JUneert 0 «p llai
GIDSEN ter zee
Spuien
Wat zou de
scheepvaart zijn
zonder loodsen?
Uit het leven
van een groot man»
Vandaag
/Is en water dondert
naar buiten
Uondden uil Piel VlLeqend Blaadje.
^tadinieiuuji
wn de meeuwen kregen een
copieus visch-maal
Vrijdagmorgen werd er gespuid.
Vrijdagmorgen werden de sluizen geopend
en kreeg liet binnenwater, dat onder het ijs
hoog opgestuwd tegen de sluismuren stond,
vry baan. En krakend en schurend, brokke
lend en barstend zocht het een uitweg. Zocht
het vrijheid en expansie uit de te nauwe plaat
sen waar het samengedrukt en op elkaar ge
hoopt zat.
De meeuwen wachtten
Het was dien morgen en dien middag win
ter aan de haven.
De haven, bedekt met één groote ijskoek.
Grijs-wit ijs, dat als een reusachtig schotsen-
mozaiek samengeperst lag. Een enkele maal
brak de winterzon door de grauwe lucht.
Dan schitterden "duizend diamanten op het
besneeuwde ijs.
Over den dam, op de schorren, lag het
ijs. Kilometers ver. Eén witte vlakte. Een
rjslandschap, zooals dat aan de Pool moet
zijn.
Krakend en knarsend gingen de sluisdeu
ren open.
En als een lawine kwam ijs en water naar
buiten. De schotsen over elkaar heen schui
vend.
Al spoedig hoopte zich het ijs echter op, en
dat was geen wonder, gezien de maar nauwe
uitlaat, die slechts een klein gedeelte tege
lijk vrijgaf. De schotsen zetten zich vast te
gen elkaar, ze werden als door een onzicht
bare hand samengevoegd en in elkaar ge
smolten. Dat werden reuze schotsen, waarin
bijna geen verwikken en verwegen meer zat.
Voor de sluis lag de bruine boeier van het
loodswezen en vele op den kant staande
vletterlui hielden hun hart voor het vaar
tuigje vast. En terecht. Ieder oogenblik
vreesde men, dat de kruiende schotsen er
onder zouden komen en het oplichten. Zoo
ver is het echter niet gekomen, maar enkele
malen heeft het waarlijk niet veel gescheeld.
Zoo kruide het ijs door de sluis. Krakend en
iteunend, brekend en brokkelend.
Hoog toornde het Ijs soms op. Recht
standig gingen de schotsen in het water
staan, zoodat men een soort sluisdeur
van ijs voor de houten sluisdeur kreeg.
Een ijsbarrière van verscheidene meters
onder de oppervlakte.
In spanning keek men by het Haven
kantoor toe.
Eindelijk kwam er toch beweging in de
muurvaste massa ijs. Langzaam, eerst
haast onzichtbaar, verschoof zij, milime-
ter voor milimeter. Dan gaat het vlug
ger en dandan pakt het aanstor
mende binnenwater, dat van achteren
zwaren druk uitoefent, het ijs in de volle
breedte aan, en dondert water en ijs naar
bulten.
Daarna heeft men nog verscheidene uren
gespuid, maar tot een zóó zware opeenho
ping is het niet meer gekomen. De sluis
bleef open en uur na uur dreef met het wa
ter het ijs weg, dat zich in een deel van de
wateren van Willemsoord bevonden had, weg.
De meeuwen voeren er wél bij.
Dat was me daar bij de sluis een waar
gastmaal. Want met het ijs en het water
spoedden zich ook duizenden en duizenden
visschen en vischjes naar buiten. En een
groot deel daarvan is verre van florisante
conditie. Of, om in visscherterminologie te
blijven, „flauwe" visch.
De meeuwen hadden er al lucht van, voor
dat de deuren der sluizen geopend werden.
Maar toen ze open waren, toen ving het
meeuwengastmaal eersi met recht aan.
Het was een boeiend schouwspel.
Vele honderden meeuwen. Uitgehongerd.
Meeuwen, die in geen weken hun buik volge
geten hadden. Die mager en ellendig ieder
stukje afval zien te bemachtigen.
De trotsche meeuwen van Den Helder: die
zich nu tevreden moesten stellen met wat
broodafval op de kaaien, met wat overge
schoten voedsel, dat een goedhartig zeuntje
van het een of ander oorlogsschip hen toewierp
en voorts met alles wat men in min of meer
eetbaren staat op de grachten en de buiten
wegen vond.
Maar visch... die bestond voor hen niet
meer.
Was het wonder, dat ze als een horde hon-
ger-gekuurd hebbende meeuwen boven de
sluiskolk zweefden. En hoe ze hun scherpe
meeuwenoogen de kost gaven, opdat er ook
maar niet het kleinste levend wezen zou ont
komen.
Het geluk was met deze meeuwen-schaar.
Want er kwam visch mee. Veel visch zelfs.
Honderden en honderden bliekjes, voornen,
snoekbaars, baarzen en... zelfs karpers. Alle
maal binnenvisch, die geroken had dat er een
gaatje vrij gekomen was en zich nu zoo snel
mogelijk naar buitengaats spoedde.
Maar die snelheid, die vroolijke overmoed
een er zij ds en het feit dat ze bedwelmd waren
door al die dagen, bijna zonder lucht, onder
het ijs, speelden hen parten. Ze gaven'niet vol
doende acht op het meeuwenleger boven hen en
een niet gering deel van de eindelooze visch-
school moest deze overmoed met den dood be-
koopen.
Het was een bijzonder schouwspel.
Hoe de meeuwen als op onzichtbare veeren
rustend, daar boven de kolk hingen. En hoe
ze de visch verschalkten. Met hun wijd-open,
gesperde bekken. Bekken, inderdaad als
hooischuren. De visch was veelal veel te 'groot
Dan werd er alleronbehoorlijkst geslokt en
gekokhalst. Soms kwam het maal weer terug
en werd het op den wal uitgespuwd. Soms
ook was er een broeder-, of zustermeeuw, die
een bijzonder vette hap de ander misgunde en
zijn deel er af trok.
Het was een meeuwenfeest, een massa-
voedering. -
De meeuwen gilden en schreeuwden hun
schorre stormroep.
Krij schend en krassend.
Grauwig witte lijven wiegden en deinden
en zweefden boven het bewogen sluiswater,
waarin de schotsen voortgedreven werden
door het hen achtervolgende water.
Op den kant stonden de Nieuwediepers
stil en roerloos dit beeld van spuiend ijs en
vischzwelgende meeuwen gade te slaan.
De Oostenwind blies fel en ijzig over
de haven.
Dét is Nieuwediep...!
PANNEKOEKEN
BUFFETTARIA SPOORSTRAAT 97
Ds. Meier vertelt over Prof. Schweizer.
Voor een vrij goed bezette zaal heeft Ds.
Meier uit Enkhuizen gisterenavond, in het
Alg. Militair Tehuis, Spoorstraat, voor de
Vrijz. Herv. Vrouwenvereeniging. verteld over
het leven en werken van Prof. Schweizer, den
man, die nu al meer dan 25 jaar arbeidt in
Donker Afrika, ons tot een voorbeeld.
Ds. Meier begon met te zeggen, dat de we
reld tegenwoordig vraagt naar groote man
nen, en er zijn veel grooten, maar dan als
heerschers van totalitaire staten, daartegen
over staan echter, gelukkig ook in onzen tjjd,
andere groote mannen, helden van den geest.
Een Gandhi in Indië, een S'tanley Jones en
Albert Schweizer. Zij zijn leidslieden in den
besten zin van het woord, leidslieden ook voor
de komende geslachten.
Albert Schweizer is de groote apostel
van de humaniteit en dan humaniteit niet
opgevat als algemeene menschelijkheid,
als menschlievendheid, maar als ont
plooiing van de waarachtige goddelijke
beginselen, die inwerken als een zuur-
deesem in deze wereld, om de wereld goed
te maken.
Spr. schetst de merkwaardige figuur van
Schweizer. Hij was de man zonder vaderland,
zooals hijzelf zegt. De Elzassers hebben geen
vaderland, slechts een geboortegrond. Nu eens
waren ze onder Duitschland, dan weer onder
Frankrijk .Zij hebben in zich iets van den
universeelen wereldburger, wiens blik gaat
over de grenzen van zijn geboortegrond.
In 1875 werd Schweizer geboren, als zoon
van een predikant. Hij was een zwak stum-
perdje, dat echter in de gezonde lucht van
Gunsbach opgroeide tot een ijzersterken jonge
man. Reeds jong was hij zeer ontvankelijk
voor muziek en openbaarde in dit opzicht zijn
bizondere gave. Hij had groote eerbied voor
het leven, een eerbied, die hij later uitgewerkt
heeft in zijn levensfilosofie. Voor alles wat
leeft moeten we zorgen. Dat was zijn levens
houding.
In Straatsburg studeerde hij theologie, let
teren en wijsbegeerte. Hij promoveerde vroeg
op een proefschrift: „Doorvorsching van het
leven van Jezus", een standaardwerk, dat nu
nog van beteekenis is. Voor hem lag door zijn
bizondere gave, een positie van Europeesche
beteekenis open. Toch heeft hij die nimmer
begeerd, want reeds was bjj hem de gedachte
levendig, dat h(j zich tot zijn dertigste jaar
wilde wijden aan de theologie en daarna een
of ander werk wilde doen van algemeene
menschelijke beteekenis.
Zijn keuze bepaalde hij, toen hij getroffen
werd door een beeld op een plein in Colmar,
dat een globe voorstelde gedragen door vijf
figuren uit de vijf werelddeelen. Afrika stelde
een neger voor. De zwaarmoedige blik in het
gelaat van den neger trof hem en deed hem
besluiten als zendeling naar Afrika te gaan.
Hij wilde echter behalve het brengen van het
Evangelie, ook practisch werkzaam zijn en
begreep, dat het beste zou zijn de menschen
lichamelijk te helpen, omdat daar zoo ontzet
tend geleden wordt. Dus ging hij medicijnen
studeeren en promoveerde op een medisch
theologische dissertatie over de genezing van
zielszieken.
Door middel van de Parijsche zending
kreeg hij gelegenheid naar Afrika te gaan,
naar een verlaten zendingspost aan de
Ogowa rivier, in het dorpje Lambarense.
In 1913 vertrok hij daarheen met zijn
vrouw, nagestaard door een aantal vrien
den, die dezen stap niet begrijpen konden.
Het was een primitief begin daar in Donker
Afrika. Een kleine woning, met vier vertrek
ken moest dienst doen als woning en hospitaal
tegelijk. Een kippenhok werd ingericht als
operatiezaal.
Het klimaat was ongezond, zwoel, heet en
vochtig. Dag en nacht heeft Schweizer ge
werkt, tal van moeilijkheden had hij te over
winnen. In het in de openbare Leeszaal alhier
aanwezige werk van den professor: „Aan den
zoom van het oerwoud" vindt men de eerste
moeilijke jaren op aangrijpende wijze be
schreven.
Velen vragen zich af: „Heeft dit werk
eigenlijk wel zin?" Maar men vergeet bij
deze vraag echter, dat Schweizer daar
werkend, ook werkt voor Europa. Hij it>
een van ons, die voor een lijdend deel van
de nienschheid inspringt. Een groot deel
van de smart en het lijden van Afrika is
gekomen door Europeesche import. Den
ken we slechts aan den drank en de
syphilis. Schweizer tracht goed te maken
het kwaad dat daar door tal van geweten-
looze lieden is gesticht. Aan heel Europa
geeft hij het voorbeeld van belangeloos
heid, van toewijding, van verteedering des
harten voor hetgeen lijdt.
Na de pauze geeft spr. aan de hand van tal
van lichtbeelden een blik in het ontzaglijke
werk van Schweizer. Een werk, dat niet kan
worden voortgezet zonder de hulp van Europa
en Amerika. Noodig zijn menschen, die belan
geloos willen helpen en menschen, die geld
voor dezen arbeid over hebben, omdat alles
geïmporteerd moet worden en daardoor zoo
duur wordt. Laat ons iets afzonderen om dezen
arbeid te steunen en te dragen, zegt spr.
Mevrouw Van der Poel, die de vergadering
met een hartelijk woord van welkom geopend
had, sloot met een woord van dank. Aan het
begin van den avond werd Gez. 194 gezongen,
aan het slot een vers van Gez. 180.
f~voor 50 jaar
VANDAAG VOOR 50 JAAR.
Veeenlgtngs-solldariteit.
Woensdagavond gaven de gecombineerde
vereenigingen „Gemengd Koor", „Pro Patria"
en „Mars" in „Musis Sacrum" een uitvoering,
waarvan de opbrengst moet dienen om hen
te steunen, die bjj de overstrooming van den
Mijzerpolder schade hebben geleden. Zoowel
instrumentale als vocale muziek werd ten ge-
hoore gebracht. Verder wisselde de gymnas
tiek 't programma aangenaam af. Voor de
„staden" hebben we inzonderheid een woord
van lof over. Een voordcarht sloot heet eerste
gedeelte van het programma. Dat de aanwe
zigen de wrekzaamheden dien avond wisten
te waadeeren, getuige de herhaalde applaus.
EEN RAMSCHLP.
Den hoofdingenieur der marine C. L. Loder,
te Hellevoetsluis, is opgedragen het ontwer
pen van een ramschip, bestemd voor de ver
dediging in het Noorderfrontier.
Ned. Herv. Gem. (Nieuwe Kerk, Weststraat).
Geen dienst.
Westerkerk (Helden der Zeeplein)
's Morgens 10.30 uur Ds. H. A. Enklaar
Geref. Kerk (Julianapark)
's Morgens 9 uur: Ds. Tollenaar.
V.m. 10.45 u., Cand. A. Plaatsman,
's Middags 4 uur: Ds. Kroes.
's Avonds 6 uur: Ds. Tollenaar.
Geref. Kerk (Rehoboth-Kerk)
's Morgens 10 uur Ds. Kroes.
's Avonds 5.45 uur: Cand. Plaatsman.
Oud Geref. Kerk (Hoogstraat)
's morgens 10 uur en 's avonds 5.30 uur
leesdienst.
Donderdag a.s.
's Avonds 7.15 uur,
de heer Zwavering, van Ederveen.
Scheveningen
Chr. Geref. Kerk (Steengracht)
v.m. 10 uur en n.m. 5 uur de heer J. Rebel.
Herst. Evang. Luth. Gem. (Weezenstraat)
'8 Morgens 10.30 uur: Ds. G. J. Duyven-
dak, van Utrecht.
Doopsgezinde Gemeente (Kerkgracht)
Geen dienst.
Oua-Katholieke Kerk (Langestraat 76)
's Morgens 10 uur: H. Dienst.
's Avonds 7 uur: Lijdensmeditatie.
Evangelisatie (Palmstraat)
's Morgens 10 uur en 's avonds 5.30 uur
Ds. J. H. Jansen.
Evangelisatiegebouw (Vijzelstraat)
's Morgêhs 10 uur Samenkomst.
Zondagmiddag 4 uur, Straatprediklng
Molenplein.
's Avonds 8 u. Evangelisatie-samenkomst
Leger der Heils
7.30 u.: v.m. Bidstond.
10 uur v.m. Heiligingsdienst.
3.30 u. n.m.: Openluchtsamenkomst Juli»>
napark.
8 uur n.m. Verlossingssamenkomst
Kerk van Jezus Christus, Janzendwjstr. 8.
's Morgens 10 uur en 's avonds 5 uur.
Samenkomsten.
HUISDUINEN
Ned. Herv. Gemeente
's Morgens 10 uur: Ds. M. van Wlchen.
JULLVNADORP
Ned. Herv. Gemeente
Geen dienst.
Zendingsgebouw „De Ster der Hope"
's Avonds 7 uur: de heer J. Sevensma,
van Amsterdam.
- ft
Stook zindelijk en zuinig
met prima anthraciet
Neem dus van OKKE VISSER,
want betere is er niet
Adres: Polderweg 34 - Telef. 228
Wat zou de scheepvaart lijn zonder
loodsen? Een buitengewoon riskan
te onderneming, waaraan maar
weinigen hun leven zouden wagen.
Ja, eigenlijk kan men wel zeggen,
dat de scheepvaart zonder lood
sen geheel onmogelijk is langs de
meeste kusten, vooral in tijden
van ooirog, wanneer de loodsen
nog noodzakelijker zijn dan anders.
Als een New Yorksche loods de „Queen
Mary" heeft binnengebracht", wordt hij
goed betaald.' Want de berekening geschiedt
volgens den diepgang van het schip en de
Oueen Mary is, zoo zeggen de loodsen, een
„tang beenige" boot, zij heeft een diepgang
van 11 tot 12 meter.
DE MAN, DIE NAAST DEN KAPITEIN
OP DE BRUG STAAT
Wie er 't eerst was i
Voorbij zijn de dagen, toen de lood
sen over de zee uitzwemden en hon
derden mijlen lang storm, regen,
vorst, sneeuw en ijs trotseerden om
de schoeners op te vangen. Dit wa
ren de dagen, toen de zeilschepen
nog de wereldzeeën beheerschten.
Toen kwam het voor de loodsen aan
op de scherpste oogen; en het loods-
den schoener mee te nemen in veili-
schip, dat zich het verst in zee waag
de, ontving gewoonliik opdracht, den
schoener mee te nemen in veilige ha
ven. De wet schreef toen immers
voor, dat aan den loods, die het eerst
het schip bereikte, de opdracht moest
worden verstrekt.
Reeds van de eerste ontwikkeling van de
scheepvaart af was het de gewoonte, in stre
ken, waar moeilijke toegangen tot de haven
plaatsen waren, een loods aan boord te ne
men, of zich door een vaartuig, waarop zich
een loods bevond, te doen vooi afgaan. En
nog heden ten dage is ondanks de betere
betonning, bebakening en verlichting, he'
nemen van een loods voor het.aanloopen vai
een haven over de geheele wereld regel
daar de loods bij uitstek plaatselijk beken
is, ook wat de geldende voorschriften betrefi
en bovendien een loods met de functie vai
havenbeambte veelal het schip te bestem
der plaatse op de voor de haven voorge
schreven wijze verankert.
De zee even goed kennen als zijn
pak!
Een loods, die een groot schip ge
leidt, dient den bodem van zee en
haven ter plaatse even goed te ken
nen als zijn zak. Alvorens hij door
den staat wordt toegelaten als loods,
moet hij een zeer zwaar examen af
leggen, en aantoonen, dat hij alle
diepten, ondiepten, kanalen, vuurto
rens en zeestroomingen grondig kent.
Voor dien tijd moeten zij bovendien gedu
rende een aantal jaren doorgaans onge
veer 8 jaar als loodsleerling op een schip
hebben gevaren. Gewoonlijk heeft een loods
dan ook reeds den 30-jarigen leeftijd be
reikt, voor hij alleen de brug van een schip
mag betreden,
Naast den kapitein op de brug.
Wanneer men met een der moderne
luxieuse oceaanstoomers de „Groote Vijver
oversteekt, en de haven van New York i
binnengeloopen zonder ook maar één enke
schrammetje te hebben opgeloopen, schijn
dit voor de passagiers zoozeer vanzelfspre
kend te zijn, dat ze er zelfs niet aan den
ken, er ophef van te maken. Van den man
die naast den kapitein op de brug staat,
neemt geen der passagiers, die gedurende
de overtocht in alle hoeken en gaten van
het schip hebben rondgeneusd en officieren
en bemanning door hun voortdurende en
nieuwsgierige vragen bijna tot wanhoop heb
ben gebracht, notitie
Niet meer met hoogen hoed....
Inderdaad, de loods van de New Yorksche
haven d-aagt niet meer zooals vroeger een
gekleede jas en hoogen hoed, wanneer hij
het schip betreedt Ook op zee heerscht
de „eeuw van de machine", verzekeren de
doorgewinterde zeeloodsen, die alle aanko
mende vaartuigen, van een oude „tramp"-
hoot af tot een modern 80.000 tons schip toe,
van den Ambrose-vuurtoren af langs de Baai
>mlaag brengen en dan aan de Pier van de
N'orth River vastmeren.
Onverstroorbaar,
Van Ambrose tot de Batterij moet hij met
den zeebodem vertrouwd zijn, en voor ver
rassingen mag hij niet komen te staan. Wie
het zeeloodsenstation bezoekt, zal versteld
staan over de rust en kalmte, waarmede
deze lieden te werk gaan, bescheiden en zon
der ook maar eenigen ophef te maken. Daar
is bijvoorbeeld Henry M. Clarke, sedert vele
jaren hoofd van de Jersey-loodsen. Hij be
treedt de „Batterij", waar zich het loodsen-
kwartier bevindt, alsof hij een wandelinge
tje in zijn tuin maakt. Toch heeft hij zoo
juist de geweldige „Queen Mary" in de ha
ven gebracht, haar veilig aan de Pier ge
meerd, en is toen zonder zelfs een zucht
van verlichting te slaken onverstoorbaar'
langs de valreep weer aan land gegaan!
„Eigenwijze schepen."
Reeds ongeveer 30 jaar brengt Clarke groo
te en kleine schepen binnen. „Welk soort
schepen zijn het moeilijkst te behandelen?"
vragen we. Hij haalt de schouders op en
trekt even aan zijn cigaret; dan antwoordt
hij: „Dat is nooit te zeggen. Dikwijls zijn
het de vuilste „tramps", waarvan de kom
passen jarenlang niet gereinigd zijn. Of ze
hebben een bijzondere lading. Dat brengt je
heelemaal uit den koers, want kompassen
zijn nu eenmaal magnetisch, en ook de
vracht kan ze beinvloeden."
Soortgelijke ervaringen heeft de loods
George Kissenberth, een andere veteraan.
..De schepen, die er het lichtst uitzien", zegt
hij, „zijn vaak het moeilijkst te hanteeren.
Kleine schepen zijn dikwijls eigenwijs en
luisteren te. veel naar wind en strooming.
Nevel is de grootste vijand van den loods.
Als er geen nevel was, ja dan was het al heel
eenvoudig!"
Specialisten.
In de^iaven van New oYrk zijn tegenwoor
dig ongeveer 100 loodsen. Daarvan behooren
er 70 bij New York en 30 bij de Jersey-groep.
Wellicht zijn zij wel de veelzijdigste typen
zeelieden van de gansche wereld; wani ze
doen hun dagelijksch werk zonder op groot
te, tonnage of diepgang te letten. Soms zijn
zij specialisten en dan worden ze extra be
zoldigd.
Als de loods bij Ambrose bijvoor
beeld de „Queen Mary" betreedt,
brengt hij haar over een afstand van
23 mijlen naar de pier. Dat duurt 7
uren en wordt met 180 dollar be
taald. De kosten worden naar den
diepgang berekend, en het binnen
brengen van een schip is duurder
dan het wegbrengen. De „Queen Ma
ry" en de „Normandië" zijn volgens
de loodsen „langjjeenige" booten; zij
heben een aanzienlijke diepgang, nl.
11 tot 12 M.
Gewoonlijk zijn de loodsen pensioengerech
tigd op 65-jarigen leeftijd, en moeten met 70
jaar in ieder geval den dienst verlaten. De
meeste lodsen bereiken dien leeftijd wel,
want ze komen doorgaans uit zeevarende fa
milies. houden van hun werk en kennen
slechts één angst, namelijk die voor den dag
waarop ze niet langer in weer en wind naar
een schip mogen varen, omdat de staat hen
daarvoor te oud acht.,,é