ge
vaarlijk experiment is en zeker, wanneer men
te doen krijgt met ouders, die den zin van
deze proefneming niet vatten.
Geachte Heer O.V.K,
Met veel belangstelling lees ik uw artikel
tjes, ofschoon ik geen jonge kinderen meer
heb. Maar toen ze klein waren, had ik ook
mijn problemen met hen. Wat zou ik ze toen
plm. 20 jaar terug gaarne besproken hebben
op deze manier van u. Er zullen verscheide
ne moeders profijt van kunnen trekken. Mijn
dochtertje had 's morgens ook nooit geen
trek en was toch gezond. Voor haar leeftijd
heel groot, dus moest ze goed gevoed wor
den. Als ik de methode had gevolgd van
's morgens niet eten, dan den heelen dag maar
niet, zou ze wellicht den volgenden dag wel
gegeten hebben, maar den anderen dag toch
weer niet. Ze hield het brood in haar mond
en kauwde niet. Steeds moest ik haar waar
schuwen, eten, kauwen, neem een stukje tot
het bordje leeg was. Dan was het meestal
al 10 uur. Toen ze 6 werd met Januari mocht
ze haar zusje een stuk wegbrengen naar
school, als ze haar brood op had, en dat was
een probaat middel. Om 8 uur moesten ze
op stap en 't brood was op, want ze wilde
dolgraag mee. Waarom at ze nu van tevoren
niet? 't Was voor mij een puzzle.
Mijn 3de kind meende ik, at altijd goed.
Als ik mijn ontbijt op had, ging ik aan mijn
werk, en kwam ik eens kijken, dan was zijn
bordje leeg. Maar, o wee, met de groote
schoonmaak, kwam de piano van de wand
en daar vonden we een berg korsten die me
neer er tusschen gestopt had. Zoo zie je,
hoe verkeerd het is als je er niet op let of
ze het werkelijk opeten.
Vaak zie je kinderen buiten loopen met een
stuk brood in de hand en als ze dan een
hekel aan korsten hebben, gooien ze ze weg.
Het op tijd naar bed moet een moeder ook
bepaald de hand aan houden, volgens mij,
op een enkele uitzondering na. Als ze weten,
dat ze beslist moeten en hun duidelijk ge
maakt wordt dat het voor hun bestwil is,
gaat het ook, tenminste bij mij. In den zo
mer om 8 uur en in den winter om 7 uur en
's morgens 7 uur opstaan. Vaste tijd. De
buurkinderen liepen tot 9 uur of half 10 zo
mers om huis te joelen en moesten er 's mor
gens om 5 uur half 6 weer uit, want hun
moeder zei: „ik houd er van vroeg er uit".
Ik zeg: „kan je die stumpers dan al wakker
krijgen?" „Dan haal ik een natte spons over
hun gezicht!" Ze meende heel verstandig te
zijn en wat vond ik haar wreed. Haar kin
deren zaten in de school te slapen, leerden
heel slecht en zagen zoo wit van kleur om
medelijden mee te krijgen.
Met vriendelijke groeten.
Opmerkingen:
Deze twee antwoorden getuigen van een
rijke moeder ervaring, waaraan vele jongere
moeders stellig veel zullen hebben. Ik ben het
in hoofdzaak eens met haar zienswijze en
beveel overdenking van het hier meegedeelde
dan ook krachtig aan.
Zeer verheugt het mij, dat ook zij, die „uit
de kleine kinderen" zijn hun ervaringen van
vroeger meedeelen. Ik hoop, dat meerderen
dit voorbeeld zullen volgen!
TER NAVOLGING. 1
In Wiesbaden is een commissie gevormd,
welke zich uitsluitend bezig houdt met het
nemen van maatregelen ter beveiliging van
de rust in de badplaats! Aangezien de op
lossing van het lawaai-probleem voor elke
badplaats een der belangrijkste vraagstuk
ken van den modernen tijd is, gaat men
over de studie hiervan niet licht heen. Het
lawaai, dat veroorzaakt wordt door omni
bussen, vrachtwagens, motorrijtuigen en
-rijwielen, dient in de groote steden en ze
ker in de badplaatsen te worden beperkt
tot het minimum. Gezien het feit. dat een
groot deel van de stad Wiesbaden wordt
bewoond door zieken en herstellenden en
het verkeer van de groote stad op geener-
lei wijze in overeenstemming te brengen is
met de behoeften der badgasten, zal men
bij de te nemen maatregelen geen compro
mis kunnen sluiten. De Bad- en Verkeers-
vereeniging wü geen middel onbeproefd la
ten, om mede te werken aan een alleszins
bevredigende oplossing van dit belangrijk»
.vraagstuk.