De groote bluf der Brabantsche Brief Wij lazen voor U OORLOGSPROPAGANDA —van Dré Een machtige factor om te winnen De VERDIEPT IN DE LECTUUR....i Onze correspondent, de heer J. K. Brederode zet uiteen hoe de oor logspropaganda een machtige fac tor is in den strijd van thans. En ook hoe de Nederlandsche regee ring er langzamerhand in sVaagt, om in het verre buitenland ontzag voor onze weermacht te wekken. Shanghai, In Maart De geheele wereldpers is dag aan dag vol met berichten, die voor een zeer groot deel aan kunnen worden gezien als pro paganda, al ligt die propaganda er meestal niet zoo dik op als in de redevoering van Goebbels en enkele Fransche en Engelsche staatslieden Het is de taak van groote. „of ficieuze" persbureaus als Reuter, Havas, Deutsches Nachrichtenbüro niet alleen berichten te verspreiden, maar ook propa ganda te bedrijven. Ze zijn de spreekbui zen van hun regeeringen, die ook finan cieel bij die persbureaux geinteresseerd zijn. Kleinere staten, die niet over dergelijke machtige persbureaux beschikken, zijn dientengevolge zwaar .gehandicapt" en vooral in onrustige tijden, als we thans beleven, is dit een zeer ernstig nadeel. Die tendentieuss en propagandabe- richten der groote staten krijgen soms zelfs het karakter van den grofsten bluf. Maar „bluf behoort nu eenmaal ook tot de oorlogvoe ring. Waren de Polen niet onder den indruk geweest van den bluf betreffende de kwaliteiten van het „onoverwinlijke Russische leger", dan hadden zij niet moedeloos en ontmoedigd de wapenen nederge- worpen toen ook Rusland met zijn leger in Polen viel. Ook in December hadden we een merkwaardig voorbeeld van „bluf bij de oorlogvoering". Het kleine Duit- sche slagschip „Graf Spee" had be schadigd toevlucht gevonden in de haven van Montevideo, waarvoor eenige kleinere en veel minder zwaar bewapende Engelsche oor logsschepen het opwachtten. Van Engelsche en Fransche zijde kwa- v men toen berichten over aanzien lijke zee-strijdkrachten, die reeds op weg zouden zijn naar Montevideo en zich reeds in de nabijheid dier havenstad zouden bevinden, om deel te nemen aan den strijd tegen de „Graf Spee", indien deze het n.ocht wagen weder uit te loopen. Deze onware bluf-berichten hadden tot gevolg, dat de „Graf Spee" den strijd niet durfde te aanvaarden en het kostbare oorlogsschip werd door zijn eigen bemanning tot zin ken gebracht. Generaal Bosboom, Nederlands minister van oorlog in 1914, schrijft in het boek, ge wijd aan zijn oorlogsherinneringen, dat in 19141918 Nederland uit den oorlog is ge bleven omdat eventueele vijanden zijn mi litaire macht overschat hebben. Maar was bij deze overschatting van onze militaire macht ook niet onzerzijds eenige „bluf" in het spel? Toen ik in 1915 van het Westfront terugkeerde, zag ik vanuit den trein tusschen Haarlem en Amsterdam vele honderden stukken geschut, gedeelte lijk met zeilen toegedekt, maar toch nog herkenbaar, geladen op zolderschuiten. Dit verbaasde me ten zeerste. Ik kende in dien tijd onze legerorganisatie en wist, dat een der zwakste zijden daarvan was onze on voldoend talrijke artillerie. Waar kwamen dan in 's hemels naam die vele honder den stukken geschut vandaan, die ik tus schen Haarlem en Amsterdam, gereed voor transport, op vaartuigen geladen zag? La ter ontdekte ik bij toeval, dat deze stuk ken geschut zeer verouderde kanonnen wa ren. niet veel meer dan museum-exempla ren". Elke treinreiziger moest echter een geweldigen indruk krijgen betreffende de artilleristische macht van het Nederland sche leger. In '14 kwam na 'n lange periode van vrede in Europa de oorlog zeer onverwacht, als 'n donderslag bij helderen hemel. Den oorloe van 1939 heeft elke mensch met gezond verstand reeds jaren tevoren, minstens vanaf 1935, kunnen zien aankomen en ook Nederland heeft dus tijd gehad zich voor te bereiden op het ergste. Zoowel wat de getalsterkte van het leger aangaat als wat de kracht der bewapening, ook der artille rie betreft, staan we er opmerkelijk gunstiger voor dan in 1914. En toch, in het buiten land schijnt men dit over het algemeen niet in te zien. In militaire beschouwingen in de buitenlandsche vers werd meestal 't Nederlandsche leger behandeld als „quanti- tè négligeable", als iets, dat nauwelijks me- detelt. De Fransche gepensioneerdegene raal Duval, een zeer bekend militair schrijver, besprak bijvoorbeeld eenige maan den geleden het Nederlandsche leger in een artikel in het Fransche weekblad „Grin- goire", dat een oplaag heeft van veel meer dan een half millioen. De Fransce generaal gewaagde op tamelijk geringschattenden toon van het Nederlandsche .militie- leger. Militair-technisch gesproken heeft Zwitserland een .militieleger", waarvan zelf de regimentscomman danten en divisiecommandanten „verlofofficieren" zijn. Het Neder landsche leger is echter geen .mili tieleger", maar een „kaderleger'. Het is „geencadreerd" met be roepsofficieren en zelfs met talloo- ze beroepsofficieren. De hooge com- mandantposten zijn alle in handen van „beroepsofficieren". De Fransche generaal scheen dit niet te Onze regeering grijpt in. Naar mij bekend is heeft de Nederland sche regeering aan haar diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers in het bui tenland opdracht (en de noodige gegevens) verstrekt om onjuiste mededeelingen en beschouwingen in de buitenlandsche pers betreffende liet Nederlandsche leger recht te zetten. Veel resultaat heeft men daar mede echter niet bereikt. Op redacties worden dergelijke „rechtzettingen" van of- ficieele zijde gewoonlijk met een zekere achterdocht beschouwd en in de meeste ge vallen verdwenen die rechtzettingen in de papiermand en kwamen ze dus niet onder de oogen van het publiek. Den laatsten tijd heeft de Nederland sche regeering, naar ik uit buitenlandsche bladen opmerkte, een beteren weg geko zen. Zij heeft eenige „neutrale" journalis ten uitgenoodigd een reis te ondernemen (natuurlijk onder goed geleide) langs „het Nederlandsche front". Korten tijd later ging een dergelijke uitnoodiging naar „des kundigen der geallieerden", zooals de bui tenlandsche peis meldde. De zeer gunstige indrukken, welke zoowel „neutrale journa listen" als „deskundigen der geallieerden opdeden, werden door groote buitenland sche persbureaux telegrafisch verspreid in bijna de geheele wereldpers. Te Shanghai waren het Engelsche, Amerikaansche, Fran sche Russische. Duitscbe, Chineesche en Japansche bladen, die deze telegrammen publiceerden. De Nederlanders in het buitenland sta ken deze telegrammen een hart onder den riem, maar tevens deden deze telegram men het aanzien van ons land in het bui tenland ten zeerste toenemen. Men begon er in te zien, dat Nederland niet is bijna weerloos en een gemakkelijke prooi voor ieder, die het zou aanvallen. In gesprek ken met Fransche en Engelsche officieren bleek me. dat ze deze telegrammen met de grootste belangstelling hadden gelezen. Ook door photo's in de pers heeft men den laatsten tijd een uitstekende propagan da gemaakt voor de Nederlandsche weer macht. Natuurlijk hebben photo's van marcheerende. kampeerende of paradee- rende Nederlandsche soldaten weinig kans door de buitenlandsche bladen te worden opgenomen. Dergelijke photo's ontvangt men uit alle landen en ze zijn bijna alle dezelfde. Photo's betreffende het Neder landsche leger moeten tot de phantasie van het publiek spreken, willen ze opgenomen worden. De laatste weken waren er van dergelijke photo's eenige. Een daarvan was een afbeelding van een batterij Nederland sche veld-artillerie .trekkend door geinun- deerd terrein. Een andere gaf weer een in- fanterie-patrouille op schaatsen met een mitrailleur op een wijden, bevroren water vlakte. „Hé", zoo redeneerde het groote pu bliek, „de Nederlandsche troepen hebben ook schaatsen" en men begon vergelijkin gen te trekken met den strijd in Finland. Photo's van onze inundatie maken op het publiek, dat zich deze niet goed kan voor stellen, steeds grooten indruk. Het liefst moet er dan nog ergens een molen her kenbaar zijn. want een molen geldt nu een maal als „het merk van Nederland." J: K. Brederode. "*4. Amico, Ulvenhout, 4 April 1940. 'n Zilverig lichtwaas dampte over den nat ten boschbojem, zoo lag 't bedaauwde herfst blad te blinken onder de straffe Voorjaarszon. 't Was stiliekes in den Zondagmergen, maar 't was 'n levendige stilte hier in de dreven en langs de wegels, waarover 't geboomte zijn lange schaduws streepte; waar tierige hout duiven koerend te roepen zaten in 't dikke takgeweri, ruig van bruine kop. Waar den specht te roffelen zat op 't luidklinkend hout van hooge eiken. 't Was 'n goeie stilte deus van 't bosch mee z'n speulsche schaduws, natte zonneblinklngs en bezig geveugelte. 'k Wil zeggen: 't was hier alleen maar stil van menschen. 'n Goeie stilte. Zoo een van den Zondag mergen. Zoo een waarover den klaeren dag te glanzen staat, lijk over 'nen bezonken, rim- pelloozen plas. 't Zijn drukke tijen, die van 't voorjaar! De dagen zijn al gèèf gelengd. Nadenmiddags, thuisgerejen uit de stad, kan op den akker nog 'n pront stuk arbeid verzet worden. Maar als ge 's mergens vroeg van huls gong mee 'nen gelajen wagel, die dan uren en uren z'n gedokker in oewen kop daverde, als ge in stad oe vringen most deur de naauwe straten, dikkels mee 'n autobus toe terend in oeuwen rug en 'n twintig fietsers veur oewen wagel uit, als ge zóó onder- weugen waart naar vaak moeilijke klantjes, oeuw eigen ploeterend deur 't gonzende ste deke, langs troepen soldaten, militaire wagels, autoverkeer, hondengeblaf, lawijt, lawijt, als ge dan thuisree en 'n uurke later weer te spajen stond in den wijen, rustigen akker, tot den donker toe gebogen over den altij zurge- lijken grond, waarvan ge dan verom komt in den killen avond, als de wintersche maan fos- foorglanzend over de verlaten velden too- vert, dan, amico, dan zijn oew handen dik, oew oogen dof, oew beenen zwaar van moe heid. En dan zjjn 't de baaskes weer, die mee hulie nuuwe affaires, veul te vertellen, maar vooral veul te vragen hebben! Versta me goed, jonk, deus zijn gin klach ten! Moeilijke klantjes, 'nen zwaren wagel, zurgelijken grond en drukke baaskes, 't is 'n zware, maar gin onplaizierige taak! 'Nen dag van vijftien volle werkuren, uren van gespannen zenuwen en spieren in den dienst van oew eigen bedrijf, dat ljjk 'n ra- derke meewentelt in 't kolossale uurwerk van oew maatschappelijke samenleving, zoo'nen dag mag zwaar op oew schouwers leunen, maar 't is 'n vracht, die ge geren torst, als ge... in arbeid opgegroeid zijt. Als ge den arbeid hebt leeren zien als 'n opgelegde taak, noodig in Gods' Bestel...! Maarr... als dan de stilte van den Zondag mergen over oew zielement plenst als den klaeren dag in 'n bezonken, rimpelloozen plas, dan is die stilte zalf veur oew geschaaf de karkas. 't Is datte wa'k oe zeggen wou van de Goeie Stilte, waarin ge alleen de veugeltjes hoort en 't scherlend zonnewindeke. Die goeie stilte op den buiten, dieën glim lach van oewen Schepper, is genogt loon na honderd uren trillenszwaren arbeid. Wie dét nie wit, is nooit lekker moei van den arbeid gewist! Die... heeft... minder... geleefd, dan 'n onnoozel veldblommeke, dat sturm, nacht vorst en schroeienden zonnebrand en dik kels den trap van 'nen koeienhoef weerstond, om tot bloei te geraken...! Ja, in zoo'nen stond van malsche stilte, waaruit den Zondag opglanst in witten zonnewemel van den natten blarenbojem, dan zit ge ljjk 'nen millioennair aan den kant van oew eigen bloeiende vijvers. Want wijd strekt den goeien dag naar den nevelkim. Daar is haas gin end aan. Want dalijk...? Verom naar huis, waar Trui trac- teert op heuren koffie mee koek, als ge 'm nieverana kunt bekomen! 'n Zoet uur ln oewen wermen, blinkenden huis, die verza digd is mee den groentengeur van oewen Zondagschen soep. Mee den bakgeur van de gehaktballen, mee van alles wat... wel, wat „Zondag" is! Dan zit ge daar aan den kant van dieën tinblaauwen plas, ge hangt 'r oew moeidikke voeten in en ge doet in één uur weer veur honderd uren werkkrachten op. Machtig en rustig klopt 't bloed in oew aders, ginnen maerel, die 'n mier van oew broekspijp pikt kan oe meer vasthouwen, ja, gin koppelke kapellen, de eerste! die daar rondvlin- deren tusschen 't hout, kunnen oe nog teu- genhouwen, ge snèkt weer naar huis, naar Trui, naar de baaskes, naar de kameraads vanmiddag, naar... de menschen! Naar... huilie gezellig lawijt! En uitgerust lijk 'n dikgegraasde koel, die in den vollen zomerdag te lodderoogen ligt in den schaduw van haar wilgeparasol, zoo stap ik dan na m'nen dut, van de plattebuis naar de „Gouwen Koei", waar de „jongens" al wachten mee de kaarten en 'n vol glas! Maar vooral: mee de uren leut, die we op- schransen als de verkens huiliën slobber! Want stuk veur stuk, den Fielp, den Blaauwe, den Joost, den Jaan, stuk veur stuk hebben ze 'n gansche week geploeterd van den vroegen Maandagmergen tot den laten Zaterdagavond, aan éen stuk! Allee, 't zijn, uit den aard, ouwerwetsche Braban ders en die werken geren en die lachen ge ren! Deugden, wel nie meer in tel, maar de lejen van ons propclub hebben d'r eigen nie gemokt en ieder veugeltje zingt lijk 't ge bekt is! Weinigen doen 't den Fielp na, die dikkels tot 's avonds half elf vergadert en 's mergens om drie uur z'nen oven weer gaat stoken. Den Blaauwe... Ge wit 'r alles van. Die staat aan 't hoofd van 'n volledig „consor tium". En hoe ie al de bedrijven, van klets- koppenzalf tot 'n „abattoir" toe, hoe ie den turf, limonade, worst, eierkolen, groenten, biggen, kinders, kleinkinders en muziek alle gaar uit malkaar houdt, da's 'n kunststuk op z'n eigen. Den Joost...? 's Mergens veur dag en veur daauw „stoomt" ie weg in z'n wageltje, ,,'t kameel", en 's avonds bindt ie 'nen juten zak veur en ruurt ie in den sudderen- den vetketel, giet ie zulten, stopt ie worst, kneedt ie balkenbrei en... correspondeert op 't indrukwekkende pampier meer zijn sport- médailles! Den gepensionneerden Jaan? Die bakert bij z'n Mieneke, „zegt dooien aan", is knecht NIET EEN NEDERLANDSCH ELFTAL VERLOOR. HET WAS SLECHTS EEN K.N. V.B.-PLOE&. Over het feit. dat spelers van voetbal vereenigingen op confessioneelen grondslag er niet voor in aanmerking ko men om onze kleuren in het Nationale elftal te verdedi gen, schrijft Pater Wolfgang Schmitz in de Maasbode (r. k.): Het is een ware troost, dat het Ned. Elftal dat in Deur- ne en Rotterdam zoo sma delijk verloor, in werkelijk heid niet 't Nedcrland's elf tal was. Het was een elftal, dat slechts een gedeelte van ons dierbaar vaderland re presenteerde: het was een K.N.V.B.-elftal. Gelukkig maar. Zoo onge veer de helft van Nederland heeft geen part of deel aan het débacle, de blamage, de tragedie en hoe men, met dagbladen, het minder ge lukkig optreden in de beide laatste wedstrijden ook wil noemen. Kick Smit, een van onze sterkste spelers, was op stel en sprong geen voetballend Nederlander meer. Hij hield op K.N.V.B.-er te zijn. Nu, zou men zoo zeggen, hij bleef toch Nederlander? Dat is waar. En hij bleef toch een uitstekend speler? Ook dat is waar. Maar dan kon hij toch ook in het Neder- landsch elftal spelen? Mis! heelemaal mis! Dan kent u de toestanden in ons vader land niet. Alleen de K.N.V.B. voetbalt. De rest ongeveer de helft voetbalt óók, maar telt niet mee. Alleen de K.N.V.B. noemt zich de vertegenwoordiger van Ne derland. We hebben vroeger wel eens beleefd, dat Nederland zich een protestante natie noem de. Totdat men er achter kwam, dat de naam niet heelemaal strookte met de waarheid: het protestantsche deel bleek toch slechts een minderheid te zijn. We hebben vroeger wel eens beleefd, dat de A.V.R.O. de houding aannam van den K.N.V.B. 't Was de eenige Nederlandsche radio-omroep. Totdat men er achter kwam, dat ook die naam niet hee lemaal strookte met de waarheid de A.V.R.O. bleek slechts een minderheid te vertegenwoordigen. Maar de K.N.V.B. is nog niet aan de feiten toe; in blinde struisvogelpolitiek houdt hij nog dapper de oogen gesloten en presen teert Het Nederlandsche Elf tal. Voor ons, Katholieken, een aansporing tot eenheid. Wat de K.R.O. heeft gekund, dat kan de R.K.F. ook. Maar dan kan het ook waarlijk niet lijden, dat we lang tobben over het Reorganisatie-Rap port. Een sterke landelijke eenheid, zoo spoedig moge lijk. is gewenscht. CRISISBUREAUX OM WERK LOOZE KANTOORBEDIEN DEN TE HELPEN. De N. R. Crt. (iib.j komt op tegen de meening, dat bijv. een 10-jaarlijksche be- drijfstelling, welke het blad onnoodig acht, verantwoord zou zijn. omdat de kosten toch hoofdzakelijk uit loon zouden bestaan v. werklooze kantoorbedienden, die an ders toch moeten worden ge steund. Verschillenden van de werklooze intellectueelen krijgen door zulk werk weer vasten grond onder de voe ten. zoo redeneert men; zij vinden een plaatsje in de ambtelijke bureaux. O zeker, spot het liberale blad, de zich voortdurend uitbreidende crisisbureaux hebben reeds aan heel wat werkloozen onderdak ver schaft en het zelfde geldt evenzeer voor het Bureau voor de Statistiek, evenals voor andere departementale bureaux, die als gevolg van de toenemende overheidsbe moeiing steeds verder uit dijen. Maar is dit een gezon de ontwikkeling? Moet men verdere uitbreiding van de ze in wezen improductieve administraties in de hand werken, omdat zij een toe vlucht vormen voor een groeiend aantal werklooze intellectueelen? Het heeft in onzen tijd nu en dan waar lijk den schijn, dat men ver dere uitbreiding van statis tieken en verdere overheids inmenging hoofdzakelijk be pleit, omdat daardoor weer nieuwe „baantjes" gecre- eerd worden! Moeten wij wenschen, dat de crisisbe moeiingen der overheid per manent worden omdat de crisisbureaux zooveel amb tenaren kunnen herbergen? Ieder onbevooroordeelde, eindigt het blad, zal erken nen, dat crisisbemoeiingen slechts reden van bestaan hebben in zeer abnormale tijden en dat men ernaar moet streven er zoo spoedig doenlijk van verlost te wor den. bij den mulder, bij den Fielp, bij... Dré UI! Janus komt alleen thuis om te slapen enne.., mee die slapuren chicaneert ie nog bjj z'n Tonia, want dikkels logeert ie op Notsel, b(j z'n Mieneke, omdat zijnen schoonzeun, den Blaauwe z'nen stiefzeun, onder dienst is! Den Jaan is halvelings gemobiliseerd om zoo te zeggen, buiten bezwaar van 's Landa schat kist. Maar Janus gooit de zaken wèl 'ns in 't wèèrgaren! Soms staat ie, mee 't zwarte pak aan en den steek op z'n jongste klein kind te „suwen" en soms „spreekt ie aan" mee den broodkurf van den Fielp op den rug. Nouja, hij kan 't ook nie altij verhelpen, dat de klanten van meneer pastoor en die van den Fielp dikkels deur malkaar schiften. Zoodat ie soms aan één adres den Fielp z'n „muisjes" aflevert, ter gelegenheid van 'n ge boorte daar en dan de aansprekersbrief veur den dag brengt en de familie uitnoodigt op 'n uitvaart, 't Leven gooit de zaken dikkels op éenen dwazen hoop en den Jaan pakt de dingen vast, lijk ze willen vallen, 't Een bjj den kop, 't ander bjj den stèèrt, hüm 'nen zurg! Mee zoo'n stelletje prachtnommers, ge weet 't genogt uit m'n brieven, amico, kunnen de gezonden leut hebben! Kunde... Zondag mee houwen! Ik weet wel: 'nen tiep als den Blaauwe, keuterboer, kwakzalver, Jazzdirigent, worst maker en... „schutter", zoo'nen kwiedam wordt lichtvèèrdig op neergezien. Toch i3 deuzen strooper Keizer van de boogschutters, al jaren! In Noord en Zuid, vooral Zuid, want Noord telt op den boog nie mee, maar in Noord en Zuid kunnen de schutters den Blaau we niet „hebben". Als veeteler (fokker is zijnen eigenlijken stiel") is ie nie te verbeteren. Z'n verkens kotten zijn al jaren gezocht! In den muziek...? Ge wit er alles van! Z'n „tengels" sthan naar de toetsen, onverschillig of ze aan 'nen trek zak of op 'nen kerkurgel zitten. Worstma ker...? Den „Worstkoning" wit mee den Blaauwe z'n verkensschavot ginnen hemel- schen raad! Zeg nou zelf, amico: ge wist er toch alles van. Ik schrijf dit allegaar nie zoo maar neer als 'n dedectieve-vertessel, waarin den „beroemden speurder" telkens sjuust over dét wapen of hulpmiddel beschikt, als ie, on gedocht, plots weer noodig heeft. Gij wit even goed als ik: den Blaauwe is van veul markten thuis! En..., ik wéét 't, da's nie deftig, 't Is veul deftiger vandaag in koper en staal, mergen in bronolie en rubber, overmergen in suiker en electrieke lampen te „doen" (aande beurs) dan mee eigen handen steenkool, kletskoppen- zalf en worsterijen aan te raken. Maar op den keper is er weinig deftigheidsverschil in! Al leen... vaardigheidsverschil en dan staat den Blauwen „Keizer" toch bovenaan! Ook weet ik wel dat 't héél erg deftig is, om heel oew lange leven burgemeester te zijn op n negorij. Nóg deftiger als oew grootvader 't óók was en oewen kleinzeun 't óók wordt! Maare... de taak van den Blaauwe is moei lijker! Enne... hij volbrengt ze stipt. Mee hard werken en veul leut. Mee zulke mannen kunde Zondag vieren, amico! En dat heb ik al jaren en ook lesten Zondag; weer gedaan! Na 'n week van ijzeren arbeid, dan zit ik geren aan zoo'nen tinblaauwen Zondagmergen, waarin ik m'n dikmoeie voeten lot hangen om in één uur veer veur honderd werkuren re- serve op te doen om rne dan, in blij vooruit zicht naar de Gouwen Koei te spoeien en daar stukken te bijten uit den leut! Dat moest ik oe van de week zoo" 'ns schrijven, want veul menschen denken, dat ge deus zure tijen alleen maar kunt doorkomen mee zure gezichten. „Doe maar gewoon, dan doede nog gek genogt", zee m'n moeder vroeger altij en me dunkt, 't goeie mensch had gelijk! 6 Maar nou schei 'k er af. Veul groeten van Trui, Dré m, den Eeker en als altij gin horke minder van oewen t.a.v. DRé. Correspondentie: Mee deus drukketrj had ik gin gelegenheid nog, om de hartelijke en dik kels schoone paaschwenschen wederkeerig te beantwoorden. Hartelijk dank, allemaal, ook namens Trui en de baaskes! DRé-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 16