en de vuren van Thor
Cootje wordt gestolen
De Kadi en de kamelen
Het sprookje van de
windmolen
Wist je dat:
(3-eAle jongetii tn ntei&jei!
Ziezo, dat ziet er vandaag gelukkig al
weer heel wat beter uit dan de vorige week.
Als ik het geweten had, dan hadden jullie
me weer briefjes kunnen schrijven en hadden
we als steeds ons wekelijks praatje kunnen
maken. Enfin, laten we het bewaren tot de
volgende week. Als alles goed is, we durven
tegenwoordig geen dag vooruit te praten, dan
schrijven jullie me weer en dan is het als van
ouds. Natuurlijk zijn jullie allemaal weer
naar school. De gedwongen vacantie is ge
lukkig voorbij en het gaat nu aan op de grote
zomervacantie. Je zal eens zien hoe gauw
die twee maanden er op zitten, 't Lijkt me
trouwens al volop zomer met die heerlijke
lange avonden. Tot 10 uur kan je zonder licht
je krant lezen. Als we nog een maand ver
der zijn dan kan je, net als in Noorwegen
's zomers, tot half twaalf of twaalf uur
je krant lezen. Maar wat zullen jullie
's avonds moeilijk in slaap kunnen komen
en 's morgens moeilijk uit bed kunnen
komen, want als je om 9 uur 's avonds naar
bed gaat, dan staat de zon nog hoog aan de
hemel en als je 's morgens om zeven uur op
moet staan, dan is hte eigenlijk pas kwart
over vijf en dat valt ook niet mee. Maar ik
vind die lange avonden anders wel heerlijk
en daar heb ik de kilheid van 's morgens
graag voor over.
Nu, jongens en meisjes, tot volgende week
hopen we en dan kunnen jullie weer schrijven.
Ik zal hier de prijswinnaar van deze week
nog even gauw neertikken. De gelukkige is:
BROERTJE DE VISSER,
Binnenhaven 53, Den Helder.
Wie zal volgende week de taart winnen?
Goede oplossingen ontvangen vant
Henny van Os; Beppie Vink; Nelly de Lan
gen; George Veer; Betsie Blom; Annie van
Beveren; Freddy Brouwer; AU Brouwer;
Beppie Korbee; Corrie Riedeman; Joop Rie-
deman; Gonda Goedegebuur; Betsie Breel;
Hennie Korbee; Corrie van Bale; Nely van
Leeuwen; Rietje Tol; Gretha S'waager; Bali
van Bijnen; Cor van Bijnen; Broertje de Vis
ser; Sjaantje Abbema; Greetje Abbema;
Corrie Goedegebuur; Sientje Korbee; Tini van
Brederode; Willy Geus.
Nieuw,- Raadsel
ti
VERBORGEN BLOEMENNAMEN.
In iedere zin zit één bloemennaam. Zoek
hem er uit!
Wat een last! Er zit sneeuw tusschen de
deur.
Ik ken alle liedjes uit „kun je zingen, zing
dan mee!"
Je mist meer, dan je raakt.
Er was eens een Arabier die drie zoons
had. Toen hij stierf liet hij z'm kinderen
negentien kamelen na. Op zijn sterfbed zei
hij tot zijn zoons dat ze de dieren na zijn
dood als volgt moesten verdelen: de oudste
zou de helft krijgen, de middelste het vier
de deel en de jongste het vijfde deel.
Toen nu hun vader gestorven was, pro
beerden de drie jongens van alles, maar ze
zagen geen kans om de kamelen te verde
len, zoals hun vader hen gezegd had. Daar
om riepen ze een kadi te hulp. Een kadi
is een rechter.
„Jullie zijn met z'n drieën", zei de kadi,
en er zijn negentien kamelen. Een van
jullie moet de helft hebben, de andere
het vierde deel en de derde het vijfde deel.
Kom morgen terug; als jullie dan nog geen
middel gevonden hebt, om de kamelen te
verdelen, zal ik jullie helpen."
De volgende dag verschenen de drie
broers weer voor den rechter, want ze had
den er nog steeds niets op gevonden. Nu
sprak de rechter:
„Om jullie te helpen, heb ik een kameel
van mezelf meegebracht. Het is een oud
beest waar ik niet veel meer aan heb,
maar dat ik gehouden heb omdat' ik er
vroeger zoveel aan gehad heb. Deze ka
meel zal ik nu bij die van jullie doen. Nu
zijn er dus twintig kamelen, die gemakke
lijk te verdelen zijn.
De oudste moet de helft hebben, dat is
dus tien.
De middelste krijgt het vierde deel, dat
is dus vijf.
De jongste moet het vijfde deel hebben,
dat is dus vier.
En nu, ging de wijze kadi voort, „neem
ik mijn kameel terug, daar heb je toch
niets aan." Vinden jullie het voed zo?"
„Prachtig!" antwoordden de drie broers
tegelijk.
LISZT EN BIJGELOOF.
Op een van zijn concerttourne's, bezocht
Liszt een klein stadje in Hongarije. Nauwe
lijks was zijn verblijf bekend geworden, of
een schare bewonderaars, onder wie de
burgemeester stroomde toe, om hem te be
groeten en een diner aan te bieden. Het
duurde nogal lang voordat alle deelnemers
op hun plaats zaten. Toen bemerkte de bur
gemeester tot zijn schrik, dat er dertien per
sonen om de tafel zaten. Ontsteld sprong
hij op.
„O, maak U niet ongerust", zei Liszt dood
kalm; „ik heb ondertussen zo'n honger ge
kregen, dat ik wel voor twee eet!"
door Gerrie Koenraads.
Met een geweldige vaart kwamen de vier
jongens aangesuisd. Hein ging als eerste
door de eindstreep. Vlak achter hem kwa
men de drie anderen. Hijgend en proestend
stapten de jongens van de fiets. Hein's sta
len paardje glinsterde in de zon. Zijn fiets
was de mooiste van allen. Hij was hele
maal verchroomd en had een fijne lantaarn
Met een stralend gezicht reed Hein zpn
trouw ros achter 't huis en zette hem tegen
de muur. Met veel lawaai sprong het stel
jongens in de zandkuil, die ze hier gemaakt
hadden. En toen volgde er een echt man-
nengesprek over terugtraprem, versnelling,
en binnenbanden. Echt een gesprek waar
de meisjes niets van begrepen. De speel
den liever op straat met hun poppen en
snoepten wat lekkers. Of ze zaten in 't
park. Daar hadden ze een prachtig plekje,
waar ze hun hele poppenfamilie mee kon
den brengen.
Ondertussen zaten de jongens nog steeds
gewichtig te praten. Dikke Maupie was
aan 't woord. „Lui, nu zijn we vier man
sterk! We zouden best eens tegen die
Hulsthorstjongens kunnen rijden."
„We gaan 't ze gewoon Vragen", voegde
Jan er aan toe.
En Hein riep vol vuur: „Die zullen we eens
laten zien wat we kunnen;! Hij wou nog
iets zeggen, toen Mieke plotseling hard
huilend kwam aangelopen. „O, o, ze heb
ben Cootje gestolen! Cootje! Een man op
de fiets heeft haar meegenomen!" huilde
ze erbarmelijk.
„Wat? Is Cootje gestolen?" schreeuwde
Hein. Cootje was Hein's zusje.
„Ja, eerst heeft hij haar overreden. En
toen heeft ze gehuild. En toen heeft hij
haar gewoon op z'n fiets gezet en is weg
gereden. En Cootje huilde zo.." vertelde
Mieke opgewonden.
Hein zat al op z'n fiets. „We moeten hem
achterna!" Z'n drie vriendjes sprongen ook
op hun paarden en weg suisden ze. Ze vlo
gen over de weg. Het stof vloog op. Onge
veer een kilometer voor zich uit, zagen ze
een zwarte stip. Dat was natuurlijk de ont
voerder van Cootje. Hein trapte uit alle
macht. Hij kon toch niet toelaten dat zijn
kleine zusje voor z'n neus gegapt werd! Hij
zou dien vent wel mores leren! Hij was
immers haar grote broer!
„Vooruit, harder!" vuurde hij zijn vrien
den aan en klemde z'n tanden op elkaar.
Strak bleef hij naar de stip voor hem kij
ken. Die zou hem niet ontsnappen!
Plotseling maakte de weg een scherpe
bocht, zodat de stip achter de bomen van
de weg vèrdween. Als ze hem nu niet in
haalden voor dat de ontvoerder het stadje
binnenreed, zouden ze het spoor verliezen.
Wat zou er dan van Cootje terecht komen?
Hein beet zich op de tong en reed nog
harder dan eerst. „Jongens we moeten nog
harder rijden! Anders krijgen we hem
niet!" brulde hij de anderen toe. Dikke
Maupie snakte naar lucht. Hij zag er uit
als een rode pompoen. En de anderen
hijgden niet minder. Hun benen gingen
op en neer, zodat het leek alsof de vier
fietsen in de lucht hingen en zo over de
weg vlogen.
Trillend van opwinding suisde Hein de
bocht voorbij en zag nog juist dat de stip
het stadje binnenreed. Nog harder probeer
de hen te rijden. Maupie hing aan de
fiets van Jan en liet zich meevoeren door
de wind. Een paar minuten later waren ze
in de stad. Maar wat nu? Daar stonden ze
nu en wisten niet welke straat ze in moes
ten. Hein stapte kordaat op een paar jon
gens toe.
.Hebben jullie misschien een fietser met
een klein meisje gezien?" De -jongens schud
den hun hoofd en wilden weglopen, toen
een van hen in eens zijn vinger tegen z'n
hoofd legde. „Ja, toch, ik heb ze gezien. En
het meisje bloedde," vulde hen nog aan,
terwijl hij de richting aan wees, waarin de
ontvoerder gefietst was.
Het stel moedige vervolgers zette de
tocht voort. Ze keken in elke zijstraat, in
elk raam en dat kostte tijd. Na een poosje
vroeg Hein weer iemand.
Een klein meisje wist hun alles te vertel
len. „Ja, een fietser met een meisje. Die
zijn daarginds in dat huis gegaan, waar
die fiets voor de deur staat. Het meisje
had haar voet gebroken.."
„Wat? Haar voet gebroken?" schreeuwde
Hein ontzet en sprong weer op zijn fiets.
Even later stonden ze met z'n allen voor de
eenzame woning. Met een speurdersoog
bekeek Hein het ding. Het zat onder de
stof.
„Nu hebben we den ontvoerder," riep hij
voldaan uit. „Dit is zijn fiets. Jan haal jij
eens gauw een agent! Wij zullen hier op
passen dat hij niet vlucht!"
Jan ging weg en de anderen luisterden
intusschen naar Hein's bevelen. „We slaan
erop, als hij komt, hoor! Hij zal ons niet
ontsnappen. We maken een herrie! Al loopt
de hele stad uit!"
Toen verscheen Jan met een agent, die
het hele verhaal tot in de puntjes te horen
kreeg.
„Nu, ik zal es gaan kijken", zei de agent
kalmpjes. „Blijven jullie maar hier. Ik ga
naar binnen".
„Ja agent!" zei Hein plechtig.
Ze beefden van opwinding, Zo'n avon
tuur hadden ze nog nooit beleefd. Mis
schien hadden ze wel een bekende inbre
ker gevangen. Wie weet stond er vanavond
wel in de krant: „Vier moedige jongens.
Ze luisterden gespannen, maar in het
huis scheen het doodstil. Het duurde niet
lang of de agent verscheen weer en riep
de jongens binnen. „Kom maar mee. We
hebben hem al." Bevend klommen ze ach
ter den agent de trap op.
„Is mijn zusje er ook?" vroeg Hein
zachtjes.
„De agent knikte ja. Toen deed hij een
deur open en schoof de jongens in een ka
mer waar het naar „een dokter" rook. Het
stond een divan en daar lag Cootje. „Hein!"
riep ze vrolijk en strekte haar hand uit.
„O Cootje, hoe is 't ermee? Wie heeft je
gestolen?"
„Gestolen? Niemand wilde me stelen! Ik
ben overreden door een fietser en toen is
mijn been erg gaan bloeden. Van onderen.
En toen heeft hij me gauw op de fiets naar
den dokter gebracht. Het was een lekker
ritje. Jjj neemt me toch niet op de fiets, hè
Hein?" Cootje keek haar broer vol ver
wachting aan.
„Ja. Vanaf vandaag mag je op mijn fiets.
Je mag er helemaal alleen op rijden", zei
Hein gauw.
„En op mijn fiets mag je ook", zei Maupie
zachtjes. De jongens lachten een beetje
zuurzoet. Toch jammer dat ze geen inbre
ker te pakken hadden gekregen! Maar ze
waren blij, dat Cootje er goed aan toe was.
Nog nooit had Hein zo voorzichtig gere
den, als nu, toen hij zijn zusje achter op
de fiets naar huis reed. En zijn belofte, dat
ze later zelf op zijn fiets mocht rijden, hield
hy ook.
TE LAAT GEKOMEN.
Mijn vriendje Jantje wou
vandaag zijn brood niet eten
en heeft bijna een uur
aan tafel toen gezeten.
Hij kwam te laat op school,
natuurlijk moest hü blijven
en tien maal achtereen:
,,'k Mag niet te laat zijn" schrijven.
't Was doodstil in de klas,
je kon een muisje horen,
toen klonk 't opeens heel zacht:
„Juf, mag 'k u even storen?"
„Ik zal voortaan nooit meer
zoo vrees'ljjk langzaam eten,
geloof 't maar, hoor Juf,
ik zal het niet vergeten".
S. SalomonsSouget.
door Gerrie Koenraads.
Er was eens een boerenjongen die de wij
de wereld in wilde. Op een goede dag ging
hij op stap en na een paar dagen, kwam
hij bij een huisje, dat midden in een gr°ob
bos lag. Hij klopte op de deur en het
duurde niet lang of deze werd opengedaan
door een man met een langen, zwarte
baard.
„Heeft U misschien een plaatsje voor me
om uit te rusten? Ik ben zo moe", zei de
jongen. De man met de baard knikte, liet
de jongen binnenkomen en gaf hem eten
en drinken.
Toen de jongen een stevig maal naar
binnen had gewerkt, zei de man ineens
tegen hem: „Zeg eens, ik vind jou een aar
dige vent. Wil je voorgoed bij me blij
ven? Ik ben de hele dag weg, en daarom
had ik graag iemand die op mijn huisje
paste en mijn ve- ie eten gaf. Als je een
jaar bij me 1 - -•* veest, mag je je be
loning kiezen 1 je wilt, kun je dan
weg gaan. Wat je hiervan?"
Daar was de boerenjongen wel voor te
vinden. En hij had er geen spijt van, dat
hij bleef. Hij hoefde niet veel te doen en
had alles wat hij nodig had, dus was hij'
heel tevreden. Maar hij werd hoe langer
hoe nieuwsgieriger. Wat zou z'n baas toch
de hele dag uitvoeren? Elke morgen ver
liet de oude heer voor dag en dauw zijn
huis en kwam pas 's avonds laat weer te
rug. En dan had hij een stel lege zakken
bij zich. De jongen, we zullen hem maar
Hein noemen, had den ouden man al eens
gevraagd wat hij toch deed, maar deze had
altijd een ontwijkend antwoord gegeven.
De laatste dag van Hein's verblijf bij den
man met de baard was aangebroken. De
oude man bleef die dag langer thuis dan
anders. Hij had zolang een paar gevulde
zakken op het erf gezet. Hein en hij ontbe
ten samen. Toen ze klaar waren begon de
oude heer hem toe te spreken:" Je hebt
me trouw en goed gediend. Nu dat je dienst
jaar om is, mag je een loon kiezen."
Hein keek zijn baas met slimme ogen
aan. „Ik zou graag een van die zakken
willen hebben, die op het erf staan."
,Zoek er maar eentje uit", antwoordde
de man met de baard rustig. Maar denk
er om dat je die zak pas na een jaar open
doet!"
Nu dat liet Hein zich geen twee keer
zeggen. Hij zei z'n baas goedendag en
haastte zich toen naar het erf waar hij een
van de zakken op zijn schouder zette. Tot
z'n groote verbazing was de zak vreselijk
Onderweg werd hjj vreselijk nieuwsgie-
rig Hy kon 't niet langer uithouden: hy
moest de zaak open doen. Nauwelijks was
de zak open, of er kwam een geweldige
stormwind uit De dikste bomen werden
uit de grond gerukt, hele huizen stortten
in elkaar en daarbij loeide de storm dat je
horen en zien verging. Tussen alle ver
warring door kreeg Hein nog een briefje
te pakken, dat ook in de zak gezeten had.
„De wind" stond er op.
geweest was. De wind had nog een hele
tijd in die zak moeten zitten om rustig te
worden. En daarom had de man met de
baard natuurlijk gezegd, dat hij de zak pas
na een jaar mocht openen. Nu was Hein de
schuld van de ramp die over de mensen
gekomen was.. Ze wisten van angst niet
waar ze heen moesten en hoe ze hun
boeltje moesten redden. Ze probeerden de
wind op te vangen, maar die was te wild
en woest. Alle wijze mensen kwamen bij
elkaar om te beraadslagen over wat er
gedaan moest worden, maar niemand wist
er iets op.
En intussen maakte de wind steeds meer
dingen kapot. Van de bossen was niets
meer te bekennen en de oogst was ver
knoeid.
De grote mensen hadden vreselijk veel
moeite om zich op de been te houden en
de kleine kinderen tolden als blaadjes over
de grond.
Maar zoals meer gebeurt: als de nood
't hoogst is, is de redding nabij. Hein ging
als een haas naar z'n oude baas en smeekte
hem, hen uit de brand te helpen. De man
met de baard ging met Hein mee en toen
door honderden, wanhopige mensen, zei hij:
„Mensen! Zet de wind aan 't werk. Bouw
overal in 't land windmolens, zodat hij
aardig wat te doen heeft. Dan zullen jul
lie van de plaag verlost zijn!"
Het voorstel van den man met de baard
werd onder gejuich aangenomen. Direct
werden er overal windmolens gebouwd en
de wind werd van het draaien var al die
wieken zo moe, dat hen al gauw geen scha
de meer aanrichtte.
a
de waterspin zowel naar voren als naar
achteren kan kijken? Twee ogen zien al
les wat er voor hem gebeurt, terwijl een
derde oog naar achteren kijkt.
TARZAN
DOOR: EDGAR RICE BURROUGHS
107.
De kettingen om. de enkels van Tarzan en
O'Rourke werden losgemaakt, waarna de beide
gevangenen onder zware bewaking voor de
koningin werden geleid. „Wel, mijn Tarzan,
Koning van de Apen! En jij, Perry O'Rourke!
Hoe vinden jullie het in de juwelengroeve?"
Ahtea zweeg. „Ik heb niet te klagen," ant
woordde de aapman koud. Perry siste sarcas
tisch tussen zjjn tanden door. „Zeker, het ia
een waar genoegen om voor U te mogen wer
ken „Gezien de littekens op je rug van
de zweepslagen, moet het inderdaad een »e-
noegen zijn," lachte Ahtea. Perry werd
razend. „Luister eens," bromde hij als U
wilt Tarzan. die bang was, dat Perry
met zgn opvliegend temperament te ver zou
gaan, viel hem rustig in de rede. „Wat wenst
D van ons Ahtea?" „Ik ben hierheen
gekomen, Tarzan van de Apen, om je te ver
tellen, dat het .gevecht tusschen .jou en Mun-
go bepaald is op Haar zin werd afgebro-
ken door een vreselijke gil. De olifant, waari
op ze reed, had iets gezien, waardoor
razernij gewekt was en het dier dat nu bUn*
dol was van woede, trompetterde schril
rende naar de open groeve toe. En hij br»®',
daarmede Ahtea en Janette in levensgevaar-