De regen als verrader
m
JS&ilê fixnyzrvi en meüjzl!
Oplossing raadsel vorige week
Nieuw Raadsel
SP
WH
5
6
Zó is Leiden aan zijn
naam gekomen
De hond als geleider
Simon en Saartje
en nog een paar anderen
door Tom Radersma.
Telkena ontdek ik weer, dat er vriendjes
en vriendinnetjes van me zijn, die wat traag
zijn in het toezenden van htm oplossingen.
Ze komen dan Donderdagmorgen na 9 uur
en het gevolg daarvan is, dat ze natuurlek
niet meeloten en niet bij de goede oplossin
gen staan. Een week daarna krijg ik dan
min of meer boze briefjes, die me verwij
ten, dat ik hen helemaal vergeten ben.
Maar... ze waren zelf vergeten ervoor te
zorgen, dat hun oplossing op tijd in de bus
was.
Van vorige week heb ik nog een heel
stapeltje briefjes overgehouden. Ik ga dus
met die vriendjes m'n praatje voortzetten
en hoop dan volgende week van jullie alle
maal weer een dikke brief te ontvangen.
Maar eerst... de prijswinnaar. Het is:
DOORNROOSJE,
„De Jutter", Callantsoog.
Frans Pronk. Nu, Frans, nu kom ik
ook dicht bij Egmond wonen, tenminste zo
ongeveer op fietsafstand. Als jij dit briefje
leest, zitten we in Bergen. We zijn uit Scha-
gen vertrokken. Je begrijpt, de kinderen
vinden het reusachtig. Ze sprongen van
vreugde in de lucht, 't Is zomers ook wel fijn
wonen in Bergen, maar viermaal verhuizen
in negen maanden is ook niet alles. Enfin,
nu komen we elkaar wel eens tegen, denk
ik, want als het straks mooi weer wordt, dan
fietsen we natuurlijk de hele omgeving af
en komen ook wel eens bij je tante in
Egmond.
Joop en Wim v. Dijk, Bussum. Natuur
lijk ken ik jullie nog, jongens. Jullie zijn
dus ook in de bossen gekropen. Nu, wij
volgen jullie voorbeeld, maar het zal ons
wel precies als jullie gaan, er blijft in ons
hart het verlangen naar Nieuwediep, onze
eigen stad.
Dieuwertje en Dikkie Doorn, Nw. Nie-
dorp. Hoe is het met jullie? Is die krie
bel in je keel over. Vervelend ij dat, hè, als
je steeds het gevoel hebt, dat er een haar
in je keel zit, die er maar niet uit wil.
Mienke v. Spelden. Nu, dat zal ik je
nu eens vertellen, Mienke, wanneer ik
jarig ben. Je onthoudt het natuurlijk toch
niet. Ik zal goed opletten of de post je
kaar brengt. Nu, 't is a.s. Woensdag over
twee weken en ik woon dan, v. Rheenen-
laan 8, Bergen. Eens kijken of jouw ge
heugen goed is.
Piet Breeker. Wat een gezellig zusje
heb jij, Piet en wat kan ze al goed bebbe-
len. Leuk is dat, hè, als ze zo krom pra
ten, dat je er naar arden moet wat ze zeg
gen. Meestal raadt moeder het best wat ze
bedoelen, maar moeder kent natuurlijk ook
haar kleintjes het best. Dat spreekt vanzelf.
Gonda de Ridder, Julianadorp. Of
sneeuw fijn is voor jullie, Gonda. Ik kan
me best begrijpen, dat je 's morgens, als je
naar buiten kijkt, en die witte wereld ziet,
van vreugde een luchtsprong maakt. Maar
deze winter heeft alles een beetje bittere
bijsmaak. Hoewel, we hebben van de week
gezien waarvoor die lange winter weer
goed is. We hebben het wel koud gehad,
maar zijn tot rust gekomen en van de week
hadden we één mooie dag en één lichte
avond en het was weer volkomen mis.
't Was toch wel goed, dat het zo koud was,
de afgelopen maanden.
Mientje Rep. Je wacht niet tevergeefs,
Mientje, of liever, je zoekt niet tevergeefs,
want hier staat je briefje. Dit is voor jou
alleen. Je mag het uitknippen en opplak
ken en dan kan je later nog eens het eer
ste briefje aan je in de krant lezen. Dat is
leuk. Menigeen, die vijftig jaar is of ouder,
heeft nog nooit in de krant gestaan en ge
loof me, de mensen vinden het allemaal
wel aardig om eens in de krant genoemd te
worden. Jij dus ook.
Janje Buijs. Goed, Jantje, je bent wel
kom en ik verwacht minstens iedere week
een dikke brief van je.
Hendrik Heijligers, Barsingerhorn. Je
moet veertien jaar zijn voor een schuilnaam,
Henk. Wat heb jij geboft met je nieuwe
school daar in Barsingerhorn. Het is toch
veel prettiger in een fris, zonnig lokaal te
zitten, dan in een muf en donker gebouw.
Dat is, geloof ik, zo'n beetje als leervak
ingevoerd, dat telefoneren op school. Nu,
't is practisch.
Coba de Groot. Dat is een nare ge
schiedenis, Coba met je broertje van bijna
3, die een pot kokende koffie over zich
heentrok. Die arme kleine! Wat zal hij een
pijn gehad hebben, want brandwonden doen
ontzettend zeer. Hoe is het nu met hem
En zijn je zusje en broertje alweer van hun
roodvonk af? Wat een mkère bij jullie
thuis.
Joop Schoonakker. Ik geloof waarlijk,
dat de winter nog niet voorbij is, Joop, het
was tenminste vanmorgen weer „prik-
koud" en de wind zat weer in de vorsthoek.
Nu, ik ben er niet erg op gesteld, al gun
ik jouw je schaatsenpret best.
Martha, Tonia en Dientje Briars.
Jullie weten, hoe zo'n Heldersche Courant
taart smaakt, drietal. Ik niet, ik heb er
hooit anders dan een keer met begerige
°gen naar gekeken, ik heb er bij staan
watertanden, ik heb er m'n lippen bij af
gelikt, maar verder heb ik het nooit ge
bracht.
Jo Bandt. Dank je voor de broodbon-
hen, Jo, die zijn een kostbaar bezit en altijd
welkom. Jij zal het thuis stil hebben, zo
helemaal alleen. Of valt dat nogal mee?
Marietje Jurrjens. Zo'n nare kat, Ma-
rietje om zo'n vogeltje op te eten. Mis-
schieen heeft ze erge honger gehad en ge
dacht, er zijn toch vogeltjes genoeg. Wij
eten toch ook de beesten op: de koeien die
mager zijn, de varkens, die er helemaal
niet meer zijn, de kippen, die je niet kan
betalen, de eenden, die zo hard kunnen
wegvliegen enz. enz. enz.
Tinl Kloosterman. Dat heb je handig
gedaan, Tini, met je in het water gevallen
broertje. M'n complimenten. Toen je moe
der niet thuis was, heb je dat druipende
toch meteen verschoond en in bed gestopt
met een warme kruik en een beker hete
melk. Hij mag z'n zusje wel dankbaar zijn.
Heeft hij er verder geen nadeelige gevol
gen van ondervonden? In het water vallen
kan je alleen maar 's zomers doen en dan...
in je badpak.
Harmali na IJfkes, Breezand. Ik zal
het leuk vinden, Rarmanna, als jij iedere
week moedoet en ik zal er blij om zijn als
je eens een boek wint of een taart in de
wacht sleept.
Jantje en Henkie Scheurwater. Kreeg
je de taart toen je met griep op bed lag,
Jantje? Toen had je wel tijd om te snoe
pen, maar vermoedelijk geen zin. Enfin, ik
denk, dat je nu wel weer beter bent, want
die griep van dit jaar was geen kwaje
rakker. Gelukkig!
Jongens en meisjes, de achterstallige
briefjes zijn er weer door. Tot volgende
week hopen we dus weer.
De spreuk, die te lezen is op de openbare
School aan de Weststraat, luidt: „Leeren is
leven, kennis is macht".
r. - f- k Ah
ryvV
Goede oplossingen ontvangen van:
Cor van B., Coen C., Piet en Freek B„
Neeltje C., Jopie A., Frits C., Gerrit A.,
Tiny C., Piet de S., Betsie B., Willy S„ Nini
B., Gerard K., Kees de B., Cor H., Sientje
K., Doornroosje, Everard S., Dora M.,
Douwe M., Broer en Zus de V., Gonda G.,
Kinderen K., Corrie G., Giles H., Corrie v.
B., Jan S., Dik S., Elly de Z., Beppie R.,
Johanna B., Piet B., Dir! ;e B., Bali en
Annie v. B., Kinderen B., Jettie B., Mientje
F., Antje M., Jopie M., W. J. N., W. v. D.,
Ali B., Anton R., Janny D., Annie D.,
Maarten K., Jo v. D., Klaasje Z., Tiny v.
B., Corry K., Kinderen v. V., Hendrik H.,
Marietje J., Truusje de G., Jacoba de G.,
Jacoba P., Magda R., Addertje, Jo B., Piet
B., Dickie B., Trijntje K., Henkie en Jantje
S., Jo en Rie K., Rosa S., Wim B., Ali B.,
Klaas G., Joop G., Geertje G., Joop de V.,
Martha B., Jan H., Hanny v. L., Piet K.,
Tiny L., Jannie en Tjeerd K., Willem v. D.,
Annie R., Mientje R., Joop v. D., Neeltje
P., Piet T., Willie N., Simon en Annie V.
1
2
3
4
Mm
7
Van links naar rechts.
1. Om de voeten te warmen
4. Rond.
5. U.
7. Maand.
Van boven naar beneden:
1. Wordt water, wanneer het kookt.
2. Sterk dier.
3. Prettige gebeurtenis.
6. Waarin we iets kunnen opbergen.
Ook in ons land moeten destijds reuzen
gewoond hebben. Zo vertellen tenminste de
sagen. Die reuzen waren niet bar vriende
lijk, ze plunderden eenvoudig alle kooplie
den uit en lieten de bevolking hoge belas
tingen betalen. De kooplieden hadden al
dikwijls geprobeerd met de reuzen tot een
schikking te komen. Maar 't vervelende
was, als reus A beloofde hen met rust te
laten, reus B daar niet voor te vinden was
en zo bleef 't reizen een allergevaarlijkste
onderneming. Die reuzen waren echte
naarlingen. Niet alleen voor de bevolking,
maar ook voor elkaar. Ze waren jaloers en
hebzuchtig en 't eind was, dat ze onderling
begonnen te vechten, De mensen hoopten,
dat met deze reuzen-oorlog een einde zou
komen aan hun moeilijkheden, want ze
verwachtten niet anders of de reuzen zou
den elkaar vernietigen tot op den laatsten
man. Maar jammer genoeg gebeurde dit
niet. Eén reus bleek sterker te zijn dan alle
andere. Die speelde van toen af de baas en
de andere reuzen konden hem gehoorza
men. Die sterkste reus was de Reus-van-de-
stad-aan-de-Rijn. Toen besloten de kooplie
den dezen reus gunstig voor zich te stem
men en daarom gingen ze, als ze op reis
wilden, eerst naar hem toe en verzochten
hem eerbiedig om een vrijgeleide. „Majes
teit Reus-van-de-Rijn, wilt U ons een vrij
geleide geven?" vroegen ze dan. De Reus-
van-de-Rijn was daar zeer mee ingenomen
en weigerde bijna nooit. Voor de andere
reuzen was dat minder prettig, want zo
konden ze haast geen enkele koopman meer
uitplunderen. Hadden ze 't tóch gedaan, nu,
dan had dq Reus-van-de-Rijn hen dit duch
tig betaald gezet! Begrijpelijk is, dat de
kooplieden nu weer durfden reizen en dat
't voor de reuzen haast ondoenlijk was om
iedereen te vragen: „Zijt gij wel voorzien
van een vrijgeleide?" Ze besloten dan ook
de vraag-zin wat korter te maken en vroe
gen voortaan: „Zijt gij wel voorzien van
vrijgeleide?" En dat bleek nog te lang te
zijn. Toen werd 'f: „Zijt gij van vrijgelei
de?" Ook deze vraag-zin vonden de reuzen
nog te lang en ze besloten er nog één let
tergreep af te nemen. Maar welke zouden
ze nemen? Daarvoor gingen ze in vergade
ring. Je zoudt 't best een „ruzie-commissie"
hebben kunnen noemen, zo gingen de reu
zen te keer. En toe ze nog tot overeenstem
ming zijn gekomen is haast niet te begrij
pen. Maar 't is gebeurd!
En de vraag-zin werd: „Zijt gij van ge
leide?" Lange tijd is dat zo gebleven, toen
is er nog een lettergreep afgegaan. „Zijt gij
van Leide", is 't toen geworden. „Ja, ik
ben van Leiden" antwoordden de mensen
ten slotte. En zo kwam Leiden aan zijn
naam!
u1* o jüIu'.v nas'- »i'.s
•-< -i. i" v' -
Wanneer wij zo op straat voortstappen
en op de drukste punten oversteken, den
ken wij er weinig aan, dat er velen zijn,
die o zo graag als wij zouden doen en dit
niet kunnen, omdat zijblind zijn. La
ten wij ons eens een ogenblikje indenken,
wat het moet zijn niet te kunnen zien. Dus
niet te weten, hoe prachtig de sterren aan
de nachthemel kunnen glanzen. Niet te we
ten, hoe de zon alles in gouden gloed kan
zetten. Niet te kennen de stralende zomer-
pracht, noch de witte schoonheid van
sneeuw en ijs. Te leven, omgeven door een
ondoordringbaar duister, met als enig licht
punt, de hulp van mens of dier. Ja, zeker,
ik vergis me niet als ik schrijf: „de hulp
van een dier." Want sinds jaren worden
honden afgericht voor het leiden van blin
den. Er is zelfs een geleidehondenschool.
Deze school is te Watergraafsmeer. Zij is de
enige in ons land. Per jaar kunnen daar 40
honden worden afgericht. Een bepaald soort
hond is niet aangewezen voor geleidehond,
alle soorten van een bepaalde grootte en
sterkte kunnen opgeleid worden als zij
daartoe de nodige geschiktheid bezitten.
De grootste moeilijkheid is echter voor elke
blinde de meest geschikte hond te vinden.
Het africhten van een geleidehond vordert
meestal 2 a 3 maanden, in enkele gevallen
vijf of zes. Dat hangt af van zijn bevattings
vermogen. Jonge honden, zo van één jaar
tot hoogstens twee en een half, zijn het
meest geschikt voor geleidehond. Wat zo'n
hond voor een blinde kan oetekenen, be
hoef ik je wel niet te zeggen. Toch wil ik
een paar voorbeelden noemen, die aan dui
delijkheid niets te wensen overlaten!
Het is haast niet te geloven, maar er is
een blinde handelsreiziger, die zijn beroep
nog even goed uitoefent als in de tijd dat
hij nog ziende was. Met zijn hond gaat hij
naar verschillende steden. De hond brengt
zijn baas op 't station, waar hij wezen moet.
Hij zoekt een derde klas wagon voor hem
op 't dier kent 't verschil tusschen de
verschillende wagens! en bovendien
zorgt hij er ook voor zijn baas in een niet
te druk bezet gedeelte te brengen, 't Is
waarlijk een wonder te noemen en toch is
't beslist waar. Dagelijks trekken baas en
hond er op uit en steeds komen zij behou
den thuis.
Een andere blinde wandelde 's morgens
altijd met zijn hond door 't Vondelpark.
Iedere dag dezelfde weg. Maar op een mor
gen bemerkte de blinde opeens aan een
bruggetje, dat hij op een ander pad liep
dan gewoonlijk. Een weinig ongerust, vroeg
de blinde aan een wandelaar, die hij toe
vallig hoorde aankomen, bij welke uitgang
van 't park de hond hem gebracht had. Nu
trof 't, dat de wandelaar juist den park
wachter bleek te ^ijn en de uitgang.was
dezelfde van elke dag. Waarom de hond
dan deze morgen van zijn gewone weg was
afgeweken? Omdat er op dat pad een paar
omgevallen bomen lagen. De hond had in
tijds de hindernis opgemerkt en had een
kleine omweg gemaakt.
Nu nog even iets anders. Zullen jullie er
om denken, dat je een geleidehond nooit
moet storen. Haal hem nooit aan, praat
niet tegen hem, dat zou de blinde in gevaar
kunnen brengen en vooral: probeer de
hond niet te helpen. Hij kent zijn taak en
vergist zich niet. Maarleid zijn aan
dacht niet af. Zo heel gauw gebeurt dit wel
niet, want ook daarop is hij afgericht, maar
t zou kunnen gebeuren en dat moeten
wjj natuurlek voorkomen.
Niet ver van Grimma in Saksen, ligt tus
sen vruchtbare akkers en groene weiden
het dorpje Pomssen. Het is een dorpje als
alle andere dorpjes: een brede dorpsstraat,
een oude kerk, kleine landgoederen en een
groot riddergoed. Om dit riddergoed nu
draait de geschiedenis van de vrouwen van
Pomssen. Een geschiedenis, waarom des
tijds heel wat gelachen is! Ruim honderd
jaar geleden is 't gebeurd, maar als je er
over hoort vertellen, moet je nog steeds
lachen of je wilt of niet. Hoor maar eens
en probeer NIET te lachen!
Het was in de oorlogstijd. In de schuren
van het riddergoed Pomssen was men aan
't dorsen en de kasteelheer keek toe en
zag het geld al dat de oogst zou opbrengen.
De oogst was namelijk buitengewoon groot
dit jaar en de kasteelheer zou er zonder
twijfel beste kopers voor weten te vinden.
Zodra het graan in de zakken was, liet hij
inspannen en ging naar Leipzig om zijn
graan te verkopen. Hij had geluk. De ver
koop slaagde boven verwachting en met
dikke geldbuidels keerde hij naar huis te
rug. „Na gedane arbeid is 't goed rusten",
dacht de kasteelheer en daarom trad hij een
herberg binnen en bestelde van de beste
wijn. 't Was een warme dag en de wijn
smaakte den kasteelheer bijzonder goed. Zo
goed, dat 't niet al te lang duurde of de
vierde fles kwam al op tafel. Bij iedere fles
die hij bestelde, legde hij een knoop in zijn
zakdoek om de tel niet kwijt te raken.
Kasteelheren zijn erg precies! Of misschien
plaagden de wijngeesten hem een beetje!
Intussen bedacht hij, dat hij zijn vrouw be
loofd had wat voor haar mee te brengen.
Maar wat? Van linnen had ze gesproken.
En hoeveel hij moest meebrengen had ze
ook gezegd. Maar.... o, die wijngeesten!
Hij herinnerde zich niets meer. Nu ja, hij
zou maar een flinke hoeveelheid kopen, hij
had geld genoeg bij zich en op een paar
meter meer of minder kwam 't nu heus
niet aan. Moeilijk stond de kasteelheer op
van zijn stoel. Zijn benen deden raar. Ook
dat was de schuld van de wijngeesten.
Maar 't lukte hem toch zijn inkoop te doen
en hij kwam heelhuids weer thuis. En op
de thuisrit waren zelfs de wijngeesten ver
dwenen. Gelukkig maar, want anders zou
hij zich hebben moeten schamen voor zijn
eigen vrouw!
„Heb je aan 't linnen gedacht?" vroeg ze
dadelijk. Tróts wees hij haar een groot pak,
dat op een karretje geladen, voor de deur
stond. Nieuwsgierig lichtte de kasteelvrouw
het dekzeil op en viel bijna flauw van
schrik.
„Man, wat heb je nu meegebracht!" riep
ze ongerust.
„Linnen", was 't antwoord, ,,'t Beste wat
ik in Leipzig kon krijgen."
De kasteelvrouw schudde eens met haar
hoofd en zei een beetje smalend: „Och jul
lie mannen!" Maar nu werd de kasteelheer
kwaad Het ging om zijn eer als man. „Wat
heb je er op aan te merken?" vroeg hy
hooghartig. „Is 't linnen soms niet goed ge
noeg? Nu, wat heb je te zeggen?" Tranen
sprongen de kasteelvrouw in de oogen.
.Ach man, van dit soort linnen heb ik im
mers kasten vol. Wat ik hebben moet is
zakkenlinnen. De oude zakken zijn bijna
versleten en ik wilde nieuwe laten naken".
De kasteelheer begon iets te begrijpen.
Hm! Zakkenlinnen! Dat hadden de wijn
geesten hem aangedaan. Wat een domme
en dure vergissing! Maar hij hield zich
groot en beval, dat de zakken dan maar
van dit linnen gemaakt moesten worden,
't Werden pracht-zakken! Veel te mooi
voor pak-zakken. Zulk mooi linren had
geen enkele Pomssense vrouw voor onder
rokken! Alleen de kasteelvrouw, 't Was al
leen maar jammer dat de zakken zwart ge
merkt waren. Met de naam van 't ridder
goed en een nummer.
Op een dag echter kwam de rentmeester
van 't landgoed opgewonden bij zijn heer
en vertelde, dat alle zakken gestolen wa
ren. De kasteelheer sprong haast uit elkaar
van woede. Hij was erg dik weet je! „Zulk
lelijk geknoei", bulderde hij. „Ik zal ze le
ren te stelen!" Hij raasde en tierde en 't
kasteel was haast te klein voor al zijn la
waai. Ten slotte beval hij de kasteelwach
ters bij alle bakkers en molenaars naar de
zakken te zoeken. Maar alle gezoek bleek
vergeefs. De zakken waren weg en bleven
weg. Elk spoor ontbrak. Toen hield de
kasteelheer maar op met kwaad-zijn, want
er was toch niets aan te doen. En zo werd
't herfst en de zakken waren al haast ver
geten. De wind joeg over 't land, de bomen
verloren hun bladeren en de regen gutste
van de hemel. In Pomssen begon men zich
op de winter voor te bereiden. In de hui
zen werden de vuren al aangelegd.
Op zulk een naargeestige dag stierf de
kasteelheer. Op eens wilde zijn hart niet
meer voort. Alle bewoners van Pomssen
treurden om hem, want hij was een goed
mens geweest al kon hij soms lelijk te keer
gaan!
De herfst maakte plaats voor de winter.
De wind werd snijdend, hagel viel. En toen
werd, geheel onverwacht, de zakkendief-
stal opgehelderd. Op een erg koude, gure
dag werden de vrouwen van Pomssen, die
in 't dorp juist inkopen deden, overvallen
door een hevige hagelbui. De hagel prikte
in hun gezichten. En wat deden ze toen?
Wel, ze tilden eenvoudig hun bovenrokken
op en sloegen die over hun hoofden. En
voor de verbaasde ogen van den rentmees
ter en voor die van de even verbaasde kas
teelwachters kwamen daar opeens de ver
miste zakken te voorschijn. De vrouwen
hadden eronderrokken van gemaakt!
Maar de naam van 't kasteel en het num
mer, waarmee de zakken gemerkt waren,
hadden zij niet kunnen verwijderen. Die
prijkten koolzwart juist op dat lichaams
deel, waarop men gewoonlijk zit.
Tante Dora, die veel alleen was, had een
paar vliegen tot gezelschap. Die vliegen
waren tam. Als tante Dora hun bordje neer
zette, kwamen ze netjes op de rand zitten,
hun maaltijd te verorberen, maar je moet
niet denken, dat ze ooit op tante Dora's
bord zouden gaan zitten! Daarvoor waren
ze veel te netjes opgevoed! Een van die
vliegen heette Saartje en een ander noem
de ze Simon. En dan had je ook nog Jacob;
maar dat was een vlinder.
Op een late herfstdag was hij binnen ko
men vliegen en had een schuilplaats ge
zocht tussen de witte chrysanten, die op
tafel stonden. Toen de bloemen verdord
waren, had hij zich een plaatsje gekozen
tegen 't raam en daar bleef hij de geheele
winter. Hij leefde van mos, honing en wa
ter, dat tante Dora voor hem op 't raam
kozijn gereed zette. En misschien wil je 't
niet geloven, maar ook Jacob werd tam. Als
tante Dora haar arm uitstrekte, kwam hij
dadelijk aangevlogen en streek neer op
haar hand. Tegen de avond, als de scheme
ring viel, ging hij altijd op de grond zitten
en dan kostte het tante de grootste moeite
orr hem tusschen de bonte bloemen van 't
tapijt terug te vinden.
Zo bleef Jacob dan, de hele lange winter
door in de warme kamer, maar toen het
voorjaar werd en de zon al wat kracht be
gon te krijgen, toen vloog hij, op een mor
gen, dat de ramen wijd open stonden, naar
buiten. Voor het raam cirkelde hij nog wat
rond, alsof hij tante bedanken wilde voor
al haar lieve zorgen. En dan vloog Ja«3b
weg! De ontluikende natuur tegemoet.
PAARDEN OP SCHOENEN!
In Australië zijn er streken, waar de
paarden in plaats van hoefijzers, schoenen
dragen.