Toen Oost- en Westindische Compagnie den kolonialen koers bepaalden 11 "'PJÜÉtli II •-'T;-ft TT. Nederlanders voeren over de wereldzeeën Krijgsraad op het commandosehip van Ad miraal Tromp voor den slag bij Duins. JUIST in tijden als die welke wij nu be leven, wanneer de verbindingen met de gebieden overzee tijdelijk zijn verbro ken, is men geneigd om eens wat na der de groote waarde van dat deel van ons Rijk bij den aequator te overdenken. Want eerst nu zien wij hoe sterk die ban den zijn, zoo sterk, dat wij ze nauwelijks nog zagen, maar bij het wegvallen wordt het gemis te sterker gevoeld. Nu beter dan ooit leert men de pionierstochten van onze verre voorzaten beter waardeeren, want zij waren het immers, die door hun stout moedigheid dat groote koloniale rijk sticht ten, dat dergelijke enorme afmetingen heeft, dat de goede vaderlander, die nooit buiten zijn kikkerland is geweest, zich daar van geen voorstelling kan vormen. De Nederlandsche gewesten hebben zich vooral als een koloniale mogendheid doen gelden, nadat zij afgerekend hadden met den Spaanschen overheerscher Philips II. Tegen zijn onderdrukking rees verzet dat ten sjotte culmineerde en zijn beslag kreeg in de bekende afzweering van 1581. Een dergelijke daad, hoeveel moed daartoe ook noodig mocht zijn, bracht z'n consequen ties mede, want nu stond men er hier voor de wieken zelf uit te slaan om op eigen beenen te kunnen staan en een gezond va derland op te bouwen. Om de Spaansche uitsluitingspolitiek te omzeilen, richtten onze koene zeevaarders den steven hun ner schepen naar Oost en West en togen in hun kleine notedoppen den Atlantischen Oceaan over naar de Nieuwe Wereld, voe ren de driekleur trotsch over den Indischen Oceaan, plantten onze vlag op Decima. Zij vochten zich een weg naar het verte Indië Het doel van deze tochten was tweeledig Het eerste doel was Spanje en Portugal zooveel mogelijk schade toe te brengep, ter wijl men er ten tweede voor zorgde met een aanlokkelijken buit weer naar thuis te varen. Groot is in dien tijd, einde zes tiende en begin zeventiende eeuw, de in vloed geweest van de kooplieden, die uit Zuidelijker streken zich in het Noorden kwamen vestigen. Zij kwamen uit Antwer pen naar Amsterdam en Rotterdam en hebben een belangrijk aandeel gehad in den snellen opbloei van beide handelsste den. Bij het ondernemen van deze tochten speelde het particuliere initiatief dikwijls een groote rol, want het gebeurde zelden dat de Staat een expeditie geheel op eigen kosten liet uitrusten. Wel verleende de overheid regelmatig krachtigen steun, die doorgaans bestond in het vrijstellen van verplichtingen en het bewapenen van de schepen. Dat er toen wel pit zat in de Ne derlanders en Vlamingen, blijkt uit het aantal tochten op langen afstand, dat legio is. Dat niet alle met name vermeld worden in de vaderlandsche geschiedenis, is slechts hieraan te wijten, dat zij meest al geen blijvende successen opleverden. Een schip liep binnen met een rijke la ding en daarmede was het in de meeste ge vallen uit. Van veel meer belang waren de expedities, waaraan bovendien het ver kennen en verwerven van nieuw land ten doel lag. Deze zeevaarders leverden voor onze expansie naar Oost en West zichtbare resultaten op. Zooals bekend hadden de Spanjaarden op den zeehandel het monopoliestelsel doorgevoerd. Ook na 1581 zette men ech ter hier te lande de ontduikings- en ca mouflagemethoden voort, door de beman ning en de nationaliteit van het schip angst vallig te verbergen. Ja in vele gevallen monsterde men een gedeeltlijk Spaansche of Portugeesche bemanning. Sterker nog, op de Portugeesch koloniën in Afrika werd door de Hollanders nog clandestien handel gedreven. Wanneer een som gelds voor gehouden, zelfs is er sprake geweest van een compagnie voor de kaapvaart. Het is echter niet gekomen tot uitvoering. Voor en tijdens het bestand echter moes ten onze koopvaarder bedacht zijn op verdediging in Afrikaansche en Amerikaan sche wateren; de schepen waren dus ge wapend, een Middelburger vroeg in 1599 aan de Staten van Zeeland zelfs soldaten voor een reis naar West-Indië. Eenmaal ten oorlog uitgerust was men in de gele genheid vijandelijke schepen en ladingen te nemen; de schippers op Afrika en de West hadden dan ook vaak commissies en combineerden den handel met de kaap vaart. Zooals ook onze Groenlandvaar- ders, zelfs tijdens het Bestand, waaraan overigens de vijand zich evenmin stoorde, Inboorling van Nieuw Nederland, beschrij ving van Joh. Megapolensis (1644) omkooping niet voldoende was, dan sprak het scheepskanon een woordje mede. Uit alle berichten, warover wij uit dien tijd de beschikking hebben, spreekt een zoo ge heel andere mentaliteit. Er blijkt dan dat het kapen een zeer belangrijke rol speelde in de .ordentelijke" scheepvaart. Belang wekkende bijzonderheden kan men daar omtrent vinden in het onlangs verschenen, baanbrekende werk over het tot stand ko men van onze koloniale macht: „Neder landers over de Zeeën", dat op royale wij ze door de fa. W. de Haan te Utrecht in het licht werd gegeven. Over het begrip kaapvaart vinden wij daarin bijvoorbeeld: „De Watergeuzen en de latere beoefe naars der „vrije nering", vooral de bij Spanjaarden en Spaanschgezinden ge vreesde „Plitselingers" (Pitselingos-Frechi lingues-Vlissingers), zouden ook buiten Eu ropa den vijand afbreuk hebben kunnen doen, wanneer zij niet dichter bij huis een zoo ruim arbeidsveld gevonden hadden. De „guerilla" ter zee echter was de leer school voor de maritieme actie, ook die in vreemde werelddeelen, van later. De Spaansche zilvervloten werden reeds in de dagen van Karei V door de Fran- schen bedreigd, de Engelschen loerden er op sedert 1590 en bij ons werd direct na 1568 gedacht aan vrijbuitersexpedities naar West Indië. Tot tien jaar later heb ben de Staten Generaal en Willem van Oranje zich met dusdanige plannen bezig Voorstelling uit de achttiende eeuw van de verovering van Curarao in 1664. gemachtigd waren zich van Spaansch ei gendom meester te maken. Trouwens de kaapvaart in vreemde werelddeelen hield zelfs na een vredesverdrag niet op; noch dat met Hendrik IV van 1598, noch dat met Engeland van 1604, heeft Spanje verlost van de Franschen Engelsche vrijbuiterij in Amerika, immers het bedrijf werd voort gezet als represaille tegen de Spaansche maatregelen tot wering van vreemde indrin gers." Uit deze particuliere tochten is eerst veel later de eigenlijke compagnie ontstaan zooals wij die kennen in de Vereenigde Oostindische Compagnie en de West Indi sche Compagnie. Ze werden geboren onder den dwang der concurrentie uit het buiten land. De verschillende grooter en kleinere kapitalisten staken de hoofden en het geld bijeen. Wij merkten reeds op dat het ge weld op deze tochten dikwijls een belang rijk woordje meesprak. Derhalve kon men nooit goed genoeg zijn toegerust om vijan delijke roofaanvallen te keeren. Aangezien er over ons eerste handels contact met de Oost reeds veel geschreven is, zullen wij tot slot van dit artikel nog wat uitvoeriger stilstaan bij de geschiede nis van de West-Indische Compagnie, die wel niet zoo lang heeft bestaan, maar daar om toch niet minder belangwekkend was. Hoewel achteraf blijkt dat wij met name in het Westen ten slotte meer indirect de hand hebben gehad in de kolonisatie van andere mogendheden, toch blijft dit zeever keer van niet te onderschatten waarde, zoowel voor het Nederlandsche prestige als de welvaart. Omtrent die eerst jaren van de West- Indische Compagnie lezen we in „Neder landers over de Zeeën" onder meer: „Nauwelijks was het Bestand afgeloopen of de zoo lang bepleite en bestreden plan nen tot oprichting eener generale West In dische Compagnie kwamen tot uitvoering; het eerste octrooi der nieuwe gepriviligieer- de maatschappij gold voor vier en twintig jaar en haar gebied zou zich uitstrekken over dat deel der aarde dat niet begrepen was in de nog rechtsgeldig bestaande Ne derlandsche octrooien van anderen. Wel werden scheepvaart en handel in den oc trooibrief het eerst genoemd, daarna koloni satie, maar het is duidelijk dat de overzee- sche actie tegen den vijand het voornaam ste doel was en gedurende de eerste jaren hebben kaapvaart en „conquëstes" de groot ste rol gespeeld. Wat de zoutvaart betreft moest tegenstand van de particuliere be langhebbenden overwonnen of terzijde ge steld worden alvorens deze tak van bedrijf in 1622 bij ampliatie in het octrooi kon worden opgenomen De inwendige organisatie der Compag nie kwam overeen met dit van andere soortgelijke lichamen in ons land: door bewindhebbers bestuurde Kamers en een college voor de algemeene leiding, dat der XIX. Democratisch was de inrichting niet, de groote aandeelhouders (hoofdpartici- ,panten) wisten in 1623 eenige medezeggen schap te verkrijgen, de kleineren werden zooveel mogelijk onmondig gehouden. Michiel Aifriaenszoon de Ruyter, een der grootste vlootvoogden uit Nederland's geschie denis ter zee, wellicht een der grootste ter wereld De nauwe betrekkingen tot de over heid nauwer dan bij de Oost-Indische zusteronderneming zouden voor de West Indische Compagnie niet altijd als voordeelen, voor den Staat soms als na- deelen gevoeld worden. De steun van overheidswege bleef nog al eens achter- weze; aan den anderen kant was zij reeds in 1632 'n struikelblok voor den vrede met Spanje en bij de latere afwikkeling van geschillen met Portugal en Engeland een lastige factor, waarmede de regeering des niettemin rekening moest houden. Reeds voor den afloop van het eerste oc trooi (verleend in 1621 red.) verkeerde de Compagnie financieel in bedenkelijke omstandigheden; de verovering der zilver vloot in 1628 had een groote uitkeering mo gelijk gemaakt, doch de inwendige posi tie niet versterkt en de kort daarop ge volgde veroveringen in Brazilië waren wel zeer kostbaar maar niet voordeelig geweest. Van 1623 tot zes of zeven jaar later heb ben de vloten en eskaders der Compagnie den vijand in Amerika en West-Afrika veel afbreuk gedaan; schepen en ladingen werden genomen of in brand gestoken, aan land werd geplunderd en eigendom ver woest, steden werden gebrandschat; Piet Heyns verovering der Spaansche zilver vloot in de baai van Matanzas, op Cuba, was wel het meest opzienbarende succes. Toen men eenmaal vasten voet in Bra- zillië verkregen had, ontstond een kaap vaart van daaruit, d.w.z. van ons gebied te gen het deel der kust dat in 's vijands handen gebleven was, terwijl van Brazi lië thuisvarende schepen, vaak met afgelost krijgsvolk aan boord, hun weg namen via de Caraïbische Zee en Golf van Mexico, om daar buit te halen. Hadden reeds voor 1621 particuliere Ne derlandsche kapers in West Indië rondge zworven, later verleende de Compagnie daartoe verlof, natuurlijk onder beding van aandeel in den buit. Frankrijk, sedert 1635 weer onze bond genoot, zette na den vrede van Munster den oorlog met Spanje voort en verbond zich in 1666 m?t ons tegen Engeland; de Amerikaansche geschillen welke in Crom- wells politiek tegenover Spanje een zoo groote rol gespeeld hadden, werden eerst in 1670 bijgelegd. Gedurende een groot deel der zeventiende eeuw was de Caraïbische Zee 't jachtterrein van Fransche flibustiers en Engelsche buccaneers, bij wie zich de Nederlandsche avonturiers aansloten." Een minder fraaie bladzijde uit het boek der West Indische Compagnie, maar bezien in het licht vn dien tijd te billijken, was haar aandeel in den slavenhandel. Eerst en passant zich ermede bemoeid hebbende, ging men er na de oprichting van de W.I.C, toe over, niet alleen buitgemaakte slaven te verhandelen, maar ook zelf deze te gaan halen en over te brengen naar onze ei gen nederzettingen in Amerika, waar ve le werkkrachten noodig waren. Echter ook de Fransche en Engelsche nederzettingen moesten door onze schepen van slaven wor den voorzien, terwijl ook Spanje, hoe on gaarne men ook met kettersche leveran ciers had te maken, slaven van de Hol- landsche vaarders betrok. Omstreeks de helft der Gouden Eeuw waren wij in dezen handel de eerste. Wij hebben voor de samenstelling van dit artikel slechts hier en daar een greep kunnen doen uit de overvloedige hoeveel heid stof welke opgetast ligt in de nieuwe uitgave „Nederlanders over de Zeeën", waarvan wij de lezing van harte aanbe velen. "V- A "W CI.*_^r ?T". -F Hollanders handeldrijven de op de markt te Banten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 8