IN UNIFORM
Brabantsche
van Dré Brief
Vierde blad
MAAR GEEN VULPEN-KAPITEINS I
De
"X
TUINHOEKJE
Zaterdag 9 Maart 1940
JOURNALISTEN
WAT ER VAN DE VRIJHEID DER
OORLOGSCORRESPONDENTEN
OVERBLIJFT.
SJANGHAI.
Gaat de ontwikkeling der dingen op deze
wereld in een cirkelgang, zoodat men steeds
weder op het punt van uitgang terug
komt? Zoo was ten minste de ontwikkeling
der toestanden voor de oorlogscorresponden
ten.
De eerste oorlogscorrespondenten waren
vrienden van generaals, gunstelingen van
ministers, vleiers van vorsten, in welke
hoedanigheid zij verlof kregen met de le
gers mede te trekken. Tegen de helft der
vorige eeuw ontwikkelde de instelling der
oorlogscorrespondenten zich, zooals ik in
mijn vorig artikel heb uiteengezet, in meer
dere vrijheid, waarbij de Engelschen de
voorgangers waren, wat echter vaak ging
ten nadeele der strijdende partijen. Gedu
rende den FransehDuitschen oorlog, 1870
1871, waren berichten in Fransche bladen
meermalen een bron van inlichtingen voor
den Duitschen generalen staf. Nog in het
begin van deze eeuw, in den RussischJa-
pansohen oorlog, genoten de oorlogsjourna-
listen een groote mate van vrijheid. Op
eigen gelegenheid en op eigen risico trok
ken ze door het oorlogsterrein, waarbij eeni-
ge hunner het leven lieten. Er wais toen een
correspondent van een Engelsch blad (ik
meen, dat het de Daily Telegraph was), die
den beslissenden slag bij Moekden bijwoon
de, een slag, waarin de Russen het onder
spit dolven. Deze persmuskiet en zijn blad
hadden er alles op gesteld den uitslag van
den strijd het eerst te kunnen melden.
Zoodra de uitslag van den veldslag
vast stond, besteeg de oorlogscorres
pondent een paard en begaf zich op
weg naar de kust, waar hij in een
klein havenplaatsje een schip char
terde, dat hem naar een Chinee-
eclie haven bracht, vanwaar hij
vrijelijk kon telegrafeeTen.
Het Londensche blad bracht het bericht
van de Russische nederlaag, toen de Rus
sische en Japansche gezanten daarvan nog
niets wisten. Eerst dagen later kregen die
gezanten van den veldslag bericht. Dit te
legram van zijn oorlogscorrespondent had
het Londensche blad 175.000 gulden gekost,
inbegrepen natuurlijkde dood gereden
paarden en het gehuurde schip!
De telegraaf komj!
Gedurende den eersten en tweeden Ral-
kan-oorlog (1912 en 1013) was het met de
vrijheid der oorlogscorrespondenten gedaan.
De groote snelheid, waarmede zij hun be
richten en beschouwingen konden overbren
gen door middel van de telegraaf, maakte
het noodig hen aan banden te leggen. Aan
de zijde van het Ba'kanverbond (Servië,
Griekenland, Bulgarije en Montenegro)
moesten de oorlo^sjournalisten zich onder
leiding der generale staven stellen en die
generale staven hielden de oorlogscorres
pondenten verre van den werkelijken strijd.
E'mige tientallen oorlogscorrespondenten
zaten te Sofia en werden daar steeds ge
paaid met beloften, maar kregen geen ver
gunning de stad te verlaten en naar het
front te vertrekken. Eerst veel later, toen
de strijd zoo goed als ton einde was, kre
gen ze verlof de slagvelden te bezoeken,
waar Turken en Balkan-volken hun bloed
hadden gestort. Natuurlijk had dit toen voor
de krantenmenschen niet meer de minste
waarde.
Tijdens den wereldoorlog.
In 1911 was het beginsel der legerbevel
hebbers, dat men bij de oorlogsgebeurtenis
sen geen journalisten zou toelaten. De oor
log zou binnen enke'e maanden afgeloopen
zijn en oorlogscorrespondenten waren vol
komen overbodig, zoo meenden de meeste
generaals. Toch maakte men aan Duitschc
zijde van den beginne af eenige uitzonde
rlingen. Enkele schrijvers van eenigen
naam, die goede relaties hadden, werden
de gasten van den generalen staf en feite
lijk was men daarmede teruggekeerd tot
het systeem uit den tijd van Lodewijk XIV.
Deze uitnoodigingen, door sommige Duit-
sclie legerleiders gericht tot enkele Duit-
sclie schrijvers van naam, hielden verband
niet de overtuiging, die bij de Duitschers
heerschte, dat de Belgen en Franschen in
een zegevierenden opmarsch onder den
voet zouden worden getoopen en hierbij wil
de men getuigen hebben, die de heldenfei
ten later te boek zouden kunnen stellen.
Toen de oorlog na enkele maanden niet
ten einde was en het integendeel duidelijk
werd, dat de worsteling jaren zou kunnen
duren, veranderde ook de houding der ge
nerale staven tegenover de pers. Het bleek
wenscheljjk de bevolking achter het front,
zij. die geen werkzaam aandeel hadden aan
den strijd, iets meer te laten weten van dc
gebeurtenissen op het gevechtsterrein, dan
de uiteraard zakelijke en droge officieele
communiquees mededeelden. Het ging erom
het „moreel" bij de burgerbevolking op
peil te houden, tiaar te doen blijven geloo-
xen in de eind-overwinning en zoodoende
bereid te maken tot steeds grooter offers
en ontberingen.
De voordeelen der berichtgeving.
Maar ook, men had rekening te houden
tnet de stemming in de neutrale landen, die
eventueeJ nog aan den oorlog zouden kun
nen deel nemen of aanzienlijke bedragen
zouden kunnen inteekenen op uit te schrij
ven oorlogsleeningen. Zo werden al spoedig
Jan het front toegelaten eenige journalisten
uit het eigen land en uit neutrale lauden.
Deze ..oorlogscorrespondenten" genoten na
tuurlijk slechts een zeer beperkte vrijheid.
Meestal vertoefden tientallen kilometers
achter het eigenlijke gevechtsfront, waar
heen ze nu en dan excursies konden ma
ken, maar dan onder geleide en bevel van
daartoeaangewezen stafofficieren, die zoo
goed mogelijk voor de veiligheid dier oor
logscorrespondenten zorgden. Toch zijn in
den oorlog van 19141918 een goed dozijn
oorlogscorrespondenten aan het Westfront
gevallen. Wat de journalisten aan het front
kregen te zien, was natuurlijk alleen, wat
de legerleiding wilde laten' zien in verband
met de gewenschte propaganda en vaak
ook ter misleiding van den tegenstander,
die natuurlijk met groote belangstelling de
artikelen der oorlogscorrespondenten bij
het vijandelijk front, las. De corresponden
ten hadden zich bij het schrijven van hun
artikelen te houden aan bepaalde voorschrif
ten. Ze mochten bijvoorbeeld geen plaatsna
men noemen, noch namen van officieren,
noch nummers van legeronderdeelen.
Heel dikwijls werden de oorlogs-
corresponducten 's nachts naar een
zeker deel van het front vervoerd,
waar ze dan 's morgens aankwa
men, zonder ook slechts bij benade
ring te weten aan welk deelvan
het front ze zich bevonden.
Onder een regen van bommen
Persoonlijk maakte ik de eerste drie a
vier maanden van den vorigen grooten
oorlog in België mee als vrij en onafhankel'k
journalist, die bij geen der beide partijen
officieel was toegelaten. Daarna vertrok ik
met bijzondere toestemming van het Belgi
sche legerbestuur naar het IJzerfront. Ik
woonde toen meestal in de Fransche stad
Duinkerken, vanwaar ik in Belgische mi
litaire automobielen onder geleide van een
staf-officier herhaaldelijk excursies naar
het front ondernam. Telkens na zoo'n ex
cursie keerde ik weder terug naar Duin-
eiivcn, welke stad toen soms vele malen
per dag door Duitsche vliegtuigen werd ge
bombardeerd. Ik droeg toen, in 1914 en
1915, niet het minste onderscheidingsteeken,
dat me als oorlogscorrespondent deed ken
nen.
Aan het Russische front, waar ik in 191G
vertoefde, als officieel toegelaten oorlogs
correspondent, was dit reeds anders. De
oorlogscorrespondenten droegen er om hun
mouwen breede armbanden van linnen
met daarop de aanvangsletters van tiet
Russische woord voor „oorlogscorrespon
dent". Bovendien waren die armbanden af
gestempeld door den Russischen generalen
staf.
In uniform!
Er was toen reeds sprake van, dat
de oorlogscorrespondenten een uni-
form zouden krijgen, die hen als
oorlogscorrespondent herkenbaar
zou maken. Dit is toen niet ge
schied, maar thans dragen de wei
nige oorlogscorrespondenten, die
aan geallieerde zijde van het West
front zijn toegelaten, inderdaad een
soort militaire uniform, een soort
officiersuniform zonder onderschei
dingsteeken. Er wordt thans over
wogen hun ook een militairen rang,
den rang van kapitein te geven.
!>ir
De oorlogscorrespondenten met ervaring
als zoodanig v.erzeUgn zi,ch daartegen ech
ter ten sterkste. Zij redeneeren (terecht):
indien we een militairen mng krijgen, ver
liezen we nog meer van onze vrijheid. Bij
een interview van een hoofd- of opperoffi-
cier staan we dan als minderen tegenover
meerderen, want het verkrijgen van een
militairen rang sluit in zich liet zich vol
komen onderwerpen aan de militaire disci
pline.
J. K. BREDERODE.
Ulvenhout, 7 Maart 1940.
Arnico,
Als ik smergens van huis rij, dwars teugen
den Noordhoek op, dan valt den prillen Voor
jaarsdag nog wintersch op m'n vel. Maar 'nen
langen, feilen schaduw drijft schuins veur
m'nen wagel uit, over den grijzen keiweg, die
droog is van den kou. En 't pittige zonneke
voel ik deur den jas over m'nen rug: 't kroe-
zelt werm deur den wollen das in m'nen nek.
Nóg liggen de velden bezijen een hoogen
steenweg wel kleurloos onder 't doodgevrozen
gras, maar 't groene dooiwater groezelt over
't ouwe ijs, vuil van ouwerdom, daar op de
bochtige Mark, die 'r eigen, lijk 'nen knoes-
tigen boomtak zoo grillig, deur de Ulvenhout-
sche landerijen vringt.
Gouwen glanzings van de winterzon ver
schieten over den groenen droesem op 't ijs
en hier en daar ziet ge den Noorderbries al
over 't water rimpelen, dat vrij gaat komen
van den barren winter. Lijk den akker ook.
die zacht en donker wordt onder den wemei
van 't Nuuwe Tij, dat van de hooge lochten
werlt in den greten eerde, die blinkt van
't kralend zweet gepaerl. Wijdweg, teugen 't
Westen aan, daar schimt den boschkant ach
ter 'nen „damp" van mergenlicht. Over de
waereld waart den huiver van 't Passietij als
in milde zonneglanzings over den kouwen
dag.
Kom ik in den namiddag verom, dan sui
zelt de stilte uit de leege velden, die daar
wegnevelen in 'nen paersen doom, die schijnt
te vloeien uit den trillenden ender ten Wes
ten, waarboven den rossen zonnebol te zin
ken hangt deur éenen bonten glorie! Ver
laten, stil trekt den grijzen keiweg 't durpke
deur. Stroef staan de huizekes bezijen. Uit
de kerkramen vlamt den smeulenden dag in
laaiend vuur. Den leien toren blinkt als ko
per. Maar ik trek den wollen das wat hooger
uit m'nen kraag, den Noordwester fluit deur
de kale kruinen van 't wiegend geboomt, vat
me in den nek mee 'nen ijzigen knokkel
knuist.
Hot, Blek, vort jongen! En ik hoog z'n
nagels kretsen over den straatweg, die blauw
verschiet onder d'avondzon.
Na den eten moest ik bij den mulder zijn.
Nog was d'n dag nie ten ende. Maar rosser
lekte 't zonnevuur uit de boogramen van ons
kerkske. 'Nen koperen gloei gloorde over 't
durp, dreef over den zwarten kluit-aerde van
de geploegde akkers.
„D'n mulder is boven, ge wit den weg, Dré,"
zee den vrouw en rap kroop ik den meulen op,
ik mag daar wel 'ns geren zijn! Zwaar hong
den geur van blom in deuzen donkeren
„toren", waar alles bestoven ligt onder don
keren poeier, die zacht en werm aan oew
kouwe knuisten voelt, bij 't klimmen langs de
krakensdroge leeren.
„Navond, den Kees!" zoo kwam ik bor
ven. „Allee, den Dré!" groette den mulder,
die sjuust doende was aan zijnen bascule, bij
't rosse licht van 'nen stallanteern.
't Is 'nen stille, den Kees. 'Nen zwarten
vijftiger mee lange ermen. En wat gebogen
rug. Blom is zwaar! Veural als ge 'm dia
gen mot van de steile trappen af. Droog
knapten de geluiden in den malenden meulen.
„Nog laat aan den gank, Kees?"
„Den lesten zak vandaag, Dré". En onder
wijl vatte zijnen kolessalen knuist n'en hon
derdponder bij 't oor, zette dien mee 'nen
droogen smak op de schaal.
„Dalrjk ben 'k gereed," zee-t-ie en hij be-
gost de vijfhonderd kilo blom te laten zak
ken, aan z'n apen-ermen, langs de leer. D'n
meulen kraakte onder 't gewentel van de
zware wieken, die den feilen Noordwester
vongen in de zeilen, die klepperden teugen
't hout.
Als ik 'ns buiten keek, deur 't poortje aan
den lijkant, dan lag daar den buiten ondersto
ven onder 't purper van den vriezenden
avond. Hier en daar schemerde gelen gloed
uit 'nen openstaanden stal waar nog gewerkt
wierd. Den maansikkel hong fel boven den
zwarten boschkam te glazen, die hier en daar
zilverig wierd beschenen. Den Ulvenhout-
schen bojem lag diep verzonken in 'n donker
Niks, alleen piekte daar gunderwijd 'n lan-
teernlicht z'n bleeke sterreke in den avond,
die dichter om den meulen viel.
Toch nog 'ns efkes zien aan den anderen
kant. 'k Sloot 't poortje mee 't dwarshout,
gong naar den windkant.
Hah! Daar gloeide 'n lila vuur, zoo wijd ge
kijken kost, over den ender. Daar was nog
'n vleug van den dag te bespeuren over de
Schepping.
Maar de wieken draaiden, draaiden lijk
reuzenmessen in de rondte en hakten telkens
'n stuk van den dag af, die verdween, ver
gong in 't donkere Niks, lijk aan den over
kant daarsjuust.
M'n oogen vongen den wind en traanden
van kou. Dan zette Kees den meulenkap om,
ik sloot 't poortje goed toe en wist me nou,
in den stil-gevallen meulen, hoog boven m'n
durp, dat lijk 'n donker meer hier om den
„toren" spoelde.
'k Dee mee den Kees m'n zaken af en
als ik weer op den weg stond, lag den nacht
over ons durp. En 'k had den vroegen voor
jaarsdag zien komen mee gouwen glanzings
over 't ijs, 'm zien gloriën boven den trillen
den ender, 'm zien branden in de kerkramen,
'm zien dooven in 'nen paersen asch, die
steeds dichter over d'aerde wemelde. 'Nen
schoonen dag in 't Passietij was leeggebrand
in wisselenden pracht; 't Nuuwe tij dat ko
men gaat had zijnen glans in gloeienden
weelde van kleuren aan d'aerde vertoond; 't
ijs van den winter zonk moei naar den bo
jem, diep onder 't donkere dooiwater, dat
nou vrij te rimpelen lag onder 't zilveren ge-
streel van de maan.
Ik stak m'n pijp op en gong naar den
Blaauwe.
Hij zat op 'n kist, in de schuur van de
worstmakerij te speulen op den trekzak, 't
Houtvuur onder den grooten vetketel rook
lekker deur den stal, schaduwde 'nen rooien
weerschijn deur „De Samenwerking".
„Allee, den Tiest! Hoe gaat-ie, jonk?"
„Karjuu, den Dré! Ga zitten, man, daar
staat nog wel 'n kist!"
„Is 't verbaal gemokt?"
Hij knikte luisterend naar z'nen eigen mu
ziek, dien ie te fantaseeren zat. Ik gong wat
gemakkelijk zitten, knoopte m'n vest los,
trok m'n pijp nog 'ns steuvig aan en genoot
efkes van den schoonen muziek, dien dieën
Blaauwe daar uit den kop zat te scheppen
bij 't houtvuur onder den vetketel.
En nou zal 'k oe eerst vertellen, amico,
hoe 't mee die „muizenplaag" geloopen is!
Ge wit, den Worstkoning had na alderhan-
de fratsen, die stuk veur stuk mislukten,
eindelijk 't heele gezag op „De Samenwer
king" losgelaten, waarmee ie ook weer weinig
resultaat behaalde.
Allicht!
Den Blaauwe en den Joost, 't zijn twee
schlemielen, zoo eerlijk als goud! Zekers,
den Blaquwe is van 'n klein geruchtje nie
vervèèrd; hij is in staat om tusschen de bee-
nen van den veldwachter deur 'nen haas on-
derstenboven te schieten, maar jah wij
zien nou eenmaal in 't schieten van 'n haas
nie méér „kwaad" dan in 't plukken van 'n
blom en... daar zijn wel deftiger jagers dan
den Blaauwe, die happig zijn op goeien buit!
Bovendien: 't ouwe zeer, -wie gift die ha
zen en konijnen te freten? De deftigheid? Of
den boer!
Neeë, veur 'nen mensch, die eerlijk deur 't
leven gaat (op dieën haas na, dan) is nog wel
recht, al... al is 't veur 'nen schlemiel nie
altij even gemakkelijk om aan dat kustelijke
goed van 't Recht te geraken!
Ja, kusteiijk goed. De waereld vecht 'r
eigen omtrent dood veur 'nen s c h ij n van
Recht!
En ómdat 't veur 'nen kleinen mensch
altij veul moeilijk is, om dat kustelijke recht
te bekomen is 't vei* sommigten „grooten"
'n geliefd kunstje om den kleinen teugen
stander in 'nen reuk van onrechtmatigheid te
plotsen.
Wat den Zeeleeuw op allerhande manieren
mee den Blaauwe geprobeerd hee!
Den Jongen Baron, den Blaauwe z'nen ad
vocaat, ge wit T alles van, hee de zaak
nou omgedraaid! Den Zeeleeuw zit nou mee
z'n ge wit wel op de spelden van 't Recht! Den
eenen dienst is den anderen wèèrd, zeg zelf!
Den meester van school, in z'nen vrijen tijd
correspondent van de krant, hee den Jonker
geloofd en wezenlijk 'n muizenplaag in Ul
venhout ontdekt! Den eigensten avond nog.
En den anderen dag stond 't „nuuws" in de
stadskrant
„Waar Zijn De Katten Van Ulvenhout??"
„Natuurlijk in den worst van den Blaauwe".
schreef er „iemand" mee rooi potlood bij en
zoo gong de krant naar den Zeeleeuw!
Nou! Deuzen knaap, sterk in 't maken van
circulaires naar de klanten (van den Blaauwe)
was er als de kiepen bij, om den Blaauwe z'n
klanten te redden van Kattenworrt, Katten-
leverpastei, Kattenzult en alderhande lekker
nijen, die ge van poes kunt maken...!
Maar hij dee 't „handig". Vaneigens!
Ge hebt nie voor niks 'nen bordpampieren
president-commissaris, die advocaat is in
zijnen vrijen tijd. In de circulaire wierd dan
ook nie rechtstreeks verklaard, dat den Blaau
we zijnen worst verlejen week nog op de
daken zat te chansen, maar wél wierd ge-
wezqn op de „onhygiënische methoden van
kleine zaken", de „Samenwerking te Ulven
hout" wierd efkes genoemd en aan de circu
laire zat gehecht 'nen afdruk van 't kranten
artikel „Waar Zijn De Katten Van Ulven
hout??"
Den Joost brocht al rap zoo'n circulaire
mee van de klanten! Veul kwaad op den
Blaauwe, want al den Joost zijn klanten be
ginnen teugenwoordig te miaauwen, als ie bij
hun in de zaken komt.
„Nou", vroeg den Tiest: „zijde gij dan nie
mans genogt om beleefd terug te miaauwen?"
Maar den Joost staat op 't standpunt dat
ze van hum kunnen zeggen wat ze willen,
als ze maar van zijn artikel afblijven! En al
dat gemiaauw slaat kennelijk op zijnen worst
en aanverwanten en daarmee is ie gerokt in
zijnen ponteneur. Die beweert: „Joost, ze kun
nen veur mijn part zeggen, da'k 't heele ouw-
mannekeshuis in den worst verwerkt heb, als
ze maar van m'nen goeien naam afblijven...!"
Afijn, 't Gong er nou maar om, den Zee
leeuw te hangen, volgens den jongen baron.
En daarom moest geüniformeerd worden of
er ook buiten den Blaauwe zijn klanten zulke
circulaires waren weggestuurd. Ook dat zocht
den Joost uit. Die kent al die klanten van
z'nen ouwen baas. En ook dat klopte, de
kattencirculaire was alleen gezonden aan den
Cliëntèle van „de Samenwerking".
Toen hee den jongen baron z'n eigen ge
schoren, afgeborsteld en de franjes van z'n
broek geknipt en is zoo uitgedost, gegaan
naar 't trimmenaal, naar den Officier van
Justitie. Om, als procureur van „de Samen
werking" klacht te doen van „smaad, sub
sidiair oneerlijke concurrentie" of zoo iets,
teugen van Wipsnorrem. En... da's gelukt!
De stukken zijn gestuurd naar den Bur
gemeester en die moest, als hoofd van de
pliesie, verbaal maken! Of beter gezegd: den
Blaauwe als getuige verhooren. Wat gebeurd
is!
En nou is den jongen baron bezig 'n ci
viele zaak op te zetten, eisch tot schaaiver-
goeding, omdat den omzet van de Samenwer
king zoo bar is achteruitgeloopen (in den
Vasten...!)
Zoo stonden de zaken als ik bij den Blaau
we binnenkwam, toen ie daar zat te fanta
seeren op de monica.
„En nou, Dré", zee den Blaauwe: „nou zal
't er nie omgaan of mijn worstfabriekske op
gekocht wordt deur de fabrieken van den
Zeeleeuw, maar of den Zeeleeuw z'n worst-
fabrieken onder „De Samenwerking" zullen
terecht komen. Maar..." zee den Blaauwe:
„zijnen pels, Dré, zal ik nooit dragen, want
ze zijn hier in Ulverhout in staat om 't vel-
leke van huilie weggeloopen poes dan uit
mijnen rug te snijen! Maar 'n puik avocotje
hébben we!"
En nou, amico, schei ik er af.
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker
en als altijd gin horke minder van oewen
t.a.v.
DRé.
EEN OUDE BEKENDE, DIE OVERAL
WELKOM IS,
Het plantje, dat hier onder de aandacht
wordt gebracht, is Impatiens #Sultani. Men
noemt het ook wel Vlijtige Liesje. Het behoort
tot de familie der Balsaminaceeën, waartoe
ook de reuzenbalsamien of Impatiens glandu-
ligera behoort, die wel twee meter hoog kan
worden en in eenvoudige tuintjes nog wel
wordt gekweekt. Impatiens Sultani heeft haar
vaderland in Oost-Afrika. Zij bloeit het ge-
heele jaar door. De oorspronkelijke kleur der
bloemen is roze, maar er zijn ook wel variëtei
ten met witte of purperen bloempjes. De ver
menigvuldiging heeft plaats door stekken. Dit
gebeurt het beste in den zomer als de groei-
voorwaarden zoo gunstig mogelijk zijn. De
stekken kunnen van de oude plant worden af
genomen en in een bloempot met gezeefde
aarde worden gezet. Het is geen bezwaar,
dat men eenige stekjes in één pot doet. Over
deze wordt weer een andere gedaan. Na ver
loop van een week of drie zijn de stekjes dan
reeds geworteld, zoodat ze elk afzonderlijk
kunnen komen. De jonge plantjes gedijen uit
stekend in voedzame tuinaarde. Veel water
vragen ze en gedurende den eersten winter
weinig mest. Vaak ziet men ook wel een
stekje .geplaatst in een fleschje met water.
Aardig is het na te gaan hoe de worteltjes
zich ontwikkelen. Is het wortelstelsel goed
gegroeid dan kunnen de plantjes in de aarde
gezet worden, waar ze al spoedig flink vooruit
komen. Ze moeten dan nog een groote operatie
ondergaan. Om een mooie vertakte plant te
krijgen nijpt men den kop er uit. Daardoor
ontwikkelen zich weer zijstengels en krijgt
men een flinke bossige plant.
Wij zetten Impatiens Sultani in het volle
licht. Hoe meer licht hoe beter. Staat zij op
een donkere plaats dan wil de bloei lang zoo
goed niet. De bloempjes zijn daar niet zoo
kleurig en vallen ook gauw af. Doordat ze
hard groeien en geregeld bloeien, vragen ze
veel water. Heeft men haar in den zomer
s morgens begoten, dan kan de aarde tegen
den avond toch wel zoo droog zijn, dat men
nog eens moet gieten.
In den winter is het vele gieten echter ver
keerd. Wordt ze dan te nat gehouden, dan
beginnen de waterrijke stengels te rotten.
In den zomer vragen ze natuurlijk ook veel
voedsel. Verdunde koemest of -kunstmest voor
bloemen is zeer noodzakelijk. Het is in 't ge
heel geen bezwaar dit zelfs tweemaal per
week te doen.
Naast de oorspronkelijke Impatiens heeft
men de Impatiens Sultani alba, die. zooals de
naam reeds aangeeft, witte bloemen voort
brengt.
Impatiens Marianne is een plant uit Oost-
Indië. Zij heeft kruipende stengels en zilver
bont gevlekte bladeren. In tegenstelling met
de gewone Impatiens, die zoo rijk bloeiend is,
bloeit deze veel minder. Men vindt daarvoor
een vergoeding in de mooie bladeren.
A. v. d. LIJN.