iSfl (B>1 Vliegfout deed „Ijsvogel" neerstorten ÖA/.e'i den hekel De schaduw over Israël wordt dieper 'LIFANTS- DRIE MANNEN DOOR EDGAR RICE BURROUGHS Zon verblindt grijsaard Morgan S» Roscue 106. Op Valthors uitroep keerde Tarzan zich om en zag een troep mannen in marschorde na deren. De Cathenianen staken de wijde vlakte over na de Athenianen toe. Aan stevige ket tingen hielden zij de oorlogsleeuwen van Cathne vast. Hij keek weer om. ,,Ik geloof, dat wij toch nog wel een kans hebben om hen beiden te ontvluchten", zei Valthor. „La ten wij naar het Oosten gaan. Zygo, onze trouwe koning en zijn koninklijke volgelingen zijn daar in de bergen." „De Cathenianen zijn mijn vrienden", zei Tarzan, „en wij behoeven voor hen niet weg te lopen". Maar de alarm kreet van Valthor was niet overbodig. „Zij zullen jou niet herkennen als een vriend, voordat zijn hun oorlogsleeuwen op je heb ben losgelaten", zei hij waarschuwend, „en ze zijn vreseijk, die dieren. Ze zijn getraind om op de ruggen van olifanten te springen en de berijders te doden." „Dan moeten wij af stappen en hen te voet naderen", stelde Tar zan voor. Valthor schudde onwillig het hoofd. „In dat geval zullen wij door onze achtervol gers gevangen genomen worden". „We moe ten het er toch op wagen", zei Tarzan grim mig. Daarna begonnen zijn ogen te schitteren. „Neen, ik heb een ander idee als het ten minste werkt." Uitspraak van den Raad voor de Luchtvaart. De Raad voor de Luchtvaart te 's Gra- venhage heeft uitspraak gedaan omtrent het ongeval met het vliegtuig P.HAR IJ type Douglas DC-3, welk vliegtuig op 14 November van het vorige jaar, komende van Berlijn, in den Riekerpolder te Am sterdam is verongelukt. Het vliegtuig, ei gendom van de K.L.M. vloog onder gezag van den gezagvoerder J. J. E. Duimelaar. Bij het ongeluk zijn, zooals bekend, vier leden van de bemanning en 2 vrouwelijke passagiers gedood, 3 passagiers werden zwaar en 1 licht gewond. De Raad vóór de Luchtvaart heeft de zaak in het openbaar onderzocht in de zittingen van 10 en 17 Juli j.1. Geen technische storingen. Aan de gisteren gedane uitspraak wordt het volgende ontleend: De raad heeft de oorzaak van het onge val niet met zekerheid kunnen vaststel len. Wel spreekt hij als zijn tneening uit, dat niet storingen van teehnischen aard het ongeval hebben veroorzaakt. De Raad meent ook de weersomstandigheden, al thans als primaire oorzaak van het on geval, te kunnen uitschakelen. Zij kunnen echter wel secundair tot de ramp heb ben bijgedragen. De Raad is van meening, dat een vliegfout het ongeval moet hebben veroorzaakt, doch tast bepaaldelijk ook, indien hij Iet op de bekwaam heid der beide vliegers, in het duister omtrent de vraag welke omstandig heden tot het maken daarvan aan leiding hebben gegeven. Dat de onderstelde vliegfout zou zijn te wijten aan onvoldoende observeering van de hoogtemeters door den gezagvoerder dan wel aan een plotselinge blokkeering van de hoogtcbesturing door een kaartcntrommel of een ander voorwerp is niet volstrekt uitge sloten, doch anderzijds niet waarschijnlijk. Evenmin is het uitgesloten, dat een misver stand tusschen de beide bestuurders heeft plaats gehad. Werd Duimelaar onwel? Tenslotte kan nog worden gedacht aan een plotseling onwel geworden zijn van den gezagvoerder. Zekerheid hieromtrent bestaat echter evenmin. Integendeel het moet zelf zeer onwaarschijnlijk worden geacht. Wie stuurde? Omtrent de vraag of vlak voor de botsing den heer Duimelaar, dan wel kapitein Van Genieren het vliegtuig daadwerkelijk heeft bestuurd, acht de Raad het, hoewel zeker heid ter zake niet is verkregen, het meest waarschijnlijk, dat kapitein Van Gemeren te dien tijde het vliegtuig bestuurde. In dit verband heeft de Raad zich niet kunnen onttrekken aan de vraag, of het onder de be staande omstandigheden verantwoord te achten zou zijn geweest, dat kapitein Van Gemeren het toestel landde. Hoe zeer deze ook een bekwaam vlieger was, hij had nog onvoldoende ervaring opgedaan in het be sturen van vliegtuigen van het type Douglas DC-3 onder bijzondere weersomstandigheden en was ook nog niet in het bezit van het vliegbewijs B. Al moge de Raad ook omtrent de vraag, wie tijdens het ongeluk stuurde, geen absolute zekerheid hebben, hij vindt in ieder geval aanleiding tot het uitspre ken van de verwachting, dat door de bevoeg de instanties maatregelen zullen worden ge troffen, welke in de toekomst verzekeren, dat op lijnvliegtuigen de besturing bij start en landing, alsmede onder moeilijke omstan digheden, uitsluitend zal geschieden door be stuurders, die de bevoegdheid daartoe ten aanzien van het betrokken type bezitten. Te eerlijk. Men kan ook te eerlijk zijn. H. Marsman recenseert „Romantische Rhapsodie", een bundel gedichten, vertaald door Hendrik de Vries. En wat doet hij Hij laat de recensie voorafgaan van de verklaring: „Voor ik begin met het uitoefenen van eenige critiek, moet ik erop wijzen, dat ik zelf geen gedichten vertalen kan." Een geheel overbodige mededeeling. Ja zeker meneer Marsman, geheel overbodig: u brengt het publiek op ideeën, meneer! Het zal uit uw biecht afleiden, dat het eigenlijk een abnormale toestand is, wan neer iemanti een kunst critiseert zonder die kunst zelf uit te oefenen. Volkomen ongerijmd! Tooneelspelen is kunst, viool spelen is kunst, beeldhouwen is kunst, dichten is kunst en critiseeien is óók kunst! Evenmin als een acteur hoeft te kunnen critiseeren, hoeft een criticus te kunnen tooneelspelen. Neem onzen vermaarden dans-expert J. W. F. Werumeus Buning. En denk u eens in, dat iemand van hem zei: „Wat weet die er nou van. Hij danst zélf niét eens!" Marsman's bekentenis, dat hij zelf geen gedichten vertalen kan, is heel interessant, maar even weinig ter zake dienend als wanneer hij toegaf niet te kunnen bridgen, schaatsenrijden of cricketen. Het zou er mooi voer de critici uitzien, als ze het eerst zelf moeten kunnen, eer ze iets critiseeren mochten! Mengelberg zou nooit een recensie meer krijgen en alle tooneeluitvoeringen zouden gerecen seerd moeten worden door Eduard Ver kade, de eenige acteur die toevallig let wel, toevallig ook een critiek kan schrijven. Ik ken een pracht van een geluiden imitator. Zonder een woord Italiaansch, Zweesch of Iersch te ken;._n, imiteert hij, met brjgelui .en en al, radioredevoeringen in die talen. Hij imiteert de geluiden van tiam, trein en v ndergro dsche, huilende babies en keffende houden, blatende schapen en looiende sirenen, lekkende kra nen en puffende locomobielen, aftandsche fordjes en rmkende vliegtuigen. Wilt u zeggen, dat ik dat a iemaal ook moet kun nen alvorens ik een bespreking aan zijn kunst mag wijden? Maar dan vervallen we in de levenswijsheid van den Julius Strei- cher, die een troepje rheumatische kunst critici op het tooneel Pet komen om een ballet te vervangen en hen, toen ze na een paar kniebuigingen over den grond rolden, met een schop onder het zitvlak naar huis stuurde met de boodschap: en nu nooit meer balletten critiseeren. Mijn hart staat stil bij de gedachte, dat ik eens in mijn zondige leven een opera heb geresenceerd. A s ik den heer Mars man goed begrijp, moet ik dus eigenlijk een opera kunnen dichten, componeeren, compeneeren, instudeeren, dirigeeren, van décors voorzien en beschikken over een tenorst :m, een bas, een sopraan, mezzo sopraan, alt, dansbeenen, sex-appeal en betooverende toiletten. Ik moet man voor man alle leden van het orkest kunnen ver vangen... en als ik dat niet kan moet ik blijkbaar schrijven: „Ofschoon ik wijlen den heer Richard Wagner moet toegeven, dat ik zelf geen opera's componeer...", „of schoon ik den heer Furtwangler moet be kennen, dat ik zelf maar een poover diri gent ben", „ofschoon ik den heer Zimmer- man de eer moet laten dat hij beter viool- speelt dan ik". „Nee, nee, het leven wordt op deze wijze te ingewikkeld. Laten we afspreken, dat een kunstenaar kunst moet kunnen produceeren en een criticus moet kunnen apprecieeren en schrijven. Hij is oog en oor van het pu bliek en van cog en oor verlangen wij alleen, dat zij zuiver zien en hooren, niet dat zij ook nog dansen en springen, zingen en musiceeren. Ik mag Hildo Krop's werk mooi noemen al heb ik na de fröbelschool nooit meer een stukje klei in de hand gehad, want Hildo Krop werkt voor het publiek en niet voor andere beeldhouwers. En ik zal nooit de woorden vergeten, (die wij destijds, eerlijk gezegd, schande lijk van cynisme vonden) van wijlen J. C. Schröder, die dertig jaar geleden een ver slaggever naar een uitvoering van „Toon kunst" stuurde. „Maar meneer Schröder", protesteerde de jongeman, „Ik kan geen twee noten „Dan moeten we u net hebben," zei die van elkander onderscheiden!" wonderlijke hoofdredacteur, „want dan staat u er geheel objectief tegenover.". Ik begin te gelooven dat er iets in zit! De ongelukkige door sneltrein gegrepen. Gisterochtend omstreeks kwart over ne gen is op den onbewaakten overweg te Ter- schuur de 73-jarige W. van Maanen door den sneltrein ApeldoornAmersfoort gegrepen en op slag gedood. Hot slachtoffer, dat doof was, kwam van een landweg gewandeld en werd vermoede lijk verblind door de zon, waardoor hij den naderenden trein niet heeft opgemerkt. „De huidige Palest'ijnsche poli tiek een aanval op de fundamen- teele Joodsche rechten", zegt dr. Weizmann. In zijn openingsredevoering voor het 21ste Zionistische Congres te Genève, heeft dr. Weizmann o.m. verklaard, dat het Joodsche probleem er veel ernstiger voor is komen te staan. De heerschappij van onrecht en wreedheid is uitgebreid over steeds grooter wordende gebieden. Groote Joodsche centra van weten schap en cultuur zijn weggevaagd, 't aantal slachtoffers is bijna verdub beld, de ellende is dieper geworden, de schaduw over Israël wordt steeds duisterder. De welsprekendheid van een Jeremias is noodig om de ont zettingen te beschrijven van deze nieuwe vernietiging van groote aan tallen van het Joodsche volk. DR. WEIZMANN. „Levensruimte". Gebleken is echter, dat de wereld nog niet zoo beperkt is, dat er geen levensruim te zou zijn voor bijv. nog een millioen per sonen van aanzienlijke bekwaamheid en be- beschaving. De Zionisten hebben getracht behulpzaam te zijn met plannen om ongeveer 100.000 per sonen in betrekkelijk korten tijd in Palestina onder te brengen. De andere regeeringen zou den zeker deze plannen hebben goedgekeurd, maar de Mandaatregeering, wier plicht het was de immigratie en de vestiging der Joden in Palestina te vergemakkelijken, heeft zon der rekening te houden met den huidigen noodtoestand de plannen onmogelijk ge maakt. Het is een bittere ironie .der geschie denis, dat een van Engelands hu maanste en grootste daden bijna tot een ommekeer wordt gebracht door den zoon van Joseph Chamberlain, den voorloopey van de Balfourver- klaring. In dit plechtige uur was hij echter, zij het schoorvoetend, gedwon gen te zeggen, dat de trouw gebro ken is. Een internationale verplichting jegens de Joden betreffende een heilig land, kan niet als een vodje papier worden behandeld door een natie als Engeland, die streeft naar eer biediging van recht en verdragen. Het is geen geringe zaak, vooral in deze tijden, woorden van bitterheid en verwijt te moeten uitspreken je gens een groote mogendheid, die zoo'n belangrijke bijdrage heeft gele verd aan de oplossing van het Jood sche probleem. De Joden kunnen echter hun oude tehuis, hun mandaat uit den bijbel, en hun hoop niet op geven. Niets kan het eenvoudige feit verbergen, dat de nieuwe politiek een aanval is op de fundamenteele rechten der Joden in Pa lestina. Spr. protesteerde tegen de uitgevaar digde decreten, die wezenlijke Joodsche rech ten besnoeien vóórdat het geheele probleem, dat van internationalen aard is, voor een ge paste rechtbank is gebracht. De strijd gaat niet tegen Engeland, maar tegen hen, die verantwoordelijk zijn voor de huidige Pa- lestijnsche politiek. Een blijvende bron van kracht. In het vervolg van zijn rede veroordeelde spr. nog alle vormen van geweld, welke door onverantwoordelijke individuen in Pa lestina werden toegepast. De Joodsche me thode is die van den opbouw. Wat er in de naaste toekomst ook gebeuren zal, zoo besloot dr. Weizmann, het werk der Joodsche pioniers zal leven en groeien en een blijvende bron van kracht en moed zijn voor deze en de komende generaties. FEUILLETON. Naar het Amerikaansch van 36. Hoe weet je... O, Claudia heeft je natuur lijk van hem verteld. Juist, stemde O'Malley in. En nu nog wat. Waarom bent u verdwenen? Om den moord op Bindless of den diefstal bij Chester Barrett kwam terug van het raam, waar hrj heengeloopen was en vestigde een paar grim mige oogen op O'Malley. Dan glimlachte hij. Laat mij dien brief met de inktvlek maar eens zien. We verpraten onzen tijd. O'Malley stond op, liep naar de tafel en legde daarop de enveloppe neer, waarop hij de bood schap had geschreven. Barrett voegde zich bj hem en nadat de Ier enkele seconden naar de raadselachtige mededeeling had gestaar sloeg hij zich eensklaps met de hand tegen het voorhoofd en riep uit: Ik geloof dat ik er ben! U zegt dat miss Hunt om zeven uur het huis verlaten heeft. Krankzinnig dat deze mogelijkheid gee,n.00gJ" blik bij mij opgekomen is! Maaroa^ f]pnken warempel wel het laatste waar je aan-denken zou. Maar met die Jobstijding van u komt een beetje licht in de duisternis. De srh Ung luidt, zooals u ziet: „Taxi zeven hun tascn huis", in verband met den tijd waarop zuster is weggegaan, vraag ik me moPt ..t" van „tasch" niet bij „hun" gelezen moe worden. Zooals ik de letters gecombineerd ne^ kreeg ik tenminste een reeks van verstaanbare woorden, al snapte ik den zin er niet v nu zou ik zeggen, dat er wel kan staan: „Taxi zeven Hunt..." Wat denkt u ervan? „Dat klinkt zeker heel aannemelijk, gaf Barrett toe. Maar dan zitten we nog met de volgende letters: a.s.c.h.h.u.i.s. Wat betee kenen die dan voor den drommel? Weet je zeker, dat je de boodschap goed hebt overge nomen. Absoluut, bevestigde O'Malley. Ik heb het nog eens zorgvuldig met het origineel ge controleerd. Bovendien, Mc Girk had de letters al onderstreept. Nu, meende Barrett, de oogen nog steeds op de mysterieuze schriftuur gericht, die drie eerste woorden geven ons tenminste een idee wie er meer van af weet. Mc Girk heeft er de hand in, dat staat nu wel als een paal boven water. Maar waar is ze? „Aschhuis" blijft er over. „Huis" zal wel goed zijn, maar wat be- teekent dat „Aseh"? Nog over de enveloppe gebukt, zag O'Malley hem van terzijde aan. Door Mc Girk hebben we een spoor, op perde hij. Ik ga weer naar dat lieflijke pen sion om hem in de gaten te houden. Ik heb u toch verteld dat ik er een kamer genomen heb, in het huis waar hij woont, nietwaar? Gaat u mee? Barrett schudde het hoofd, zijn wenkbrauwen samengetrokken. Ik kan helaas niet. Er is nog teveel dat gedaan moet worden. Ze zullen haar heusch niets durven doen. Ze zullen haar alleen doodelijken angst aanjagen, oordeelde O'Malley met een heesche trilling in zijn stem en een dreigenden gloed in 2ijn oogen. Maar waarom zouden ze haar weggelokt hebben? Wat is hun motief? Barrett pakte hem bg de revers van zijn colbert. Ga jjj, O'Malley en zie haar te vinden! Ik kan de politie er niet in mengen. Het zou alles bederven. Tot welk kamp je eigenlijk behoort weet ik niet, maar ik moet je wel vertrouwen. Zie dat je haar vindt en terug brengt. Daar heb ik heusch geen aansporing voor noodig, klonk het grimmig. En Barrett, wie is de man van de groerte inktvlek? Barrett gaf niet direct antwoord en zijn handen bewogen onrustig. Ik weet het niet, kwam het toen; dat moet ik zelf zien uit te vinden. En gauw ook, voeg de hij er nadrukkelijk bij. Heb je absoluut geen idee? drong O'Malley. Alleen vermoedens. En die zijn nog niet te bewijzen. Maar over een paar dagen zal ik het weten. Maar ga jij nu, O'Malley Direct maar nog één vraag. Krijgt uw halfbroer Julian een toelage van u? Barrett keek hem onderzoekend aan. Kleeren en huisvesting, was het antwoord. Anders niet. Als de jongen geld uit wil geven moet hij het zelf verdienen. Hoezoo? Och, zoo maar, klonk O'Malley's schou derophalend bescheid. Het is maar een vraag. En nu ga ik. Het is al verdraaid laat. Maar ik heb een sleutel. Gaat u zoover mee? Barrett knikte en begaf zich naar de deur. O'Malley draaide het licht uit en ging voor naar de benedenhal. Hij liep op zijn teenen en merkte dat Barrett even zacht liep als hij Toen O'Malley de voordeur geruischloos ach ter hen had dicht getrokken, wandelden zg in westelijke richting. Alle vermoeidheid van straks was van den Ier afgevallen de nood zakelijkheid om te handelen voor Claudia nog wel! bezielde hem met nieuwe kracht. Bij Madison Avenue bleef Barrett staan. Jij gaat zuidwaarts, nietwaar? Infor meerde hij. Ja, ik neem de ondergrondsche. Gaat u...? aarzelde hij. Barrett glimlachte flauwtjes. Ik ga niet dien kant uit, zei hij. Goe- dennacht en veel succes. Hij stak zijn hand uit en O'Malley nam die dadelijk aan en drukte die hartelijk. Direct daarna had Barrett zich omgekeerd en liep met vluggen tred naar het noorden. O'Malley alleen bij den hoek achterlatend. Bij Fourteenth Street verliet de jongeman den ondergrondsche en haastte zich naar zijn pension. Hg arriveerde op een goed moment, want toen hij nog eenige deuren van het huis verwijderd was, kwam van den anderen kant een taxi aanrijden, die met een luid knarsen van de remmen voor het huis van mrs. Peil stopte. O'Malley, die zich vlak bij een lantaarnpaal bevond, schoot direct achteruit en hield zich naast een van de stoepen schuil. Een man sprong uit de taxi en liep het pension binnen. Zoodra het portier gesloten was, schakelde de chauffeur weer in en de auto kwam luid snor rend in O'Malley's richting. In een plotselinge opwelling begon de Ier over het trottoir te zwaaien. Toen de taxi vlak bij hem was, liet hij zich op de knieën vallen in de hoop dat de chauffeur hem mee zou laten rijden. Dat zou hem wellicht op een spoor bren gen. Maar deze buitenkans viel hem niet ten deel. De man leunde alleen naar buiten en riep den voorgewenden dronkelap eenige spottende opmerkingen toe. Even later was de auto Seventh Avenue inge reden. O'Malley richtte zich op en begaf zich voldaan naar het pension. Voor een deel was het toch nog gelukt: hij had het gezicht van den chauffeur gezien. Het was dezelfde vermoedelijk in dezelfde taxi die Claudia en hem dien nacht door het park gereden had toen ze overvallen en gefouil leerd waren. O'Malldy bereikte het hek en keek naar boven. Terwijl hij keek, flitste het licht aan ach ter de vensters op de tweede verdieping en met een zucht van dankbaarheid liep hrj, zoo min mogelijk geluid makend, het pad op, sloop over de veranda en stapte het huis binnen. HOOFDSTUK XIX. „Doodeiyk angst". Op zijn teenen ging O'Malley naar de kamer die hij gehuurd had en zette zich op den rand van zijn bed tot nadenken. In ieder geval stond het vast dat Mc Cirk de hand had gehad in het weglokken van Claudia. Vermoedelijk hield hij haar ergens gevangen, hoewel het motief daartoe volkomen in het duister lag. O'Malley's eerste opwelling was naar Mr. Cirks kamer te gaan, den kerel wakker te maken en een bekentenis uit hem te wringen. Maar na een oogenblik zag hij, evenals den avond te voren, de dwaasheid hiervan in. Als Mc Cirks alles ontkende en weigerde hem te vertellen waar zij was, zou hij niets verder ge komen zijn en alleen bereiken dat Mc Cirks ge waarschuwd was en extra op zijn hoede zou zijn. Er zat niets anders op dan den man scherp in de gaten te houden en de hoop zoodoende op het spoor van het meisje te komen. Maar het kostte O'Malley een geweldige zelf- beheersching om zoolang werkloos te blijven. In zijn verbeelding kon hij zich duidelijk Clau- dia's verontwaardiging en vrees voorstellen. Mc Cirk en zijn satellieten waren niet bepaald zachtaardig te werk gegaan, toen zij haar ge fouilleerd hadden. En nu Bindles' gewezen die naar haar ergens door een paar van zijn hand langers gelokt had, zou zij natuurlijk doods angsten uitstaan. Hoe hij zijn hersens ook inspande hij kon zich absoluut niet indenken wat voor motief de mannen hadden gehad om haar te ontvoeren. Maar de heele situatie was zoo verward, dat een raadsel meer of minder geen verschil maakte. De hoofdzaak was dat zij gevonden en bevrijd moest worden! Ongekende gevoelens stegen uit de diepten van O'Malley's ziel op. Al wat goed en groot in hem was concentreerde zich op het meisje waarvoor hij zoo snel liefde had opgevat en de gedachte dat zij een nacht van verschrikking tegemoet ging was bijna ondragelijk. Hij zat ineengedoken op den rand van zijn bed met opeengeklemde tanden, de vuisten tusschen de knieën en zijn lichaam trillend van onder drukte energie. Om naar de politie te gaan zou ook niets geven. Ze wisten niet meer dan hij. En Barrett, in wien hij nu wel gelooven moest, had gezegd, dat hij, als hij de politie erin haalde, alles bederven zou. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1939 | | pagina 7