JP M
Een avontuur in de keuken
Een borstelstandaard
DE ADMIRAALSVLINDER
BB
EEN ONTMOETING MET EEN TREURIGE AFLOOP
V--
a:
Om zelf te maken
POPPEN WASDAG
-
JE
INVULRAADSEL
door Gerrie Koenraads.
In het leuk wit en blauw geverfde keu
kentje van mevrouw de Vries stonden een
heleboel dingen: een glimmend fornuis, een
glanzende keukenkast, vuurrood gelakte
potten en pannen, een bezem, een emmer,
een vuilnisbak en een steel. Aan de muur
hing bovendien nog een grote klok. Van de
stoel en de klok wil ik jullie nu iets ver
tellen.
De stoel was al heel heel oud. Mevrouw
de Vries had hem nog uit het huis van
haar moeder meegenomen. Het was een
mooie stoel om te zien, maar om te zitten
was hij niet erg gemakkelijk. Je kon mer
ken dat je niet op een spiksplinternieuw
exemplaar zat. Deze stoel nu, had voort
durend ruzie met de klok die aan de muur
hing. Wie het meeste schuld had, weet ik
niet, maar de voornaamste reden was, dat
de stoel 's avonds niet kon gaan slapen.,
door de klok.
Omdat de stoel niet meer zo jong was.
hield hij van vroeg naar bed gaan. Als hij
dan alles klaar had gemaakt voo^ de nacht,
begon de klok te slaan. Die dacht namelijk
niet aan slapen. Hierdoor ontstond een
grote haat tussen de twee voorwerpen.
Op zekere avond kregen ze weer hoog
lopende ruzie. Alles in het huis was stil
geworden, niets bewoog meer. Alleen de
klok tikte even l?ard als anders. De stoel
ergerde zich vreselijk. „Zeg eens. zou jij
niet eens ophouden, wij willen slapen!"
riep hij kwaad.
„Slapen?" tikte de overmoedige klok.
„Hihi! Denk ik niet aan! Ga jij maar sla
pen. ik heb nog geen zin!"
„Eigenwijs ding", bromde de stoel.
„Zo?" piepte de klok, „eigenwijs ding?
In wat ben jij? Oud wrak!"
1
de stoel. Hij zei dat op zo'n toon, dat de
klok werkelijk een beetje bang werd. Wat
zou de stoel in zijn schild voeren? Hij zou
niet weten wat. Het oudje was toch zeker
vee] te stom om iets uit te halen. Maar
plotseling voelde de klok tot haar schrik
dat ze Jichter werd. Het leek wel of het
met haar ene been in verband stond. Ver
schrikt keek ze naar beneden en kon een
kreet van ontzetting niet onderdrukken.
Want haar ene gewicht was oo de rand
van de stoel gekomen en bleef daar rus
tig liegen. Bii elke tik van de klok werd
ze lichter en zwakker. Ze begon ontzet te
gillen. „Ga toch op zij stoel, ga alsjeblieft
opzii!"
„Denk er niet aan", antwoordde de stoel
ijzig. De klok probeerde het nog een tiidje
uit te houden, maar het duurde niet lang
of re kon niet meer. Ze stond stil.
Even later sliep de oude stoel tevreden
in. Maar er zouden nog ergere dingen ee-
beuren. Want plotse!ine snrong noes Hol-
lie, die op de grond had liegen dutten od
de stoel, omdat ze ''acht dat ze een muis
zag.Door die snro"g stootte re tegen het
gewicht, dat naar beneden gleed en, o
schrik, de klok van de SD'iker rukte. Met
donderend geraas vie] de klok in stukken
op de grond. Daar lag het onscheooertje
nu. Al haar ledematen deden pijn. De stoel
die door het lawaai was wakker geworden,
stond er met een ontzet gezicht bij te
kijken, pit gunde ze de klok toch ook niet.
Toch w'tde hu geen m°deliiden tonen, de
klok h=d hot alles hij elkaar verdiend!
De sto°l wist niet dat ook hij niet lang
meer te lev°n had. De volgende dag kwam
meneer de Vries in de keuken. Hij had een
nieuwe klok in z'n hand en wild® die aan
de muur hangen. Daarbii klom hii op de
stoel, maar., krak, krak, die zakte van
ouderdom in elkaar.
Toen kwam mevrouw te Vries, zaagde
de rug van de stoel af en bracht het over
gebleven krukje paar de kinderkamer.
Daar zat kleine Hartje, die de stoel voort
aan als werktafel gebruikte en daarop de
klok in duizend stukjes brak.
De stoel beefde van woede. Hij kon an
ders wel tegen een grapje of ruzie, maar
als ze hem voor oud uitscholden werd hij
woest. Ook nu werd hij zo woedend dat
hij niets anders dan een gekraak te voor
schijn kon brengen, een ,krak" dat door de
stilte van het huis klonk.
„Daarmee maak je mij niet bang, gebrek
kige ziel"! tikte de klok. De stoel barstte
haast. „Wacht maar brutale aap, ik krijg
jou wel!" bromde hy.
„Dat zou ik wel eens willen zien! Klim
dan de hoogte in, oude kraakstoel!" hoon
de de klok.
„Verbeeld je maar niets omdat je hoger
bent dan ik! Minderwaardig schepsel dat je
bent!" riep de stoel weer. „Heeft je mees
teres gisteren niet gezegd dat je met de
dag slechter loopt, liegbeest!"
„En is meneer vandaag niet bijna door
jou heengezakt?"
„Onzin! Mij hebben ze nog niet hoeven
over te verven, zoals jou!"
„En mijn binnenste is tenminste nog niet
door de wormen opgevreten, zoals het
jouwe."
Zo ging het nog een tijdje door.
Toen keek de maan door het raam. Hij
viel tegen de muur en lachte de klok in
't gezicht. Die was daar geen klein beetje
trots op. Ze werd zelfs ijdel. „Zie je wel,
hoe ze mij bewonderen!" riep ze tegen de
stoel. „Jou niet hè, oudje!"
De stoel zag het en voelde zich heftig
beledigd. Maar plotseling deed hij een
ortdekking, die hem al zijn woede deed
vergeten. Hij lachte bijna en zei dreigend:
„Hoogmoed komt voor den val!"
„Wat mompel jij daar?" vroeg de klok.
„Hoogmoed komt voor den val!" herhaalde
Harry was een jongetje van negen jaar.
Het was een vreselijk aardig kereltje, van
wie iedereen hield. Het was voor Harry
erg akelig, dat hij nooit mee kon doen met
andere kinderen, want Harry had een lam
beentje. Daarom reed hij altijd in een wa
gentje. Hij ging ook niet naar school, maar
kreeg thuis ls van een onderwijzer. Harry
was vreselijk knap, ofschoon hij pas ne
gen jaar was, was hij evenver met leren
als kinderen uit de vierde klas.
Vader en moeder deden alles om hun
zoontje zoveel mogelijk te laten genieten
van dingen, die andere kinderen ook had
den. Natuurlijk kon hij geen gymnastiek
of wilde spelletjes doen, maar hij balde
toch dikwijls met de kinderen uit de buurt.
Dan stonden ze allemaal in een kring,
terwijl hij, Harry in z'n wagentje zat en
net als de anderen de bal opving en weer
weggooide. Verder kwamen er vaak vriend
jes bij Harry op bezoek en dan maakten
ze mooie tekeningen of ze knutselden een
beetje.
Wat knutselen betreft, was Harry num
mer 1. Omdat hij nooit naar school ging
en dus geen kleien en die dingen had, lie
ten vader en moeder hem thuis lesgeven
door een specialen knutselonderwijzer. Die
man kon van alles en hij had nog nooit
een prettiger leerling gehad dan Harry.
Hij werkte zo netjes en had er zo'n plezier
in. Ze hadden al heel wat leuke dingen
samen gemakt. Het laatst hadden ze een
borstelstandaard gemaakt en die was zo
in de smaak gevallen, dat ik Harry ge
vraagd heb, mij te vertellen hoe hij hem
gemaakt heeft, zodat ik het aan jullie kon
vertellen.
De borstelstandaard wordt zo gemaakt,
dat hij ook kan hangen. Op figuur 1 zie je
de standaard zoals hij er uit ziet als hij
klaar is. Hij bestaat uit vier delen, a, b, c,
en d, plus de achterkant e. In de bovenkant
van e worden ter versiering drie gaten ge
maakt. Je hebt hout van ongeveer V? c.m.
dikte nodig. Je kunt de standaard als hij
klaar is, beitsen of verven. De grootte
hangt af van de borstel die je er in wilt
zetten. Natuurlijk kun je de standaard ook
zo maken, dat er meer dan één borstel in
kan. De afzonderlijke delen spijker of
schroef je aan elkaar en je zorgt dat de
spijkerkoppen een eindje, in het hout ge
slagen worden.
Een borstelstandaard is heel geschikt om
aan vader, moeder, oom of tante te geven.
Ook grote broer of zus zullen er heel blij
mee zijn, want die zijn natuurlijk keurig
netjes op hun pakken en jurken. Het is
leuk als je de standaard verft in een kleur
die bij hun kamer past.
door T. v. d. P.
M
ff 'iru-
V:i i :!.s
'J
j
Op de bonte bloemenwei
Zie ik door de ruit
Kleine Fie van de overkant
Die kleedt haar poppen uit.
„Jullie kléine apen
Wat zijn jullie toch vuil
Jullie bent zo smerig
Dat ik wel bijna huil.
Ik val haast flauw
Als ik jullie zie
De teil in, gauw!"
Zo sprak onze Fie.
En nu geen geschreeuw
Dan krijg je met mij te doen
Maar als ïullie mooi schoon bent
Dan krijg je van mij een zoen."
DE ZWIJGZAME SCHILDER.
De bekende schilder Makart zat eens op
een feestje naast een aardige, geestige da
me. De schilder was toevallig in een slecht
humeur en zei niets. Na een kwartier keer
de zijn buurvrouw zich naar hem toe en
zei: „Nu meneer Makart, nu zullen we
eens over iets anders zwijgen!"
Het was een warme middag. Ik had va-
cantie en lag lui in het gras. Ik had m'n
armen onder m'n hoofd gelegd en keek
naar de blauwe lucht. Over m'n hoofd
dansten mugjes en om me heen wiegden
zachtjes de lange grashelmen.
Dicht bij me stond een klokjesbloem.
Daaraan hing een vlinder. Z'n vleugels
waren opgevouwen en hij liet zich in de
zon heen en weer vliegen. Plotseling spreid
de hij zijn vleugels uit en begon boven mij
te dansen, dat was leuk!
Eindelijk scheen hij moe te worden en
ging op m'n jasje zitten, dat naast mij lag.
Daar kon ik rustig naar hem kijken. Hij
had vier blauw-zwarte vleugels, met witte
vlekken er op en een witte gekartelde
rand. Op alle vier zaten oranje strepen.
Zijn lichaam en z'n vleugels waren met fij
ne haartjes begroeid en in z'n kleine kop
stonden een paar grote ogen.
„Jij bent een prachtig kereltje", zei ik
tegen hem, toen hij zich op zijn zes pootjes
had omgedraaid en mij verbaasd aankeek.
„Neemt u mij niet kwalijk", antwoordde
hij, „maar wilt u zich een beetje beleefder
uitdrukken. .Kereltje" is een belediging; ik
ben een groot man, een admiraal, zoals u
aan mijn blauwzwart uniform met oranje
strepen kunt zien."
Ik vroeg hem nederig om vergeving. Ik
zei dat ik in m'n geestdrift, „kereltje" had
gezegd. ,Mag ik me even voorstellen?" zei
ik, „ik ben Tinka de droomster.
„Aangenaam", zei de admiraal, „mijn
nam is Baron Eduard van Vlinder tot Vlin
derhuizen; mijn beroep kent u al. U moet
weten dat onze vlinderfamilie heel groot
is. Hoeveel er van ons geslacht op de we
reld zijn, kan ik niet zeggen. In Europa al
leen wonen meer dan 6000 families en op
de hele aarde meer dan honderdduizend. Al
die families zijn heel groot."
„Zo, zol', zei ik, „bij u is dat dus net als
bij ons mensen; familie Muller, Jansen, De
Bruin enz. Hoeveel er van die families be
staan, weten wij ook niet."
„Ja", antwoordde hij. Zoiets zal het wel
zijn. Niet alle leden van mijn geslacht zijn
zo voornaam als ik, maar daartegenover
staat dat er ook lui zijn, die veel hoger
zijn dan ik. Een geslacht van meer dan
honderdduizend families heeft natuurlijk
hoogstaande, maar ook minderwaardige
exemplaren onder zich. Naast'de bezitters
van grote zydenspinnerijen bestaan er we
zens, die net zo heten als ik maar niet
veel meer dan „motten" zijn. Van het eerste
soort houden de mensen veel, maar op het
andere soort maken ze voortdurend jacht.
Dat is hun eigen schuld, want wie houdt
zich nu met oude kleren en lompen op".
^Jij verwaande kwast, denk je soms dat
je'beter bent dan die „motten", alleen om
dat je een uniform met oranje strepen
draagt? Jij hebt geen verstand van oude
kleren en lompen, en dat is een kunst op
zichzelf."
De admiraal en ik keken elkaar verbaasd
aan, want we konden dezen spreker niet
zien. Plotseling zagen we hem, toen hij uit
de zak van mijn jasje keek en weer wilde
beginnen te schelden.
„Mot!" zei de admiraal verachtelijk en
keerde hem z'n rug toe.
„Bah een mot", zei ik en sloeg hem dood.
Toen begonnen de admiraal en ik weer
over onze families te praten.
„Wat doen uw bloedverwanten zo in 't al
gemeen?" vroeg ik. „Bekleden ze een of an
der ambt?" „De meeste", antwoordde hij,
hoeven dat niet. die rentenieren. Alle zij
denspinnerijen zijn in handen van het ge
slacht vlinder, zodat de meesten van ons
rentenieren kunnen. Wie een beroep heeft,
doet dat uit liefhebberij. Verder genieten
we van het licht en de zon, want ons ge
slacht heeft maar een kort leven, dus
moeten we onze tijd goed gebruiken. Som
mige van ons leven een paar maanden en
komen zelfs door de winter heen, maar de
meeste sterven na een paar weken of da
gen, soms zelfs na een paar uur."
„Natuurlijk", zei ik, „als je zo kort leeft,
moet je zoveel mogelijk van 't leven genie
ten!"
„Ja", zei de admiraal, „maar ,\k heb een
paar familieleden die het een beetje al te
bont maken. Die rentenieren niet alleen
nee die slapen de hele dag en staan 's
avonds op, waarna ze de hele nacht boeme
len. Die worden spottend „nachtvlinders"
genoemd. Dat zijn net zulke deugnieten
als de motten. Wij „dagvlinders" kijken op
hen neer. Zij zijn „de zwarte schapen" van
ons geslacht."
„Toe, verteT u nu eens iets uit uw
jeugd", vroeg ik. „O, mijn jeugd", begon
hij, „mijn jeugd was niet prettig. Wat je
bij de mensen de baby noemt, noem je bij
ons de rups. En onze rupsen zijn meestal
net'zo lelijk als kleine mensjes. Natuur
lijk zijn er uitzonderingen; zoals er onder
de mensen mooie baby's zijn, heb je ook
mooie rupsen. De mens is vanaf het begin,
mens. Maar iet de vlinders is dat anders
gesteld. Als een rups groot genoeg is, zoekt
hij een beschut plekje op en spint zich
daar in om een Doornroosjesslaap te doen.
Maar het is geen echte slaap. Want al
zien jullie mensen een onbeweeglijk ding,
dat jullie „pop" noemt, leeft daar binnen
toch iets; daar wordt de rups, beschut te
gen zon, wind en regen, een vlinder. Als
de vlinder „af" is, barst de schaal en wor
den de vleugels uitgespreid en een vlinder
vliegt de wijde wereld in. De vlinder
vrouwtjes leggen hun eieren op plaatsen
waar de jonge rupsen veel voedsel vin
den; uit die eieren komen rupsen; die rup
sen verpoppen zich weer als ze groot zijn
en uit de pop komt weer een vlinder".
Met deze woorden nam de Admiraals
vlinder afscheid van me., hij zei dat hij
nog naar een belangrijke vergadering
moest.. Hij spreidde zijn vleugels uit,
deinde een paar keer op en neer en vloog
door de lucht naar slot Vlinderhuizen, een
wilderozestruik, waar de familievergade
ring van het geslacht Vlinder, plaats had.
Van boven naar onder: eerste hokje, de
letter e.
Horizontaal: lengtemaat
een ogenblik
hoorn
kweken
Indogermaanse stam
schietgat
Omdat het nog al moeilijk is, zetten we
hier de letters die gebruikt worden: a, 11 x
e, 6 x 1, 2 x k,. 3 x n, 5 x t.
•iaajuB3{ 'uap; 'jpa 'p; 'p 3 u i s s o i d o
HIJ WILDE NAAR SCHOOL.
Oom: „Wil je zo graag naar school!
Wees blij dat je nog twee jaar de tijd hebt!"
Bert: „Maar Karei is altijd zo blij als hij
vancantie heeft; ik wil ook eens blij zijn!"
In het schijnsel van de maan
Zag Ik laatst twee poezen staan
Ben zwarte kater en een witte poes
De kater vond de poe», een snoes.
Gezellig zaten ze te miauwen
Het was voor hen best om uit te houen.
Maar moeder de vrouw zat binnenshuis
Ze zag die twee en dacht: niet pluis!
Ze nam een emmer vol met water
En gooide die naar poes en kater.
Zo moesten de beestjes uit elkaar
De maan die vond het j|lfs heel naar.