Om en nabij de
wieltjes
Nieuwjaar in de Pampa
De natuur roept
Een romantische tocht
op den laatsten dag
van het jaar
Dc forellenbeek in Artis
vol leven
Zaterdag 4 Januari 1941
Derde blad
De Hondsbosse Zeewering... gulle gaarkeuken
voor honderdduizenden vogels
Een film, zóó spannend.
zóó verrassend!
Christendom en
vrijheidszin
(Een reisschets)
1
In Petten staat een felle Noordooster.
Zóó fel, dat de hemel boven mij er uitziet
als een schoongekrabde blauwe schelp.
Op de duinen staat het helm te rukken en
te dansen, dat het een lieve lust is en aan
het strand spelen de aanrollende golven
krijgertje met elkaar. Dat wil zeggen:
iedere uitrolier poogt de andere, die er
net even vóór hem was, te overvleugelen.
Als de vloed op z'n hoogst geweest is,
gaat het net andersom. Dan probeert
iedere golf iets minder hoog te komen dan
de voorganger.
We ztjn in Petten.
In hetzelfde Petten, dat kortgeleden als
(helaas tijdelijke!) verblijfplaats was verkozen
door niets meer of minder dan een Egyptische
flamingo. En nog wel een, die volkomen zuiver
op den graad was.
Maar nu meene men niet, dat Petten alleen
losloopende flamingo's en de sporadisch voor
komende „burgemeesters" telt. Het tegendeel
is waar en dit is wellicht een goede aanleiding
om er eens op te wijzen, welk een ideaal stukje
vaderland datzelfde Petten, althans de Pette
mer duinen en stranden, is. Het moge dan niet
zulk een superieure vogelverscheidenheid
bieden als bijv. Texel en Eierland, in ieder
geval kan de ornitholoog hier menig uur door
brengen met het zien en testudecren van het
vogelleven, hetwelk nog steeds een uiterst
interessante en leerzame bezigheid is.
De „wieltjes".
Ik liep 'dus bij Petten..t
Een ideale pleisterplaats, vooral nu in deze
koude maanden voor de vogels, die van dit
barre noorden naar het mildere zuiden tijgen.
Ideaal... zoowel voor de slik-, waad- als zwem
vogels in de Pettemer „wieltjes", vlak achter
de Hondsbossche Zeewering.
Het geheim der talrijke vogels in die meer
tjes is eenvoudig op te lossen; 'deze watertjes
toch vriezen door hun brakke water veel later
dicht dan de meer landwaarts gelegen zoete
meertjes en plassen. Daarbij kunnen de vogels
in deze meertjes ongelooflijk veel voedsel
vinden; allerlei kreeftjes en andere minuscule
schaaldiertjes, die hier in millioenen-aantallen
voorkomen en het voedsel bij uitnemendheid
vormen voor genoemde drie groepen vogels.
Het is er voor hen een soort doorloopende gas
tronomische uitspanning en het is, speciaal uit
vogelstandpunt bezien, begrijpelijk, dat ze
deze onuitputtelijke gaarkeuken in eere hou
den!
Vriezen de meertjes evenwel toch af en
toe eens dicht, dan is Leiden ook nog niet In
last, want de zee is vlak bij de hand, en be
halve de zee ook de hoofden van de Honds
bossche Zeewering. Tusschen de ruwe bazalt-
blokken van deze historische zeewering leven
•veneens tallooze kreeftjes, mossels, zeepok
ken en al dat andere kleine gespuis, dat voor
vogelmagen een delicatesse vormt.
Vogel trekplaats.
Behalve de pleister-vogels (om ze zoo maar
eens te noemen) vliegen er ook tal van andere
trekvogels, voornamelijk kleine zangvogels,
langs den dijk. Waarom juist langs den dijk
en niet over de meer landwaarts gelegen wei
landen Inderdaad een logische vraag. Het
antwoord erop is, dat de trekvogels graag be
paalde lijnen volgen, zoogenaamde „vlieg-
route's". Komen nu uit het Noorden allerlei
vogels over de duinen gevlogen (deze duinen
vormen een scherp begrensd gebied; aan den
•enen kant de zee, aan den anderen kant het
weiland), dan valt het niet mee om een totaal
indruk te krijgen van dezen trek. Deze krijgt
men wel op de Hondsbossche: immers, de
vogels zullen bij Petten aangekomen niet
doorvliegen, als ze zien, dat de duinen plotse
ling ophouden, doch de basis van deze duinen
volgen totdat ze weer een vaste lijn gevonden
hebben en die vaste lijn... kijk... dat is juist
Camperduin, om zich, daarna weer te versprei
den over de duinenrij.
Rollen omgekeerd!
Er zijn natuurlijk méér vogels, die hier
komen. Daar zijn de vogels, die van het (be
vroren) zoete water verdreven zijn en nu dag-
in, dag-uit naar zee trekken, om tenminste in
open water te kunnen bivakkeeren.
Dat was de vorige week duidelijk! Nauwe
lijks was ik aangekomen of daar zag ik heele
regimenten wilde eenden, waterhoentjes en
meerkoeten, die men niet in zout, doch juist
in zoet water zoekt
Nu, met de vorst, zijn plotseling de rollen
omgekeerd.
Prachtig mooi steken bij de meerkoeten de
witte snavel en de witte bies af tegen dén
zwarten romp. Ineens zie ik een eindje verder
uit het water een wit-zwartgekleurde eend
opduiken. Het blijkt bij nadere beschouwing
een wijfjes-ijseend te zijn. Ze heeft niet de
lange staart, die het mannetje siert en ken
merkt, maar wel heeft ze evenals haar 50
een donkere vlek aan den hals, iets onder het
oog. Langzaam poog ik te naderen... maar
nog heb ik m'n voet niet verzet, of ze duikt
al onder. Foetsie! Ik vlieg verder... om, zoodra
ze boven komt het volle oog erop te hebben.
Dat lukt. Telkens zie ik haar nu beter. Ik
ontdek, dat het dier niet zwart met wit, maar
donkerbruin met wit gekleurd is en dat het een
opvallend korte snavel heeft. Nog dichter
tracht ik het te naderen, maar dan gaat ze
op de vleugels. Op hetzelfde moment hoor ik
drie ganzen over m'n hoofd vliegen. Kolgan-
zen, duidelijk zijn de witte snavelring en de
zwarte vlekken aan de buikzijde waarneem-
baar.
Ik volg hen met den kijker, als ik plotseling
een groepje eenden voorbij zie gaan met een
langen snavel en roestbruine oorst, dus...
middelste zaagbekken, 3 mannetjes en één
vrouwtje. Ze zwenken een paar maal naar
links en dan weg achter den dijk. Als ik met
veel spul en moeite tegen den dijk opgeklau
terd ben, zie ik ze niet meer, maar wat ik wél
zie, dat zijn tot aan den horizon toe, overal
groepjes eenden en duikers, die voorbijtrek
ken. Af en toe ploft er zoo'n eskader in zee
om even later weer verder te wieken.
M'n kijker brengt mijn oog er dicht bij: ik
signaleer kuifeenden, toppertjes, tafeleenden,
zeeduikers, en zwarte zee-eenden. Het valt
af en toe niet mee om met eenige securiteit te
zeggen: dat is eend zus en dat is eend zoo.
Stellig zie ik echter nog een groep ijseenden
en wel heeren en dames, want er is een ken
nelijk verschil in staartlengte. Een andere
troep passeert vlak er achter. Wit-zwarte, maar
ook bruine zijn er by en nu zie ik bovenalen
duidelijk, dat het platte „voorhoofd" onge
merkt overgaat in den snavel. Dit kunnen
dus niet anders zijn dan Eiders, want er be
staat ter wereld geen andere eend, die zoo
plomp is en zoo'n karakteristieken snavel
heeft.
Een film.
Het is mistig in de verte, maar eindeloos
vallen en schieten uit dien mist de troepen
eenden en duikers. Het is als een film vol ver
rassingen en lang niet zonder spanning.
Ik draai me om en... vlak bij me zit een
geheel witte meeuw. Een pracht-beest. Het
is, ik zie het dadelijk, een van de „burgemees
ters", een vogel, die net als de zilvermeeuwen
rosse pooten heeft en een oranje-roode vlek
op den gelen haaksnaVel. Maar deze burge
meester is duidelijk forscher en hij heeft ook
geen zwart op de wieken.
Zeldzame meeuwen hier... maar bij Petten
zie je ze den laatsten tijd vrij veel.
Voorjaar...
Nog ziende naar den burgemeester voel ik
plotseling een schokje door me heengaan...
vergis ik me of... was da. niet de roep van
de tureluur? Weer luister ik en hoor... nu
duidelijker... tjudumet den klem
toon sterk op tjü. Het doet „voorjaars" aan,
die roep, evenals de vlakke, diepblauwe zee,
waarin de zon, soms even verduisterd door de
mist, twinkelt op elk golfje dat te pletter
loopt op de dijkhoofden.
Die mist... die doet je o o k denken aan een
vroegen voorjaarsmorgen. Helaas... de scher
pe, vlijmscherpe, Noordooster is er ook nog
en wa zwijgen maar van het ijs tusschen de
basaltblokken op den dijk, die verre van zomer-
sche fata morgana bij een vogelzoeker op
roepen.
Acrobaten.
Nog éénmaal roept de tureluur en dah vliegt
h(j naar een volgende pier.
Ik ga er achteraan, want wil die zwerver
eens wat nauwkeuriger opnemen. Ongemerkt
let ik meer op de piertjes en den dijk en zie
dat er overal scholeksters en strandloopertjes
tusschen de bazaltblokken aan het pikken zijn
naar voedsel. Strandloopers ztjn aan het acro
batische toeren maken vlak boven de pieren,
en duiken op gezette tijden neer om hun
eeuwig-durend diner te vervolgen met het
verwerken van kleine kreefjes, die de terug
kabbelend golfjes hebben achtergelaten.
Solidariteit.
Ik wil die strandloopertjes kieken, en from
mel m'n camera te voorschijn. De poging is
echter ten ondergang gedoemd, aangezien ik
geen rekening heb gehouden met de solidari
teit tusschen de vogels. Een tureluur komt
namelijk de bonte strandloopertjes waarschu
wen met een angstig tu... tu... tu...! en de
laatsten zijn in een wip weer op de wieken
om... ev«.n verder weer neer te strijken. Om
weer het spel met de aan- en wegrollende zee
te. spelen die voor hen een nimmer oprakend
lunchpakket is...
Verderop langs den dijk zie ik in de luwte
van de pieren een school eenden zitten. Met
den wind mee nader ik en... ik kan ze zelfs
dicht benaderen. Met eindelooze moeite schuif
ik zoo met m'n buik over het piertje heen en
beloer door m'n kijker de school. Schuw zijn
ze niet meer, daar is 't te koud voor, en als ik
al een langen tijd heb liggen te kijkeft naar
deze brilduikers, tafeleenden en-scholeksters
ga ik langzamerhand bevriezen.
En dan ontdek ik dat de zon inmiddels is
schuilgegaan achter de nevels en de wolken.
Een wulp schreeuwt boven m'n hoofd en
een koppel meeuwen zeilt statig over de nu
grauw geworden zee. De „wieltjes" hebben
hun glans en schittering plotseling verloren.
Overal steken echter nog blanke vogellijven
scherp af tegen het grauwe hemeldak.
Het wordt nog donkerder... en als de eerste
hagelkorrels neerstriemen op m'n zuidwester,
zit ik net op m'n stalen Rocinante en vlucht
weg van het barre Petten.
HENK DE ROVER.
Twee dingen zonder welke een
Nederlander geen Nederlander
meer is.
VERTROUWEN en OVERTUIGING.
In een artikel in het jongste nummer van
het weekblad van De Nederlandsche Unie
wordt nog eens nagegaan, wat nu eigenlijk
precies de grondslag van ons volk uitmaakt
en wat onder „naar Nederlandschen trant"
moet worden verstaan. Op twee hoofdpunten
wordt dan de bijzondere aandacht geves-
tigd:
„De Nederlander is een godsdienstig
mensch; het Christendom leeft in ons. volk.
Voor de overgroote meerderheid is het
Christendom, méér dan een stel regels van
fatsoen; het beteekent inderdaad een diep
ste levenovertuiging, het geeft een positie
ven inhoud en het beïnvloedt in laatste in
stantie alle gedachten en alle gedragingen.
Het meerendeel onzer landge-
nooten zou men aantasten in het hei
ligste wat zij bezitten, indien men
de godsdienstige beleving zou wil
len terugdringen binnen de muren
van het kerkgebouw en indien men
b.v. in de opvoeding en de scholing
van .de jeugd essentieele wijzigingen
op dit gebied zou aanbrengen.
Maar ook de opvattingen over den Staat
en over het Gezag in de maatschappij stoe
len op deze Christelijke levensbeschouwing,
zoodat de Christen zich ook uit dien hoof
de keert tegen het individualistisch libera
lisme en anderzijds tegen het staatsabsolu-
tisme. Bij het eerste wordt de taak van den
staat beperkt tot een zuiver negatieve werk
zaamheid, die geen verantwoordelijkheid
van zedelijken aard aanvaardt; bij het
staatsabsolutisme wordt de staat tot uit
gangspunt en doel van alle werkzaamheid
gemaakt. Elke Christen ook de minder
ontwikkelde begrijpt, dat Gods wetten
altijd en voor ieder gelden, en hij
vordert de erkenning van dit beginsel oók
in de maatschappij.
„Dit is dus strikt genomen geen Neder
landsche, maar een algemeen Christelijke
overtuiging; maar het zon óók on-Neder-
landsch zijn hieraan te tornen.
„Tot de typisch Nederlandsche ka
raktertrekken behoort ook de vrij
heidszin. Die vrijheidszin is een ka
raktertrek, die in een.eeuwenlangen
strijd en ontwikkeling gegroeid en
gesterkt is. De Nederlander wil be
schikken over zijn eigen daden en
hij wil niet tegen zijn inzicht in tot
bepaalde daden genoodzaakt worden.
„Deze behoefte aan vrijheid beteekent
niet, dat men zich verzet tegen denkbeelden
en invloeden van buiten. Integendeel. Veel
is ook hier van anderen overgenomen. Maar
de Nederlander wil zélf beoordeelen en
slechts uit overtuiging aanvaarden.
Hij bekijkt alles rustig en zelfstandig, hij
zeeft watr binnenkomt, hij waardeert het op
de innerlijke waarden. Indien hij begrijpt
dat iets goed is, dan tracht hij het in eigen
vorm om te zetten en aldus te assimileeren.
Maar hetgeen hem tegen zijn overtui
ging wordt opgedrongen, daartegen
legt hij een onverzettelijke koppigheid aan
den dag, welke toont, dat de taaie eigen
schappen van het boerenvolk in eeuwen
van handel en verkeer niet zijn teloor ge
gaan.
„De vrijheid zit den Nederlander zooda
nig in het bloed, dat hij soms over de
schreef schiet en dan feitelijk een recht tot
bandeloosheid vraagt. Uitwassen ervan ken
nen wij uit het gebrek aan tucht, dat men
hier en daar waarneemt, wij kennen het
ook uit het zoogenaamd recht, dat men zich
als vrij mensch toeeigent, om de hoogste
waarden van een ander in woord of ge
schrift ^n te randen.
„De ware vrijheid sluit echter een sterk
gezag niet uit Wat de vrijheidszin van den
Nederlander evenwel vordert, is, dat het
Gezag, waaraan hij gehoorzaamt, moet be
rusten op vertrouwen en overtui
ging. Wie den Nederlander overtuigt,
vindt in hem een trouwen en volhardenden
medestander."
Gloeiend vallen
de zonnestralen
op de uitgedroog
de dorre Pampa.
De paarden zijn
met zweet be
dekt en wit
schuim ligt op
hunne neusgaten, maar onophoudelijk zet
ten zij hun zachte galop over de gele step
pen voort, waarop, hier en daar, sporen
van wegen. Links en rechts van de paden
liggen de verbleekte geraamten van geval
len runderen. Een lichte bries, die uit een
of andere gloeiende haard schijnt te zijn
gekomen, doet stofwolken opdwarrelen, die
ons geheel met stof bedekken. Onze ge
dachten snakten heden, op den laatsten
dag van het jaar, naar schaduw en water,
naar de geweldige rivier, die den grooten
Oceaanstoomer van Buenos Aires naar Ro-
sario heeft gedragen. Maar de Da Plato-
rivier is ver achter ons gebleven. We zijn
met ons paard ver de Pampa in de rich
ting van Rio Negro gereden. Het wordt
middagtijd. Een zevenuren-rit heeft ons
moe gemaakt, en de honger meldt zich
aan. In de karige schaduw van een Euca
lyptusboom steekt onze leider uit gedroog
de halmen en takken een vuur aan en wel
dra borrelt het water in den kleinen veld
ketel en wordt over de gereed gehouden
bombilla met mate thee gegooid.
De inhoud van eenige blikjes en een
flesch van den vurigen Argentijnschen
landwijn, completeeren den maaltijd in het
kamp. Voor de muziek aan tafel zorgen de
runderkudden in de verte, die aan een rij
ken boer toebehooren en achter kilometer
lange ijzerdraadversperringen zijn opge
sloten. Gauchos, die. zooals wij, naar het
naaste stadje snellen, rijden ons voorbij.
Zij hebben hun lichten vilthoed diep over
de oogen getrokken, de Doncho (een doek)
luchtig over de schouders geworpen en
aan de voeten blinken zware sporen. Over
den zadelknop houden zij de wapens gereed
De lieden zijn vriendelijk en. groeten de
„gringos" (vreemdeling) op zachten zange-
rigen toon Onze paarden hinniken en ma
nen ons, dat het tijd wordt op te breken,
wanneer wij nog in den namiddag het
Pampastad.je willen bereiken, waarin wij
het aanbreken van het nieuwe jaar willen
afwachten.
De oogen doen pijn door het vele zon
licht. Wij moeten ze sluiten en wij ver
zinken in een half droomerigen toestand,
waarin wij de begrippen van tijd en ruim
te vergeten. Vergeten worden onrust en
het jachten, daar waar de menschen zich
ophoopen in de grijze stadswoestijnen.
Vergeten de ijzige koude, die in de hier
heerschende hitte, als een schoone droom
verschijnt, vergeten ook het pijnlijke „je
moet".
De reis gaat voorwaarts en eindelijk wor
den eenige steenen hutten zjchtbaar. De
omgeving wordt levendiger en ten slotte
klepperen de hoeven der paarden op het
plaveisel en wij houden onzen intocht in
het ver van de wereld afgelegen stadje.
De zomerzon van den namiddag brandt
gioeiend heet, de veelkleurige jalouzieén
van de huizen dreigen in brand te gera
ken een eigenaardig nieuwjaar1
Slechts zelden vertoont zich een rijtuig op
de straat. Een zwart-oogig meisje, met
bloemen in het haar, gaat voorbij. Een rij
dende bedelaar, in schilderachtige lompen,
maar met een uitdrukking in het gelaat,
alsof hij de koning der Pampa is, is te
lui, om zijn zadel te verlaten en strekt
een lange stok met een pot uit met het
verzoek daarin wat geld te gooien.
De soldaten die voor de regeeringsgebou-
wen op wacht staan, hebben moeite, om
hun verveling en de vliegen te bestrijden.
Het is de tijd der siësta, der algemeene
middagrust. De Posada (Hotel) is overvol.
De veehoeders hebben hun poncho's over
den grond uitgespreid, gebruiken het za
del als hoofdkussen en slapen.
Wij allen wachten^ op het eerste koele
windje, waardoor de stad uit haar Doorn-
roosjeslaap zal worden gewekt.
En ano nuevo! Het nieuwe jaar! De kas
telein van de Posada heeft batterijen van
rum en wijnflesschen opgericht. Aan het
braadspit braden geheele lendenen van
ossen en schapen, de tafels zijn met zand
wit geschuurd en niet borden versierd. Nu
roept een luide bel voor het „Ave Maria".
De Gauchos en veehouders ontwaken, halen
hun tabakszakken voor den dag. draaien
zich uit gedroog
de maisbladen.
cigaretten uit
zware zoetachtige
tabak. Over de
Pampa, die nu
zilvergrijs is ge-
worden, vallen
avondschuaduwen. Een doorschijnen-
schemering daalt af, daarachter
de 'sterren. Nachtvogels roe-
uit de verte en onze
de
de
glinsteren-
pen geheimzinnig
gedachten dwalen af, gaan daarheen, waar
thans vorst de aarde bedekt, waar in het
vaderland de nieuwjaarspunch wordt be
reid en op de straten de vroolijke verwar
ring begint, 's Avonds wordt in vele hui
zen gedanst. In* de tuinen gloeien veel
kleurige lampions. Gauchos tjingelen op
de guitaren en spelen, voor zij tot de dans
maat overgaan, weemoedige accoorden.
Dan zetten, bijna zonder overgang, gon
zende banjo's met klapperende begeleiding
in. Een paar bruine meisje^ komen naar'
voren, en al is het ook geem tango, welke
zij dansen, het is toch een dans waarin de
lijfjes zich lenig, heen en weer bewegen.
Paartjes verdwijnen in tuinen, waar de
nachtbloemen een sterke geur verspreiden.
Vleermuizen fladderen, geluidloos om de
kleurrijke lampions. De gauchos winden
zich op door den wijn, door de muziek en
de zwoele ademing der duisternis. Gram
storige blikken kruizen zich en de messen
worden losser in de 'scheden gemaakt.
Achter een boom valt een boosaardig schot
en een kogel glijdt langs den arm van een
der dansende meisjes.'
Daar dreunt .een groote klok, twaalf
plechtige slagen. De glazen zijn vol ge
schonken en'voor het huis laait een groot
vuur op.
Het nieuwe jaar is aangebroken. Al ko
men de uren niet overeen, onze gedachten
gaan toch uit ver over den Oceaan en ter
wijl wij den gauchos toedrinken, en de
meisjes bloemen en koekjes schenken, ver
toeven onze gedachten bij degenen die wij
liefhebben en bij het vaderland.
Weer brommen de guitaren en lawaaien
de banjo's.
De dans wordt voortgezet, maar de kastelein
verzoekt ons om een ongeluk te voorkomen,
het hotel te verlaten. De gauchos zijn ja-
joersch op hun meisjes geworden en een
messteek of een kogei zou ons kunnen be
dreigen.
Nog is het daar buiten donker maar over
de Pampa gaat een frissche wind en zware
dauwdroppels drenken de hoornen. Nog
hebben wij een moeilijken rit voor den
hoeg, voor wij de „Estanoia" (farm) van
onzen vriend hebben bereikt, maar we zijn
niet vermoeid en onze uitgeruste paarden
galoppeeren de opgaande nieuwjaarszon
tegemoet. W.
Witte paling en goudaaL
Aan de zoetwaterzijde, rechts bij het bin
nenkomen ln de groote zaal van het „Ar-
tis"-aquarium; zijn eenige bijzonder mooie
en merkwaardige aanwinsten te bewonde
ren. Groote, dieproode „kasteelgoudvisschen"
prachtige matgulden of oranje-rood over-
waasde goudzeelten, glanzende slanke goud
en zilverwinden, karmijn-rflonkerende „Ro-
settes" (een kruisingsproduct tusschen goud-
winde en blank voorn), verder nog forsche
edel-, spiegel- en lederkarpers, alle afkom
stig uit de vischkweekerij „De Zwaanspreng"
bij Apeldoorn, verleenen een bijzonder en
indrukwekkend cachet aan de toch al rijk
bevolkte zoetwaterbassins met hun stem
mige clair-obscuurwerking.
Bovendien zijn er dan nog de mooi uitge
groeide Chineesche goudkarpers of Higoi's
(indertijd uit Oost-Indië geïmporteerd), wit
te paling en goudaal, een merkwaardige
goudbaars en tenslotte een kolossale, nage
noeg 'meterlange reuzenkarper, destijds in
de Vinkeveensche plassen aan den reep ge
vangen en door den heer K. Zeegers aan
„Artis" geschonken.
De forellen-eieren in de „beek" van de
kleine zaal zijn gedeeltelijk nog in ontwik
keling en voor een deel al uitgekomen. Vele
larven met hun rose dooierzakjès liggen al
zijdelings op den bodem van de beek of
zwemmen met wrikkende beweginkjes een
eindje tegen den stroom in.
Tevens zijn er nu de groote, doorschijnen
de Salamander-eieren van den Amerikaan-
schen Axolotl te zien, door de in 't aqua
rium aanwezige wijfjes vastgekleefd aan de
stengels der waterplanten.
Wat speciaal den liefhebbers van kamer
aquaria zal opvallen is, afgezien van de
soortenrijke collectie exotische siervisschen
en -vischjes, de kostelijke plantenr.ijkdom
in verschillende tafelaquaria van de kleine
zaal, die onder de kunstmatige belichting
niet alleen bijzonder mooi uitkomt, maar
ook voortreffelijk gedijt
Welhaast elk afzonderlijk aquarium is
een wonder van schoonheid, zoowel wat de
flonkerende kleurenpracht der tropische
visschen, als wat de weelde van sierlijk zich
ontvouwende of droomstil oprijzende en uit
staande waterplanten betreft
Wij herinneren er onzen lezers nog aan,
dat het aquarium ook na nieuwjaar nog
eenigen tijd verlicht en tegen gereduceerden
prijs toegankeliji zal zijn.