IN UNIFORM Brabantsche van Dré Brief Vierde blad MAAR GEEN VULPEN-KAPITEINS I De "X TUINHOEKJE Zaterdag 9 Maart 1940 JOURNALISTEN WAT ER VAN DE VRIJHEID DER OORLOGSCORRESPONDENTEN OVERBLIJFT. SJANGHAI. Gaat de ontwikkeling der dingen op deze wereld in een cirkelgang, zoodat men steeds weder op het punt van uitgang terug komt? Zoo was ten minste de ontwikkeling der toestanden voor de oorlogscorresponden ten. De eerste oorlogscorrespondenten waren vrienden van generaals, gunstelingen van ministers, vleiers van vorsten, in welke hoedanigheid zij verlof kregen met de le gers mede te trekken. Tegen de helft der vorige eeuw ontwikkelde de instelling der oorlogscorrespondenten zich, zooals ik in mijn vorig artikel heb uiteengezet, in meer dere vrijheid, waarbij de Engelschen de voorgangers waren, wat echter vaak ging ten nadeele der strijdende partijen. Gedu rende den FransehDuitschen oorlog, 1870 1871, waren berichten in Fransche bladen meermalen een bron van inlichtingen voor den Duitschen generalen staf. Nog in het begin van deze eeuw, in den RussischJa- pansohen oorlog, genoten de oorlogsjourna- listen een groote mate van vrijheid. Op eigen gelegenheid en op eigen risico trok ken ze door het oorlogsterrein, waarbij eeni- ge hunner het leven lieten. Er wais toen een correspondent van een Engelsch blad (ik meen, dat het de Daily Telegraph was), die den beslissenden slag bij Moekden bijwoon de, een slag, waarin de Russen het onder spit dolven. Deze persmuskiet en zijn blad hadden er alles op gesteld den uitslag van den strijd het eerst te kunnen melden. Zoodra de uitslag van den veldslag vast stond, besteeg de oorlogscorres pondent een paard en begaf zich op weg naar de kust, waar hij in een klein havenplaatsje een schip char terde, dat hem naar een Chinee- eclie haven bracht, vanwaar hij vrijelijk kon telegrafeeTen. Het Londensche blad bracht het bericht van de Russische nederlaag, toen de Rus sische en Japansche gezanten daarvan nog niets wisten. Eerst dagen later kregen die gezanten van den veldslag bericht. Dit te legram van zijn oorlogscorrespondent had het Londensche blad 175.000 gulden gekost, inbegrepen natuurlijkde dood gereden paarden en het gehuurde schip! De telegraaf komj! Gedurende den eersten en tweeden Ral- kan-oorlog (1912 en 1013) was het met de vrijheid der oorlogscorrespondenten gedaan. De groote snelheid, waarmede zij hun be richten en beschouwingen konden overbren gen door middel van de telegraaf, maakte het noodig hen aan banden te leggen. Aan de zijde van het Ba'kanverbond (Servië, Griekenland, Bulgarije en Montenegro) moesten de oorlo^sjournalisten zich onder leiding der generale staven stellen en die generale staven hielden de oorlogscorres pondenten verre van den werkelijken strijd. E'mige tientallen oorlogscorrespondenten zaten te Sofia en werden daar steeds ge paaid met beloften, maar kregen geen ver gunning de stad te verlaten en naar het front te vertrekken. Eerst veel later, toen de strijd zoo goed als ton einde was, kre gen ze verlof de slagvelden te bezoeken, waar Turken en Balkan-volken hun bloed hadden gestort. Natuurlijk had dit toen voor de krantenmenschen niet meer de minste waarde. Tijdens den wereldoorlog. In 1911 was het beginsel der legerbevel hebbers, dat men bij de oorlogsgebeurtenis sen geen journalisten zou toelaten. De oor log zou binnen enke'e maanden afgeloopen zijn en oorlogscorrespondenten waren vol komen overbodig, zoo meenden de meeste generaals. Toch maakte men aan Duitschc zijde van den beginne af eenige uitzonde rlingen. Enkele schrijvers van eenigen naam, die goede relaties hadden, werden de gasten van den generalen staf en feite lijk was men daarmede teruggekeerd tot het systeem uit den tijd van Lodewijk XIV. Deze uitnoodigingen, door sommige Duit- sclie legerleiders gericht tot enkele Duit- sclie schrijvers van naam, hielden verband niet de overtuiging, die bij de Duitschers heerschte, dat de Belgen en Franschen in een zegevierenden opmarsch onder den voet zouden worden getoopen en hierbij wil de men getuigen hebben, die de heldenfei ten later te boek zouden kunnen stellen. Toen de oorlog na enkele maanden niet ten einde was en het integendeel duidelijk werd, dat de worsteling jaren zou kunnen duren, veranderde ook de houding der ge nerale staven tegenover de pers. Het bleek wenscheljjk de bevolking achter het front, zij. die geen werkzaam aandeel hadden aan den strijd, iets meer te laten weten van dc gebeurtenissen op het gevechtsterrein, dan de uiteraard zakelijke en droge officieele communiquees mededeelden. Het ging erom het „moreel" bij de burgerbevolking op peil te houden, tiaar te doen blijven geloo- xen in de eind-overwinning en zoodoende bereid te maken tot steeds grooter offers en ontberingen. De voordeelen der berichtgeving. Maar ook, men had rekening te houden tnet de stemming in de neutrale landen, die eventueeJ nog aan den oorlog zouden kun nen deel nemen of aanzienlijke bedragen zouden kunnen inteekenen op uit te schrij ven oorlogsleeningen. Zo werden al spoedig Jan het front toegelaten eenige journalisten uit het eigen land en uit neutrale lauden. Deze ..oorlogscorrespondenten" genoten na tuurlijk slechts een zeer beperkte vrijheid. Meestal vertoefden tientallen kilometers achter het eigenlijke gevechtsfront, waar heen ze nu en dan excursies konden ma ken, maar dan onder geleide en bevel van daartoeaangewezen stafofficieren, die zoo goed mogelijk voor de veiligheid dier oor logscorrespondenten zorgden. Toch zijn in den oorlog van 19141918 een goed dozijn oorlogscorrespondenten aan het Westfront gevallen. Wat de journalisten aan het front kregen te zien, was natuurlijk alleen, wat de legerleiding wilde laten' zien in verband met de gewenschte propaganda en vaak ook ter misleiding van den tegenstander, die natuurlijk met groote belangstelling de artikelen der oorlogscorrespondenten bij het vijandelijk front, las. De corresponden ten hadden zich bij het schrijven van hun artikelen te houden aan bepaalde voorschrif ten. Ze mochten bijvoorbeeld geen plaatsna men noemen, noch namen van officieren, noch nummers van legeronderdeelen. Heel dikwijls werden de oorlogs- corresponducten 's nachts naar een zeker deel van het front vervoerd, waar ze dan 's morgens aankwa men, zonder ook slechts bij benade ring te weten aan welk deelvan het front ze zich bevonden. Onder een regen van bommen Persoonlijk maakte ik de eerste drie a vier maanden van den vorigen grooten oorlog in België mee als vrij en onafhankel'k journalist, die bij geen der beide partijen officieel was toegelaten. Daarna vertrok ik met bijzondere toestemming van het Belgi sche legerbestuur naar het IJzerfront. Ik woonde toen meestal in de Fransche stad Duinkerken, vanwaar ik in Belgische mi litaire automobielen onder geleide van een staf-officier herhaaldelijk excursies naar het front ondernam. Telkens na zoo'n ex cursie keerde ik weder terug naar Duin- eiivcn, welke stad toen soms vele malen per dag door Duitsche vliegtuigen werd ge bombardeerd. Ik droeg toen, in 1914 en 1915, niet het minste onderscheidingsteeken, dat me als oorlogscorrespondent deed ken nen. Aan het Russische front, waar ik in 191G vertoefde, als officieel toegelaten oorlogs correspondent, was dit reeds anders. De oorlogscorrespondenten droegen er om hun mouwen breede armbanden van linnen met daarop de aanvangsletters van tiet Russische woord voor „oorlogscorrespon dent". Bovendien waren die armbanden af gestempeld door den Russischen generalen staf. In uniform! Er was toen reeds sprake van, dat de oorlogscorrespondenten een uni- form zouden krijgen, die hen als oorlogscorrespondent herkenbaar zou maken. Dit is toen niet ge schied, maar thans dragen de wei nige oorlogscorrespondenten, die aan geallieerde zijde van het West front zijn toegelaten, inderdaad een soort militaire uniform, een soort officiersuniform zonder onderschei dingsteeken. Er wordt thans over wogen hun ook een militairen rang, den rang van kapitein te geven. !>ir De oorlogscorrespondenten met ervaring als zoodanig v.erzeUgn zi,ch daartegen ech ter ten sterkste. Zij redeneeren (terecht): indien we een militairen mng krijgen, ver liezen we nog meer van onze vrijheid. Bij een interview van een hoofd- of opperoffi- cier staan we dan als minderen tegenover meerderen, want het verkrijgen van een militairen rang sluit in zich liet zich vol komen onderwerpen aan de militaire disci pline. J. K. BREDERODE. Ulvenhout, 7 Maart 1940. Arnico, Als ik smergens van huis rij, dwars teugen den Noordhoek op, dan valt den prillen Voor jaarsdag nog wintersch op m'n vel. Maar 'nen langen, feilen schaduw drijft schuins veur m'nen wagel uit, over den grijzen keiweg, die droog is van den kou. En 't pittige zonneke voel ik deur den jas over m'nen rug: 't kroe- zelt werm deur den wollen das in m'nen nek. Nóg liggen de velden bezijen een hoogen steenweg wel kleurloos onder 't doodgevrozen gras, maar 't groene dooiwater groezelt over 't ouwe ijs, vuil van ouwerdom, daar op de bochtige Mark, die 'r eigen, lijk 'nen knoes- tigen boomtak zoo grillig, deur de Ulvenhout- sche landerijen vringt. Gouwen glanzings van de winterzon ver schieten over den groenen droesem op 't ijs en hier en daar ziet ge den Noorderbries al over 't water rimpelen, dat vrij gaat komen van den barren winter. Lijk den akker ook. die zacht en donker wordt onder den wemei van 't Nuuwe Tij, dat van de hooge lochten werlt in den greten eerde, die blinkt van 't kralend zweet gepaerl. Wijdweg, teugen 't Westen aan, daar schimt den boschkant ach ter 'nen „damp" van mergenlicht. Over de waereld waart den huiver van 't Passietij als in milde zonneglanzings over den kouwen dag. Kom ik in den namiddag verom, dan sui zelt de stilte uit de leege velden, die daar wegnevelen in 'nen paersen doom, die schijnt te vloeien uit den trillenden ender ten Wes ten, waarboven den rossen zonnebol te zin ken hangt deur éenen bonten glorie! Ver laten, stil trekt den grijzen keiweg 't durpke deur. Stroef staan de huizekes bezijen. Uit de kerkramen vlamt den smeulenden dag in laaiend vuur. Den leien toren blinkt als ko per. Maar ik trek den wollen das wat hooger uit m'nen kraag, den Noordwester fluit deur de kale kruinen van 't wiegend geboomt, vat me in den nek mee 'nen ijzigen knokkel knuist. Hot, Blek, vort jongen! En ik hoog z'n nagels kretsen over den straatweg, die blauw verschiet onder d'avondzon. Na den eten moest ik bij den mulder zijn. Nog was d'n dag nie ten ende. Maar rosser lekte 't zonnevuur uit de boogramen van ons kerkske. 'Nen koperen gloei gloorde over 't durp, dreef over den zwarten kluit-aerde van de geploegde akkers. „D'n mulder is boven, ge wit den weg, Dré," zee den vrouw en rap kroop ik den meulen op, ik mag daar wel 'ns geren zijn! Zwaar hong den geur van blom in deuzen donkeren „toren", waar alles bestoven ligt onder don keren poeier, die zacht en werm aan oew kouwe knuisten voelt, bij 't klimmen langs de krakensdroge leeren. „Navond, den Kees!" zoo kwam ik bor ven. „Allee, den Dré!" groette den mulder, die sjuust doende was aan zijnen bascule, bij 't rosse licht van 'nen stallanteern. 't Is 'nen stille, den Kees. 'Nen zwarten vijftiger mee lange ermen. En wat gebogen rug. Blom is zwaar! Veural als ge 'm dia gen mot van de steile trappen af. Droog knapten de geluiden in den malenden meulen. „Nog laat aan den gank, Kees?" „Den lesten zak vandaag, Dré". En onder wijl vatte zijnen kolessalen knuist n'en hon derdponder bij 't oor, zette dien mee 'nen droogen smak op de schaal. „Dalrjk ben 'k gereed," zee-t-ie en hij be- gost de vijfhonderd kilo blom te laten zak ken, aan z'n apen-ermen, langs de leer. D'n meulen kraakte onder 't gewentel van de zware wieken, die den feilen Noordwester vongen in de zeilen, die klepperden teugen 't hout. Als ik 'ns buiten keek, deur 't poortje aan den lijkant, dan lag daar den buiten ondersto ven onder 't purper van den vriezenden avond. Hier en daar schemerde gelen gloed uit 'nen openstaanden stal waar nog gewerkt wierd. Den maansikkel hong fel boven den zwarten boschkam te glazen, die hier en daar zilverig wierd beschenen. Den Ulvenhout- schen bojem lag diep verzonken in 'n donker Niks, alleen piekte daar gunderwijd 'n lan- teernlicht z'n bleeke sterreke in den avond, die dichter om den meulen viel. Toch nog 'ns efkes zien aan den anderen kant. 'k Sloot 't poortje mee 't dwarshout, gong naar den windkant. Hah! Daar gloeide 'n lila vuur, zoo wijd ge kijken kost, over den ender. Daar was nog 'n vleug van den dag te bespeuren over de Schepping. Maar de wieken draaiden, draaiden lijk reuzenmessen in de rondte en hakten telkens 'n stuk van den dag af, die verdween, ver gong in 't donkere Niks, lijk aan den over kant daarsjuust. M'n oogen vongen den wind en traanden van kou. Dan zette Kees den meulenkap om, ik sloot 't poortje goed toe en wist me nou, in den stil-gevallen meulen, hoog boven m'n durp, dat lijk 'n donker meer hier om den „toren" spoelde. 'k Dee mee den Kees m'n zaken af en als ik weer op den weg stond, lag den nacht over ons durp. En 'k had den vroegen voor jaarsdag zien komen mee gouwen glanzings over 't ijs, 'm zien gloriën boven den trillen den ender, 'm zien branden in de kerkramen, 'm zien dooven in 'nen paersen asch, die steeds dichter over d'aerde wemelde. 'Nen schoonen dag in 't Passietij was leeggebrand in wisselenden pracht; 't Nuuwe tij dat ko men gaat had zijnen glans in gloeienden weelde van kleuren aan d'aerde vertoond; 't ijs van den winter zonk moei naar den bo jem, diep onder 't donkere dooiwater, dat nou vrij te rimpelen lag onder 't zilveren ge- streel van de maan. Ik stak m'n pijp op en gong naar den Blaauwe. Hij zat op 'n kist, in de schuur van de worstmakerij te speulen op den trekzak, 't Houtvuur onder den grooten vetketel rook lekker deur den stal, schaduwde 'nen rooien weerschijn deur „De Samenwerking". „Allee, den Tiest! Hoe gaat-ie, jonk?" „Karjuu, den Dré! Ga zitten, man, daar staat nog wel 'n kist!" „Is 't verbaal gemokt?" Hij knikte luisterend naar z'nen eigen mu ziek, dien ie te fantaseeren zat. Ik gong wat gemakkelijk zitten, knoopte m'n vest los, trok m'n pijp nog 'ns steuvig aan en genoot efkes van den schoonen muziek, dien dieën Blaauwe daar uit den kop zat te scheppen bij 't houtvuur onder den vetketel. En nou zal 'k oe eerst vertellen, amico, hoe 't mee die „muizenplaag" geloopen is! Ge wit, den Worstkoning had na alderhan- de fratsen, die stuk veur stuk mislukten, eindelijk 't heele gezag op „De Samenwer king" losgelaten, waarmee ie ook weer weinig resultaat behaalde. Allicht! Den Blaauwe en den Joost, 't zijn twee schlemielen, zoo eerlijk als goud! Zekers, den Blaquwe is van 'n klein geruchtje nie vervèèrd; hij is in staat om tusschen de bee- nen van den veldwachter deur 'nen haas on- derstenboven te schieten, maar jah wij zien nou eenmaal in 't schieten van 'n haas nie méér „kwaad" dan in 't plukken van 'n blom en... daar zijn wel deftiger jagers dan den Blaauwe, die happig zijn op goeien buit! Bovendien: 't ouwe zeer, -wie gift die ha zen en konijnen te freten? De deftigheid? Of den boer! Neeë, veur 'nen mensch, die eerlijk deur 't leven gaat (op dieën haas na, dan) is nog wel recht, al... al is 't veur 'nen schlemiel nie altij even gemakkelijk om aan dat kustelijke goed van 't Recht te geraken! Ja, kusteiijk goed. De waereld vecht 'r eigen omtrent dood veur 'nen s c h ij n van Recht! En ómdat 't veur 'nen kleinen mensch altij veul moeilijk is, om dat kustelijke recht te bekomen is 't vei* sommigten „grooten" 'n geliefd kunstje om den kleinen teugen stander in 'nen reuk van onrechtmatigheid te plotsen. Wat den Zeeleeuw op allerhande manieren mee den Blaauwe geprobeerd hee! Den Jongen Baron, den Blaauwe z'nen ad vocaat, ge wit T alles van, hee de zaak nou omgedraaid! Den Zeeleeuw zit nou mee z'n ge wit wel op de spelden van 't Recht! Den eenen dienst is den anderen wèèrd, zeg zelf! Den meester van school, in z'nen vrijen tijd correspondent van de krant, hee den Jonker geloofd en wezenlijk 'n muizenplaag in Ul venhout ontdekt! Den eigensten avond nog. En den anderen dag stond 't „nuuws" in de stadskrant „Waar Zijn De Katten Van Ulvenhout??" „Natuurlijk in den worst van den Blaauwe". schreef er „iemand" mee rooi potlood bij en zoo gong de krant naar den Zeeleeuw! Nou! Deuzen knaap, sterk in 't maken van circulaires naar de klanten (van den Blaauwe) was er als de kiepen bij, om den Blaauwe z'n klanten te redden van Kattenworrt, Katten- leverpastei, Kattenzult en alderhande lekker nijen, die ge van poes kunt maken...! Maar hij dee 't „handig". Vaneigens! Ge hebt nie voor niks 'nen bordpampieren president-commissaris, die advocaat is in zijnen vrijen tijd. In de circulaire wierd dan ook nie rechtstreeks verklaard, dat den Blaau we zijnen worst verlejen week nog op de daken zat te chansen, maar wél wierd ge- wezqn op de „onhygiënische methoden van kleine zaken", de „Samenwerking te Ulven hout" wierd efkes genoemd en aan de circu laire zat gehecht 'nen afdruk van 't kranten artikel „Waar Zijn De Katten Van Ulven hout??" Den Joost brocht al rap zoo'n circulaire mee van de klanten! Veul kwaad op den Blaauwe, want al den Joost zijn klanten be ginnen teugenwoordig te miaauwen, als ie bij hun in de zaken komt. „Nou", vroeg den Tiest: „zijde gij dan nie mans genogt om beleefd terug te miaauwen?" Maar den Joost staat op 't standpunt dat ze van hum kunnen zeggen wat ze willen, als ze maar van zijn artikel afblijven! En al dat gemiaauw slaat kennelijk op zijnen worst en aanverwanten en daarmee is ie gerokt in zijnen ponteneur. Die beweert: „Joost, ze kun nen veur mijn part zeggen, da'k 't heele ouw- mannekeshuis in den worst verwerkt heb, als ze maar van m'nen goeien naam afblijven...!" Afijn, 't Gong er nou maar om, den Zee leeuw te hangen, volgens den jongen baron. En daarom moest geüniformeerd worden of er ook buiten den Blaauwe zijn klanten zulke circulaires waren weggestuurd. Ook dat zocht den Joost uit. Die kent al die klanten van z'nen ouwen baas. En ook dat klopte, de kattencirculaire was alleen gezonden aan den Cliëntèle van „de Samenwerking". Toen hee den jongen baron z'n eigen ge schoren, afgeborsteld en de franjes van z'n broek geknipt en is zoo uitgedost, gegaan naar 't trimmenaal, naar den Officier van Justitie. Om, als procureur van „de Samen werking" klacht te doen van „smaad, sub sidiair oneerlijke concurrentie" of zoo iets, teugen van Wipsnorrem. En... da's gelukt! De stukken zijn gestuurd naar den Bur gemeester en die moest, als hoofd van de pliesie, verbaal maken! Of beter gezegd: den Blaauwe als getuige verhooren. Wat gebeurd is! En nou is den jongen baron bezig 'n ci viele zaak op te zetten, eisch tot schaaiver- goeding, omdat den omzet van de Samenwer king zoo bar is achteruitgeloopen (in den Vasten...!) Zoo stonden de zaken als ik bij den Blaau we binnenkwam, toen ie daar zat te fanta seeren op de monica. „En nou, Dré", zee den Blaauwe: „nou zal 't er nie omgaan of mijn worstfabriekske op gekocht wordt deur de fabrieken van den Zeeleeuw, maar of den Zeeleeuw z'n worst- fabrieken onder „De Samenwerking" zullen terecht komen. Maar..." zee den Blaauwe: „zijnen pels, Dré, zal ik nooit dragen, want ze zijn hier in Ulverhout in staat om 't vel- leke van huilie weggeloopen poes dan uit mijnen rug te snijen! Maar 'n puik avocotje hébben we!" En nou, amico, schei ik er af. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altijd gin horke minder van oewen t.a.v. DRé. EEN OUDE BEKENDE, DIE OVERAL WELKOM IS, Het plantje, dat hier onder de aandacht wordt gebracht, is Impatiens #Sultani. Men noemt het ook wel Vlijtige Liesje. Het behoort tot de familie der Balsaminaceeën, waartoe ook de reuzenbalsamien of Impatiens glandu- ligera behoort, die wel twee meter hoog kan worden en in eenvoudige tuintjes nog wel wordt gekweekt. Impatiens Sultani heeft haar vaderland in Oost-Afrika. Zij bloeit het ge- heele jaar door. De oorspronkelijke kleur der bloemen is roze, maar er zijn ook wel variëtei ten met witte of purperen bloempjes. De ver menigvuldiging heeft plaats door stekken. Dit gebeurt het beste in den zomer als de groei- voorwaarden zoo gunstig mogelijk zijn. De stekken kunnen van de oude plant worden af genomen en in een bloempot met gezeefde aarde worden gezet. Het is geen bezwaar, dat men eenige stekjes in één pot doet. Over deze wordt weer een andere gedaan. Na ver loop van een week of drie zijn de stekjes dan reeds geworteld, zoodat ze elk afzonderlijk kunnen komen. De jonge plantjes gedijen uit stekend in voedzame tuinaarde. Veel water vragen ze en gedurende den eersten winter weinig mest. Vaak ziet men ook wel een stekje .geplaatst in een fleschje met water. Aardig is het na te gaan hoe de worteltjes zich ontwikkelen. Is het wortelstelsel goed gegroeid dan kunnen de plantjes in de aarde gezet worden, waar ze al spoedig flink vooruit komen. Ze moeten dan nog een groote operatie ondergaan. Om een mooie vertakte plant te krijgen nijpt men den kop er uit. Daardoor ontwikkelen zich weer zijstengels en krijgt men een flinke bossige plant. Wij zetten Impatiens Sultani in het volle licht. Hoe meer licht hoe beter. Staat zij op een donkere plaats dan wil de bloei lang zoo goed niet. De bloempjes zijn daar niet zoo kleurig en vallen ook gauw af. Doordat ze hard groeien en geregeld bloeien, vragen ze veel water. Heeft men haar in den zomer s morgens begoten, dan kan de aarde tegen den avond toch wel zoo droog zijn, dat men nog eens moet gieten. In den winter is het vele gieten echter ver keerd. Wordt ze dan te nat gehouden, dan beginnen de waterrijke stengels te rotten. In den zomer vragen ze natuurlijk ook veel voedsel. Verdunde koemest of -kunstmest voor bloemen is zeer noodzakelijk. Het is in 't ge heel geen bezwaar dit zelfs tweemaal per week te doen. Naast de oorspronkelijke Impatiens heeft men de Impatiens Sultani alba, die. zooals de naam reeds aangeeft, witte bloemen voort brengt. Impatiens Marianne is een plant uit Oost- Indië. Zij heeft kruipende stengels en zilver bont gevlekte bladeren. In tegenstelling met de gewone Impatiens, die zoo rijk bloeiend is, bloeit deze veel minder. Men vindt daarvoor een vergoeding in de mooie bladeren. A. v. d. LIJN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 13