Het Blauwe Kruissymbool van Deernis voor Dieren De Nederlandsche bosschen wordt zeventig jaar Dc groote concurrent van Sarassani nog dagelijks in de piste Een circuskoning CARL KRONE, VAN ARMZALIG KERMISREIZIGER TOT EIGE NAAR VAN HET GROOTSTE CIRCUS. Dezer dagen werd de bezitter van het grootste circus van Europa, Carl Krone, 70 jaar, welk feit te Munchen, waar Krone zijn reusachtig vast circusgebouw bezit, uit den aard der zaak eenigszins feestelijk wordt gevierd. Krone en Sarrasani, dat waren een tien tal jaren geleden de beide geweldenaren in Europa op circusgebied, Sarrasani, rust reeds jarenlang na zijn leven vol strijd, overwinningen en teleurstellingen; Carl Krone staat nog krachtig aan hei hoofd van zijn groot bedrijf, zegt het Vad. dat aan meer dan 1000 menschen brood en werk verschaft. Geheel Europa bereisde het Circus Krone en het was in Frankrijk, Ita- /ië, Spanje, de Scandinaafsche landen een gaarne geziene gast. Ook Nederland be zocht Krone tweemaal: Eenmaal vlak na den wereldoorlog, toen hij als „Circus Charles" Belgie en Nederland doorkruiste met groot succes vanwege de enorme re clame, de Kolossale afmetingen en zijn groepen roofdieren, die door zijn vrouw werden gepresenteerd. Het publiek had na Barnum en Baily zoo "iets niet meer ge zien en het was geen wonder dat avond aan avond voor een uitverkocht huis werd gespeeld. Dan komt hij nog eens terug in 1929 met 320 wagens, meer dan 1000 dieren en meer dan 1000 menschen en bouwt op te Nijmegen: 3 dagen uitverkocht. Dan Arn hem aan de'overzijde van den Rijn, daar er anders geen terrein te vinden was Eiken avond uitverkocht. Dun brengen de spoor wegen het circus, dat per trein vervoerd wordt (in tegenstelling met Sarrasani, die met eigen tractie over den weg trok) voor ongeveer 7200 naar Almelo, waar Krone de tournée plotseling afbreekt en 'naar Gró- nau over de grens springt, waar hij zon der voorbereiding begint te spelen en toch nog goede zaken maakt. Een conflict met de 300 Tsjechen, de circustentenbouwers en muzikanten, was hiervan de oorzaak. Twee circusvorsten contrasten. Krone en Sarrasani sr.: twee contrasten. Laatstgenoemde de man van het uiterlijk vertoon in elk opzicht; de fantast, het groote kind; de eerste wars van elk over bodig vertoon, koel, zakelijk nuchter en met beide beenen op den beganen grond. Sarrasani die van zijn personeel een over dreven beleefdheid eischte tegenover zich zelf: Krone, dien het verveelde, dat hem den geheelen dag .het personeel groette en die op het zwarte bord in de ruitergang een mededeeling liet aanplakken, waarin hij het aan zijn personeel en artisten verbood, hem goeden dag te zeggen, „daar hij dan telkens zijn .hoed moest afnemen, wat energie kostte en zijn hoed sneller deed slijten". Sarrasani, die nooit in een van zijn wagens kwam behalve dan in zijn eigen kantoorwagens; Krone, die eenmaal per dag een rondgang door alle wagens en bureaux deed, bij welke gelegenheid zijn menschen hem konden vragen wat ze wil den. Een van zijn eigenaardigheden was ook, dat hij nooit stilstond, ais hij een rondgang deed, zoodat de menschen, die hem spreken wilden, maar met hem mee moesten loopen. Van concurrenten tot vrienden. Het is te begrijpen, dat Krone en Sarra sani in het toppunt van beider macht ge weldige concurrenten waren en dat ze el kaar in de reclame met alle middelen be streden, dikwijls ten koste van den goeden gang van zaken. Toen de tijden slechter werden zag men de nutteloosheid in. De heeren zochten een onderhoud met elkaar en uit was het met de tegenwerking. Krone's leven is een leven vol moeilijk heden geweest. Carl Krone is de zoon van een kleinejn kermisreiziger die in 1870 een paar wolven en een beer kocht en begon met oen kleine menagerie. Door een onge luk ging het slecht met deze menagerie. Daar zijn vader niet hebben wilde, dat al zijn zoons in het moeilijke kermisvak gin gen, had hij Carl op een gymnasium ge daan om dokter of advocaat te kunnen worden. De jongen was een goed leerling op school maar voelde niet voor de studie. Hij wist zijn vader te overreden, hem toch maar in de zaak te nemen, waar hij op allerlei wijze behulpzaam was. Maar de zaak ging niet vooruit. Carl zag de oorzaak en wist eindelijk zijn vader ervan te over tuigen, dat er toch roofdierendressuur ver toond moest worden. Het gebeurde. Carl werd dompteur en had succes.. Toen zijn vader stierf volgde hij hem op in de zaak. Hij behaalde door zijn reclame en zijn goe de vertooning veel successen. Onder meer was hij de eerste, die in zijn menagerie een leeuw vertoonde, die te paard reed. In 1902 trad hij in het huwelijk met een dochter van den beroemden honden- en apenspelbezitter Benoit Ahlers, die een we reldvermaardheid op zijn gebied bezat. De jonge vrouw Ida bleek een beste za kenvrouw te zijn en bezat gixxite talenten voor het dresseeren van roofdieren. Na eeni gen tijd nam ze van haar man de dressuur der leeuwen over en werkte met 15 prachtige mannelijke leeuwen in de mena gerie. Steeds meer geld werd er verdiend en steeds meer werd er gespaard. Krone was echter geïmponeerd door het circus vanBamum en Baily, dat in Europa ge reisd had, en zag in Hagenbeek, die ook met een reizend menageriecircus ging rond trekken, een gevaarlijken concurrent, met het gevolg dat hij in 1908 een circus liet houwen, dat spoedig een van de belang rijkste van Europa zou worden, doordat Krone en zijn vrouw vóór alles zakenmen- schen waren. „Krone" werd het grootste circus van Europa en is dat eigenlijk ook altijd geble ven. In zijn stallen stonden 250 paarden, twintig zebra's, dertig buffels, bisons, 24 ka melen, lama's, ezels, schapen van zeer zeld zame rassen giraffen, nijlpaarden kortom een verzameling dieren zooals Sarrasani of Barnum en Bailey zelfs niet hebben beze ten. Op het podium in den olifantenstal stonden 27 prachtige reuzen van olifanten, waarmede Charles Krone zelf optrad en zelfs nu' nog optreedt. Krone met zijn oli- fantennununer is thans nog in iedere stad een attractie. Het zou ons te ver voeren nog op te sommen wat al zijn circus herbergt. De zeventig-jarige, die nog krachtig en ge zond is en die een grooten steun heeft aan zijn "vrouw, de vroegere beroemde „Miss Charles met haar'vijftig leeuwen," denkt er nog niet aan stil te gaan zitten alhoewel hij zijn zaak zou kunnen overlaten aan zijn dochter, een bevallige schoolrijdster, die in- tusschen getrouwd is met een all-round- vakman. Neen, Krone verloochent het echte circusbloed niet. Voer eikels maar.. met verstand Overzicht van de voedingswaar de van eikels, kastanjes en beu- kenoten. Hoewel we in Noordholland geen -groote oppervlakten bosch bezitten; menen wij er toch goed aan te doen schrijft ons het N.H. Veevoederbureau, het een en ander van deze voedermiddelen mede te deelen. .Grootendeels" zulen wij dit ontleenen aan het boek Voederkennis van Dr. H. M. Kroon (1917). De gehalten zijn volgens dit boek als voigi: dr. stof vert. werk. zetmeel- eiwit waarde eikels versch ongeschild 50 2.2 40.4 Idem droog 85 3.8 69. eikels versch geschild 65 3.2 56.5 Idem gedroogd 85 4.2 75. Kastanjes ongeschild versch 50.8 1.5 34.1 Beukenoten (geschild) 88.9 10.1 86.5 Eikels. Deze zijn het meest geschikt voor varkens. Die ondervinden niet de nadeelige werking van het looizuur, dat daarin voor komt. Bij varkens moet men ook met klei ne hoeveelheden beginnen. Geleidelijk kan men dan zonder bezwaar dit kwantum tot 1 Kg. per dag per varken verhoogen. De versche groene eikels kunnen alleen door varkens verdragen worden. Het droog be waren en zoo nu en dan omscheppen van versche eikels om schimmelen te voorkomen is noodig (zijn moeilijk te bewaren). Wil men ze ook aan andere dieren, óf een lan gen tijd voeren, dan is het noodig dat men de eikels brandt of in bakkersovens droogt. Door deze bewerking weert men schimmels en zijn de eikels beter verteerbaar. Schimmelige eikels zijn als vee voer gevaarlijk. Wel kunnen deze nog gevoerd worden mits men ze kookt of. stoomt. Wil men groote hoeveelheden eikels aan varkens voeren, dan is het gewenscht ze ie drogen, daarna te schillen en ver volgens met water te ontloogen om de bitere smaak w<;g te neróen. Zeer geschikt kan men eikels ook inkui len tot ze ontkiemen, waarna ze op een zolder of in een oven gedroogd kunnen worden. Ze blijven dan uit stekend, en kunnen in het voorjaar grof gemalen worden (voor varkens niet noodig* Het schillen van eikels is een moeilijk en tijdroovend werk, de eikels moeten sterk gedroogd en dan gedorschen worden. Van de schil ontdane eikels kan men zonder na deel in tamelijke hoeveelheden, zelfs aan rundvee geven. Aan volwassen mestkocien geeft men ook wel ongeschilde eikels, het- is echter ongewenscht meer dan 2 a 3 K.g. per 1000 K.g. levend gewicht te voeren. Wil men ze echter in eenigszins groote hoeveel heden voeren, dan maalt men ze grof en zet ze een paar dagen in water, dat men eenige keeren ververscht. Men krijgt dan tevens voer dat behalve voor rundvee ook voor schapen en geiten geschikt is. Scha pen en geiten kunnen heel goed 250 gram per dag per dier verdragen. Met hooi en stroo en deze hoeveelheid eikels, zullen ze goed gezond blijven, en gemakkelijk de winter doorkomen. Zelfs voor het vetmesten is deze hoeveelheid eikels niet ongeschikt. Als men paardeif er langzaam aan wendt, kan men zelfs niet ontbitterde eikels tot 2K> K.G. voeren, mits men voor open lijf zorgt (naast bieten). Kastanjes. Schimmelige, muffe, alsmede bevroren kastanjes moet men voorzichtig heidshalve koken. Het leerboek van ir. I.eig nes Bakhoven "deelt zonder meer mede dat ze gekookt moeten worden. Paarden kan men tot 3 K.g. per dag per dier voeren. Hoeveelheden geleidelijk ver hoogen. Dikwijls willen paarden ze niet op nemen. Runderen willen wel kastanjes eten. Vol wassen melkvee kan men tot 5 K.g., volwas sen mestvee tot 10 K.g. per dag per dier ge ven, zonder dat nadeelige gevolgen optre den. Zelfs beweert men, dat bij mestvee 't vleesch kernachtig en smakelijk wordt. Natuurlijk geeft men de kastanjes gebroken. Schapen, vooral weideschapen kan men tot 1 K.g. kastanjes per dag per dier voe ren. Ook aan geiten dient men ze met suc ces toe. Varkens zoeken wanneer ze losloopen de kastanjes niet graag op, in de hokken wil len ze de kastanjes wel eten. Het best geeft men ze wanneer men ze eerst in de lucht óf in een oven laat dro gen. Voor 't voeren worden zo gestampt, op dat de bittere basten bersten. Dan wordt de gestampte massa een paar dagen in water gezet, waarin de basten bovendrijven en het meel op den bodem zakt. Men ververscht het water eenige keeren. Ook kuilt men kastanjes wel in, en tracht men ze door uit loogen te ontbitteren, wat noodig is als men groote hoeveelheden wil voeren. Beukenoten. Paarden en ezels mag men nooit beukenoten geven we gens de in de vruchten voorkomende fagine, die giftige eigenschappen bezit. Runderen en schapen voert mep ook zelden beukenoten, toch schij nen die voor genoemde stof onge voelig te zijn. Varkens kan men beukenoten, mits men ze er langzaam aan wendt, in flinke hoeveelheden geven, in de hokken liefst geplet of geschild. Weinig beukenoten geeft fijn spek, teveel van dit voedsel echter spek, cjat na het rooken te week wordt. Evenals bij het voe ren van eikels en kastanjes hebben de die ren bij het nuttigen van beukenoten een verhoogd dorstgevoel. Sleden-ideologie HAAGSCHE DEFTIGHEID EN NAARDENSCHE KRIJGSHAFTIGHEID De Sprokkelaar van het Vad. schrijft: Elke stad beeft zoo haar eigenaardigheden Het gaat hier al net mee als met de men schen. Het zou misschien (iemand moet met takken van wetenschap altijd voorzich tig zijn) de moeite loonen daar een speciale studie van te maken. Of de Sprokkelaai zich op dit gebied zai bewegen, heeft hij nog niet met zekerheid uitgemaakt. In iedei geval zullen, met helgrootste belangstelling nadere gegevens hieromtrent in ontvangst genomen worden. Zoo helpt de een den ander. U zendt mij uw gegevens en ik verwerkt ze tot een geheel. De verant woordelijkheid blijft natuurlijk voor den in zender. Niet onmogelijk, dat er het een en ander iets' voor den dag komt. Hoe het zij, het onderwerp zelf lijkt mij belangrijk ge noeg. De naam moet hier natuurlijk den daarslag geven. Men zou bijvoorbeeld kun nen spreken van „stedenideologie Het komt hierop neer, dat het toch maar een feit is, dat verscheidene steden in een zekeren roep staan. Dat is toch niet voor niets. Zoo heeft onze stad (den Haag. Red.) (om dicht bij huis te blijven) den naam van bizonder „deftig." Ik wil niet eens over de hatelijkheid van de „houten hammen" spreken. Ik verzeker een ieder met klem dat ik op dezen dag nergens een houten ham gezien heb. Ik herhaal het, dit is dus laster. Maar nu dat andere geval, die deftigheid. Dat hangt maar niet zoo in de lucht. De Hagenaars zijn inderdaad deftig. Natuurlijk niet ieder een, maar wel zoo het toonaangevende ge deelte in straten en cafés. Ik bedoel maar dit: een jas, die iemand wel aan kan trek ken, als hij naar Amsterdam of Rotterdam gaat, kan hij onmogelijk dragen, als hij door Den Haag loopt. Waarom niet'? Een voudig omdat je er regelrecht op aangeke ken wordt. Met schoenen is het nog veel er ger. Kort en goed. Men moet er gewoonweg een dubbel stel garderobe op nahouden. Of, zooals ik het uit zuinigheid zelf doe, de klceren, die voor Den Haag niet meer te gebruiken zijn, in andere steden afdragen. Dat is alles geen fantasie. Die „deftigheid" hoort wel degelijk thuis onder de ideologie van Dén Haag. Zoo zöu men ook Roterdam 'n beurt kunnen geven en Kampen. Wat Kampen betreft, hier heb ik zelf een levendige herinnering aan. Ik heb vroeger aan die zoogenaamde domheid van die stad nooit geloofd. Waarom altijd dadelijk het ergste te veronderstellen? Bij voorbeeld dat verhaal, dat ze daar de trap pen schrobben van onder naar boven, in plaats van omgekeerd. Nogeens. Ik geloof al die dingen maar niet op het eerste ge hoor. Toch ben ik wel ernstig aan het twij felen geslagen, toen ^k op zekeren dag in de couranten las, dat de Kampenaren ver geten hadden in het nieuw gebouwde post kantoor een brievenbus aan te brengen en het groote onkosten mee zoo brengen, dit verzuim te herstellen. Ik zou zoo door kun nen gaan. Ik zou op 't plaatsje Oss kunnen wijzen, bekend om zijn misdaden. Dit heeft, mij dunkt, zoo'n vlucht geno men, dat, men zich niet te verwonderen heeft wanheer iemand, die uit Oss komt hier niet eens voor uit durft te komen, uit angst op staanden voet gearresteerd te wor den. Zoo ziet men, dat er wel het een en ander te zeggen, valt voor deze nieuwe we tenschap der stedenideologie. De voorbeel den zijn maar voor het grijpen. Welnu, al deze gevallen worden, naar mij dunkt, glans rijk overtroffen door de stad Naarden. Zoo ver ieder weet, is dit een zeer martiaal plaatsje. Het feit, dat wij hier met een bo- langrijken vestinggordel te doen hebben, waar Naarden een kernpunt van vormt, heeft een bepaalden stempel op dit plaatsje gedrukt. Dit is niet te ontkennen, op zich zelf ook niet te verwonderen. Verwonderlijk zijn evenwel de afmetingen, die een en an der heeft aangenomen. Bijvoorbeeld de wijze, waarop de kinderen daar „oorlogje" spelen. Dit is op zijn zachtst genomen af doende. Zoo werken zij daar met seinpatro- nen, busjes trotyl (wat is dat?) en traan gasprojectielen. Als buitenstaander vraag je je af, hoe het mogelijk is, dat dit alles daar maar voor het oprapen ligt. Hoe het zij, het ligt daar en wordt gebruikt ook door de jeugd. En nog wel zeer geanimeerd. Zóó zelfs, dat er land mijnen werden aangelegd, die groote gaten in de wallen sloegen en als resultaat van een geslaagden uitval met traangas ver schillende knapen bewusteloos konden wor den opgeraapt. Ik herhaal het: dit geval van „martiali- teit" slaat alles wat ik al sprokkelend ben tegengekomen op het gebied van stedenideo logie Het is voor mij een bewijs, dat uit de jeugd van Naarden flinke soldaten zul len'groeien. Zij zijn nu ten minste al tegen het een en ander gehard. In het Novembernr. van het Landbouw- kundig Tijdschrift wijdt Dr. J. R. Beversluis een artikel aan het Nederlandsche bosch- bezit. Na medegedeeld te hebben, dat in ons land, hakhout en grienden medegerekend, een boschoppervlakte aanwezig is van ruim 256.000 ha., waarvan rond 200.000 ha., dus vier vijfde deel, in particulier bezit is, schrijft de heer Beversluis: „De 27000 ha. van den staat wor den door academisch gevormde des kundigen beheerd. De 26000 ha., in het bezit van gemeenten en van ver- eenigingen of stichtingen van alge meen nut, staan deels eveneens on der deskundig beheer, deels worden zij onder gebruikmaking van des kundig advies beheerd. Het particuliere boschbezit, vier vijfde dus van onze totale boschop pervlakte, is echter voor het groot ste gedeelte volkomen verstoken van eenig werkelijk deskundig beheer. Dit is een wantoestand, waaraan getracht moet worden een einde te maken. Het beteekent, dat 80 pCt. van het Nederlandsche bosch slechts een fractie van de productiviteit be zit, welke het bij deskundig beheer zou kunnen hebben. Zeker onder de heerschende en komende omstandig heden, is dit een feit, waarmede niet langer genoegen genomen kan wor den." De heer Beversluis bepleit, teneinde de gewenschte ^verbeteringen te bereiken, de samenvoeging van de particuliere bosschen in ons land in bedrijf sschappen onder des kundig en centraal beheer. Als maximum oppervlakte van zulk een bedrijfsschap wordt 5000 ha. aangenomen. Volgens den schrijver van het artikel zullen van zijn plan verwacht mogen worden: veel voorde liger resultaten van de kaveling en den verkoop van het hout, vollediger, beter en goedkooper toezicht door boschwachters of boschbazen, goedkoo'pere uitvoering van werkzaamheden, belangrijker baten voor de gemeenschap door verhoogde opbrengst en productie van bedrijfsbosschcn en vergroo ting boschoppervlakte, betere naleving van de bepalingen van bóschwet en natuur* schoonwet,bevordering werkverruiming, enz. DIERENLIEFDE EEN NATIONALE DEUGD. Toen de hondekar nog reed (Van onzen Amsterdamschen correspondent). Bestaat er in dezen tijd nog lief de voor het dier? Nu menschen door menschenhand vallen, nu hel men- schelijk vernuft dagelijks dient tot dood en verderf? Men zou zoo den ken, dat de eerste impuls bij de vraag: „Komt het beest er nog op aan", moet zijn: daar hebben wij nü toch gem hoofd, geen hart voor... „En tóch' hoe heel anders ziet de practijk er uit! Door een ge sprek met een dierenarts, die op het gebied van dierenbescherming tien tallen jaren werkzaam is, kwamen wij te weten, dat de Nederlander juist in dit droeve jaar èxtra zorg besteedde aan zijn katten en hon den Hoe zoo iets te verklaren? Ongetwijfeld speelt hier de psychologische factor een be langrijke rol. „Reactie op de tijden", ver klaart dr. P. C. Eichholtz. „De mensch hecht zich thans meer, dan anders aan het huisdier, want hij ontvangt daarvan on baatzuchtige liefde terug. Ik kan u dit met cijfers bewijzen. Het- aantal polyklinische aanbiedingen bij den Veeartsenijkundigen Dienst te Utrecht, dat in de Pinksterdagen met 25% gedaald was, steeg daarna regel matig. En dat, terwijl het transport zoo veel moeilijkheden oplevert". De Jordaner geboren dieren vriend. We komen nu op de eigenlijke aanleiding tot ons interview: de polikliniek voor hon den en katten van oh- en minvermogenden, welke deze maand is geopend. Zij werd gesticht door den Bond voor Daad werkelijke Dierenbescherming te Amster dam; controleerend arts is dr. Eichholtz. De nieuwste vindingen op medisch gebied o.a. voor het pijnloos dooden, zullen in de kliniek worden toegepast Midden in de Jordaan staat het vriendelijke gebouw, op de Rozengracht Natuurlijk telt de hoofd stad méér dergelijke inrichtingen,' maar deze is de eerste in „het hart van Amster dam". De Jordaner is namelijk van huis uit een dierenvriend De moeilijkheid zit 'm echter, ook hier in „de cente"Al houdt Rooie Neel nog zooveel van d'r poes je, al is Schele Jaap dol op z'n hond, als je geen geld hebt om bij ziekte van 't troe telkind naar den dokter te gaan. dan moet het lieve dier lijden, vaak sterven... Het Blauwe Kruis. Kent men het aloude symbool voor die- renhulp. het Blauwe Kruis, overeenkom stig het barmhartigheidstèeken voor den mensch: het Roode Kruis? Op organisato risch gebied valt er wat betreft medischen bijstand aan het lijdende huisdier, nog wel het een en ander te doen! Juist omdat onder de eenvoudi- gen zoovele dierenvrienden schui len, levert de doktershulp een ern stig financieel probleem op. Het zie kenfondswezen dat ten bate Van menschen zoo'n hooge vlucht heeft genomen, verkeert t.a v. de dieren nog maar in het stadium der lief dadigheid. Wil men een levenskrachtig fonds stich ten ons lartd telt er slechts enkele, w'.o. bet Rlauwe Kruis te Amsterdarri dan dient men met de belangen van vier par tijen rekening te houden: 1. het dier; 2. de eigenaar; 3. de dierenarts, 4. de vereeni- ging. Het voldoende behartigen van al de ze zoozeer in elkaar grijpende belangen eischt geldelijke offers. Met een bijdrage van 30 of 40 ct. per maand komt men er niet, aldus onze zegsman, tenzij in het na deel van één der vier groepen (arts of dier). Een hoogere heffing stuit vooralsnog af op de mentaliteit van den eigenaar: hij wil geen „voorzorg" betalen. Als oplossing ziet dr. Eichholtz dan ook de polikliniek voor den min- en onvermogende, waar deze da gelijks terecht kan. zoodat het zieke beest niet eenige dagen behoeft te wachten en noodeloos te lijden. De onvermogenden ont vangen gratis hulp. Diergeneeskundig hospitaal? Het ideaal van den bond voor Daadwerkelijke .Dierenbescherming is, in de hoofdstad een diergenees kundig hospitaal voor de geheele provincie Noord-Holland te stichten. Een aanzienlijk bedrag werd reeds voor dit doel door de Diergenees kundige Stichting bijeengebracht, terwijl de Bond onlangs een legaat van 25 mille voor zijn mooie doel einden ontving. Het hospitaal kan dus niet geheel en al een „luchtkasteel" genoemd worden, of schoon dr. Eichholtz meent nog wel een flink tijdje geduld te moeten uitoefenen. Hoewel de menschen dus al het moge lijke doen om ook in dezen tijd het dieren leed zooveel mogelijk te verzachten, ont wikkelden zich toch omstandigheden, waar tegenover wij vrijwel machteloos staan. Zoo bijvoorbeeld de noodzaak om, uit een oog punt van luchtbescherming, zijn beesten te laten afmaken. Er waren er, in oorlogstijd en later, die, zij het met bloedend hart, hun Hector of Mimi lieten dooderi, om een wree- der einde te voorkomen. Toch kan geluk kig van een massa-slachting niet gespro ken worden. „Chow-Chow is ondoorgronde lijk. Een tweede handicap vormt de voedsel voorziening. De groote honden komen wer kelijk in 't gedrang, waardoor een ware vraag naar kleine is ontstaan. Niemand ziet zijn trouwen viervoe ter graag verhongeren,, dus dan liever een Fox gekocht of... een „Chow-Chow". 't Chineesche mode- hondje! „Chow" heet de eenige hond, die door de Chineezen wordt opgegeten, maar de Hollander neemt hem wel zoo graag tot huis vriend en noemt hem „Chow-Chow". onzehexneiht°te L8 °"d°orKr°ndelijk, vertelt anderen hond „n a hem niet' zooals «n anoeren nond, uit de oogen lezen wat hiï in den zin heeft. Even ondoorgrondeufk als de Chineesche mensch. De neiging tot het k a'tteiik oonen 6Vï °ok Siameesche katten koopen Oostersche dieren oefenen mis uit?"*." aan,1'ekkingskracht op „Juffrouw, pas op de honde kar!" Tot nog toe hebben we *t gehad over het beest dat 'n tehuis bezit, 't zij dat in den Jordaan dan wel in een villabuurt staat., of nu ruwe of welverzorgde handen het liefkoozen Daarnaast leidt de zwerver een eigen leven, doch ook voor hem zijn de tijden minder hard dan vroeger... Vroeger, toen de beruchte honde kar door de straten reed, waarin elk door 't nachtelijk donker slui pend zwervertje werd gedeponeerd, honden en katten alle in één bak.. Een hand strekt zich uit naar het verwaarloosde schepselgejank klinkt klagelijk op... het deksel slaat hard dicht... vóórt ratelt de kar met haar levendigen, doch treu- rigen inhoud, over de verlaten keien Gelukkig ontstond in dezen toestand een grondige verbetering. Niet alleen, dat over al dierenbeschermers wonen, die zich, nog vóór een officieele vereeniging of asyl zich er mee bemoeit, het lot van den zwerver aantrekken, doch de wijze van ophalen ge schiedt sinds ongeveer tien jaar volgens hygiënische inzichten. Speciaal voor het doel ingerichte auto's halen de dakloozen op. Men gaat niet meer op de bonnefooi, maar wacht het politie-„alarm" over de ballingen af. Katten storen zich niet aan uit gaansverbod.... De auto's zijn thans vervangen door en kele driewielers. Een grooten, vrijheids- lievenden hond in een bak te stoppen, mag echter een kunststuk heetén. Het bestuur van het Dierenasyl aan den Polderweg waarmee we ons in verbinding stelden, klaagt dan ook steen en been over het benzine-gebrek Gelukkig ontving het asyl een speciale vergunning om na 12 uur 's nachts te „snorren". In gezelschap van een politieagent en gewapend met lan taarns trekt de brigade er eiken nacht van twee tot vijf op uit. Want katten en honden storen zich nu eenmaal niet aan het uit gaansverbod Het huisdier bezit nog steeds een groote plaats in het hart van den Nederlander. Het kind en het oude vrouwtje, de soldaat en de zeeman, het kantoornufje en de hm®" moeder, de geleerde en de arbeider, zij al len'schenken het kleine, weerlooze schep sel hun zorgende teederheid. Niet tever geefs, zooals vaak bij de menschen... m°* ge deze nationale deugd ons volk blijven sieren I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1940 | | pagina 12