WE GAAN KAMPEREN/ Hoogmoed komt voor den val Hij Om zelf te maken KLOKGELUI dacht dat hij goed kon mikken SCHOOLT) E SPELEN Een wodern sprookje door Wil Bokhorst. „Hè hè, dat is al weer gebeurd!" zei de eerste locomotief. „Nou ik moet zeggen, ik ben doodmoe. Die vacanties matten me af. Ik zal blij zijn als alle grote mensen en kinderen weer naar hun werk moeten en dat heen en weer gereis een poosje op houdt. Pfff!" Dit verhaal hield ze tegen haar vriendin, de locomotief die achter haar kwam. Die was helemaal uit haar hu meur. Ze bromde iets en gaf verder geen antwoord. Zij hield ook niet van die druk ke vacanties en bovendien verveelde het haar allang dat ze altijd achter haar vrien din aan moest sukkelen. Ze wilde ook wel eens numero één zijn. Was dat een manier van doen! Ze was toch net zo goed een behoorlijke locomotief! Nu stonden ze allebei op het station en bliezen uit van hun vermoeiende reis. De eerste locomotief was een kletskous en kon haar mond niet houden. „Zeg eens," zei ze tegen haar vriendin, „ik heb gehoord dat er een nieuwe collega van ons gekomen is! Het moet een reus van een locomotief zijn en nog wel een electrische! Ik zou die vent wel eens willen zien. Hè, ik ben toch zo nieuwsgierig!" „Ik ken jou niet anders dan nieuwsgie rig!" klonk het nijdig. „En wat ik je ver der zeggen wilde: je vervelende praatjes interesseren me niet!" Locomotief nummer één was even stil. Jammer dat haar vriendin in zo'n boze bui was. Ze konden anders altijd zo goed met elkaar opschieten en op hun lange reizen hadden ze wat een plezier onder elkaar. Kom, ze zou eens over iets anders begin nen. „Wat stormt het vandaag! Ik waai haast om!" begon ze met nieuwe moed. „Ik zal blij zijn als het weer een beetje beter is!" „Val om, voor mijn part!" was het on vriendelijke antwoord. Plotseling werden de twee vriendinnen afgeleid. Ze hoorden lawaai achter zich en even later schoof er iets naast hen., een reuzen-lichaam, glim mend van nieuwigheid. De reus nam geen notutie van de twee kleine vriendinnen en keek verwaand in 't rond, alsof hij dacht: „Tussen welk grut ben ik nu verzeild ge raakt!" „Zeg", fluisterde locomotief nummer één, „de nieuwe! Hoe vindt je hem?" „Laat me koud!" antwoordde de andere nog altijd even uit haar humeur. „Ik ga eens een praatje met hem maken", zei de eerst locomotief weer, verbaasd over haar eigen moed, „kijk eens, hij heeft acht motoren! Nee maar, wat een kanjer!" voeg de ze er vol ontzag aan toe. „Voor mijn part heeft hij er honderd!" De andere locomotief was woest. Haar vriendin schraapte intussen al haar moed bij elkaar en zei: „Goeie morgen collega! Hoe maak je het? Je bent nieuw hè? Ik heb je tenmins te nog nooit gezien! Jij rijdt zeker wel ge weldig hard, hè, met al je motoren. Toe vertel eens!" De reus verroerde zich niet, maar keek geringschattend op het locomotiefje neer. Eindelijk zei hij langzaam: „Ik herinner me niet dat ik u al eens eerder ontmoet heb en ik denk er niet over met u een ge sprek te beginnen. Dat ik veel meer ben dan u ziet u zeker wel. Ik moet weg! Goe dendag!" Met deze woorden zette hij zich in be weging en was even later van het station verdwenen. De twede locomotief stond te schudden van het lachen. „Hi, hi, hij moest niets van je hebben, hè?" lachte ze. „Goedenmorgen. goedenmorgen!" aapte ze na. Wat een vent. Een echter opschepper, maar hij heeft jou fijn afgepoeierd!" De andere locomotief was zwaar bele digd. „Zo'n vlegel! Wat een toon tegen een oude vrouw als ik! De jeugd van tegenwoordig heeft geen manieren meer!" Van woede blies ze een paar extra dikke rookwolken uit. „Maar rijden kan hij!" gaf ze toe en keek den reus. die de wagons als lichte karretjes -over de rails trok, jaloers na. Nu schoot haar vriendin uit haar slof „Rijden kan hij! Rijden kan hij! Moest er nog bijkomen dat hij 't niet kon! Met zo'n reuzenlichaam! En als je 't mij vraagt is 't een stuk metaal en verder niets!" Ze kon niet hebben als ze zelf achteruit gezet werd „Gelijk heb je!" zei haar vriendin harte lijk. „Ik ben een echte stommeling, dat ik zo praat. Wat kan mij die reus eigenlijk schelen! Wij hebben elkaar toch en we zullen altijd vriendinnen blijven, nietwaar? Ik geloof anders dat we voor vandaag af scheid van elkaar moeten nemen, want ze zijn bezig ons af te koppelen. Tot ziens dus!" En weg stoomde de locomotief, na dat ze haar vriendin nog een afscheidssis- ser had gegeven. Nu stond ze op de plaats waar ze de nacht zou doorbrengen. Plotseling hoorde ze drukte om haar heen, er moest iets aan de hand zijn. Daar kwam de stationschef op gewonden aangelopen. „Hé Bruin!" riep hij tegen den machi nist „je moet direct weg! Door de storm is de leiding kapot gegaan en kan de elec trische trein niet verder! De wagons zijn al door van Sant meegenomen, maar de locomotief staat er nog en moet gehaald worden!" Onze locomotief spitste haar oren. Ze was met één slag helder wakker. Wat hoor de ze daar? Zij zou den reus moeten trek ken? Want de trein waarover de stations chef sprak, was de trein met de reuzenlo- comotief! Dat was een kolfje naar haar hand. Nu kon die reus niet eens verder er moest zij er aan te pas komen. Wat leuk! Tevreden stoomde ze weg. Ze vloog over de rails! Daar stond hij al! Die opschepper, geen stap kon hij verzetten en vanmiddag had hij nog wel zo opgeschept! Maar toen ze hem zo zielig en hulpeloos zag staan, kreeg ze toch weer medelijden. Hij had 't Een kalender die je altijd kunt gebruiken. „Wat heb ik nu aan een kalender, het nieuwe jaar begint nog lang niet!" zul je zeggen. „Mis hoor!" Deze kalender hoef je niet weg te leggen tot 1 Januari. Je kunt hem direct gebruiken, als hij af is, want het_ is een „eeuwigdurende" kalen der. Als je naar het plaatje kijkt, zul je wel begrijpen wat ik bedoel. De kalen der bestaat uit losse blaadjes, die je elke dag verwisselt. De blaadjes wijzen dag, datum en maand aan. Het jaartal komt er niet op voor, maar dat is niet nodig; iemand die niet weet in welk jaar we le ven, moet al een grote sufferd of verstrooi de professor zijn. Eigenlijk hoef ik niet veel over het ma ken van de ombouw te zeggen. Als je de figuur goed bekijkt, zul je weten hoe je te werk moet gaan. Neem een goede hout soort, niet te dik, maar ook niet te dun. De maten zijn aangegeven, zoals je ziet. De maten die niet aangegeven zijn, zoals b.v. die van de „trapjes" kun je naar eigen smaak kiezen. De ombouw bestaat uit: grondplankje, 2 zijkanten, een achterkant en 3 plankjes van verschillende grootte om voor de kalenderblaadjes te zetten. Met een scherp potlood teken je eerst alle delen op het hout en zaagt ze dan netjes uit. Met een goede lijm plak je daarna de ver schillende delen op elkaar. De kleur van de kalender kun jé zelf kiezen. Een vuurrood of hardgroen ka- lendertje is erg leuk. Als je wilt kun je hem ook beitsen. De kalenderblaadjes maken we van het zelfde witte karton waarvan briefkaarten gemaakt worden. Het is wel heel makke lijk als je een doos goedkope kaarten koopt. Die kaarten knip je in de vereiste grootte. De grootte moet je afleiden uit de ruimte waarin de kaart komt te staan. De kaarten met de namen van de dagen van de week, worden het grootst, dan volgen de kaar ten met de data en tenslotte de kaarten met de namen van de maand erop. De namen kun je er met de schrijfma chine opzetten of op laten zetten, maar mooier is het om ze met mooie regelmati ge letters of in rondschrift met inkt te tekenen. Dit-werkje moet langzaam en net jes gebeuren. Op de figuur zie je ook dat we op een kaart twee namen van dagen of maanden of twee data zetten. Het enige wat je nu aan je kalender te doen hebt is elke dag de juiste dag. datum en maand vooraan te zetten. HET VISSENSPEL. Je moet met ongeveer 10 kinderen zijn en een kring maken. Een van de kinderen moet in 't midden van de kring op een stoel gaan zitten. Hij is de visser. Hij wordt geblindoekt. Nu gaan de andere kin deren -een liedje zinggen en om de visser heen huppelen. Dit is het liedje: Meneer visser., goedendag, het water is nat. Het weer is prachtig nu vang maar eens wat. Goudvis en gewone vis zwemmen in 't wa ter voor de middagdis! Als het liedje uit is. vliegt de kring met uitgespreide armen langs de visser heen, die, zonder od te staan, moet proberen een hand te pakken. Wie gepakt is. moet bij hem bliiven of aan de kant gaan staan, van tevoren is gezegd, wie goudvis en wie gewone vis is. Als er minstens vijf vis sen „gehengelt" zijn, wordt vastgesteld of hij meer goud- of meer gewone vissen ge vangen heeft. Als er meer goudvissen zijn. wordt het laatst gevangen kind visser, maar als er meer gewone vissen zijn, moet hij 't nog eens over doen. Probeer 't spel maar eens en veel plezier! Joop en Feetje weet je 't al Spelen schooltje, zeg! Joop zit op een stoel heel mal En is de leerling, pech! Maar Feetje is de juffrouw hoor! Ze vind het heel gewichtig. Ze heeft daarom een schortje voor En haar vlechtje dat is spichtig. Ze is heel streng en vraagt aan Joop: „Waar ligt de Rijn en gauw wat! Je hebt toch gisteren naar ik hoop Je les geleerd en weet dat!" Maar arme Joop die weet het niet Hij denkt: ik ken geen Rijn Leerling zijn geeft maar verdriet Ik wil de juffrouw zijn! „Wie wil er klokgelui horen?" vroeg Wim „Moeder, jij houdt toch zo van klokgelui?" „Ja jongen, maar er luiden op 't ogen blik geen klokken dus houdt me niet van m'n werk en laat me rustig naaien." Wim keek beledigd. „Als je wilt kan ik zorgen dat je klokgelui hoort!" zei hij draad tussen z'n tanden en sloeg met het mes zachtjes tegen de schaar. Tot hun grote verbazing hoorden moeder en Petri, die Wim's doen en laten nieuws gierig hadden gevolgd, klanken, die op klok gelui leken, in elk geval net zo hard wa ren. Hoe was dat mogelijk? Nu dit is mogelijk omdat het geluid zich namelijk niet alleen door de lucht voortplant, maar ook door vaste lichamen, in dit geval door de schaar, de draad, de tanden en de beenderen van het hoofd. Die weg wordt vlugger afgelegd dan de weg door de lucht. Om dezelfde reden horen we het tikken van een hor loge veel duidelijker als we het tegen ons voorhoofd of tussen de tanden houden. Gisteren was Thijsje voor het eerst met vader en moeder naar de schouwburg ge weest. Daar had hij „Willem Teil" gezien. Willem Teil was een Zwitser, die een appel van het hoofd van zijn zoontje schoot. Na tuurlijk zat Thijsje met spanning te kijken. Jeumie, wat een fijne vent was die Teil. 's-Nachts droomde hij van hem. De volgende dag was Thijsje's planne tje gemaakt. Hij zou voor Willem Teil spelen. Hoe? vraag je misschien. Wel, heel eenvoudig. In de tuin stond een vogelver- waarschijnlijk niet zo kwaad bedoeld. Kom, ze zou hem weer vergeven! Trouwens ze zag dat de grote jongen haar beschaamd en vol berouw aankeek. „Zo, daar sta je nu", zei ze, „Netjes ben je niet tegen me geweest maar voor deze keer zal ik 't je vergeven; ik zal je wel naar 't station brengen hoor, maar vergeet nooit wat ik je nu ga zeggen: Denk nooit dat je meer bent dan iemand anders, omdat je groter of mooier bent. Je ziet dat er eens een tijd kan komen dat je een zwakkere nodig hebt om je te helpen en dat je zonder die zwakkere niets kunt doen. We hebben elkaar allemaal nodig, denk daaraan! En nu zullen we gaan!" Weg suisde ze en de reuzenjongen volgde haar gewillig en dankbaar. Hij was voor z'n hele leven genezen en was nooit meer verwaand en opschepperig. „Nu, laat dan maar horen", zei z'n zusje Petri, die ook aan tafel zat te naaien. Wim liep naar de kast, haalde er een draad, een mes en een schaar uit en bond de schaar aan de draad. Toen nam hij de In Zuid-Amerika leeft een struisvogel, de rhea. Daar wordt met honden en paar den jacht op gemaakt. Als de rhea achter volgd wordt, spreidt hij één vleugel uit, die hij met behulp van de wind als zeil ge bruikt. Op deze manier rent hij zo vlug, d t de honden en paarden hem meestal niet bij kunnen houden. Het wereldrecord springen van kikvor sen bedraagt 13 voet en vijf duim.- Dat ii twee voet meer dan het record van den mens. schrikker, die moest het zoontje van Teil verbeelden. Pijl en boog had Thijsje pas op z'n verjaardag gekregen. Thijsje maakte zich klaar., de appel lag al op het hoofd van zijn zoon.sssst.daar vloog de pijl. in de appel., nee! Thijsje kon niet zo goed mikken als de echte Willem Teil. De pijl ging er langs en kwam terecht in een varken, dat juist voorbij rende! Ge lukkig was het niet erg, want het varken had een dik vel en voelde er niets van! slapen! Eerst moet je natuurlijk leren een tent op te zetten en af te breken. Als je 's-nachts op je strozak liggend, naar de maan kijkt, zou je wel willen dat je altijd in een tent kon slapen. Waarom gaan we kamperen! Omdat we naar buiten willen, omdat we in de vrije natuur willen zijn, omdat we plezier on der elkaar willen hebben en omdat we ónf mooie land willen leren kennen. Want over dag maak je natuurlijk de mooiste tochten. Moe word je niet, want onder het lopen zing je uit volle borst allerlei kamplied jes en dat maakt het lopen veel gemakke lijker. Leve het kamperen! Kamperen is het heerlijkste wat er be staat. De jongen die uit kamperen gaat staat 's-morgens vroeg op, wekt alle huis-' genoten, haalt zijn plunjezak en rugzak die de avond tevoren zijn gepakt en vult zijn veldfles met moeder's laatste bessen sap. Dan eet hij een paar dikke boterham men en weg is hij. Het is een hele gebeurtenis als een jon gen (of meisje) voor het eerst uit kampe ren gaat. Het koken is op zichzelf al iets leuks. Bovendien leer je eten zonder te klagen, want alles wat er uit de pan komt is niet altijd even goed klaargemaakt! Maar als we veel buiten zijn hebben we ook gro te honger. Wat is het niet heerlijk om in een tent te

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 1