Om en nabij de wieltjes Nieuwjaar in de Pampa De natuur roept Een romantische tocht op den laatsten dag van het jaar Dc forellenbeek in Artis vol leven Zaterdag 4 Januari 1941 Derde blad De Hondsbosse Zeewering... gulle gaarkeuken voor honderdduizenden vogels Een film, zóó spannend. zóó verrassend! Christendom en vrijheidszin (Een reisschets) 1 In Petten staat een felle Noordooster. Zóó fel, dat de hemel boven mij er uitziet als een schoongekrabde blauwe schelp. Op de duinen staat het helm te rukken en te dansen, dat het een lieve lust is en aan het strand spelen de aanrollende golven krijgertje met elkaar. Dat wil zeggen: iedere uitrolier poogt de andere, die er net even vóór hem was, te overvleugelen. Als de vloed op z'n hoogst geweest is, gaat het net andersom. Dan probeert iedere golf iets minder hoog te komen dan de voorganger. We ztjn in Petten. In hetzelfde Petten, dat kortgeleden als (helaas tijdelijke!) verblijfplaats was verkozen door niets meer of minder dan een Egyptische flamingo. En nog wel een, die volkomen zuiver op den graad was. Maar nu meene men niet, dat Petten alleen losloopende flamingo's en de sporadisch voor komende „burgemeesters" telt. Het tegendeel is waar en dit is wellicht een goede aanleiding om er eens op te wijzen, welk een ideaal stukje vaderland datzelfde Petten, althans de Pette mer duinen en stranden, is. Het moge dan niet zulk een superieure vogelverscheidenheid bieden als bijv. Texel en Eierland, in ieder geval kan de ornitholoog hier menig uur door brengen met het zien en testudecren van het vogelleven, hetwelk nog steeds een uiterst interessante en leerzame bezigheid is. De „wieltjes". Ik liep 'dus bij Petten..t Een ideale pleisterplaats, vooral nu in deze koude maanden voor de vogels, die van dit barre noorden naar het mildere zuiden tijgen. Ideaal... zoowel voor de slik-, waad- als zwem vogels in de Pettemer „wieltjes", vlak achter de Hondsbossche Zeewering. Het geheim der talrijke vogels in die meer tjes is eenvoudig op te lossen; 'deze watertjes toch vriezen door hun brakke water veel later dicht dan de meer landwaarts gelegen zoete meertjes en plassen. Daarbij kunnen de vogels in deze meertjes ongelooflijk veel voedsel vinden; allerlei kreeftjes en andere minuscule schaaldiertjes, die hier in millioenen-aantallen voorkomen en het voedsel bij uitnemendheid vormen voor genoemde drie groepen vogels. Het is er voor hen een soort doorloopende gas tronomische uitspanning en het is, speciaal uit vogelstandpunt bezien, begrijpelijk, dat ze deze onuitputtelijke gaarkeuken in eere hou den! Vriezen de meertjes evenwel toch af en toe eens dicht, dan is Leiden ook nog niet In last, want de zee is vlak bij de hand, en be halve de zee ook de hoofden van de Honds bossche Zeewering. Tusschen de ruwe bazalt- blokken van deze historische zeewering leven •veneens tallooze kreeftjes, mossels, zeepok ken en al dat andere kleine gespuis, dat voor vogelmagen een delicatesse vormt. Vogel trekplaats. Behalve de pleister-vogels (om ze zoo maar eens te noemen) vliegen er ook tal van andere trekvogels, voornamelijk kleine zangvogels, langs den dijk. Waarom juist langs den dijk en niet over de meer landwaarts gelegen wei landen Inderdaad een logische vraag. Het antwoord erop is, dat de trekvogels graag be paalde lijnen volgen, zoogenaamde „vlieg- route's". Komen nu uit het Noorden allerlei vogels over de duinen gevlogen (deze duinen vormen een scherp begrensd gebied; aan den •enen kant de zee, aan den anderen kant het weiland), dan valt het niet mee om een totaal indruk te krijgen van dezen trek. Deze krijgt men wel op de Hondsbossche: immers, de vogels zullen bij Petten aangekomen niet doorvliegen, als ze zien, dat de duinen plotse ling ophouden, doch de basis van deze duinen volgen totdat ze weer een vaste lijn gevonden hebben en die vaste lijn... kijk... dat is juist Camperduin, om zich, daarna weer te versprei den over de duinenrij. Rollen omgekeerd! Er zijn natuurlijk méér vogels, die hier komen. Daar zijn de vogels, die van het (be vroren) zoete water verdreven zijn en nu dag- in, dag-uit naar zee trekken, om tenminste in open water te kunnen bivakkeeren. Dat was de vorige week duidelijk! Nauwe lijks was ik aangekomen of daar zag ik heele regimenten wilde eenden, waterhoentjes en meerkoeten, die men niet in zout, doch juist in zoet water zoekt Nu, met de vorst, zijn plotseling de rollen omgekeerd. Prachtig mooi steken bij de meerkoeten de witte snavel en de witte bies af tegen dén zwarten romp. Ineens zie ik een eindje verder uit het water een wit-zwartgekleurde eend opduiken. Het blijkt bij nadere beschouwing een wijfjes-ijseend te zijn. Ze heeft niet de lange staart, die het mannetje siert en ken merkt, maar wel heeft ze evenals haar 50 een donkere vlek aan den hals, iets onder het oog. Langzaam poog ik te naderen... maar nog heb ik m'n voet niet verzet, of ze duikt al onder. Foetsie! Ik vlieg verder... om, zoodra ze boven komt het volle oog erop te hebben. Dat lukt. Telkens zie ik haar nu beter. Ik ontdek, dat het dier niet zwart met wit, maar donkerbruin met wit gekleurd is en dat het een opvallend korte snavel heeft. Nog dichter tracht ik het te naderen, maar dan gaat ze op de vleugels. Op hetzelfde moment hoor ik drie ganzen over m'n hoofd vliegen. Kolgan- zen, duidelijk zijn de witte snavelring en de zwarte vlekken aan de buikzijde waarneem- baar. Ik volg hen met den kijker, als ik plotseling een groepje eenden voorbij zie gaan met een langen snavel en roestbruine oorst, dus... middelste zaagbekken, 3 mannetjes en één vrouwtje. Ze zwenken een paar maal naar links en dan weg achter den dijk. Als ik met veel spul en moeite tegen den dijk opgeklau terd ben, zie ik ze niet meer, maar wat ik wél zie, dat zijn tot aan den horizon toe, overal groepjes eenden en duikers, die voorbijtrek ken. Af en toe ploft er zoo'n eskader in zee om even later weer verder te wieken. M'n kijker brengt mijn oog er dicht bij: ik signaleer kuifeenden, toppertjes, tafeleenden, zeeduikers, en zwarte zee-eenden. Het valt af en toe niet mee om met eenige securiteit te zeggen: dat is eend zus en dat is eend zoo. Stellig zie ik echter nog een groep ijseenden en wel heeren en dames, want er is een ken nelijk verschil in staartlengte. Een andere troep passeert vlak er achter. Wit-zwarte, maar ook bruine zijn er by en nu zie ik bovenalen duidelijk, dat het platte „voorhoofd" onge merkt overgaat in den snavel. Dit kunnen dus niet anders zijn dan Eiders, want er be staat ter wereld geen andere eend, die zoo plomp is en zoo'n karakteristieken snavel heeft. Een film. Het is mistig in de verte, maar eindeloos vallen en schieten uit dien mist de troepen eenden en duikers. Het is als een film vol ver rassingen en lang niet zonder spanning. Ik draai me om en... vlak bij me zit een geheel witte meeuw. Een pracht-beest. Het is, ik zie het dadelijk, een van de „burgemees ters", een vogel, die net als de zilvermeeuwen rosse pooten heeft en een oranje-roode vlek op den gelen haaksnaVel. Maar deze burge meester is duidelijk forscher en hij heeft ook geen zwart op de wieken. Zeldzame meeuwen hier... maar bij Petten zie je ze den laatsten tijd vrij veel. Voorjaar... Nog ziende naar den burgemeester voel ik plotseling een schokje door me heengaan... vergis ik me of... was da. niet de roep van de tureluur? Weer luister ik en hoor... nu duidelijker... tjudumet den klem toon sterk op tjü. Het doet „voorjaars" aan, die roep, evenals de vlakke, diepblauwe zee, waarin de zon, soms even verduisterd door de mist, twinkelt op elk golfje dat te pletter loopt op de dijkhoofden. Die mist... die doet je o o k denken aan een vroegen voorjaarsmorgen. Helaas... de scher pe, vlijmscherpe, Noordooster is er ook nog en wa zwijgen maar van het ijs tusschen de basaltblokken op den dijk, die verre van zomer- sche fata morgana bij een vogelzoeker op roepen. Acrobaten. Nog éénmaal roept de tureluur en dah vliegt h(j naar een volgende pier. Ik ga er achteraan, want wil die zwerver eens wat nauwkeuriger opnemen. Ongemerkt let ik meer op de piertjes en den dijk en zie dat er overal scholeksters en strandloopertjes tusschen de bazaltblokken aan het pikken zijn naar voedsel. Strandloopers ztjn aan het acro batische toeren maken vlak boven de pieren, en duiken op gezette tijden neer om hun eeuwig-durend diner te vervolgen met het verwerken van kleine kreefjes, die de terug kabbelend golfjes hebben achtergelaten. Solidariteit. Ik wil die strandloopertjes kieken, en from mel m'n camera te voorschijn. De poging is echter ten ondergang gedoemd, aangezien ik geen rekening heb gehouden met de solidari teit tusschen de vogels. Een tureluur komt namelijk de bonte strandloopertjes waarschu wen met een angstig tu... tu... tu...! en de laatsten zijn in een wip weer op de wieken om... ev«.n verder weer neer te strijken. Om weer het spel met de aan- en wegrollende zee te. spelen die voor hen een nimmer oprakend lunchpakket is... Verderop langs den dijk zie ik in de luwte van de pieren een school eenden zitten. Met den wind mee nader ik en... ik kan ze zelfs dicht benaderen. Met eindelooze moeite schuif ik zoo met m'n buik over het piertje heen en beloer door m'n kijker de school. Schuw zijn ze niet meer, daar is 't te koud voor, en als ik al een langen tijd heb liggen te kijkeft naar deze brilduikers, tafeleenden en-scholeksters ga ik langzamerhand bevriezen. En dan ontdek ik dat de zon inmiddels is schuilgegaan achter de nevels en de wolken. Een wulp schreeuwt boven m'n hoofd en een koppel meeuwen zeilt statig over de nu grauw geworden zee. De „wieltjes" hebben hun glans en schittering plotseling verloren. Overal steken echter nog blanke vogellijven scherp af tegen het grauwe hemeldak. Het wordt nog donkerder... en als de eerste hagelkorrels neerstriemen op m'n zuidwester, zit ik net op m'n stalen Rocinante en vlucht weg van het barre Petten. HENK DE ROVER. Twee dingen zonder welke een Nederlander geen Nederlander meer is. VERTROUWEN en OVERTUIGING. In een artikel in het jongste nummer van het weekblad van De Nederlandsche Unie wordt nog eens nagegaan, wat nu eigenlijk precies de grondslag van ons volk uitmaakt en wat onder „naar Nederlandschen trant" moet worden verstaan. Op twee hoofdpunten wordt dan de bijzondere aandacht geves- tigd: „De Nederlander is een godsdienstig mensch; het Christendom leeft in ons. volk. Voor de overgroote meerderheid is het Christendom, méér dan een stel regels van fatsoen; het beteekent inderdaad een diep ste levenovertuiging, het geeft een positie ven inhoud en het beïnvloedt in laatste in stantie alle gedachten en alle gedragingen. Het meerendeel onzer landge- nooten zou men aantasten in het hei ligste wat zij bezitten, indien men de godsdienstige beleving zou wil len terugdringen binnen de muren van het kerkgebouw en indien men b.v. in de opvoeding en de scholing van .de jeugd essentieele wijzigingen op dit gebied zou aanbrengen. Maar ook de opvattingen over den Staat en over het Gezag in de maatschappij stoe len op deze Christelijke levensbeschouwing, zoodat de Christen zich ook uit dien hoof de keert tegen het individualistisch libera lisme en anderzijds tegen het staatsabsolu- tisme. Bij het eerste wordt de taak van den staat beperkt tot een zuiver negatieve werk zaamheid, die geen verantwoordelijkheid van zedelijken aard aanvaardt; bij het staatsabsolutisme wordt de staat tot uit gangspunt en doel van alle werkzaamheid gemaakt. Elke Christen ook de minder ontwikkelde begrijpt, dat Gods wetten altijd en voor ieder gelden, en hij vordert de erkenning van dit beginsel oók in de maatschappij. „Dit is dus strikt genomen geen Neder landsche, maar een algemeen Christelijke overtuiging; maar het zon óók on-Neder- landsch zijn hieraan te tornen. „Tot de typisch Nederlandsche ka raktertrekken behoort ook de vrij heidszin. Die vrijheidszin is een ka raktertrek, die in een.eeuwenlangen strijd en ontwikkeling gegroeid en gesterkt is. De Nederlander wil be schikken over zijn eigen daden en hij wil niet tegen zijn inzicht in tot bepaalde daden genoodzaakt worden. „Deze behoefte aan vrijheid beteekent niet, dat men zich verzet tegen denkbeelden en invloeden van buiten. Integendeel. Veel is ook hier van anderen overgenomen. Maar de Nederlander wil zélf beoordeelen en slechts uit overtuiging aanvaarden. Hij bekijkt alles rustig en zelfstandig, hij zeeft watr binnenkomt, hij waardeert het op de innerlijke waarden. Indien hij begrijpt dat iets goed is, dan tracht hij het in eigen vorm om te zetten en aldus te assimileeren. Maar hetgeen hem tegen zijn overtui ging wordt opgedrongen, daartegen legt hij een onverzettelijke koppigheid aan den dag, welke toont, dat de taaie eigen schappen van het boerenvolk in eeuwen van handel en verkeer niet zijn teloor ge gaan. „De vrijheid zit den Nederlander zooda nig in het bloed, dat hij soms over de schreef schiet en dan feitelijk een recht tot bandeloosheid vraagt. Uitwassen ervan ken nen wij uit het gebrek aan tucht, dat men hier en daar waarneemt, wij kennen het ook uit het zoogenaamd recht, dat men zich als vrij mensch toeeigent, om de hoogste waarden van een ander in woord of ge schrift ^n te randen. „De ware vrijheid sluit echter een sterk gezag niet uit Wat de vrijheidszin van den Nederlander evenwel vordert, is, dat het Gezag, waaraan hij gehoorzaamt, moet be rusten op vertrouwen en overtui ging. Wie den Nederlander overtuigt, vindt in hem een trouwen en volhardenden medestander." Gloeiend vallen de zonnestralen op de uitgedroog de dorre Pampa. De paarden zijn met zweet be dekt en wit schuim ligt op hunne neusgaten, maar onophoudelijk zet ten zij hun zachte galop over de gele step pen voort, waarop, hier en daar, sporen van wegen. Links en rechts van de paden liggen de verbleekte geraamten van geval len runderen. Een lichte bries, die uit een of andere gloeiende haard schijnt te zijn gekomen, doet stofwolken opdwarrelen, die ons geheel met stof bedekken. Onze ge dachten snakten heden, op den laatsten dag van het jaar, naar schaduw en water, naar de geweldige rivier, die den grooten Oceaanstoomer van Buenos Aires naar Ro- sario heeft gedragen. Maar de Da Plato- rivier is ver achter ons gebleven. We zijn met ons paard ver de Pampa in de rich ting van Rio Negro gereden. Het wordt middagtijd. Een zevenuren-rit heeft ons moe gemaakt, en de honger meldt zich aan. In de karige schaduw van een Euca lyptusboom steekt onze leider uit gedroog de halmen en takken een vuur aan en wel dra borrelt het water in den kleinen veld ketel en wordt over de gereed gehouden bombilla met mate thee gegooid. De inhoud van eenige blikjes en een flesch van den vurigen Argentijnschen landwijn, completeeren den maaltijd in het kamp. Voor de muziek aan tafel zorgen de runderkudden in de verte, die aan een rij ken boer toebehooren en achter kilometer lange ijzerdraadversperringen zijn opge sloten. Gauchos, die. zooals wij, naar het naaste stadje snellen, rijden ons voorbij. Zij hebben hun lichten vilthoed diep over de oogen getrokken, de Doncho (een doek) luchtig over de schouders geworpen en aan de voeten blinken zware sporen. Over den zadelknop houden zij de wapens gereed De lieden zijn vriendelijk en. groeten de „gringos" (vreemdeling) op zachten zange- rigen toon Onze paarden hinniken en ma nen ons, dat het tijd wordt op te breken, wanneer wij nog in den namiddag het Pampastad.je willen bereiken, waarin wij het aanbreken van het nieuwe jaar willen afwachten. De oogen doen pijn door het vele zon licht. Wij moeten ze sluiten en wij ver zinken in een half droomerigen toestand, waarin wij de begrippen van tijd en ruim te vergeten. Vergeten worden onrust en het jachten, daar waar de menschen zich ophoopen in de grijze stadswoestijnen. Vergeten de ijzige koude, die in de hier heerschende hitte, als een schoone droom verschijnt, vergeten ook het pijnlijke „je moet". De reis gaat voorwaarts en eindelijk wor den eenige steenen hutten zjchtbaar. De omgeving wordt levendiger en ten slotte klepperen de hoeven der paarden op het plaveisel en wij houden onzen intocht in het ver van de wereld afgelegen stadje. De zomerzon van den namiddag brandt gioeiend heet, de veelkleurige jalouzieén van de huizen dreigen in brand te gera ken een eigenaardig nieuwjaar1 Slechts zelden vertoont zich een rijtuig op de straat. Een zwart-oogig meisje, met bloemen in het haar, gaat voorbij. Een rij dende bedelaar, in schilderachtige lompen, maar met een uitdrukking in het gelaat, alsof hij de koning der Pampa is, is te lui, om zijn zadel te verlaten en strekt een lange stok met een pot uit met het verzoek daarin wat geld te gooien. De soldaten die voor de regeeringsgebou- wen op wacht staan, hebben moeite, om hun verveling en de vliegen te bestrijden. Het is de tijd der siësta, der algemeene middagrust. De Posada (Hotel) is overvol. De veehoeders hebben hun poncho's over den grond uitgespreid, gebruiken het za del als hoofdkussen en slapen. Wij allen wachten^ op het eerste koele windje, waardoor de stad uit haar Doorn- roosjeslaap zal worden gewekt. En ano nuevo! Het nieuwe jaar! De kas telein van de Posada heeft batterijen van rum en wijnflesschen opgericht. Aan het braadspit braden geheele lendenen van ossen en schapen, de tafels zijn met zand wit geschuurd en niet borden versierd. Nu roept een luide bel voor het „Ave Maria". De Gauchos en veehouders ontwaken, halen hun tabakszakken voor den dag. draaien zich uit gedroog de maisbladen. cigaretten uit zware zoetachtige tabak. Over de Pampa, die nu zilvergrijs is ge- worden, vallen avondschuaduwen. Een doorschijnen- schemering daalt af, daarachter de 'sterren. Nachtvogels roe- uit de verte en onze de de glinsteren- pen geheimzinnig gedachten dwalen af, gaan daarheen, waar thans vorst de aarde bedekt, waar in het vaderland de nieuwjaarspunch wordt be reid en op de straten de vroolijke verwar ring begint, 's Avonds wordt in vele hui zen gedanst. In* de tuinen gloeien veel kleurige lampions. Gauchos tjingelen op de guitaren en spelen, voor zij tot de dans maat overgaan, weemoedige accoorden. Dan zetten, bijna zonder overgang, gon zende banjo's met klapperende begeleiding in. Een paar bruine meisje^ komen naar' voren, en al is het ook geem tango, welke zij dansen, het is toch een dans waarin de lijfjes zich lenig, heen en weer bewegen. Paartjes verdwijnen in tuinen, waar de nachtbloemen een sterke geur verspreiden. Vleermuizen fladderen, geluidloos om de kleurrijke lampions. De gauchos winden zich op door den wijn, door de muziek en de zwoele ademing der duisternis. Gram storige blikken kruizen zich en de messen worden losser in de 'scheden gemaakt. Achter een boom valt een boosaardig schot en een kogel glijdt langs den arm van een der dansende meisjes.' Daar dreunt .een groote klok, twaalf plechtige slagen. De glazen zijn vol ge schonken en'voor het huis laait een groot vuur op. Het nieuwe jaar is aangebroken. Al ko men de uren niet overeen, onze gedachten gaan toch uit ver over den Oceaan en ter wijl wij den gauchos toedrinken, en de meisjes bloemen en koekjes schenken, ver toeven onze gedachten bij degenen die wij liefhebben en bij het vaderland. Weer brommen de guitaren en lawaaien de banjo's. De dans wordt voortgezet, maar de kastelein verzoekt ons om een ongeluk te voorkomen, het hotel te verlaten. De gauchos zijn ja- joersch op hun meisjes geworden en een messteek of een kogei zou ons kunnen be dreigen. Nog is het daar buiten donker maar over de Pampa gaat een frissche wind en zware dauwdroppels drenken de hoornen. Nog hebben wij een moeilijken rit voor den hoeg, voor wij de „Estanoia" (farm) van onzen vriend hebben bereikt, maar we zijn niet vermoeid en onze uitgeruste paarden galoppeeren de opgaande nieuwjaarszon tegemoet. W. Witte paling en goudaaL Aan de zoetwaterzijde, rechts bij het bin nenkomen ln de groote zaal van het „Ar- tis"-aquarium; zijn eenige bijzonder mooie en merkwaardige aanwinsten te bewonde ren. Groote, dieproode „kasteelgoudvisschen" prachtige matgulden of oranje-rood over- waasde goudzeelten, glanzende slanke goud en zilverwinden, karmijn-rflonkerende „Ro- settes" (een kruisingsproduct tusschen goud- winde en blank voorn), verder nog forsche edel-, spiegel- en lederkarpers, alle afkom stig uit de vischkweekerij „De Zwaanspreng" bij Apeldoorn, verleenen een bijzonder en indrukwekkend cachet aan de toch al rijk bevolkte zoetwaterbassins met hun stem mige clair-obscuurwerking. Bovendien zijn er dan nog de mooi uitge groeide Chineesche goudkarpers of Higoi's (indertijd uit Oost-Indië geïmporteerd), wit te paling en goudaal, een merkwaardige goudbaars en tenslotte een kolossale, nage noeg 'meterlange reuzenkarper, destijds in de Vinkeveensche plassen aan den reep ge vangen en door den heer K. Zeegers aan „Artis" geschonken. De forellen-eieren in de „beek" van de kleine zaal zijn gedeeltelijk nog in ontwik keling en voor een deel al uitgekomen. Vele larven met hun rose dooierzakjès liggen al zijdelings op den bodem van de beek of zwemmen met wrikkende beweginkjes een eindje tegen den stroom in. Tevens zijn er nu de groote, doorschijnen de Salamander-eieren van den Amerikaan- schen Axolotl te zien, door de in 't aqua rium aanwezige wijfjes vastgekleefd aan de stengels der waterplanten. Wat speciaal den liefhebbers van kamer aquaria zal opvallen is, afgezien van de soortenrijke collectie exotische siervisschen en -vischjes, de kostelijke plantenr.ijkdom in verschillende tafelaquaria van de kleine zaal, die onder de kunstmatige belichting niet alleen bijzonder mooi uitkomt, maar ook voortreffelijk gedijt Welhaast elk afzonderlijk aquarium is een wonder van schoonheid, zoowel wat de flonkerende kleurenpracht der tropische visschen, als wat de weelde van sierlijk zich ontvouwende of droomstil oprijzende en uit staande waterplanten betreft Wij herinneren er onzen lezers nog aan, dat het aquarium ook na nieuwjaar nog eenigen tijd verlicht en tegen gereduceerden prijs toegankeliji zal zijn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 9