Allen en alles dienstbaar
aan de staatsveiligheid
Moreel der Noorschetroepen
herstelt zich
Talrijke Duitsche
vliegtuigen boven Zweden
Spraakgebrekkige
kinderen
0 De ontwikkeling van het defensievraagstuk
Onze Oost
Geen feestelijke viering
verjaardag Prinses Juliana
Refcndaris G. W. F, v. Hoeven
ontslagen
Dc „Bep" gezonken
Operatie aan boord
van oorlogsschip
Opnieuw Britsche vliegtuigen
boven Aalborg
weer-wet, waarbij de oude schutterijen ver
dwenen; in 1912 kreeg men de Militie-wet en
in 1913 de Landstorm-wet. en in 1922 de
Dienstplichtwet. We belanden langzamer
hand in den „modernen tijd" en het ligt
nog versch in het geheugen, hoe in de laatste
jaren aan de nieuwe weermacht-organisaties
is gearbeid, hoe gansch het volk, burger en
militair in dienst zijn gesteld van den lands
verdediging.
En thans staan wij allen onder de bepalin
gen van den Staat van Beleg, mogelijk gewor
ten door de grondwetsherziening van 1907!
Onze parlementaire correspondent schrijft
ons:
Nu de Staat van Beleg over het geheele
land is afgekondigd en het militaire gezag
verstrekkende bevoegdheden op het terrein
van het burgerlijke leven heeft verworven,
staat het Nederlandsche leger meer dan
ooit in het middelpunt der vaderlandsche
belangstelling.
Onwilekeurig gaan dan de gedachten uit
naar de vraag, hoe ons land in den loop
der eeuwen het defensie-vraagstuk heeft
behartigd en sinds wanneer er eigenlijk
sprake is van een georganiseerde landsver
dediging.
Naar men weet is het denkbeeld van den
verplichten krijgsdienst eerst ontstaan in
den Napoleontischen tijd. Daarvóór had
men slechts de huurlegers, benden van bij
eengegaarde beroeps-soldaten, die voor den
meest-biedende „te koop" waren.
Zoo was het immers ook tijdens ons ver
zet tegen Spanje, in de zestiende eeuw, toen
de onafhankelijke Nederlanden geboren
gingen worden. Maar het zeer opmerke
lijke is nu, dat het die Nederlanden zijn
geweest, welke voor het éérst het denkbeeld
van de algemeene volksweerbaarheid tot
uitdrukking hebben gebracht, en wel nog
vóór het moment, dat van een zekere staat
kundige eenheid kon worden gesproken.
In 15S8 brak het moment aan, dat de
Staten besloten, voortaan zélf het hoogste
gezag in handen te houden, nadat de po
gingen, de lage landen onder een machtige,
vreemde heex-schappij te brengen die haar
tegen de Spaansche legei-s zou beschermen,
waren mislukt. In 1584 was Prins Willem
onder moordenaarshanden gevallen. Echter
ontbrak een geschreven staatsregeling voor
den nieuwen bond der Zeven Provinciën.
Men was grootendeels op conventies, onge
schreven gewoonten en wetten aangewezen.
Eén .„houvast" was er echter wel: de in
1579gesloten Unie van Utrecht!
Maardie Unie was allerminst be
doeld als een soort grondwet en gold
slechts als een zuiver defensief verbond
tussclien een aantal zich souverein gedxa-
gende pi'ovincies. Welnu, art 8 van de Unie
van Utrecht bepaalde, dat de mannen van
1860 jaar zouden worden „opgeschreven",
om te kunnen uitmaken, hoeveel man
schappen eventueel voor de landsverdedi
ging beschikbaar waren.
Hier ziet men dus zeer duidelijk
kiemen van 't toekomstige „volksleger"
aanwezig en dat was voor dien tijd
ongetwijfeld iets heel bijzonders.
Doch men denke nu niet, dat genoemde
bepaling van de Unie van Utrecht dade
lijk veel uitwerking had; slechts enkele pro
vxncies voldeden aan de v ooi-schrift en, doch
de meeste gewesten niet. De practijk gedu
rende het bestaan van de oud republiek,
welke immei-s in 1789 bzweek, is dan ook
geregeld geweest, dat men zich van huur
troepen bediende. Na de revolutie van 1789
trachtte men hierin verandering te bren
gen en zoo bepaalde „grondregel" van de
Staatsregeling van 1798, dat ieder Bataafsch
burger de verplicliting heeft, de wapenen te
dragen. Thans ging men dus véél verder
dan de bepaling in de Unie van Utrecht,
welke slechts wilde, dat de burgers werden
„opgeschreven", zonder aan te geven wat
er dan verder moest gebeuren.
Zoo is het thans ruim honderd vijftig jaar
geleden dat ,op papier" alle mannelijke Ne-
dei-landers tot den kx-ijgsdieust werden ver
plicht. Want meer dan een papieren ver
klaring zou het voorloopig niet worden.
De groote verandering kwam, toen de
vuist van Napoleon op ons arme landje
ging drukken; de Keizer der Franschen
had toch al telkens en tot zijn ergernis
tevergeefs gepoogd, invloed in de Ba-
taafsche x-epubliek uit te oefenen ten gun
ste van den verplichten krijgsdienst; raad-
pensionaris Schimmelpemiinck noch zelfs
's Keizers broeder, koning Lodewijk Napo
leon hadden ervan willen weten en toen
Napoleon het oogenblik gekomen achtte
om de Bataafsche republiek van de land
kaart te strijken en tot een Franseh ge
west te maken, haastte hij zich dan ook
hier de conscriptie in te voeren, of liever
gezegd: te importeeren.
halve kreeg hij slechts een secundaire be-
teekenis. In de eerste plaats moesten er
zijn een zee- en een landmacht, aangewor
ven uit vrijwilligers, hetzij .Inboorlingen"
of vi-eemden, die dan een z.g. staand leger
zouden vormen. Daarnevens zou komen
een nationale militie, gevormd óók zooveel
mogelijk uit vrijwillig dienenden „en an
ders bij loting, uit de ongetrouwde ingeze
tenen van 1822 jaren". En in de derde
plaats moesten er schutterijen konten.
Mien wenschte van den dienstplicht al
leen dan gebnxik te maken, als er niet ge
noeg vrijwilligers voorhanden waren. t)e
weerzin der burgerij tegen „het Fransche
gedoe" trachtte men intusschen te over
winnen door te bepalen, dat het dragen der
wa[tenen een der eerste plichten was van
alle ingezetenen, een plicht, die overeen
kwam met "s lands oude gewoonte" en „het
grondbeginsel, bij de Unie van Utrecht
aangenomen".
Dus wéér een aanknooping met de oude
Unie!
Men lette wel: het doel van de voor
schriften van 1814 was niet, een sterke
weermacht te vormen, maar juist... om de
burgerij tegen overmatigen militairen druk
te beveiligen!
Door de vereeniging met België kwamen
er eenige nieuwe bepalingen; terwille van
„gevoeligheden" werd de Unie van Utrecht
niet meer genoemd, maar thans wél: de
Pacificatie van Gent (hoewel die geen en
kele bepaling over dienstplicht bevatte!)
Voorts werd bepaald, dat de militie in geen
geval naar de koloniën mocht worden ge
zonden.
HOE" WAS DE TOESTAND VóóR 1848?
In de jaren, die liggen tussclien de her
winning onzer onafhankelijkheid en het
jaar der groote staatkundige vernieuwingen,
1S48, was het met onze defensie eigenaardig
gesteld.
De grondwettelijke bepalingen zijn in die
periode eigenlijk weinig toegepast. Van een
nationale militie was niet veel terecht geko
men, tenminste niet in dien zin, dat men nu
en dan oefenende groepen had, wat orspron-
kelijk de bedoeling was. Practisch had men
vastgehouden aan de conscriptie naar
Franseh model; een deel der weermacht
was voortdurend onder de wapenen.
(O.a. werd de facultatieve zee-militie inge
voerd.)
Eerst in 1848 kwam de kentering, ofschoon
het nog 1887 zou worden, eer het mes eens
diep in het defensie-hoofdstuk wex-d gesto
ken, om onjuiste, overbodige, of voor den
wetgever belemmerde bepalingen te schrap
pen.
VRIJHEID VOOR DEN WETGEVER
Besloten werd het gansche defensie-vraag
stuk door den gewonen wetgever te doen op
lossen. Zoo kon immers aan de behoeften
van het oogenblik worden voldaan en dade
lijk rekening gehouden met wat... in het bui
tenland geschiedde. Nu werd alles mogelijk;
men zou zelfs hebben kunnen komen tot in
voering van den algemeenen dienstplicht!
Een tweede belangrijke wijziging was, dat
de grondwet den defensie-plicht niet meer
oplesrde aan ingezetenen, maar a. d. Neder
landers. Het beginsel der territorialiteit werd
dus vervangen door dat de nationaliteit. In
gezetenen intusschen, die geen Nedex-landers
zijn, kunnen tot dienstdoen worden verplicht
Bovendien werd de weerplicht duidelijker
omschreven door niet alleen te spreken van
„het dragen van wapenen", maar zoo alge
meen mogelijk van „handhaving der onaf
hankelijkheid en verdediging van het grond
gebied. Eindelijk dringt iets door van wat
ons in deze dagen zoo innig ter harte gaat!
En ten slotte werd een derde belangrijke
wijziging ontworpen, en het is thans wel
zeer de tijd om eraan te herinnex-en: een ar
tikel over den staat van oorlog en beleg (187)
dat in bijzondere omstandigheden sommige
grondwets-artikelen buiten werking wilde
stellen, als de grondwet-zelf die vrijheid toe
kent.
Van 1887 dateert dus de groote verandering
een „moderniseering" van ons defensie-appa
raat. Er werd ronduit een land- en een zee
macht geëischt en de zeemilitie, welke in
1848 facultatief was, werd nu imperatief voor
geschreven. De gx-ondwetshex-ziening gaf
ruimte voor nieuwe leger- en vlootorganisa-
ties en lusteloos werd dan ook aan herzie
ningen gewerkt. In 1901 verscheen de Land-
NA HET HERSTEL ONZER
ONAFHANKELIJKHEID.
Hoe was de toestand nu, toen de groote
Fransche dwingeland zijn rol had uitge
speeld en het in de Nederlanden gelukkig
veer „Oranje-boven" werd? De conscriptie
was begrijpelijkerwijs onder het volk zeer
gehaat geworden, maai toch durfde nie
mand er bij de nieuwe orde van zaken
aan denken, haar weer heel af te schaf
fen. Eigenaardig genoeg hadden de kloeke
mannen van het nationaal reviel er totaal
niet aan gedacht, wat er eigenlijk met de
landsdefensie moest gebeuren; graaf Van
Hogendorp, die immers reeds tijdens den
„Franschen iijd" een ontwerp-grondwet voor
den te herscheppen staat had opgesteld,
bleek geen aandacht aan de landsverdedi
ging te hebben geschonken en zelfs ook
de commissie, welke tot taak had, een
nieuwe grondwet voor het herboren Neder
land te maken, zou bijna vergeten hebben,
een hoofdstuk aan de landsverdediging te
wijden! Ten slotte kwam één commissielid
op de gedachte en toen werden haastig
nieuwe plannen ontworpen een nieuw
hoofdstuk werd aan het concept-grondwet
toegevoegd,
EERST VRIJWILLIGERS, DAN EEN
NATIONALE MILITIE EN SCHUT
TERIJEN.
Men wenschte den dienstplicht toch niet
meer lo§ te maken, maar voorzichtigheids
In verband met de tijdsomstandigheden
zal, volgens de N. R. Crt. op 30 April a_s. de
verjaardag van H. K. H. prinses Juliana
niet feestelijk worden herdacht, terwijl ook
geen défilés zullen worden gehouden. Dit
slaat echter niet op den wapenschouw te
Bandoeng, welke wordt gehouden ter her
denking van de 125ste verjaardag van de
instelling der Militaire Willemsorde.
Engelschen landden ln moeilijk
terrein.
Te Londen ontvangen berichten
geven te kennen, dat de Noorsche
troepen zich thans herstellen van de
gevolgen der demoralisatie, die ver
oorzaakt werd door verraad in den
aanvang van den Duitschen inval.
Het moreel van officieren en man
schappen zou op zeer hoog peil staan
en zij vormen thans compagniën
om weerstand te bieden aan de Duit-
schers.
Op sommige plaatsen hebben de Britsche
troepen contact gevestigd met de Noren.
Vooral in Oost-Nooi-wegen heeft de aanslui
ting van Britsche en Noorsche troepen een
voorti-effelijk effect teweeggebracht. De ope
ratie werd met groot succes uitgevoerd en
sneller dan kon worden verwacht. Er ver
luidt, dat ook Fransche troepen aan land
zijn gegaan en in contact zijn getrèden met
de Britsche en Noorsche troepen.
De laatste inlichtingen van Londen toonen
aan, dat tot dusverre de Britsche landingen
zeer succesvol zijn geweest en dat de verlie
zen tengevolge van luchtaanvallen verwaar-
loosd kunnen woiden. Klaax-blijkelijk waren
de Duitschers volkomen in het onzekere over
de juiste punten, waar de Britsche troepen
landden.
Het terrein, waar de Britsche strijdkrach-
ten opereeren is bt«itengewoon moeilijk, berg
achtig en 't maakt 't gebnxik noodig van
kleine mobiele troepen, die slechts licht berg
geschut vervoei-en. Het wordt echter duide
lijker, dat de Duitschers geen weerstand heb
ben verwacht in Noorwegen, anders zouden
zij geen troepen hebben gezonden naar Nar-
vik zonder de zee te belieerschen. Een beves
tiging van den strijdlust onder de Noren ziet
men in de moedige verdediging van het gar
nizoen van Hegra en ook in de berichten, dat
de Noorsche troepen nog steeds een linie be
zet houden in de nabijheid van het Mjoesa-
meer, ondanks alle Duitsche pogingen tot
een doorbraak.
De Duitsche opmaxsch in het Noorden. Ar
tillerie passeert een Noorsch dorp op weg
naar een der strategische punten.
Talrijke Duitsche vlieegtuigen hebben
Zondag en ook gisteren boven Zweedsch
gebied gevlogen. Het blad „Social-Demokra-
ten" schrijft, dat de Zweedsche neutraliteit
hierdoor op brutale wijze geschonden is.
In antwoord op een vraag van het Zweed
sche telegraafagexitschap, heeft de Zweed
sche minister van buitenlandsche zaken
medegedeeld, dat de Zweedsche regeering
natuurlijk bij de Duitsche regeering heeft
geprotesteerd wegens de talrijke gevallen
van neutraliteitsschending door Duitsche
vliegtuigen. De regeering heeft daarbij
verzocht om maatregelen, welke een herha
ling zullen voorkomen. De neutraliteits-
schendingen waren de laatste dagen bijzon
der talrijk en ernstig en zijn aanleiding ge
worden tot nog krachtiger vertoogen van
Zweedsche zijde.
Bij koninklijk besluit van 12 April 1940
is met ingang van 12 April 1940 aan G. W.
F van Hoeven, beklaagde in het bekende
Haagsche spionnageproces, ontslag verleend
als referendaris bij het departement van
Sociale Zaken en als hoofdinspecteur voor
de steunverleening in tijdelijken dienst.
DE BEMANNING IN VEILIGHEID.
Bij het departement van buitenlandsche
zaken is van den consul te Emden bericht
binnengekomen, dat de vermiste Sch. 15,
de „Bep", in het Duitsche verboden gebied
gezonken is. De bemanning is gered en zal
te Wesermuende worden gehoord. Maatre
gelen tot vrijlating zijn tot dusverre niet
getroffen.
Een geheel eskader Britsche kruisers en
torpedojagers heeft op de terugreis van
Noorwegen een uur stilgelegen omdat op
één der schepen, die troepen naar Noorwe
gen hadden vervoerd, een blinde-darmope-
ratie moest worden verricht. Alle schepen
vormden een cordon rond den oorlogsbodem
aan boord waarvan de opeatie geschiedde.
Dit schip werd tijdens de operatie door een
Duitsche vliegboot aangevallen, doch er
werd geen schade aangericht.
Het verschrikkelijke wapen tegen de onder
zeeërs. Waxmeer een vijandelijke duikboot U
gesignaleerd, doen de dieptebommen het al.
lesvernield werk. Hierboven het oogenblik,
waarop zulk een projectiel, door een Engel
schen torpedojager afgeschoten, tot ontplof
fing komt. Deze foto werd genomen met spe
ciale toestemming van de Britsche
admiraliteit.
Officieel wordt uit Londen medegedeeld,
dat Britsche bommenwerpers gisteravond
opnieuw met succes een aanval hebben on
dernomen op de vliegtuigbasis Aalborg in
het Noox-den van Denemarken. Er werd uit
breide schade aangericht. Een der Britsche
vliegtuigen wordt vermist.
In mjjn vorig artikeltje heb ik er de nadruk
op gelegd, dat raadgevingen door een leek
aan stotteraars, geen zin hebben. Ik zal u
trachten duidelijk te maken, waarom niet. In
de eerste plaats, omdat de stotteraar als ge
volg van zijn spraakgebrek en de moeite, die
hij zich geeft dit zelf te verhelpen, een adem
haling gaat toepassen, die foutief is voor een
vlot verloop van het spreken. U voelt dus
wel, dat alle raadgevingen geen invloed kun
nen hebben, zoolang die wijze van ademhalen
verkeerd is. Het aanbrengen van een juiste
wijze van ademhaling voor spreken bij een
spraakgebrekkige gaat heusch niet zoo een
twee, drie, maar. Verder heeft hij een spraak-
angst, verkeert in spanning en is, of in aan
leg of als gevolg van zijn gebrek, zeer fier-
veus. U zult dus met uw zoo goed bedoelde
raadgeving den stotteraar, als h(j die op wilde
volgen, het eerder moeilijker dan gemakke
lijker maken. Daarbij komt nog, dat het ge
brek onderhevig is aan verschillende factoren
Hierbij speelt erfelijkheid, temperament, pu
berteit, linkshandigheid, organische gebreken
e.a^in meerdere of mindere mate een rol. Ook
r* »0* u ?r°°te publiek stotteren,
stamelen en broddelen verward en alles maar
samengevat onder stotteren. Ook kan een
plotselinge schrik of een hevige slag of stoot
stotteren tot gevolg hebben, dat zoowel van
tijdelijken als blijvenden aard kan zijn. Hier
uit zult u al wel begrepen hebben, dat het
geval niet zoo eenvoudig ift elkaar zit, dat
enkele aanwijzingen al verbeteringen zouden
kunnen brengen. Alle kinderen beginnen op
2% k 3-jarigen leeftijd min of meer te stot
teren. Onder normale omstandigheden ver
dwijnt dit vanzelf weer en behoeft men zich
daar niet ongerust over te maken. Maar laat
dit ontwikkelingsproces der spraak maar rus
tig zijn gang gaan en begint vooral niet de
aandacht van het kind hierop te vestigen,
door het voor de aardigheid eens na te stot
teren of zijn gebrekkige manier van uitdruk
ken over te laten zeggen. Een groote rol bij
het kind speelt de imitatie. Het verkeert bijv.
veel in de nabijheid van een ander kind, dat
stottert of van stotterende volwassene per
sonen. Bij eenigen aanleg nu, neemt het dit
gebrek dan gemakkelijk over. Let u wel op,
hier wordt een zekere aanleg verondersteld,
dat het dus niet de bedoeling is, dat u uw
kind zou verbieden omgang te hebben met
een spraakgebrekkig kind, want dan zijn we
op den verkeerden weg beland.
Typische staaltjes op het gebied van deze
imitatie komen soms voor. Een vader komt
met zijn zoontje bij me, omdat de jongen zoo
stotterde. Op mijn vraag of er in de omge
ving van den jongen ook menschen zijn, die
aan die kwaal lijden, is het antwoord stellig
ontkennend. Ondertusschen heb ik bemerkt,
dat de vader er zelf lang niet vrij van is,
maar, maar dit zelf nooit gemerkt heeft of
misschien opgevat heeft, zooals veel voor
komt, als een beetje „zwaar spreken". Ver-
moeedlijk heeft hier de zoon het van den va
der overgenomen. Een ander merkwaardig
voorval uit de practijk is het volgende:
Ik krijg een vader met zijn dochtertje bij
me, een meisje van een jaar of tien. Hij deelt
me zeer vertrouwelijk dit mede: „Ziet u, mijn
heer, mijn dochtertje is thuis zoo'n ..kreng",
dat we er geen raad mee weten en nu heb ik
haar zooveel slaag gegeven, dat ze er gaan
stotteren. Ze is zoo bang voor me, dat, als ik
thuis ben, het veel erger is, dan wanneer ik
weg ben". Dit waren 's mans eigen woorden
Het z.g. „kreng", een zielig hoopje mensch,
was bij dezen verheffendenden toespraak te
genwoordig en zat als een schuw vogeltje in
eengedoken op d'r stoel. Later ontdekte ik
nog, dat papa haar gezegd had, dat ze nu
naar een mijnheer ging voor spraakles en dat
die een stuk van haar tong zou afsnijden.
Dit had hij maar bij voorbaat gezegd, om
dat hij anders bang was, dat ze voor mij niet
het noodige ontzag zou hebben. Ik heb den
vader meegenomen in een andere kamer en
hem verteld hoe ik over zijn „paedadogische
gewelddadigheden" dacht. Aan alles is een
grens, nietwaar, zelfs aan het geduld van een
spraakleeraar
Het komt veel voor, dat ouders zich hoos
maken over het stotteren van hun kind en
van meening zijn, dat het best beter spreken
kan, als het zich maar voldoende inspant,
daarvoor. Doch niets is minder waar. Hoe
harder er opgespeeld wordt, hoe slechter het
spreken zal gaan en hoe meer verdriet men
in het leven van het spraakgebrekkige kind
brengt. Zoodra het kind zich bewust wordt,
dat het niet spreekt zooals anderen, begint de
ellende voor hem. Het richt z'n volle aan
dacht op eigen gebrekkig spreken en begint
te probeeren het te verbeteren en daarmede
is de strijd begonnen. Alle pogingen om het
zelf te verbeteren hebben averechtsch resul-
za' nu met geweld beginnen om et
toch maar goed uit te komen en nu treden 0*
z.g. bijbewegingen op, als het vertrekken van
t gezicht, het handen tot vuisten ballen, &et
met de voeten enz.
Ieder zal begrijpen, dat de stotteraar het
op die oogenblikken bijzonder zwaar heeft en
er geen reden bestaat om daar om te lachen-