De groote bluf der
Brabantsche
Brief
Wij lazen voor U
OORLOGSPROPAGANDA
—van Dré
Een machtige factor
om te winnen
De
VERDIEPT IN DE LECTUUR....i
Onze correspondent, de heer J. K.
Brederode zet uiteen hoe de oor
logspropaganda een machtige fac
tor is in den strijd van thans. En
ook hoe de Nederlandsche regee
ring er langzamerhand in sVaagt,
om in het verre buitenland ontzag
voor onze weermacht te wekken.
Shanghai, In Maart
De geheele wereldpers is dag aan dag
vol met berichten, die voor een zeer groot
deel aan kunnen worden gezien als pro
paganda, al ligt die propaganda er meestal
niet zoo dik op als in de redevoering van
Goebbels en enkele Fransche en Engelsche
staatslieden Het is de taak van groote. „of
ficieuze" persbureaus als Reuter, Havas,
Deutsches Nachrichtenbüro niet alleen
berichten te verspreiden, maar ook propa
ganda te bedrijven. Ze zijn de spreekbui
zen van hun regeeringen, die ook finan
cieel bij die persbureaux geinteresseerd zijn.
Kleinere staten, die niet over dergelijke
machtige persbureaux beschikken, zijn
dientengevolge zwaar .gehandicapt" en
vooral in onrustige tijden, als we thans
beleven, is dit een zeer ernstig nadeel.
Die tendentieuss en propagandabe-
richten der groote staten krijgen
soms zelfs het karakter van den
grofsten bluf. Maar „bluf behoort
nu eenmaal ook tot de oorlogvoe
ring. Waren de Polen niet onder
den indruk geweest van den bluf
betreffende de kwaliteiten van het
„onoverwinlijke Russische leger",
dan hadden zij niet moedeloos en
ontmoedigd de wapenen nederge-
worpen toen ook Rusland met zijn
leger in Polen viel.
Ook in December hadden we een
merkwaardig voorbeeld van „bluf bij
de oorlogvoering". Het kleine Duit-
sche slagschip „Graf Spee" had be
schadigd toevlucht gevonden in de
haven van Montevideo, waarvoor
eenige kleinere en veel minder
zwaar bewapende Engelsche oor
logsschepen het opwachtten. Van
Engelsche en Fransche zijde kwa- v
men toen berichten over aanzien
lijke zee-strijdkrachten, die reeds op
weg zouden zijn naar Montevideo
en zich reeds in de nabijheid dier
havenstad zouden bevinden, om
deel te nemen aan den strijd tegen
de „Graf Spee", indien deze het
n.ocht wagen weder uit te loopen.
Deze onware bluf-berichten hadden
tot gevolg, dat de „Graf Spee" den
strijd niet durfde te aanvaarden
en het kostbare oorlogsschip werd
door zijn eigen bemanning tot zin
ken gebracht.
Generaal Bosboom, Nederlands minister
van oorlog in 1914, schrijft in het boek, ge
wijd aan zijn oorlogsherinneringen, dat in
19141918 Nederland uit den oorlog is ge
bleven omdat eventueele vijanden zijn mi
litaire macht overschat hebben.
Maar was bij deze overschatting van onze
militaire macht ook niet onzerzijds eenige
„bluf" in het spel? Toen ik in 1915 van het
Westfront terugkeerde, zag ik vanuit den
trein tusschen Haarlem en Amsterdam
vele honderden stukken geschut, gedeelte
lijk met zeilen toegedekt, maar toch nog
herkenbaar, geladen op zolderschuiten. Dit
verbaasde me ten zeerste. Ik kende in dien
tijd onze legerorganisatie en wist, dat een
der zwakste zijden daarvan was onze on
voldoend talrijke artillerie. Waar kwamen
dan in 's hemels naam die vele honder
den stukken geschut vandaan, die ik tus
schen Haarlem en Amsterdam, gereed voor
transport, op vaartuigen geladen zag? La
ter ontdekte ik bij toeval, dat deze stuk
ken geschut zeer verouderde kanonnen wa
ren. niet veel meer dan museum-exempla
ren". Elke treinreiziger moest echter een
geweldigen indruk krijgen betreffende de
artilleristische macht van het Nederland
sche leger.
In '14 kwam na 'n lange periode van vrede
in Europa de oorlog zeer onverwacht, als 'n
donderslag bij helderen hemel. Den oorloe
van 1939 heeft elke mensch met gezond
verstand reeds jaren tevoren, minstens
vanaf 1935, kunnen zien aankomen en ook
Nederland heeft dus tijd gehad zich voor
te bereiden op het ergste. Zoowel wat de
getalsterkte van het leger aangaat als wat
de kracht der bewapening, ook der artille
rie betreft, staan we er opmerkelijk gunstiger
voor dan in 1914. En toch, in het buiten
land schijnt men dit over het algemeen
niet in te zien. In militaire beschouwingen
in de buitenlandsche vers werd meestal 't
Nederlandsche leger behandeld als „quanti-
tè négligeable", als iets, dat nauwelijks me-
detelt. De Fransche gepensioneerdegene
raal Duval, een zeer bekend militair
schrijver, besprak bijvoorbeeld eenige maan
den geleden het Nederlandsche leger in een
artikel in het Fransche weekblad „Grin-
goire", dat een oplaag heeft van veel meer
dan een half millioen.
De Fransce generaal gewaagde op
tamelijk geringschattenden toon
van het Nederlandsche .militie-
leger. Militair-technisch gesproken
heeft Zwitserland een .militieleger",
waarvan zelf de regimentscomman
danten en divisiecommandanten
„verlofofficieren" zijn. Het Neder
landsche leger is echter geen .mili
tieleger", maar een „kaderleger'.
Het is „geencadreerd" met be
roepsofficieren en zelfs met talloo-
ze beroepsofficieren. De hooge com-
mandantposten zijn alle in handen
van „beroepsofficieren".
De Fransche generaal scheen dit niet te
Onze regeering grijpt in.
Naar mij bekend is heeft de Nederland
sche regeering aan haar diplomatieke en
consulaire vertegenwoordigers in het bui
tenland opdracht (en de noodige gegevens)
verstrekt om onjuiste mededeelingen en
beschouwingen in de buitenlandsche pers
betreffende liet Nederlandsche leger recht
te zetten. Veel resultaat heeft men daar
mede echter niet bereikt. Op redacties
worden dergelijke „rechtzettingen" van of-
ficieele zijde gewoonlijk met een zekere
achterdocht beschouwd en in de meeste ge
vallen verdwenen die rechtzettingen in de
papiermand en kwamen ze dus niet onder
de oogen van het publiek.
Den laatsten tijd heeft de Nederland
sche regeering, naar ik uit buitenlandsche
bladen opmerkte, een beteren weg geko
zen. Zij heeft eenige „neutrale" journalis
ten uitgenoodigd een reis te ondernemen
(natuurlijk onder goed geleide) langs „het
Nederlandsche front". Korten tijd later
ging een dergelijke uitnoodiging naar „des
kundigen der geallieerden", zooals de bui
tenlandsche peis meldde. De zeer gunstige
indrukken, welke zoowel „neutrale journa
listen" als „deskundigen der geallieerden
opdeden, werden door groote buitenland
sche persbureaux telegrafisch verspreid in
bijna de geheele wereldpers. Te Shanghai
waren het Engelsche, Amerikaansche, Fran
sche Russische. Duitscbe, Chineesche en
Japansche bladen, die deze telegrammen
publiceerden.
De Nederlanders in het buitenland sta
ken deze telegrammen een hart onder den
riem, maar tevens deden deze telegram
men het aanzien van ons land in het bui
tenland ten zeerste toenemen. Men begon er
in te zien, dat Nederland niet is bijna
weerloos en een gemakkelijke prooi voor
ieder, die het zou aanvallen. In gesprek
ken met Fransche en Engelsche officieren
bleek me. dat ze deze telegrammen met
de grootste belangstelling hadden gelezen.
Ook door photo's in de pers heeft men
den laatsten tijd een uitstekende propagan
da gemaakt voor de Nederlandsche weer
macht. Natuurlijk hebben photo's van
marcheerende. kampeerende of paradee-
rende Nederlandsche soldaten weinig kans
door de buitenlandsche bladen te worden
opgenomen. Dergelijke photo's ontvangt
men uit alle landen en ze zijn bijna alle
dezelfde. Photo's betreffende het Neder
landsche leger moeten tot de phantasie van
het publiek spreken, willen ze opgenomen
worden. De laatste weken waren er van
dergelijke photo's eenige. Een daarvan was
een afbeelding van een batterij Nederland
sche veld-artillerie .trekkend door geinun-
deerd terrein. Een andere gaf weer een in-
fanterie-patrouille op schaatsen met een
mitrailleur op een wijden, bevroren water
vlakte. „Hé", zoo redeneerde het groote pu
bliek, „de Nederlandsche troepen hebben
ook schaatsen" en men begon vergelijkin
gen te trekken met den strijd in Finland.
Photo's van onze inundatie maken op het
publiek, dat zich deze niet goed kan voor
stellen, steeds grooten indruk. Het liefst
moet er dan nog ergens een molen her
kenbaar zijn. want een molen geldt nu een
maal als „het merk van Nederland."
J: K. Brederode.
"*4.
Amico,
Ulvenhout, 4 April 1940.
'n Zilverig lichtwaas dampte over den nat
ten boschbojem, zoo lag 't bedaauwde herfst
blad te blinken onder de straffe Voorjaarszon.
't Was stiliekes in den Zondagmergen, maar
't was 'n levendige stilte hier in de dreven en
langs de wegels, waarover 't geboomte zijn
lange schaduws streepte; waar tierige hout
duiven koerend te roepen zaten in 't dikke
takgeweri, ruig van bruine kop. Waar den
specht te roffelen zat op 't luidklinkend hout
van hooge eiken.
't Was 'n goeie stilte deus van 't bosch mee
z'n speulsche schaduws, natte zonneblinklngs
en bezig geveugelte.
'k Wil zeggen: 't was hier alleen maar stil
van menschen.
'n Goeie stilte. Zoo een van den Zondag
mergen. Zoo een waarover den klaeren dag
te glanzen staat, lijk over 'nen bezonken, rim-
pelloozen plas.
't Zijn drukke tijen, die van 't voorjaar! De
dagen zijn al gèèf gelengd. Nadenmiddags,
thuisgerejen uit de stad, kan op den akker
nog 'n pront stuk arbeid verzet worden.
Maar als ge 's mergens vroeg van huls
gong mee 'nen gelajen wagel, die dan uren
en uren z'n gedokker in oewen kop daverde,
als ge in stad oe vringen most deur de
naauwe straten, dikkels mee 'n autobus toe
terend in oeuwen rug en 'n twintig fietsers
veur oewen wagel uit, als ge zóó onder-
weugen waart naar vaak moeilijke klantjes,
oeuw eigen ploeterend deur 't gonzende ste
deke, langs troepen soldaten, militaire wagels,
autoverkeer, hondengeblaf, lawijt, lawijt,
als ge dan thuisree en 'n uurke later weer te
spajen stond in den wijen, rustigen akker, tot
den donker toe gebogen over den altij zurge-
lijken grond, waarvan ge dan verom komt in
den killen avond, als de wintersche maan fos-
foorglanzend over de verlaten velden too-
vert, dan, amico, dan zijn oew handen dik,
oew oogen dof, oew beenen zwaar van moe
heid.
En dan zjjn 't de baaskes weer, die mee
hulie nuuwe affaires, veul te vertellen, maar
vooral veul te vragen hebben!
Versta me goed, jonk, deus zijn gin klach
ten! Moeilijke klantjes, 'nen zwaren wagel,
zurgelijken grond en drukke baaskes, 't is
'n zware, maar gin onplaizierige taak!
'Nen dag van vijftien volle werkuren, uren
van gespannen zenuwen en spieren in den
dienst van oew eigen bedrijf, dat ljjk 'n ra-
derke meewentelt in 't kolossale uurwerk van
oew maatschappelijke samenleving, zoo'nen
dag mag zwaar op oew schouwers leunen,
maar 't is 'n vracht, die ge geren torst, als
ge... in arbeid opgegroeid zijt. Als ge den
arbeid hebt leeren zien als 'n opgelegde taak,
noodig in Gods' Bestel...!
Maarr... als dan de stilte van den Zondag
mergen over oew zielement plenst als den
klaeren dag in 'n bezonken, rimpelloozen
plas, dan is die stilte zalf veur oew geschaaf
de karkas.
't Is datte wa'k oe zeggen wou van de
Goeie Stilte, waarin ge alleen de veugeltjes
hoort en 't scherlend zonnewindeke.
Die goeie stilte op den buiten, dieën glim
lach van oewen Schepper, is genogt loon na
honderd uren trillenszwaren arbeid. Wie dét
nie wit, is nooit lekker moei van den arbeid
gewist! Die... heeft... minder... geleefd, dan
'n onnoozel veldblommeke, dat sturm, nacht
vorst en schroeienden zonnebrand en dik
kels den trap van 'nen koeienhoef weerstond,
om tot bloei te geraken...!
Ja, in zoo'nen stond van malsche
stilte, waaruit den Zondag opglanst in witten
zonnewemel van den natten blarenbojem,
dan zit ge ljjk 'nen millioennair aan
den kant van oew eigen bloeiende vijvers.
Want wijd strekt den goeien dag naar den
nevelkim. Daar is haas gin end aan. Want
dalijk...? Verom naar huis, waar Trui trac-
teert op heuren koffie mee koek, als ge 'm
nieverana kunt bekomen! 'n Zoet uur ln
oewen wermen, blinkenden huis, die verza
digd is mee den groentengeur van oewen
Zondagschen soep. Mee den bakgeur van de
gehaktballen, mee van alles wat... wel, wat
„Zondag" is!
Dan zit ge daar aan den kant van dieën
tinblaauwen plas, ge hangt 'r oew moeidikke
voeten in en ge doet in één uur weer veur
honderd uren werkkrachten op. Machtig en
rustig klopt 't bloed in oew aders, ginnen
maerel, die 'n mier van oew broekspijp pikt
kan oe meer vasthouwen, ja, gin koppelke
kapellen, de eerste! die daar rondvlin-
deren tusschen 't hout, kunnen oe nog teu-
genhouwen, ge snèkt weer naar huis, naar
Trui, naar de baaskes, naar de kameraads
vanmiddag, naar... de menschen! Naar...
huilie gezellig lawijt!
En uitgerust lijk 'n dikgegraasde koel, die
in den vollen zomerdag te lodderoogen ligt
in den schaduw van haar wilgeparasol, zoo
stap ik dan na m'nen dut, van de plattebuis
naar de „Gouwen Koei", waar de „jongens"
al wachten mee de kaarten en 'n vol glas!
Maar vooral: mee de uren leut, die we op-
schransen als de verkens huiliën slobber!
Want stuk veur stuk, den Fielp, den
Blaauwe, den Joost, den Jaan, stuk veur
stuk hebben ze 'n gansche week geploeterd
van den vroegen Maandagmergen tot den
laten Zaterdagavond, aan éen stuk! Allee,
't zijn, uit den aard, ouwerwetsche Braban
ders en die werken geren en die lachen ge
ren! Deugden, wel nie meer in tel, maar de
lejen van ons propclub hebben d'r eigen nie
gemokt en ieder veugeltje zingt lijk 't ge
bekt is!
Weinigen doen 't den Fielp na, die dikkels
tot 's avonds half elf vergadert en 's mergens
om drie uur z'nen oven weer gaat stoken.
Den Blaauwe... Ge wit 'r alles van. Die
staat aan 't hoofd van 'n volledig „consor
tium". En hoe ie al de bedrijven, van klets-
koppenzalf tot 'n „abattoir" toe, hoe ie den
turf, limonade, worst, eierkolen, groenten,
biggen, kinders, kleinkinders en muziek alle
gaar uit malkaar houdt, da's 'n kunststuk op
z'n eigen.
Den Joost...? 's Mergens veur dag en veur
daauw „stoomt" ie weg in z'n wageltje,
,,'t kameel", en 's avonds bindt ie 'nen
juten zak veur en ruurt ie in den sudderen-
den vetketel, giet ie zulten, stopt ie worst,
kneedt ie balkenbrei en... correspondeert op
't indrukwekkende pampier meer zijn sport-
médailles!
Den gepensionneerden Jaan? Die bakert
bij z'n Mieneke, „zegt dooien aan", is knecht
NIET EEN NEDERLANDSCH
ELFTAL VERLOOR. HET
WAS SLECHTS EEN K.N.
V.B.-PLOE&.
Over het feit. dat spelers
van voetbal vereenigingen op
confessioneelen grondslag er
niet voor in aanmerking ko
men om onze kleuren in het
Nationale elftal te verdedi
gen, schrijft Pater Wolfgang
Schmitz in de Maasbode (r.
k.):
Het is een ware troost, dat
het Ned. Elftal dat in Deur-
ne en Rotterdam zoo sma
delijk verloor, in werkelijk
heid niet 't Nedcrland's elf
tal was. Het was een elftal,
dat slechts een gedeelte van
ons dierbaar vaderland re
presenteerde: het was een
K.N.V.B.-elftal.
Gelukkig maar. Zoo onge
veer de helft van Nederland
heeft geen part of deel aan
het débacle, de blamage, de
tragedie en hoe men, met
dagbladen, het minder ge
lukkig optreden in de beide
laatste wedstrijden ook wil
noemen.
Kick Smit, een van onze
sterkste spelers, was op stel
en sprong geen voetballend
Nederlander meer. Hij hield
op K.N.V.B.-er te zijn. Nu,
zou men zoo zeggen, hij
bleef toch Nederlander? Dat
is waar. En hij bleef toch
een uitstekend speler? Ook
dat is waar. Maar dan kon
hij toch ook in het Neder-
landsch elftal spelen? Mis!
heelemaal mis! Dan kent u
de toestanden in ons vader
land niet. Alleen de K.N.V.B.
voetbalt. De rest ongeveer
de helft voetbalt óók,
maar telt niet mee. Alleen
de K.N.V.B. noemt zich de
vertegenwoordiger van Ne
derland.
We hebben vroeger wel eens
beleefd, dat Nederland zich
een protestante natie noem
de. Totdat men er achter
kwam, dat de naam niet
heelemaal strookte met de
waarheid: het protestantsche
deel bleek toch slechts een
minderheid te zijn.
We hebben vroeger wel
eens beleefd, dat de A.V.R.O.
de houding aannam van den
K.N.V.B. 't Was de eenige
Nederlandsche radio-omroep.
Totdat men er achter kwam,
dat ook die naam niet hee
lemaal strookte met de
waarheid de A.V.R.O. bleek
slechts een minderheid te
vertegenwoordigen.
Maar de K.N.V.B. is nog
niet aan de feiten toe; in
blinde struisvogelpolitiek
houdt hij nog dapper de
oogen gesloten en presen
teert Het Nederlandsche Elf
tal.
Voor ons, Katholieken, een
aansporing tot eenheid. Wat
de K.R.O. heeft gekund, dat
kan de R.K.F. ook. Maar dan
kan het ook waarlijk niet
lijden, dat we lang tobben
over het Reorganisatie-Rap
port. Een sterke landelijke
eenheid, zoo spoedig moge
lijk. is gewenscht.
CRISISBUREAUX OM WERK
LOOZE KANTOORBEDIEN
DEN TE HELPEN.
De N. R. Crt. (iib.j komt
op tegen de meening, dat
bijv. een 10-jaarlijksche be-
drijfstelling, welke het blad
onnoodig acht, verantwoord
zou zijn. omdat de kosten
toch hoofdzakelijk uit loon
zouden bestaan v. werklooze
kantoorbedienden, die an
ders toch moeten worden ge
steund.
Verschillenden van de
werklooze intellectueelen
krijgen door zulk werk weer
vasten grond onder de voe
ten. zoo redeneert men; zij
vinden een plaatsje in de
ambtelijke bureaux.
O zeker, spot het liberale
blad, de zich voortdurend
uitbreidende crisisbureaux
hebben reeds aan heel wat
werkloozen onderdak ver
schaft en het zelfde geldt
evenzeer voor het Bureau
voor de Statistiek, evenals
voor andere departementale
bureaux, die als gevolg van
de toenemende overheidsbe
moeiing steeds verder uit
dijen. Maar is dit een gezon
de ontwikkeling? Moet men
verdere uitbreiding van de
ze in wezen improductieve
administraties in de hand
werken, omdat zij een toe
vlucht vormen voor een
groeiend aantal werklooze
intellectueelen? Het heeft in
onzen tijd nu en dan waar
lijk den schijn, dat men ver
dere uitbreiding van statis
tieken en verdere overheids
inmenging hoofdzakelijk be
pleit, omdat daardoor weer
nieuwe „baantjes" gecre-
eerd worden! Moeten wij
wenschen, dat de crisisbe
moeiingen der overheid per
manent worden omdat de
crisisbureaux zooveel amb
tenaren kunnen herbergen?
Ieder onbevooroordeelde,
eindigt het blad, zal erken
nen, dat crisisbemoeiingen
slechts reden van bestaan
hebben in zeer abnormale
tijden en dat men ernaar
moet streven er zoo spoedig
doenlijk van verlost te wor
den.
bij den mulder, bij den Fielp, bij... Dré UI!
Janus komt alleen thuis om te slapen enne..,
mee die slapuren chicaneert ie nog bjj z'n
Tonia, want dikkels logeert ie op Notsel, b(j
z'n Mieneke, omdat zijnen schoonzeun, den
Blaauwe z'nen stiefzeun, onder dienst is! Den
Jaan is halvelings gemobiliseerd om zoo te
zeggen, buiten bezwaar van 's Landa schat
kist. Maar Janus gooit de zaken wèl 'ns in
't wèèrgaren! Soms staat ie, mee 't zwarte
pak aan en den steek op z'n jongste klein
kind te „suwen" en soms „spreekt ie aan"
mee den broodkurf van den Fielp op den rug.
Nouja, hij kan 't ook nie altij verhelpen,
dat de klanten van meneer pastoor en die
van den Fielp dikkels deur malkaar schiften.
Zoodat ie soms aan één adres den Fielp z'n
„muisjes" aflevert, ter gelegenheid van 'n ge
boorte daar en dan de aansprekersbrief veur
den dag brengt en de familie uitnoodigt op
'n uitvaart, 't Leven gooit de zaken dikkels
op éenen dwazen hoop en den Jaan pakt de
dingen vast, lijk ze willen vallen, 't Een bjj
den kop, 't ander bjj den stèèrt, hüm 'nen
zurg!
Mee zoo'n stelletje prachtnommers, ge
weet 't genogt uit m'n brieven, amico,
kunnen de gezonden leut hebben!
Kunde... Zondag mee houwen!
Ik weet wel: 'nen tiep als den Blaauwe,
keuterboer, kwakzalver, Jazzdirigent, worst
maker en... „schutter", zoo'nen kwiedam
wordt lichtvèèrdig op neergezien. Toch i3
deuzen strooper Keizer van de boogschutters,
al jaren! In Noord en Zuid, vooral Zuid, want
Noord telt op den boog nie mee, maar in
Noord en Zuid kunnen de schutters den Blaau
we niet „hebben".
Als veeteler (fokker is zijnen eigenlijken
stiel") is ie nie te verbeteren. Z'n verkens
kotten zijn al jaren gezocht! In den muziek...?
Ge wit er alles van! Z'n „tengels" sthan naar
de toetsen, onverschillig of ze aan 'nen trek
zak of op 'nen kerkurgel zitten. Worstma
ker...? Den „Worstkoning" wit mee den
Blaauwe z'n verkensschavot ginnen hemel-
schen raad! Zeg nou zelf, amico: ge wist er
toch alles van. Ik schrijf dit allegaar nie zoo
maar neer als 'n dedectieve-vertessel, waarin
den „beroemden speurder" telkens sjuust over
dét wapen of hulpmiddel beschikt, als ie, on
gedocht, plots weer noodig heeft. Gij wit even
goed als ik: den Blaauwe is van veul markten
thuis!
En..., ik wéét 't, da's nie deftig, 't Is veul
deftiger vandaag in koper en staal, mergen in
bronolie en rubber, overmergen in suiker en
electrieke lampen te „doen" (aande beurs)
dan mee eigen handen steenkool, kletskoppen-
zalf en worsterijen aan te raken. Maar op den
keper is er weinig deftigheidsverschil in! Al
leen... vaardigheidsverschil en dan staat den
Blauwen „Keizer" toch bovenaan!
Ook weet ik wel dat 't héél erg deftig is,
om heel oew lange leven burgemeester te zijn
op n negorij. Nóg deftiger als oew grootvader
't óók was en oewen kleinzeun 't óók wordt!
Maare... de taak van den Blaauwe is moei
lijker! Enne... hij volbrengt ze stipt. Mee hard
werken en veul leut.
Mee zulke mannen kunde Zondag vieren,
amico!
En dat heb ik al jaren en ook lesten Zondag;
weer gedaan!
Na 'n week van ijzeren arbeid, dan zit ik
geren aan zoo'nen tinblaauwen Zondagmergen,
waarin ik m'n dikmoeie voeten lot hangen om
in één uur veer veur honderd werkuren re-
serve op te doen om rne dan, in blij vooruit
zicht naar de Gouwen Koei te spoeien en daar
stukken te bijten uit den leut!
Dat moest ik oe van de week zoo" 'ns
schrijven, want veul menschen denken, dat ge
deus zure tijen alleen maar kunt doorkomen
mee zure gezichten. „Doe maar gewoon, dan
doede nog gek genogt", zee m'n moeder
vroeger altij en me dunkt, 't goeie mensch
had gelijk! 6
Maar nou schei 'k er af. Veul groeten van
Trui, Dré m, den Eeker en als altij gin horke
minder van oewen t.a.v.
DRé.
Correspondentie: Mee deus drukketrj had ik
gin gelegenheid nog, om de hartelijke en dik
kels schoone paaschwenschen wederkeerig te
beantwoorden.
Hartelijk dank, allemaal, ook namens Trui
en de baaskes! DRé-