Van toen en nu
't HOEKJE
OUDERS
Ons Indisch hoekje
Het oude „Kijkduin"
De beroemde
sportsman
Koppen snellen en
oorlog voeren
TxtS- tw-o-it!
Sommige adverteerders
Schijn bedriegt
Dc beteekenis van
doelbewusten arbeid
voor het kind
Et zevtv
t^cvrvatv - .1666.
De naam van deze flinke hoogte is goed
gekozen en zeker reeds een jaar of driehon
derd gangbaar.
Wat heeft men daar boven een ruim uit
zicht over de Noordzee, het Marsdiep, de stad
en het Koegras, zelfs tot Wieringen. Hoe zul
len daar in spanning de Huisduiners in 1673
de harde strijd heben gadegeslagen, die in de
nabijheid in het Noord-Westen gevoerd werd,
onder leiding van den 66-jarigen admiraal De
Ruyter, bijgestaan door admiraal Tromp,
waar 60 Hollandsche schepen het tegen
100 Engelsche en Fransche (onder Spragge)
opnamen. Hoe zullen ze daar met de hand
boven de oogen hebben staan turen, terwijl
duizende kanonnen dood en verderf braakten
en het gedonder van het geschut in half
Noord-Holland werd gehoord, en welk een
zucht van verlichting zal er zijn opgegaan
toen de Engelschen na 8 uur vechten terug
deinsden en de „Zeven Provinciën" daarna
langs voer naar de reede van Texel, met de
admiraalsvlag fier in top.
Toen was „Kijkduin" nog geen sterkte. De
blauw-groene helm wuifde nog op den top
boven het rulle gele zand.
Het twintig meter hooge „Kijkduin" is van
vorm vooral in de laatste eeuw bijna niet
veranderd, zooals te zien is op de teekening,
die de toestand weergeeft van 1830. Ja, zelfs
heeft de duinvoet hier niet terug behoeven
te wijken voor de hongerige zee. Want
in 1796 is reeds de lange, schuine pier ge
legd, die het, zij het soms niet zonder kleer
scheuren, heeft kunnen volhouden tegen de
ononderbroken werking van wind en water.
Wel is de zeehelling voor enkele jaren met
basalt en graniet bekleed, omdat het strand
verdwenen was, maar dat heeft aan het sil
houet eigenlijk niets veranderd; dit is in
hoofdlijnen gebleven zooals het was in 1839.
Op dea top is er wel nogal eens iets veran
derd in de steenen versterkingen. Napoleon
is er mee begonnen hier een fort te bouwen:
een stevige ommuring met schietgaten er in
voor de schutters, zooals bij den voormaligen
„ringmuur", alsook kazematten en eenlge
huizen als verblijf of kazerne.
Het had toen den naam van „1'Union".
Toen, onder Koning Willem I, met het
openen van het Noordholl. Kanaal de scheep
vaart hier van steeds meer belang werd, is
er in het fort een flinke steenen vuurtoren
gebouwd (1829), die dienst heeft gedaan
tot 1878,
In 1877 begon men er n.1. mee de forten
van „Stelling Den Helder" te moderniseeren,
een werk waarmee maar eventjes een bedrag
van 15.000.000 is gemoeid geweest. (De
overwinning van Duitschland op Frankrijk in
1871 was daar stellig niet vreemd aan).
En omdat intusschen het verdragend ge
schut in gebruik was gekomen, vond men
dat de toren ten eerste een te goed mikpunt
geworden was en ten tweede, dat bij beschie
ting gevaar te vreezen was, hetgeen natuur
lijk funest zou zijn voor de dienstdoende be
zetting. Daarom werd toen de ijzeren „Lange
Jaap" gebouwd, op 600 meter afstand en het
steenen gevaarte, dat 47 jaar dienst had ge
daan en getuige was geweest van het stran
den van ontelbare zeilschepen, afgebroken.
Gedurende den tijd, dat de oude toren nog
stond en de nieuwe zijn voltooiing naderde,
raakten de kapiteins meermalen in de war
met hun plaatsbepaling. Velen verwarden
toen Huisduinen met Egmond, waar er ook
2 stonden. Maar deze toestand heeft natuur
lijk maar kort geduurd.
Holands Noordpunt, om te wachten tot er
Passage was op de „Suez booten", die van
Nieuwediep naar Indië vertrokken, t.w. de
..Prinses Amalia", de „Conrad", de „Prins
Hendrik" e.a. van de Mij. Nederland.
Fort „Kijkduin" diende dan als tijdelijke
verblijfplaats dezer troepen. Vooral in de
eerste jaren van dezen „pacificatie-oorlog"
ging het den Nederlanders met voor den
wind. Overvallen van den vijand, cholera, ma
laria en andere tropische ziekten decimeerden
de Europeesche gelederen. Van de eerst ge
zonden detachementen kwam meestal slechts
een derde deel terug. En het is wel voor
gekomen, dat de kolonialen op „Kijkduin",
die daarvan hoorden, weinig „puf" meer had
den en deserteerden, zooals dat ook gebeurde
op een Zondagnacht in October 1875, toen er
een drietal wist te ontsnappen, een vlet van
het strand te water wist te krijgen en er de
zee mee op voer, waarna geen sterveling ooit
meer iets van hen vernomen heeft.
Anderen trachtten moed te vinden door
drankgebruik. Ze konden op Huisduinen
terecht. Daar was zelfs een tijdelijk café-
chantant opgericht in een verplaatsbaar hou
ten gebouw, „De Kraton" geheeten. Het kon
daar wild toegaan en het komt ons voor, dat
er aan het geluk dezer duizenden veel ont
brak. De prijs, die de Nederlandsche Staat
betaald heeft voor het Noordelijk deel van
Sumatra is niet laag geweest!
Het is niet toevallig, dat in dien tijd van
confessioneelen kant alhier het eerste mili
taire tehuis is opgericht (April 1877), waar
iemand de leiding kreeg, die door zijn soepel
heid, zorg en toewijding voor velen een wer
kelijke „Vader" is geweest.
In den wereldoorlog is men flink aan het
breken en sloopen gegaan van de oude forti
ficatiën (overblijfselen daarvan liggen nu, na
25 jaar nog vóór het betonpad op het strand)
zoodat er in de vorige mobilisatie een liedje
bestond, waarvan het refrein eindigde met
den regel:
„Fort Kijkduin", dat ligt in puin".
En dat was waar.
vtx*>vM.ic,r
OP KVKD1AW.
Ook in den Atjeh-oorlog heeft „Kijkduin
nog een belangrijke rol gespeeld. Dat klinkt
wel heel gek, maar 't is toch waar. Vrijwel
alle kolonialen, die aan den strijd zouden
deelnemen zijn afgericht in Harderwijk, en
wanneer zij geoefend waren, kwamen de
detachementen van 400, 500 A 600 man naar
Wel is men bezig geweest tot 1918 om ten
Zuiden van 't oude „Kijkduin" een geweldig
betonnen fort te construeeren, waarvan de
colonnes, die eeuwen zullen tarten, doen den
ken aan enorme Egyptische tempelpilaren,
doch de bovenbouw is nooit tot stand ge
komen.
Toen in de jaren van 1918 tot 1933 het
militairisme zeer op den achtergrond stond,
is bij mij wel eens de gedachte opgekomen,
dat men op deze fundamenten een groot bad
hotel kon bouwen in Egyptische stijl, met een
weergave van de oude cultuur uit het land
van den Nijl in de uitgestrekte onderaardsche
doolhoven. Een attractie b.v. als de H. Land
Stichting bij Nijmegen, maar dan op archeo
logisch gebied en b.v. „Luxor" geheeten.
Dat dit veel te fantastisch en te optimis
tisch bedacht was blijkt wel heel duidelijk in
dezen tijd, nu de krijgsgod „Mars" weer be
slag legt op ieder verdedigbaar plekje en op
menigen gulden, die anders voor luxe zou
zijn vrij gekomen.
Alles was op de been in de kleine bad
plaats, om den beroemden tennisser en
zijn partners te begroeten. De directeur
van het Kurhaus rende van de ene kant
naar de andere en vroeg voor de zoveelste
keer of alles in orde was. Al een uur lang
stonden de hotelgasten op het bordes en
enige meisjes hadden bouquetjes in de
hand, die ze den tennisser wilden geven,
als hij uit de auto van. den directeur van het
hotel, zou komen.
Daar kwam de auto al de hoek van de
straat, die naar het hotel voerde, om. Een
paar minuten later hield hij voor de deur
stil. Er uit stapte een bruinverbrande man
van middelmatige lengte.
„Overwinnaar!" zei een jong meisje, dat
met een bouquet prachtige narcissen op
hem toegelopen was, „hier heeft U deze
bloemen, voor Uw prachtig spel!"
„Dank U wel", zei de overwinnaar glim
lachend en klemde de bloemen onder zijn
arm, omdat hjj nog meer bouquetten in
ontvangst moest nemen.
„Waarom mochten de blanke Chris
tenen in den grooten oorlog heele dor
pen uitmoorden en waarom heeft het
gouvernement ons Dajaks verboden af
en toe één kop te halen? (te snellen)".
Deze vraag legde een Dajak mij voor
op een fuif, die ik de bewoners van
een dorp in Midden-Borneo had aange
boden, omdat ze mij b(j het opnemen
van de film over het „tiwafeest" (doo-
denfeest) zoo goed hadden geholpen.
De vraag was mij niet heelemaal
duidelijk. Na eenig heen en weer ge
praat (de menschen spraken heel goed
Maleisch, beter dan ik, wat geen bij
zonderheid is, omdat het aantal Euro
peanen, dat zich behoorlijk in die moei
lijke taal kan bedienen, uiterst gering
is) bleek het volgende:
Eenigen der ongeveer honderd aan
wezigen hadden onderwijs genoten van
de zending. De goeroe (godsdienstlee-
raar-onderwijzer) had hun verteld van
den grooten oorlog met zijn bar
baarsheden, het vernielen van dorpen
(de Dajaks hebben geen begrip van ste
llen) het vermoorden van vrouwen en
kinderen en grijsaards en dat dit ge
moord vier oogsten had geduurd (de
Dajaks rekenen niet bij jaren, maar
met rijstoogsten). De menschen hadden
den goeroe gevraagd hoe het mogelijk
was dat Christenen elkaar vermoord-
der* want hij had hun toch verteld van
Christelijke naastenliefde, van verge
vensgezindheid, dat men zijn vjjanden
lief moest hebben, enz. Ze begrepen
niet, dat het groote Opperwezen, de almachige
God der Christenen niet had ingegrepen en het
moorden had verboden. De goeroe had er op
geantwoord, maar ze hadden hem niet begre
pen. Verklaarbaar, want hij was nog jong en
onervaren. Maar nu was er een toewan op
bezoek, pas uit Europa, met grijs haar, al oud
dus, en die moest het met zijn groote levens
ervaring kunnen uitleggen. Maar de grijze
toewan zat met de handen in het haar! Ook
hij kon de vraag niet beantwoorden! Maar
plotseling kreeg hij een ingeving! Ik ant
woordde: De Christenen waren toen allemaal
rnata glap (een zeer bekende uitdrukking, die
beteekent: stapelgek: volmaakt ontoereken
baar door het zien van bloed, waarbjj men alles
wil doorsteken). Die verklaring sloeg in. Ten
minste voor dat oogénblik.
Ik haal dit voorbeeld aan om te illustreeren,
dat „wilden" wel degelijk logisch denken...
geen wilden zijn!
Nu het tweede deel der vraag. Het koppen
snellen is een der pilaren van het geloof der
Dajaks. Een menschelijk hoofd bevat heel veel
magische kracht (tooverkracht). Het brengt
individu en gemeenschap (de bewoners van het
dorp) gezondheid, voorspoed (goede oogsten),
geluk bij de handelstochten, moed en kracht.
Een menschelijk hoofd is dus voor den mensch
van uiterst groote beteekenis! Het koppen
snellen is heelemaal geen uiting van ruwheid
„Dank U wel, dank U wel!" zei de over
winnaar nog eens. „Ik weet ^vel niet waar
aan ik dit te danken heb, maar.."
„Prachtig!" zei de directeur van het ho
tel, die zich beijverde zelf de koffer van
den beroemdheid te dragen. Om de an
dere koffers werd gewoon gevochten, zo
dat de twee andere gasten die in de auto
zaten, niets meer te dragen hadden.
Ondertussen was de tennisser de hall
binnengegaan en schreef in het gasten
boek zijn naam: Albert Snijders. De di
recteur lachte veelbetekenend.
„Hopenlijk zal het U gelukken, incogni
to te blijven", zei hij tot den tennisser,
die hem verstomd aankeek.
De volgende dagen werd de „overwin
naar" voortdurend bestormd. Meneer Snij
ders verscheen met zijn partners, met wie
hij vreemd genoeg niet speelde. Hij zat
maar in een gemakkelijke stoel en keek
toe. Zo nu en dan stond hij op en sprak
een paar woorden met de spelers.
Toen de dag van scheiden aangebroken
was en de tennisser in de auto zat, vroeg
de directeur: „Vertelt U me 'och eens,
waarom heeft U ons niet van Uw prachtig
spel laten genieten? U heeft alleen maar
toegekeken, als partners speelden!" Er lag
verwijt in zijn stem.
„Dat is mijn beroep", zei Snijder
lachend.
„Begrijpt U dat nu?" Met deze woor
den wendde de directeur zich tot de bei
de partners in -"e auto.
„Natuurlijk!" zei een van hen, „Hij is
namelijk mijn en mijn vriend's trainer!"
De beroemde tennisser lachte stilletjes en
gaf het sein tot vertrek.
„Oh.." was alles wat de directeur van
het hotel zeggen kon. Hij dacht er aan
dat hij den beroemden sportsman in een
dakkamertje had laten logeren.
zitten uren op een
pakkende tekst te „broeden"
Verspil geen tijd!
Laat
ons
U voorlichten
Het kost niets extra
of bloeddorst. Het verbod van het snellen, zon
der er iets geestelijk evenwaardigs voor in de
plaats te geven, is dus wreed. Op tal van
plaatsen in den grooten Indischen archipel
heeft de zending met niet genoeg te waardee-
ren ijver die taak op zich genomen!
In Apo-Kajan, het merkwaardigste deel
van Centraal-Borneo, staan bjj verschillende
dorpen op een heuvel versierde palen. Hun
doel is de dorpen tegen booze geesten te be
schermen. De menschelijke figuren er op (zie
foto) moeten booze geesten toebrullen, ver
jagen. (Het luiden der klok bij ons had oor
spronkelijk ook die bedoeling). Bij een der
dorpen trof ik op mijn reis een heel merk
waardige aan. Van het drietal gewapende
krijgers, die het dorp moeten beschermen,
stond er één op den top. In de eenë hand had
hij een zwaard, in de andere een kop (nu van
hout, een twintig jaar geleden echter was het
een echte). Die kóp Verleende den krijger
moed en kracht. Aan den voet dier palen
<t-erd vroeger na een geslaagden tocht aan de
geesten van den moed geofferd. In heel het
groote Borneo geschiedde dit nu nog maar
in één dorpje in Apo-Kajan. Ik heb het groote
geluk gehad dit offerfeest bij te wonen en
te kunnen filmen. Nog een paar jaar en ook
die gewoonte is verdwenen, zooals er in het
groote Indië reeds zooveel is verdwenen en
nog dagelijks verdwijnt! Het feest werd ge
geven met een stukje van een ouden schedel.
H. F. TILLEMA.
Een jonge vrouw had een groot verdriet
gehad. Desondanks leefde zij oogenschijnlijk
verder alsof er niets gebeurd was. Zij bleef
haar werkzaamheden verrichte!», kwam een
enkele maal bij weinige kennissen, bezocht
sporadisch een concert of een tentoonstelling.
Zij was altijd gesloten en huiselijk geweest,
ze bleef het ook nu.
„Men" merkte niets aan haar. „Men" levert
nu eenmaal gaarne commentaar op alles en
iedereen, dus zei „men" al gauw: „Zij schgnt
er zich niets van aan te trekken. Je merkt
niets aan haar, zij spreekt er nooit over".
„Zij" leefde rustig verder, met een fijnen
groef om haar zachte siond, die daar vroeger
niet geweest was, met een lichte schaduw om
de oogen, die daar vroeger evenmin was.
Merkteekenen van leed, die te subtiel waren om
door „men" opgemerkt te worden.
Er was een enkeling, die dieper zag dan
de massa en er dientengevolge sterk aan
twijfelde of ,,zy" wel zoo onverschillig was
onder haar verlies als men dacht.
En die enkeling ging haar eens onver
wachts opzoeken met het idee: „Misschien is
hier toch behoefte' aan meeleven".
Doordat de hospita zëi: „Ik weet niet ze
ker of mevrouw thuis is, kijkt U zelf maar
even," ging de bezoekster, geen antwoord op
haar aankloppen krijgend, zacht de kamer
binnen.
De „onverschillige" zat aan tafel, de han
den onder het hoofd, met een uitdrukking op
haar onbeweeglijk gezicht zóó tragisch dat
de andere ervan schrok. Zacht zei ze: „Dag
Mimi, stoor ik misschien? Dan ga ik dade-
lijk weer weg".
Mimi's hoofd ging met een schok omhoog.
„Ach Nan ben jij daar. Neen, je stoort mij
niet, het hindert niets, ik..." Ze trachtte te
vergeefs haar gewone, beheerschte houding
te hervinden. Maar het masker was gevallen,
en de warme, hartelijke uitdrukking in Nan's
oogen ziende, begaf haar het laatste restje
van haar kunstmatige kalmte. Ze snikte op
eens, wild en toomeloos, haar hoofd op haar
armen.
Nan ging naast haar zitten en zweeg mi
nuten lang. Tenslotte stond zij op, en vulde
zacht een glas aan de waschtafel.
„Hier drink eens kind. Ja, stil maar, ik
heb het al zoo lang gezien, dat je tóch ver
driet had, al hield je nog zoo flink. Ik wilde
mij niet opdringen maar vanmiddag dacht ik:
„Ze is zoo alleen. Misschien heeft ze be
hoefte aan wat meeleven. Kan ik iets voor
je doen?"
Mimi droogde haar oogen en zei toen: Je
hebt al wat voor me gedaan. Je hebt me be
grepen. En ik bén niet flink, maar ik moet
wel doen alsof ik flink ben, ook tegenover
mijzelf.
Als ik mij liet gaan, zou ik totaal overstuur
zijn en mijn werk niet meer kunnen doen, en
zonder mijn betrekking kan ik niet leven. Ik
kan mij alleen goedhouden als ik dan ook
nooit spreek over mijn verdriet. Maar een
enkele maal wordt het een mensch weieens
te machtig, en nu brak jouw binnenkomen de
spanning. Het heeft mij goed gedaan om mij
eens éénmaal uit te spreken.
„Men" denkt dat ik onverschillig ben. Laat
„men" dat maar gerust blijven denken. Maar
het heeft mij goed gedaan, dat jij me uit
jezelf begrepen hebt".
Schijn bedriegt, en soms zijn het de schijn
baar onverschilligen, die ons het meest noo-
dig hebben. DR. JOS DE COCK.
VOOR DE
Een kind wil gaarne bezig zijn. Het is de
ervaring van alle ouders, dat kinderen, wan
neer zij niets te doen hebben, vervelend wor
den. Het normale en gezonde kind heeft een
sterken drang tot arbeid. Nu is het helaas
zoo, dat de volwassenen in het bezig zijn van
het kind niet altijd arbeiden zien. Ik
denk bijv. aan de kleine kleuters, die uren
lang zoet zijn met het scheuren van papier.
Is dit arbeid? Velen noemen het verniel
zucht. Zij denkqn, dat het kind uit een lust
tot vernietigen, vernielen, het eene vel papier
na het andere verscheurt. Bij een nadere be
schouwing van dit scheuren ontdekt men
echter, dat het kind een bedoeling heeft.
Mijn kleine kleuter van drie jaar is dol od
papier. Als het een stukje papier weet te be
machtigen, gaat het aan het scheuren. In een
oogénblik ligt de vloer of de tafel bezaaid
met kleine stukjes papier. Onlangs heb ik de
moeite genomen eens tersluiks na te gaan
wat het met die papierstukjes al zoo deed.
Het bleef niet aan het scheuren. Op een ge
geven oogénblik waren de stukjes klem ge
noeg en begon de kleine puk met het rang
schikken der snippers. Ik luisterde ingespan
nen naar het gebabbel en kwam tot de ont
dekking, dat de stukjes papier „centje s"
waren en gebruikt werden om te gaan koo-
pen! Na eenige minuten veranderden de
snippers in snoepjes en op ieder schoteltje
werd nu een stukje papier gelegd. „Lekkere
snoepjes", hoorde ik haar zeggen. „'Even naar
opoe gaan. Presenteeren!"
Natuurlijk moest opoe proeven, en papa en
mama ook. Ook de poppen moesten proeven.
Een uur .was de kleine met dit spelletje
bezig.
Wat leert nu zoo'n waarneming?
Dit. dat het kind doelbewust en in Het geheel
niet uit zucht tot vernielen bijn kranten ver
scheurde.
Het is doelbewuste arbeid. Het kind ver
vaardigt het speelgoed zelf. Maken wij ouders
van deze duigen wel een nuttig gebruik?.
Hoe dikwijls begaan wij de fout door het
kind den rommel af te nemen.
Hier komt m.i. het gevaar aan den dag,
dat wij te weinig weten van hetgeen in het
jonge kind omgaat. Het kan zich nog met
voldoende uiten, het kan ons niet uiteen zet
ten, waarom het zoo speelt en wij denken in
onze volwassen denkrichting aan geheel an
dere motieven bjj het kind.
Alleen geduldig waarnemen kan ons doen
inzien, dat wij het dikwijls mis hebben. En
wanneer wij eenmaal zoo ver z(jn, kunnen wij
ertoe besluiten het kind bezig te laten met din
gen, welke het zelf mooi vindt en dienstig
acht voor zijn spel. Hoe vaak heb ik mijn
kind speelgoed gegeven, dat op een manier
gebruikt werd, waaraan ik eenvoudig niet
had gedacht.
Je geeft het kind een wagentje en je be
merkt, dat het, inplaats van er mee te gaan
rijden, het onderste boven legt en er scharen-
slijpertje mee gaat spelen. Zandvormpjes
worden gebruikt als etensbordjes en klosjes
worden poppetjes. Zijn de kinderen, die wei
nig gemaakt speelgoed krijgen, ongelukkig?
Neen. Maar al te vaak is het zoo, dat het
kind, in het bezit van een kast me speelgoed,
het onaangeroerd laat en het liefst bezig is
met draadjes wol en wat klosjes.
Bij dit bezig zijn ziet men telkens en tel
kens weer, dat het kind wat maakt. Het ver
richt in zekeren zin arbeid, doelbewusten
arbeid.
En bij oudere kinderen kan men het op
merken, dat zij liet gelukkigste zijn met
dingen, waarmee en waarvan ze iets kunnen
maken. Hamertjes, nijptangetjes, wat spij
kertjes en wat plankjes zijn voor jongens van
een jaar of zeven de beste speelgoederen.
Voor meisjes zijn draadjes wol, prikkaarten,
klosjes, kralen, enz. bij uitstek goede dingen
om mee bezig te zijn.
Een pop wordt aangekleed. De pop met
mooie kleeren legt het af tegen de naakte
lijs, die met allerlei lapjes wordt aang^deed.
Verstandige ouders weten dit en zij zorgén
er voor. dat het kind bezig zijn kan. Dit geeft
werk, het vereischt belangstelling, want het
kind wil ook eer van zijn werk hebben. Geef
het die eer en die belangstelling.
OVEEKA.