Het fregat „Van Speyk"
zeilt naar
Indië
Xaênaait!
't HOEKJE
OUDERS
Het relaas van een
der opvarenden
Morgen gaat het beter
VOOR DE
Nog eens
Naar aanleiding van het vertrek
van een van de oorlogsschepen uit
de haven van Den Helder naar
Ned.-Indië, welden bij mij oude herinne
ringen op uit lang vervlogen tijden,
zoo schrijft ons een lezer, toen ik als
jongen >ran 17 jaar ook een reis met een
oorlogsschip heb meegemaakt naar Ned.-
Indië. Dat was in het jaar 1894, nu 45
jaar geleden.
Toen was het een heel andere tijd, dan
dien, welke wij nü beleven. Vergelijk ik
de beschrijving van Hr. Ms. „Tromp" met
die uit mijn tijd van het schip, waarmee
ik toen de reis aanvaardde, dan springt
toch wel zeer het groote verschil in het
oog tusschen heden en verleden.
Begin October 1894 lagen aan de kade
twee trotsche zeilschepen gemeerd, te weten
Hr. Ms. fregat „Van Speijk" en Hr. Ms. fre
gat „Johan Willem Friso", welke schepen
vanuit Den Helder de grootr reis zouden aan
vangen. Al dagen waren de beide bemannin
gen bezig de schepen zeilklaar te maken.
Op de Marinewerf waren alle werkzaam
heden verricht. De dekken waren opnieuw ge
breeuwd en zeilen en tuig nagezien. Alles
rook heerlijk naar teer en pek. De laatste
hand werd gelegd aan de victalie (levens
middelen). Honderden Goudsche kazen wer
den ingeladen, zakken met groene en grauwe
erwten, blikken boter, vaten spek, oxhoofden
met oude jenever, kisten met zeebeschuit, en
al wat verder benoodigd was voor de reis.
Voor een jongen van 17 jaar waren dat
belangrijke dagen in zijn leven.
Nu zou hij eindelijk op een groot schip een
groote reis maken. Nu ja, in Leiden op de
Kweekschool, en op de „Wassenaer" te Am
sterdam, had hij vaak in de mast gezeten en
zeilen opgehaald. Ook wel eens een reisje
gemaakt met de „Pollux" op de Zuiderzee,
waar het toen nog geducht kan spoken, doch
dit spande de kroon.
Nu gevoelde hij pas, dat hij een echt zee
man zou worden.
Eindelijk brak de dag van vertrek aan.
De Admiraal had ons schip geïnspecteerd en
met een korte toespraak van commandant en
bemanning afscheid genomen.
De trossen werden losgegooid, de loop
plank ingehaald. Getrokken door een sleep
boot verlieten wij langzaam de haven. Een
handjevol menschen wuifde ons na. Hoe ge
heel anders was deze uitvaart als bij het
vertrek van de „Tromp", waar duizenden
menschen getuige van waren.
Het weer was in die dagen bar slecht. De
barometer .«tond op storm, zoodat het begin
van onze reis niet bepaald rooskleurig was.
Wij hebben er terdege van geprofiteerd.
Nauwelijks uit het Engelsche Kanaal kwa
men wij in een zwaren storm terecht, die zelfs
tot orkaansterkte overging. Vele dagen heb
ben wij daar gezwalkt van 't kastje naar den
muur. De wind, die wj noodig hadden, om
de goede koers te houden, bleef maar weg.
Wanneer ik aan die stormperiode terugdenk,
dan begrijp ik het nog niet dat wij allen de
reis volbracht hebben.
Huizenhooge golven joegen angstwekkend
om ons heen. Vele malen moesten wij „wen
den" om ver van de Engelsche kust te blijven.
Hoe vaak hoorde ik het commando „ieder bij
zijn mast, klaar om te wenden!" Dan vloog
ieder naar zijn aangewezen post, tot dat de
Ouwe (onze Commandant) tegen de storm in
schreeuwde: „Schoten los, roer om!" Toen
dat gebeurd was, dreef het schip als 't ware
hulpeloos op de woedende zee, tot dat de wind
de zeilen aan de onderkant bol deed staan, en
de schuit weer vast in zijn element kwam te
liggen.
Men begrijpt wel dat het leven aan boord
in zulke dagen geen pretje was. Hard werken,
weing vrije uren en voeding en weinig slaap.
Als eersteling leek mjj alles vreemd. De storm,
die zoo geweldig door het tuig kan gieren,
maakte mij angstig. Het voortdurend slingeren
van het schip maakte mij zeeziek.
Gelukkig heb ik op mijn verdere reis daar
weinig last van gehad.
De stormperiode hield maar steeds aan en
wij waren tot dusverre er goed doorheen ge
komen, dank zij de zeemanschap van den
Ouwe, die zijn sporen op dat gebied wel ver
diend had. Hij was er een van de oude stem
pel, en hij pruimde B.Z.K. Ik zie hem nog
voor me, met de Zuidwester op, met oliejas
en vetlaarzen, flink postuur, bol gezicht,
blauwe adertjes op beide wangen. Wat kon
de Ouwe geweldig te keer gaan als er iets
niet in de haak was!! In die dagen werd er
zwaar gevloekt, en de taal, die men gebruikte
was doorspekt met zeemanstermen, die mij
nu vreemd in de ooren zouden klinken.
Maar toch heerschte er een kameraad
schappelijke geest aan boord.
Opeens, het liep zoowat tegen 12 uur
in den middag, werd de „Van Spe\jk" he
vig door een breker getroffen. Onder een
breker verstaat met de golf die ontstaat,
wanneer twee huizenhooge golven tegen
elkander aanbotsen vlak bjj het schip.
Dit kan zeer gevaarlijk voor het schip
zijn. Zoo'n breker kregen w(j precies
aan bakboord, onder de commandobrug,
zooals U uit bijgaande foto kunt zien.
Het schip maakte geweldig slagzij, zelfs
zóó, dat ieder aan boord dacht, dat zijn
laatste uur geslagen had. Alles wat niet
vastgejord was rolde naar stuurboord.
I)e paar seconden, waarin het schip zoo
gevaarlijk lag, leeken wel uren. Toch rees
de „Van Speijk" weer uit zijn dreigend
graf van water omhoog. Wij waren voor
een vreeselijke ramp gespaard gebleven.
U zult wel begrijpen, dat de foto niet aan
boord, of van een ander schip genomen kan
z(jn. Een onzer officieren, die goed met de
teekenstift overweg kon, heeft daar een tee-
kening van gemaakt. Later is bij een foto
graaf in Den Helder, een foto ervan gemaakt,
die veel aftrek vond.
Dat de „Van Speijk" inderdaad zoo gelegen
heeft als de foto aangeeft, kan ik ten stel
ligste bevestigen. Ouderen onder ons beweer
den dat, indien de „Van Speijk" nog een paar
graden meer had overgeheld, het schip met
man en muis was vergaan.
Toen allen van de schrik bekomen waren,
bleek ons, dat de breker aardige schade had
aangericht. Wij waren één van onze groote
sloepen kwijtgeraakt, die was door de zware
zeeën letterlijk uit zijn davids getild en als
een spaanen-doos uiteen geslagen. Een ge
deelte van de verschansing was zwaar be
schadigd. De zware ijzeren pijlers, waarop de
commandobrug aan stuur- en bakboord rustte,
waren als draadjes garen afgeknapt. Deze pij
lers waren zóó dik, dat men ze moeilijk met
beide handen kon omspannen.
Ik heb nooit geweten, dat water zoo'n ge
weldigen kracht bezat.
Het leven ging weer gewoon zijn gang. De
schade aan brug en verschansing werd door
den scheepstimmerman zoo goed als het kon
hersteld. Er werd weer gelachen en gevloekt
alsof er niets gebeurd was. Een zeeman ver
geet spoedig het gevaar, waarin hij eens ver
keerde.
De Ouwe gaf voor de.i goeden afloop een
extra oorlam (kroesje jenever). De oorlam
was in die dagen een krachtig geneesmiddel.
Het eten was weinig afwisselend, maar toch
krachtig en voedzaam. Gezien den tijd waarin
wij leefden.
We kregen 5 dagen snert met spek en
2 dagen grauwe erwten met uitgebakken
spek per week. s Morgens een fl^ik por
tie gort, gekookt in water, met stroop,
en 's middags omstreeks 5 uur koffie
zonder suiker en melk met het beroemde
zeebeschuit met natuurboter en kaas.
Dat zeebeschuit was niet direct te gebrui
ken, dat werd eerst een paar uur in zeewater
geweekt, en dan was het binnenste nog zoo
hard als de steenen van den Drommedaris. Als
ik aan dien tijd terugdenk, dan vraag ik mij
wel eens af, hoe ben ik er nog doorgekomen.
Maar ja, we schreven 1894 en toen hadden
wjj nog geen schepen met eigen bakkerij en
koelkasten aan boord. En toch, wij zijn er
ook gekomen.
Eindelijk brak de dag aan, dat wjj onze
koers konden vervolgen. De wind, die al zoo
veel dagen uit den verkeerden hoek kwam,
was ons eindelijk gunstig gezind.
Een der officieren v as zoo goed geweest in
ons logies een routekaartje op te hangen,
waarop wij konden nagaan, hoever de „Van
Speijk" was gevorderd. Dat kaartje nu ge
leek wel een spinneweb. Wij waren met dat
vele overstag gaan weer op dezelfde plaats
van uitgang terecht gekomen.
Hoe meer wij Europa achter ons lieten,
des te beter werd het met de weersgesteld-,
heid. Zoo af en toe een stevige bries, die ook
wel eens in storm overging, maar dat vree
selijke noodweer onder de Engelsche kust
bleef ons voor de verdere reis gespaard. Wij
zeilden een ander gedeelte van de wereld
tegemoet.
De dagen en weken vlogen om, het leven
aan boord gaf geen tijd voor mijmeren. We
hadden onze wasch- en lappendagen, onze les
in het bedienen der kanonnen en in het split
sen en knoopen. We deden onze wachturen in
het kraaiennest (half ip.de mast), voor op de
plecht en achter bij het roer. Bij mooi stil
weer werd er op de harmonica gespeeld en
werden er liedjes gezongen, die wij aan
boord van de „Wassenaar" hadden geleerd.
Opmerkelijk is het, dat men die liederen
niet vergeet. Zij blijven je het geheele leven bij.
Op zulke mooie avonden bleek er een me
lancholieke stemming te heerschen. Werd er
gedacht aan vrienden of bloedverwanten
Ik weet het niet, maar de stemming onder
ons was verre van opgewekt.
Ik wil hier een van de droefgeestige lied
jes opschrijven. Volgens den meester moest dit
heel langzaam worden gezongen.
Luister maar.
Toen ik voor d' eerste maal ging varen
En van mijn moeder afscheid nam,
Ik zal het nooit, neen nooit vergeten,
Hoe mij uoen 't vocht in d' oogen kwam.
En hoe zij mjj die lieve moeder
Al weenend in haar armen sloot,
Ik zal het nooit, nie nooit vergeten,
Al is zij nu al jrren dood. (bis).
Al biddend sprak zij bij het scheiden:
Och blijf toch altijd flink en goed,
Wordt nooit losbandig beste jongen,
Maar blijft in 't diepst van je gemoed.
God en zijn heiligen wil vereeren,
Zoekt nooit in kwaad of zonde Uw eer,
Maar kom van al die verre streken
Steeds als mijn jongen tot mjj weer.
Nog een lied, gewijd aan onzen grootsten
admiraal de Ruyter. Het laatste couplet
moest ook langzaam en droevig worden ge
zongen.
Maar ach, n.aar ach, Michiel is dood,
De beste Vaêr is heen,
Zijn weerga is er nooit geweest,
En komt ook nimmer weer,
Michiel, Michiel is dood.
Zulke avonden zijn mij steeds bjj gebleven.
Den volgenden morgen werden wjj op
geschrikt door den uitkijk in het kraaien
nest, die met een geweldige stem
schreeuwde: „Land in zicht, aan stuur
boord op twee dtreken!" Ieder holde naar
de boeg om te kjjken. Wjj zagen niets en
dat kon ook niet, aangezien de uitkjjk
zooveel meter hooger stond dan wjj.
Doch ja, na lang turen ontdekten wjj
aan den horizon een klein groen streepje.
De officieren aan boord, gewapend met
hun lange zeekijkers zagen het beter.
Eindelijk hadder. wij dan de kust van
Zuid-Amerika bereikt.
Stel u voor, hoe blij wij waren. In drie
maanden niets anders gezien dan lucht en
water, zoo af en toe een zeilschip, dat was
alles. Het passagieren in die dagen was ge
heel anders dan in dezen modernen tjjd. Nie
mand bemoeide zich met vreemde matrozen.
Je liep zoo maar wat in de stad van de eene
straat naar de andere.
Het eenigste genoegen bestond daarin,
dat je van je geld eens lekker kon eten
en drinken en dan ging Je maar weer
naar boord toe. Dat was in 1894. Lees
nu eens de reisbeschrijving van de
K XVIII. Wat is dan de marine op dat
gebied toch geweldig vooruit gegaan!
De acht dagen v.aren spoedig voorbij. We.
hadden ons tenminste weer te goed kunnen
doen aan versch vleesch en brood en 's mid
dags rats (gestampte pot).
Wjj zouden geen plaats meer aandoen en
het ging nu rechtstreeks naar Tandjong
PriokBatavia.
Ik zou hier mijn reisbeschrijving kunnen
eindigen, indien zich op onze verdere reis
geen treurig ongeval had voorgedaan.
Een onzer mannen gleed op een regenach-
tigen dag boven op de ra bjj het oprollen
der zeilen uit en viel naar beneden, waarbij
hij het leven verloor. De dokter had nog alles
gedaan om hem in 't leven te houden, doch
niets mocht baten. Aangezien wij te ver van
land waren, zou onze makker een zeemans
graf krijgen.
Deze aangrijpende plechtigheid heb ik
nooit kunnen vergeten. Iedereen aan boord
was onder den indruk van dit sterfgeval. Het
anders zoo ruwe leven maakte plaats voor
een droevige stemming. Men hoorde geen
gegooi met „putsen" (emmers), er werd
niet gevloekt, alle werkzaamheden werden
stilzwijgend uitgevoerd. Waar zouden wij an
ders over kunnen praten dan over onzen
vriend Henk, die daar beneden in de zieken-
boek den eeuwigen slaap was ingegaan.
Twee dagen later ou de begrafenis plaats
hebben. Des morgens om tien uur was alles
in gereedheid gebracht. De zeilen waren ge
borgen, daar het schip geen vaart mocht
hebben. Iedereen was in groot tenue. De baar
met het stoffelijk overschot stond aan stuur
boordvalreep gedekt door onze driekleur. Den
avond tevoren was het lijk in zeildoek ge
naaid met de noodigen ballastschuitjes, op
dat het zoo diep mogelijk zou zir.ken. Ballast
schuitjes zijn vierkanten stukken ijzer ter
groote van een flink roggebrood, die gebruikt
worden om een schip meer stabiliteit te ge
ven.
Het groote oogenblik brak aan. De baar
werd door vier kameraden opgetild, dan zette
de stoet zich in beweging, achter den Comman
dant en officieren daarachter de onderofficie
ren en de verder bemanning. Na driemaal heel
langzaam een ommegang te hebben gemaakt
werd de baar aan stuurboordvalreep gezet.
Een der officieren las een gebed voor uit een
boekje dat destijds werd uitgegeven door de
Ned. Herv. Kerk e 's Gravenhage, Toen trad
de Commandant naar voren, diep ontroerd
sprak hij enkele woorden ter gedachtenis aan
de overledene. De vlag werd van de baar ge
nomen. Het vuurpeleton stond aan weerszijden
van de valreep opgesteld om straks een salvo
te lossen.
Allen stonden met ontbloot hoofd rond de
baar. Toen kwam 't groote moment. De schip
per riep langzaam: „een - twee - drie - in Gods
Naam". De baar werd aan een kant hoog op
getild w„?.rna langzaam onze vriend in de on
metelijke diepte van den Indisch m Oceaan
wegzonk.
Den 6en Maart 1895 lieten wij ons anker
vallen op de reede van Tandjok Priok.
Hiermede heb ik getracht U een goed beeld
te geven uit mijn Marinejaren, nu 45 jaar ge
leden. Het was toen een ruwe tijd. Des te
meer geniet ik nu van dezen tijd, die zóó rijk
is aan alles, wat het leven kan veraangena
men.
Het Is een aardige lilm en een aardige
meiodie, al niet meer zoo actueel, maar er
gaat iets van uit. Mogelijk heeft U de film
gezien, allicht de melodie gehoord.
Ja of neen, het doet er niet zooveel toe,
laat ons beginnen met alleen dat eene zin
netje vast te houden: „Morgen gaat het
beter".
Wij beginnen gewoonlijk met het tegen
deel, n.1. met ons allerlei zorgen te scheppen
voor den dag van morgen. Wij hebben sla-
pelooze nachten, die ons omkringde oogen
en ouwelijke trekken bezorgen. Met welk
resultaat 1
Mocht morgen inderdaad de moeilijk
heden opleveren, die wij vreezen, dan heb
ben wij onze energie verspild en onze weer
stand verslapt door dit machteloos getob.
Mocht het inderdaad „morgen beter
gaan", dan hebben wij eenige uren van ons
kostbaar leven noodeloos vergald.
Dat is het „veto" 0"er tobben: Het is
stééds vruchteloos en dikwijls noodeloos.
Ieder mensch kan buiten zijn schuld in
moeilijkheden geraken, vooral tegenwoordig.
Zoolang wij doen wat wij kunnen om de
tegenstroom het hoofd te bieden en de
moeilijkeden hetzij te vermijden, hetzij te
overwinnen hebben wij ons niets te verwij
ten.
Een zuiver geweten mag een waarborg
zijn voor een rustige slaap. Maar gewoonlijk
begaan wjj de fout, om juist tegen ten nacht
te gaan piekeren. Psychologisch heel goed
te verklaren, wanc .en eerste zijn wij
's nachts tot werkeloosheid gedoemd, zoodat
wij onmiddellijk niets kunnen onder
nemen, al krijgen wij de schitterendste in
vallen en bovendien missen wij 's nachts de
afleiding, die de dag ors biedt in den vorm
van werk, aanspraak, -naaltijden enz.
's Nachts zijn wij aan onszelf overgelaten,
en die nachtelijke uren moeten wij zoo goed
mogelijk besteden, n.1. aan de herwinning
van onze energie om den volgenden morgen
weer volkomen paraat te zijn.
Tien tegen één dat een tobberig mensch
aan slapeloosheid lijdt, alleen al omdat hij
zoodra hij te bed ligt de gedachte koestert:
„natuurlijk zal ik weer niet kunnen slapen!"
Begint eens met elke overweging omtrent
al of niet slapen te weren. Begint zoodra
ge in bed ligt met -enige malen diep en
langzaam adem te halen, en al Uw spieren
te ontspannen. Voor dit laatste is een goed
hulpmiddel om U uit te strekken over een
zoo groot mogelijk deel van de beschikbare
ruimte.
Ban verder elke gedachte aan de dage-
lijksche beslommeringen Dehkt aan iets
moois of grappigs dat U gelezen of gezien
heeft. Een rustige nacht is de beste aan-
winst voor Uw werkkracht "an den Vólgen-
den dag.
De kwestie al of niet slapen is onbelang
rijk, de mensch heeft eel minder slaap noo
dig dan hij denkt. Werkelijk ontspan
nen liggen verschaft een groote ver
kwikking, en zeer waarschijnlijk volgt daar
op en diepe en natuurlijke slaap.
Houdt in het oog dat iets in het leven
altijd verkeerd blijft gaan en dat zoo zeker
als vloed op eb, op elke „down" een „up"
volgt.
Weest hoopvol en dapper Ge doet Uw
best en het leven is uiteindelijk rechtvaar
dig.
Zorgen? Gunt Uzelf Uw welverdiende
rust. Morgen gaat het beter!
Dr. JOS DE COCK.
In het tijdschrift voor Ervaringsopvoed-
kunde vertelt de redacteur, Dr. H. G. Ha
maker, van een geval van bedwateren bij
een jongen van bijna 13 jaar. Het gelukte
Dr. Hamaker den knaap zoo goed als geheel
van dit euvel te verlossen door gebruikma
king van de suggestieve methode. Ik
kan me begrijpen, dat verschillende lezers
aan de bloote mededeeling van bovenstaan
de weinig of niets zullen hebben en daarom
wil ik hier in het kort de werkwijze, welke
Dr. Hamaker in bovenbedoeld geval bezig
de, weergeven.
Dr. H. begon dan met den jongen een uit
eenzetting te geven van de werkzaamheid
der blaas. Natuurlijk had Dr. H. zich van
te voren vergewist of de jongen in staat
was een dergelijke uiteenzetting te verwer
ken. Het was een intelligente jongen, zoo
dat dit geen bezwaar opleverde. Hierna ver
telde Dr. H. den knaap, dat een mensch in
diepen slaap toch 'iet waarsouwende ge
voel, vooraf gaande aan de lediging der
blaas, opmerkt. In het' geval van den knaap
was dit echter niet zoo. Juist door het feit,
dat de jongen in diepen slaap de waarschu
wing niet bemerkte, leed hij aan het euvel.
Het is echter mogelijk om door oefening
ook in zijn slaap allerlei dingen op te mer
ken, die ons anders ontgaan.
Aan de hand van verschillende voorbeel
den maakte Dr. H. dit den knaap bekend,
die ook terstond de beteekenls er van be
greep.
Nu restte nog de laatste phase van de
behandeling: den knaap te overtuigen van
de beteekenls der suggestie. Hier maakte
Dr. H. gebruik van de methode Coué. De
jongen moest lederen avond voor het insla
pen, in bed liggend, trachten zijn bewuste
denken uit te schakelen. Als hij voelde, dat
zijn bewustzijn ongeveer ledig was, moest
hij tot zichzelf zeggen, dat hij het waar
schuwende gevoel in de blaasstreek ook in
den slaap zou bemerken. De -rts wees er
natuurlijk op, dat dit niet in een of twee
nachten beheerscht zou worden.
De jongen begreep alles volkomen en is
de raad gaan toepassen met het gevolg, dat
hij na 10 dagen den arts kon mededeelen,
dat het uitstekend gegaan was; slechts een
keer, toen hij vergeten had die auto-sugges
tie toe te passen, was hij nat geweest.
Na vier weken was hij slechts 2 maal nat
geweest.
De arts adviseerde den knaap ook 's mor
gens de auto-suggestie toe te passen. Na
drie maanden kwam de jongen vertellen,
dat hij al dien tijd slechts eenmaal nat
geweest was, zoodat practisch gesproken
de knaap het euvel overwonnen had.
Ik vertel dit voorbeeld hier zeer in het
kort en uitsluitend om aan te geven, dat,
wanneer alle maatregelen falen en ik
denk daarbij aan de huismiddeltjes (meest
onschuldig) en de strafbedreigingen (zeer
afkeurenswaardig) men niet moet den
ken, dat er niets aan te verhelpen is. In
het bovenstaande geval betrof het een in
telligente jongen, hetgeen voor de proef
van zeer veel beteekenis is geweest. Ik
weet niet, of het middel ook baten zou voor
domme kinderen. Doch in alle gevallen
komt het mij voor, dat het euvel bij
oudere kinderen, wanneer zij overigens
gezond zijn, door proefnemingen in deze
richting mogelijk te verhelpen zijn. Het be
hoeft geen betoog, dat men in zoo'n geval
natuurlijk een bekwaar arts-opvoedkundige
dient te raadplegen en niet zelf maar wat
moet experimenteeren.
OVEEKA.
Opmerkingen. Van verschillende zijden
ontving ik brieven om persoonlijk advies in
een bepaald geval. Tot mijn spijt moet ik
de briefschjjvers mededeelen, dat ik geen
adviezen in dezen geest verstrekken kan en
ik verwijs hen naar de verschillende opvoed
kundige adviseurs. Wel ben ik gaarne be
reid op verzoek van lezers (essen) adressen
te verschaffen van hoogst deskundige op
voedkundige adviseurs. Natuurlijk geschiedt
dit dan alleen per brief. Men gelieve in
betreffende gevallen postzegel voor ant
woord in te sluiten.