Het Blauwe Kruissymbool
van Deernis voor Dieren
De Nederlandsche
bosschen
wordt zeventig jaar
Dc groote concurrent van
Sarassani nog dagelijks
in de piste
Een circuskoning
CARL KRONE, VAN ARMZALIG
KERMISREIZIGER TOT EIGE
NAAR VAN HET GROOTSTE
CIRCUS.
Dezer dagen werd de bezitter van het
grootste circus van Europa, Carl Krone, 70
jaar, welk feit te Munchen, waar Krone
zijn reusachtig vast circusgebouw bezit,
uit den aard der zaak eenigszins feestelijk
wordt gevierd.
Krone en Sarrasani, dat waren een tien
tal jaren geleden de beide geweldenaren
in Europa op circusgebied, Sarrasani, rust
reeds jarenlang na zijn leven vol strijd,
overwinningen en teleurstellingen; Carl
Krone staat nog krachtig aan hei hoofd
van zijn groot bedrijf, zegt het Vad. dat
aan meer dan 1000 menschen brood en
werk verschaft. Geheel Europa bereisde het
Circus Krone en het was in Frankrijk, Ita-
/ië, Spanje, de Scandinaafsche landen een
gaarne geziene gast. Ook Nederland be
zocht Krone tweemaal: Eenmaal vlak na
den wereldoorlog, toen hij als „Circus
Charles" Belgie en Nederland doorkruiste
met groot succes vanwege de enorme re
clame, de Kolossale afmetingen en zijn
groepen roofdieren, die door zijn vrouw
werden gepresenteerd. Het publiek had na
Barnum en Baily zoo "iets niet meer ge
zien en het was geen wonder dat avond
aan avond voor een uitverkocht huis werd
gespeeld. Dan komt hij nog eens terug in
1929 met 320 wagens, meer dan 1000 dieren
en meer dan 1000 menschen en bouwt op te
Nijmegen: 3 dagen uitverkocht. Dan Arn
hem aan de'overzijde van den Rijn, daar er
anders geen terrein te vinden was Eiken
avond uitverkocht. Dun brengen de spoor
wegen het circus, dat per trein vervoerd
wordt (in tegenstelling met Sarrasani, die
met eigen tractie over den weg trok) voor
ongeveer 7200 naar Almelo, waar Krone
de tournée plotseling afbreekt en 'naar Gró-
nau over de grens springt, waar hij zon
der voorbereiding begint te spelen en toch
nog goede zaken maakt. Een conflict met
de 300 Tsjechen, de circustentenbouwers en
muzikanten, was hiervan de oorzaak.
Twee circusvorsten contrasten.
Krone en Sarrasani sr.: twee contrasten.
Laatstgenoemde de man van het uiterlijk
vertoon in elk opzicht; de fantast, het
groote kind; de eerste wars van elk over
bodig vertoon, koel, zakelijk nuchter en
met beide beenen op den beganen grond.
Sarrasani die van zijn personeel een over
dreven beleefdheid eischte tegenover zich
zelf: Krone, dien het verveelde, dat hem den
geheelen dag .het personeel groette en die
op het zwarte bord in de ruitergang een
mededeeling liet aanplakken, waarin hij
het aan zijn personeel en artisten verbood,
hem goeden dag te zeggen, „daar hij dan
telkens zijn .hoed moest afnemen, wat
energie kostte en zijn hoed sneller deed
slijten". Sarrasani, die nooit in een van zijn
wagens kwam behalve dan in zijn eigen
kantoorwagens; Krone, die eenmaal per
dag een rondgang door alle wagens en
bureaux deed, bij welke gelegenheid zijn
menschen hem konden vragen wat ze wil
den. Een van zijn eigenaardigheden was
ook, dat hij nooit stilstond, ais hij een
rondgang deed, zoodat de menschen, die
hem spreken wilden, maar met hem mee
moesten loopen.
Van concurrenten tot vrienden.
Het is te begrijpen, dat Krone en Sarra
sani in het toppunt van beider macht ge
weldige concurrenten waren en dat ze el
kaar in de reclame met alle middelen be
streden, dikwijls ten koste van den goeden
gang van zaken. Toen de tijden slechter
werden zag men de nutteloosheid in. De
heeren zochten een onderhoud met elkaar
en uit was het met de tegenwerking.
Krone's leven is een leven vol moeilijk
heden geweest. Carl Krone is de zoon van
een kleinejn kermisreiziger die in 1870 een
paar wolven en een beer kocht en begon
met oen kleine menagerie. Door een onge
luk ging het slecht met deze menagerie.
Daar zijn vader niet hebben wilde, dat al
zijn zoons in het moeilijke kermisvak gin
gen, had hij Carl op een gymnasium ge
daan om dokter of advocaat te kunnen
worden. De jongen was een goed leerling
op school maar voelde niet voor de studie.
Hij wist zijn vader te overreden, hem toch
maar in de zaak te nemen, waar hij op
allerlei wijze behulpzaam was. Maar de
zaak ging niet vooruit. Carl zag de oorzaak
en wist eindelijk zijn vader ervan te over
tuigen, dat er toch roofdierendressuur ver
toond moest worden. Het gebeurde. Carl
werd dompteur en had succes.. Toen zijn
vader stierf volgde hij hem op in de zaak.
Hij behaalde door zijn reclame en zijn goe
de vertooning veel successen. Onder meer
was hij de eerste, die in zijn menagerie
een leeuw vertoonde, die te paard reed. In
1902 trad hij in het huwelijk met een
dochter van den beroemden honden- en
apenspelbezitter Benoit Ahlers, die een we
reldvermaardheid op zijn gebied bezat.
De jonge vrouw Ida bleek een beste za
kenvrouw te zijn en bezat gixxite talenten
voor het dresseeren van roofdieren. Na eeni
gen tijd nam ze van haar man de dressuur
der leeuwen over en werkte met 15
prachtige mannelijke leeuwen in de mena
gerie. Steeds meer geld werd er verdiend
en steeds meer werd er gespaard. Krone
was echter geïmponeerd door het circus
vanBamum en Baily, dat in Europa ge
reisd had, en zag in Hagenbeek, die ook
met een reizend menageriecircus ging rond
trekken, een gevaarlijken concurrent, met
het gevolg dat hij in 1908 een circus liet
houwen, dat spoedig een van de belang
rijkste van Europa zou worden, doordat
Krone en zijn vrouw vóór alles zakenmen-
schen waren.
„Krone" werd het grootste circus van
Europa en is dat eigenlijk ook altijd geble
ven. In zijn stallen stonden 250 paarden,
twintig zebra's, dertig buffels, bisons, 24 ka
melen, lama's, ezels, schapen van zeer zeld
zame rassen giraffen, nijlpaarden kortom
een verzameling dieren zooals Sarrasani of
Barnum en Bailey zelfs niet hebben beze
ten. Op het podium in den olifantenstal
stonden 27 prachtige reuzen van olifanten,
waarmede Charles Krone zelf optrad en
zelfs nu' nog optreedt. Krone met zijn oli-
fantennununer is thans nog in iedere stad
een attractie. Het zou ons te ver voeren nog
op te sommen wat al zijn circus herbergt.
De zeventig-jarige, die nog krachtig en ge
zond is en die een grooten steun heeft aan
zijn "vrouw, de vroegere beroemde „Miss
Charles met haar'vijftig leeuwen," denkt er
nog niet aan stil te gaan zitten alhoewel
hij zijn zaak zou kunnen overlaten aan zijn
dochter, een bevallige schoolrijdster, die in-
tusschen getrouwd is met een all-round-
vakman. Neen, Krone verloochent het echte
circusbloed niet.
Voer eikels maar..
met verstand
Overzicht van de voedingswaar
de van eikels, kastanjes en beu-
kenoten.
Hoewel we in Noordholland geen -groote
oppervlakten bosch bezitten; menen wij er
toch goed aan te doen schrijft ons het N.H.
Veevoederbureau, het een en ander van
deze voedermiddelen mede te deelen.
.Grootendeels" zulen wij dit ontleenen aan
het boek Voederkennis van Dr. H. M. Kroon
(1917).
De gehalten zijn volgens dit boek als
voigi:
dr. stof vert. werk. zetmeel-
eiwit waarde
eikels versch ongeschild 50 2.2 40.4
Idem droog 85 3.8 69.
eikels versch geschild 65 3.2 56.5
Idem gedroogd 85 4.2 75.
Kastanjes ongeschild versch 50.8 1.5 34.1
Beukenoten (geschild) 88.9 10.1 86.5
Eikels. Deze zijn het meest geschikt voor
varkens. Die ondervinden niet de nadeelige
werking van het looizuur, dat daarin voor
komt. Bij varkens moet men ook met klei
ne hoeveelheden beginnen. Geleidelijk kan
men dan zonder bezwaar dit kwantum tot
1 Kg. per dag per varken verhoogen. De
versche groene eikels kunnen alleen door
varkens verdragen worden. Het droog be
waren en zoo nu en dan omscheppen van
versche eikels om schimmelen te voorkomen
is noodig (zijn moeilijk te bewaren). Wil
men ze ook aan andere dieren, óf een lan
gen tijd voeren, dan is het noodig dat men
de eikels brandt of in bakkersovens droogt.
Door deze bewerking weert men schimmels
en zijn de eikels beter verteerbaar.
Schimmelige eikels zijn als vee
voer gevaarlijk. Wel kunnen deze
nog gevoerd worden mits men ze
kookt of. stoomt. Wil men groote
hoeveelheden eikels aan varkens
voeren, dan is het gewenscht ze ie
drogen, daarna te schillen en ver
volgens met water te ontloogen om
de bitere smaak w<;g te neróen. Zeer
geschikt kan men eikels ook inkui
len tot ze ontkiemen, waarna ze op
een zolder of in een oven gedroogd
kunnen worden. Ze blijven dan uit
stekend, en kunnen in het voorjaar
grof gemalen worden (voor varkens
niet noodig*
Het schillen van eikels is een moeilijk en
tijdroovend werk, de eikels moeten sterk
gedroogd en dan gedorschen worden. Van
de schil ontdane eikels kan men zonder na
deel in tamelijke hoeveelheden, zelfs aan
rundvee geven. Aan volwassen mestkocien
geeft men ook wel ongeschilde eikels, het- is
echter ongewenscht meer dan 2 a 3 K.g. per
1000 K.g. levend gewicht te voeren. Wil
men ze echter in eenigszins groote hoeveel
heden voeren, dan maalt men ze grof en
zet ze een paar dagen in water, dat men
eenige keeren ververscht. Men krijgt dan
tevens voer dat behalve voor rundvee ook
voor schapen en geiten geschikt is. Scha
pen en geiten kunnen heel goed 250 gram
per dag per dier verdragen. Met hooi en
stroo en deze hoeveelheid eikels, zullen ze
goed gezond blijven, en gemakkelijk de
winter doorkomen. Zelfs voor het vetmesten
is deze hoeveelheid eikels niet ongeschikt.
Als men paardeif er langzaam aan wendt,
kan men zelfs niet ontbitterde eikels tot 2K>
K.G. voeren, mits men voor open lijf zorgt
(naast bieten).
Kastanjes. Schimmelige, muffe, alsmede
bevroren kastanjes moet men voorzichtig
heidshalve koken. Het leerboek van ir. I.eig
nes Bakhoven "deelt zonder meer mede dat
ze gekookt moeten worden.
Paarden kan men tot 3 K.g. per dag per
dier voeren. Hoeveelheden geleidelijk ver
hoogen. Dikwijls willen paarden ze niet op
nemen.
Runderen willen wel kastanjes eten. Vol
wassen melkvee kan men tot 5 K.g., volwas
sen mestvee tot 10 K.g. per dag per dier ge
ven, zonder dat nadeelige gevolgen optre
den.
Zelfs beweert men, dat bij mestvee 't vleesch
kernachtig en smakelijk wordt. Natuurlijk
geeft men de kastanjes gebroken.
Schapen, vooral weideschapen kan men
tot 1 K.g. kastanjes per dag per dier voe
ren. Ook aan geiten dient men ze met suc
ces toe.
Varkens zoeken wanneer ze losloopen de
kastanjes niet graag op, in de hokken wil
len ze de kastanjes wel eten.
Het best geeft men ze wanneer men ze
eerst in de lucht óf in een oven laat dro
gen. Voor 't voeren worden zo gestampt, op
dat de bittere basten bersten. Dan wordt de
gestampte massa een paar dagen in water
gezet, waarin de basten bovendrijven en het
meel op den bodem zakt. Men ververscht
het water eenige keeren. Ook kuilt men
kastanjes wel in, en tracht men ze door uit
loogen te ontbitteren, wat noodig is als men
groote hoeveelheden wil voeren.
Beukenoten. Paarden en ezels mag
men nooit beukenoten geven we
gens de in de vruchten voorkomende
fagine, die giftige eigenschappen
bezit.
Runderen en schapen voert mep
ook zelden beukenoten, toch schij
nen die voor genoemde stof onge
voelig te zijn.
Varkens kan men beukenoten, mits
men ze er langzaam aan wendt, in
flinke hoeveelheden geven, in de
hokken liefst geplet of geschild.
Weinig beukenoten geeft fijn spek, teveel
van dit voedsel echter spek, cjat na het
rooken te week wordt. Evenals bij het voe
ren van eikels en kastanjes hebben de die
ren bij het nuttigen van beukenoten een
verhoogd dorstgevoel.
Sleden-ideologie
HAAGSCHE DEFTIGHEID EN
NAARDENSCHE KRIJGSHAFTIGHEID
De Sprokkelaar van het Vad. schrijft:
Elke stad beeft zoo haar eigenaardigheden
Het gaat hier al net mee als met de men
schen. Het zou misschien (iemand moet
met takken van wetenschap altijd voorzich
tig zijn) de moeite loonen daar een speciale
studie van te maken. Of de Sprokkelaai
zich op dit gebied zai bewegen, heeft hij nog
niet met zekerheid uitgemaakt. In iedei
geval zullen, met helgrootste belangstelling
nadere gegevens hieromtrent in ontvangst
genomen worden. Zoo helpt de een den
ander. U zendt mij uw gegevens en ik
verwerkt ze tot een geheel. De verant
woordelijkheid blijft natuurlijk voor den in
zender. Niet onmogelijk, dat er het een en
ander iets' voor den dag komt. Hoe het zij,
het onderwerp zelf lijkt mij belangrijk ge
noeg. De naam moet hier natuurlijk den
daarslag geven. Men zou bijvoorbeeld kun
nen spreken van „stedenideologie Het
komt hierop neer, dat het toch maar een
feit is, dat verscheidene steden in een
zekeren roep staan. Dat is toch niet voor
niets. Zoo heeft onze stad (den Haag.
Red.) (om dicht bij huis te blijven) den
naam van bizonder „deftig." Ik wil niet
eens over de hatelijkheid van de „houten
hammen" spreken. Ik verzeker een ieder
met klem dat ik op dezen dag nergens een
houten ham gezien heb.
Ik herhaal het, dit is dus laster. Maar nu
dat andere geval, die deftigheid. Dat hangt
maar niet zoo in de lucht. De Hagenaars
zijn inderdaad deftig. Natuurlijk niet ieder
een, maar wel zoo het toonaangevende ge
deelte in straten en cafés. Ik bedoel maar
dit: een jas, die iemand wel aan kan trek
ken, als hij naar Amsterdam of Rotterdam
gaat, kan hij onmogelijk dragen, als hij
door Den Haag loopt. Waarom niet'? Een
voudig omdat je er regelrecht op aangeke
ken wordt. Met schoenen is het nog veel er
ger. Kort en goed. Men moet er gewoonweg
een dubbel stel garderobe op nahouden. Of,
zooals ik het uit zuinigheid zelf doe, de
klceren, die voor Den Haag niet meer te
gebruiken zijn, in andere steden afdragen.
Dat is alles geen fantasie.
Die „deftigheid" hoort wel degelijk thuis
onder de ideologie van Dén Haag. Zoo zöu
men ook Roterdam 'n beurt kunnen geven
en Kampen. Wat Kampen betreft, hier heb
ik zelf een levendige herinnering aan. Ik
heb vroeger aan die zoogenaamde domheid
van die stad nooit geloofd. Waarom altijd
dadelijk het ergste te veronderstellen? Bij
voorbeeld dat verhaal, dat ze daar de trap
pen schrobben van onder naar boven, in
plaats van omgekeerd. Nogeens. Ik geloof
al die dingen maar niet op het eerste ge
hoor. Toch ben ik wel ernstig aan het twij
felen geslagen, toen ^k op zekeren dag in
de couranten las, dat de Kampenaren ver
geten hadden in het nieuw gebouwde post
kantoor een brievenbus aan te brengen en
het groote onkosten mee zoo brengen, dit
verzuim te herstellen. Ik zou zoo door kun
nen gaan. Ik zou op 't plaatsje Oss kunnen
wijzen, bekend om zijn misdaden.
Dit heeft, mij dunkt, zoo'n vlucht geno
men, dat, men zich niet te verwonderen
heeft wanheer iemand, die uit Oss komt
hier niet eens voor uit durft te komen, uit
angst op staanden voet gearresteerd te wor
den. Zoo ziet men, dat er wel het een en
ander te zeggen, valt voor deze nieuwe we
tenschap der stedenideologie. De voorbeel
den zijn maar voor het grijpen. Welnu, al
deze gevallen worden, naar mij dunkt, glans
rijk overtroffen door de stad Naarden. Zoo
ver ieder weet, is dit een zeer martiaal
plaatsje. Het feit, dat wij hier met een bo-
langrijken vestinggordel te doen hebben,
waar Naarden een kernpunt van vormt,
heeft een bepaalden stempel op dit plaatsje
gedrukt. Dit is niet te ontkennen, op zich
zelf ook niet te verwonderen. Verwonderlijk
zijn evenwel de afmetingen, die een en an
der heeft aangenomen. Bijvoorbeeld de
wijze, waarop de kinderen daar „oorlogje"
spelen. Dit is op zijn zachtst genomen af
doende. Zoo werken zij daar met seinpatro-
nen, busjes trotyl (wat is dat?) en traan
gasprojectielen.
Als buitenstaander vraag je je af, hoe het
mogelijk is, dat dit alles daar maar voor
het oprapen ligt. Hoe het zij, het ligt daar en
wordt gebruikt ook door de jeugd. En nog
wel zeer geanimeerd. Zóó zelfs, dat er land
mijnen werden aangelegd, die groote gaten
in de wallen sloegen en als resultaat van
een geslaagden uitval met traangas ver
schillende knapen bewusteloos konden wor
den opgeraapt.
Ik herhaal het: dit geval van „martiali-
teit" slaat alles wat ik al sprokkelend ben
tegengekomen op het gebied van stedenideo
logie Het is voor mij een bewijs, dat uit
de jeugd van Naarden flinke soldaten zul
len'groeien. Zij zijn nu ten minste al tegen
het een en ander gehard.
In het Novembernr. van het Landbouw-
kundig Tijdschrift wijdt Dr. J. R. Beversluis
een artikel aan het Nederlandsche bosch-
bezit. Na medegedeeld te hebben, dat in ons
land, hakhout en grienden medegerekend,
een boschoppervlakte aanwezig is van ruim
256.000 ha., waarvan rond 200.000 ha., dus
vier vijfde deel, in particulier bezit is,
schrijft de heer Beversluis:
„De 27000 ha. van den staat wor
den door academisch gevormde des
kundigen beheerd. De 26000 ha., in
het bezit van gemeenten en van ver-
eenigingen of stichtingen van alge
meen nut, staan deels eveneens on
der deskundig beheer, deels worden
zij onder gebruikmaking van des
kundig advies beheerd.
Het particuliere boschbezit, vier
vijfde dus van onze totale boschop
pervlakte, is echter voor het groot
ste gedeelte volkomen verstoken van
eenig werkelijk deskundig beheer.
Dit is een wantoestand, waaraan
getracht moet worden een einde te
maken. Het beteekent, dat 80 pCt.
van het Nederlandsche bosch slechts
een fractie van de productiviteit be
zit, welke het bij deskundig beheer
zou kunnen hebben. Zeker onder de
heerschende en komende omstandig
heden, is dit een feit, waarmede niet
langer genoegen genomen kan wor
den."
De heer Beversluis bepleit, teneinde de
gewenschte ^verbeteringen te bereiken, de
samenvoeging van de particuliere bosschen
in ons land in bedrijf sschappen onder des
kundig en centraal beheer. Als maximum
oppervlakte van zulk een bedrijfsschap
wordt 5000 ha. aangenomen. Volgens den
schrijver van het artikel zullen van zijn
plan verwacht mogen worden: veel voorde
liger resultaten van de kaveling en den
verkoop van het hout, vollediger, beter en
goedkooper toezicht door boschwachters of
boschbazen, goedkoo'pere uitvoering van
werkzaamheden, belangrijker baten voor de
gemeenschap door verhoogde opbrengst en
productie van bedrijfsbosschcn en vergroo
ting boschoppervlakte, betere naleving van
de bepalingen van bóschwet en natuur*
schoonwet,bevordering werkverruiming,
enz.
DIERENLIEFDE EEN NATIONALE
DEUGD.
Toen de hondekar nog reed
(Van onzen Amsterdamschen
correspondent).
Bestaat er in dezen tijd nog lief
de voor het dier? Nu menschen door
menschenhand vallen, nu hel men-
schelijk vernuft dagelijks dient tot
dood en verderf? Men zou zoo den
ken, dat de eerste impuls bij de
vraag: „Komt het beest er nog op
aan", moet zijn: daar hebben wij
nü toch gem hoofd, geen hart
voor... „En tóch' hoe heel anders
ziet de practijk er uit! Door een ge
sprek met een dierenarts, die op het
gebied van dierenbescherming tien
tallen jaren werkzaam is, kwamen
wij te weten, dat de Nederlander
juist in dit droeve jaar èxtra zorg
besteedde aan zijn katten en hon
den
Hoe zoo iets te verklaren? Ongetwijfeld
speelt hier de psychologische factor een be
langrijke rol. „Reactie op de tijden", ver
klaart dr. P. C. Eichholtz. „De mensch
hecht zich thans meer, dan anders aan het
huisdier, want hij ontvangt daarvan on
baatzuchtige liefde terug. Ik kan u dit met
cijfers bewijzen. Het- aantal polyklinische
aanbiedingen bij den Veeartsenijkundigen
Dienst te Utrecht, dat in de Pinksterdagen
met 25% gedaald was, steeg daarna regel
matig. En dat, terwijl het transport zoo
veel moeilijkheden oplevert".
De Jordaner geboren dieren
vriend.
We komen nu op de eigenlijke aanleiding
tot ons interview: de polikliniek voor hon
den en katten van oh- en minvermogenden,
welke deze maand is geopend. Zij
werd gesticht door den Bond voor Daad
werkelijke Dierenbescherming te Amster
dam; controleerend arts is dr. Eichholtz.
De nieuwste vindingen op medisch gebied
o.a. voor het pijnloos dooden, zullen in de
kliniek worden toegepast Midden in de
Jordaan staat het vriendelijke gebouw, op
de Rozengracht Natuurlijk telt de hoofd
stad méér dergelijke inrichtingen,' maar
deze is de eerste in „het hart van Amster
dam". De Jordaner is namelijk van huis
uit een dierenvriend De moeilijkheid zit
'm echter, ook hier in „de cente"Al
houdt Rooie Neel nog zooveel van d'r poes
je, al is Schele Jaap dol op z'n hond, als
je geen geld hebt om bij ziekte van 't troe
telkind naar den dokter te gaan. dan moet
het lieve dier lijden, vaak sterven...
Het Blauwe Kruis.
Kent men het aloude symbool voor die-
renhulp. het Blauwe Kruis, overeenkom
stig het barmhartigheidstèeken voor den
mensch: het Roode Kruis? Op organisato
risch gebied valt er wat betreft medischen
bijstand aan het lijdende huisdier, nog wel
het een en ander te doen!
Juist omdat onder de eenvoudi-
gen zoovele dierenvrienden schui
len, levert de doktershulp een ern
stig financieel probleem op. Het zie
kenfondswezen dat ten bate Van
menschen zoo'n hooge vlucht heeft
genomen, verkeert t.a v. de dieren
nog maar in het stadium der lief
dadigheid.
Wil men een levenskrachtig fonds stich
ten ons lartd telt er slechts enkele, w'.o.
bet Rlauwe Kruis te Amsterdarri dan
dient men met de belangen van vier par
tijen rekening te houden: 1. het dier; 2. de
eigenaar; 3. de dierenarts, 4. de vereeni-
ging. Het voldoende behartigen van al de
ze zoozeer in elkaar grijpende belangen
eischt geldelijke offers. Met een bijdrage
van 30 of 40 ct. per maand komt men er
niet, aldus onze zegsman, tenzij in het na
deel van één der vier groepen (arts of dier).
Een hoogere heffing stuit vooralsnog af op
de mentaliteit van den eigenaar: hij wil
geen „voorzorg" betalen. Als oplossing ziet
dr. Eichholtz dan ook de polikliniek voor
den min- en onvermogende, waar deze da
gelijks terecht kan. zoodat het zieke beest
niet eenige dagen behoeft te wachten en
noodeloos te lijden. De onvermogenden ont
vangen gratis hulp.
Diergeneeskundig hospitaal?
Het ideaal van den bond voor
Daadwerkelijke .Dierenbescherming
is, in de hoofdstad een diergenees
kundig hospitaal voor de geheele
provincie Noord-Holland te stichten.
Een aanzienlijk bedrag werd reeds
voor dit doel door de Diergenees
kundige Stichting bijeengebracht,
terwijl de Bond onlangs een legaat
van 25 mille voor zijn mooie doel
einden ontving.
Het hospitaal kan dus niet geheel en al
een „luchtkasteel" genoemd worden, of
schoon dr. Eichholtz meent nog wel een
flink tijdje geduld te moeten uitoefenen.
Hoewel de menschen dus al het moge
lijke doen om ook in dezen tijd het dieren
leed zooveel mogelijk te verzachten, ont
wikkelden zich toch omstandigheden, waar
tegenover wij vrijwel machteloos staan. Zoo
bijvoorbeeld de noodzaak om, uit een oog
punt van luchtbescherming, zijn beesten te
laten afmaken. Er waren er, in oorlogstijd
en later, die, zij het met bloedend hart, hun
Hector of Mimi lieten dooderi, om een wree-
der einde te voorkomen. Toch kan geluk
kig van een massa-slachting niet gespro
ken worden.
„Chow-Chow is ondoorgronde
lijk.
Een tweede handicap vormt de voedsel
voorziening. De groote honden komen wer
kelijk in 't gedrang, waardoor een ware
vraag naar kleine is ontstaan.
Niemand ziet zijn trouwen viervoe
ter graag verhongeren,, dus dan
liever een Fox gekocht of... een
„Chow-Chow". 't Chineesche mode-
hondje! „Chow" heet de eenige
hond, die door de Chineezen wordt
opgegeten, maar de Hollander
neemt hem wel zoo graag tot huis
vriend en noemt hem „Chow-Chow".
onzehexneiht°te L8 °"d°orKr°ndelijk, vertelt
anderen hond „n a hem niet' zooals «n
anoeren nond, uit de oogen lezen wat hiï
in den zin heeft. Even ondoorgrondeufk als
de Chineesche mensch. De neiging tot het
k a'tteiik oonen 6Vï °ok Siameesche
katten koopen Oostersche dieren oefenen
mis uit?"*." aan,1'ekkingskracht op
„Juffrouw, pas op de honde
kar!"
Tot nog toe hebben we *t gehad over het
beest dat 'n tehuis bezit, 't zij dat in den
Jordaan dan wel in een villabuurt staat.,
of nu ruwe of welverzorgde handen het
liefkoozen Daarnaast leidt de zwerver
een eigen leven, doch ook voor hem zijn
de tijden minder hard dan vroeger...
Vroeger, toen de beruchte honde
kar door de straten reed, waarin
elk door 't nachtelijk donker slui
pend zwervertje werd gedeponeerd,
honden en katten alle in één bak..
Een hand strekt zich uit naar het
verwaarloosde schepselgejank
klinkt klagelijk op... het deksel
slaat hard dicht... vóórt ratelt de
kar met haar levendigen, doch treu-
rigen inhoud, over de verlaten
keien
Gelukkig ontstond in dezen toestand een
grondige verbetering. Niet alleen, dat over
al dierenbeschermers wonen, die zich, nog
vóór een officieele vereeniging of asyl zich
er mee bemoeit, het lot van den zwerver
aantrekken, doch de wijze van ophalen ge
schiedt sinds ongeveer tien jaar volgens
hygiënische inzichten. Speciaal voor het
doel ingerichte auto's halen de dakloozen
op. Men gaat niet meer op de bonnefooi,
maar wacht het politie-„alarm" over de
ballingen af.
Katten storen zich niet aan uit
gaansverbod....
De auto's zijn thans vervangen door en
kele driewielers. Een grooten, vrijheids-
lievenden hond in een bak te stoppen, mag
echter een kunststuk heetén. Het bestuur
van het Dierenasyl aan den Polderweg
waarmee we ons in verbinding stelden,
klaagt dan ook steen en been over het
benzine-gebrek Gelukkig ontving het asyl
een speciale vergunning om na 12 uur
's nachts te „snorren". In gezelschap van
een politieagent en gewapend met lan
taarns trekt de brigade er eiken nacht van
twee tot vijf op uit. Want katten en honden
storen zich nu eenmaal niet aan het uit
gaansverbod
Het huisdier bezit nog steeds een groote
plaats in het hart van den Nederlander.
Het kind en het oude vrouwtje, de soldaat
en de zeeman, het kantoornufje en de hm®"
moeder, de geleerde en de arbeider, zij al
len'schenken het kleine, weerlooze schep
sel hun zorgende teederheid. Niet tever
geefs, zooals vaak bij de menschen... m°*
ge deze nationale deugd ons volk blijven
sieren I