De regen als verrader m JS&ilê fixnyzrvi en meüjzl! Oplossing raadsel vorige week Nieuw Raadsel SP WH 5 6 Zó is Leiden aan zijn naam gekomen De hond als geleider Simon en Saartje en nog een paar anderen door Tom Radersma. Telkena ontdek ik weer, dat er vriendjes en vriendinnetjes van me zijn, die wat traag zijn in het toezenden van htm oplossingen. Ze komen dan Donderdagmorgen na 9 uur en het gevolg daarvan is, dat ze natuurlek niet meeloten en niet bij de goede oplossin gen staan. Een week daarna krijg ik dan min of meer boze briefjes, die me verwij ten, dat ik hen helemaal vergeten ben. Maar... ze waren zelf vergeten ervoor te zorgen, dat hun oplossing op tijd in de bus was. Van vorige week heb ik nog een heel stapeltje briefjes overgehouden. Ik ga dus met die vriendjes m'n praatje voortzetten en hoop dan volgende week van jullie alle maal weer een dikke brief te ontvangen. Maar eerst... de prijswinnaar. Het is: DOORNROOSJE, „De Jutter", Callantsoog. Frans Pronk. Nu, Frans, nu kom ik ook dicht bij Egmond wonen, tenminste zo ongeveer op fietsafstand. Als jij dit briefje leest, zitten we in Bergen. We zijn uit Scha- gen vertrokken. Je begrijpt, de kinderen vinden het reusachtig. Ze sprongen van vreugde in de lucht, 't Is zomers ook wel fijn wonen in Bergen, maar viermaal verhuizen in negen maanden is ook niet alles. Enfin, nu komen we elkaar wel eens tegen, denk ik, want als het straks mooi weer wordt, dan fietsen we natuurlijk de hele omgeving af en komen ook wel eens bij je tante in Egmond. Joop en Wim v. Dijk, Bussum. Natuur lijk ken ik jullie nog, jongens. Jullie zijn dus ook in de bossen gekropen. Nu, wij volgen jullie voorbeeld, maar het zal ons wel precies als jullie gaan, er blijft in ons hart het verlangen naar Nieuwediep, onze eigen stad. Dieuwertje en Dikkie Doorn, Nw. Nie- dorp. Hoe is het met jullie? Is die krie bel in je keel over. Vervelend ij dat, hè, als je steeds het gevoel hebt, dat er een haar in je keel zit, die er maar niet uit wil. Mienke v. Spelden. Nu, dat zal ik je nu eens vertellen, Mienke, wanneer ik jarig ben. Je onthoudt het natuurlijk toch niet. Ik zal goed opletten of de post je kaar brengt. Nu, 't is a.s. Woensdag over twee weken en ik woon dan, v. Rheenen- laan 8, Bergen. Eens kijken of jouw ge heugen goed is. Piet Breeker. Wat een gezellig zusje heb jij, Piet en wat kan ze al goed bebbe- len. Leuk is dat, hè, als ze zo krom pra ten, dat je er naar arden moet wat ze zeg gen. Meestal raadt moeder het best wat ze bedoelen, maar moeder kent natuurlijk ook haar kleintjes het best. Dat spreekt vanzelf. Gonda de Ridder, Julianadorp. Of sneeuw fijn is voor jullie, Gonda. Ik kan me best begrijpen, dat je 's morgens, als je naar buiten kijkt, en die witte wereld ziet, van vreugde een luchtsprong maakt. Maar deze winter heeft alles een beetje bittere bijsmaak. Hoewel, we hebben van de week gezien waarvoor die lange winter weer goed is. We hebben het wel koud gehad, maar zijn tot rust gekomen en van de week hadden we één mooie dag en één lichte avond en het was weer volkomen mis. 't Was toch wel goed, dat het zo koud was, de afgelopen maanden. Mientje Rep. Je wacht niet tevergeefs, Mientje, of liever, je zoekt niet tevergeefs, want hier staat je briefje. Dit is voor jou alleen. Je mag het uitknippen en opplak ken en dan kan je later nog eens het eer ste briefje aan je in de krant lezen. Dat is leuk. Menigeen, die vijftig jaar is of ouder, heeft nog nooit in de krant gestaan en ge loof me, de mensen vinden het allemaal wel aardig om eens in de krant genoemd te worden. Jij dus ook. Janje Buijs. Goed, Jantje, je bent wel kom en ik verwacht minstens iedere week een dikke brief van je. Hendrik Heijligers, Barsingerhorn. Je moet veertien jaar zijn voor een schuilnaam, Henk. Wat heb jij geboft met je nieuwe school daar in Barsingerhorn. Het is toch veel prettiger in een fris, zonnig lokaal te zitten, dan in een muf en donker gebouw. Dat is, geloof ik, zo'n beetje als leervak ingevoerd, dat telefoneren op school. Nu, 't is practisch. Coba de Groot. Dat is een nare ge schiedenis, Coba met je broertje van bijna 3, die een pot kokende koffie over zich heentrok. Die arme kleine! Wat zal hij een pijn gehad hebben, want brandwonden doen ontzettend zeer. Hoe is het nu met hem En zijn je zusje en broertje alweer van hun roodvonk af? Wat een mkère bij jullie thuis. Joop Schoonakker. Ik geloof waarlijk, dat de winter nog niet voorbij is, Joop, het was tenminste vanmorgen weer „prik- koud" en de wind zat weer in de vorsthoek. Nu, ik ben er niet erg op gesteld, al gun ik jouw je schaatsenpret best. Martha, Tonia en Dientje Briars. Jullie weten, hoe zo'n Heldersche Courant taart smaakt, drietal. Ik niet, ik heb er hooit anders dan een keer met begerige °gen naar gekeken, ik heb er bij staan watertanden, ik heb er m'n lippen bij af gelikt, maar verder heb ik het nooit ge bracht. Jo Bandt. Dank je voor de broodbon- hen, Jo, die zijn een kostbaar bezit en altijd welkom. Jij zal het thuis stil hebben, zo helemaal alleen. Of valt dat nogal mee? Marietje Jurrjens. Zo'n nare kat, Ma- rietje om zo'n vogeltje op te eten. Mis- schieen heeft ze erge honger gehad en ge dacht, er zijn toch vogeltjes genoeg. Wij eten toch ook de beesten op: de koeien die mager zijn, de varkens, die er helemaal niet meer zijn, de kippen, die je niet kan betalen, de eenden, die zo hard kunnen wegvliegen enz. enz. enz. Tinl Kloosterman. Dat heb je handig gedaan, Tini, met je in het water gevallen broertje. M'n complimenten. Toen je moe der niet thuis was, heb je dat druipende toch meteen verschoond en in bed gestopt met een warme kruik en een beker hete melk. Hij mag z'n zusje wel dankbaar zijn. Heeft hij er verder geen nadeelige gevol gen van ondervonden? In het water vallen kan je alleen maar 's zomers doen en dan... in je badpak. Harmali na IJfkes, Breezand. Ik zal het leuk vinden, Rarmanna, als jij iedere week moedoet en ik zal er blij om zijn als je eens een boek wint of een taart in de wacht sleept. Jantje en Henkie Scheurwater. Kreeg je de taart toen je met griep op bed lag, Jantje? Toen had je wel tijd om te snoe pen, maar vermoedelijk geen zin. Enfin, ik denk, dat je nu wel weer beter bent, want die griep van dit jaar was geen kwaje rakker. Gelukkig! Jongens en meisjes, de achterstallige briefjes zijn er weer door. Tot volgende week hopen we dus weer. De spreuk, die te lezen is op de openbare School aan de Weststraat, luidt: „Leeren is leven, kennis is macht". r. - f- k Ah ryvV Goede oplossingen ontvangen van: Cor van B., Coen C., Piet en Freek B„ Neeltje C., Jopie A., Frits C., Gerrit A., Tiny C., Piet de S., Betsie B., Willy S„ Nini B., Gerard K., Kees de B., Cor H., Sientje K., Doornroosje, Everard S., Dora M., Douwe M., Broer en Zus de V., Gonda G., Kinderen K., Corrie G., Giles H., Corrie v. B., Jan S., Dik S., Elly de Z., Beppie R., Johanna B., Piet B., Dir! ;e B., Bali en Annie v. B., Kinderen B., Jettie B., Mientje F., Antje M., Jopie M., W. J. N., W. v. D., Ali B., Anton R., Janny D., Annie D., Maarten K., Jo v. D., Klaasje Z., Tiny v. B., Corry K., Kinderen v. V., Hendrik H., Marietje J., Truusje de G., Jacoba de G., Jacoba P., Magda R., Addertje, Jo B., Piet B., Dickie B., Trijntje K., Henkie en Jantje S., Jo en Rie K., Rosa S., Wim B., Ali B., Klaas G., Joop G., Geertje G., Joop de V., Martha B., Jan H., Hanny v. L., Piet K., Tiny L., Jannie en Tjeerd K., Willem v. D., Annie R., Mientje R., Joop v. D., Neeltje P., Piet T., Willie N., Simon en Annie V. 1 2 3 4 Mm 7 Van links naar rechts. 1. Om de voeten te warmen 4. Rond. 5. U. 7. Maand. Van boven naar beneden: 1. Wordt water, wanneer het kookt. 2. Sterk dier. 3. Prettige gebeurtenis. 6. Waarin we iets kunnen opbergen. Ook in ons land moeten destijds reuzen gewoond hebben. Zo vertellen tenminste de sagen. Die reuzen waren niet bar vriende lijk, ze plunderden eenvoudig alle kooplie den uit en lieten de bevolking hoge belas tingen betalen. De kooplieden hadden al dikwijls geprobeerd met de reuzen tot een schikking te komen. Maar 't vervelende was, als reus A beloofde hen met rust te laten, reus B daar niet voor te vinden was en zo bleef 't reizen een allergevaarlijkste onderneming. Die reuzen waren echte naarlingen. Niet alleen voor de bevolking, maar ook voor elkaar. Ze waren jaloers en hebzuchtig en 't eind was, dat ze onderling begonnen te vechten, De mensen hoopten, dat met deze reuzen-oorlog een einde zou komen aan hun moeilijkheden, want ze verwachtten niet anders of de reuzen zou den elkaar vernietigen tot op den laatsten man. Maar jammer genoeg gebeurde dit niet. Eén reus bleek sterker te zijn dan alle andere. Die speelde van toen af de baas en de andere reuzen konden hem gehoorza men. Die sterkste reus was de Reus-van-de- stad-aan-de-Rijn. Toen besloten de kooplie den dezen reus gunstig voor zich te stem men en daarom gingen ze, als ze op reis wilden, eerst naar hem toe en verzochten hem eerbiedig om een vrijgeleide. „Majes teit Reus-van-de-Rijn, wilt U ons een vrij geleide geven?" vroegen ze dan. De Reus- van-de-Rijn was daar zeer mee ingenomen en weigerde bijna nooit. Voor de andere reuzen was dat minder prettig, want zo konden ze haast geen enkele koopman meer uitplunderen. Hadden ze 't tóch gedaan, nu, dan had dq Reus-van-de-Rijn hen dit duch tig betaald gezet! Begrijpelijk is, dat de kooplieden nu weer durfden reizen en dat 't voor de reuzen haast ondoenlijk was om iedereen te vragen: „Zijt gij wel voorzien van een vrijgeleide?" Ze besloten dan ook de vraag-zin wat korter te maken en vroe gen voortaan: „Zijt gij wel voorzien van vrijgeleide?" En dat bleek nog te lang te zijn. Toen werd 'f: „Zijt gij van vrijgelei de?" Ook deze vraag-zin vonden de reuzen nog te lang en ze besloten er nog één let tergreep af te nemen. Maar welke zouden ze nemen? Daarvoor gingen ze in vergade ring. Je zoudt 't best een „ruzie-commissie" hebben kunnen noemen, zo gingen de reu zen te keer. En toe ze nog tot overeenstem ming zijn gekomen is haast niet te begrij pen. Maar 't is gebeurd! En de vraag-zin werd: „Zijt gij van ge leide?" Lange tijd is dat zo gebleven, toen is er nog een lettergreep afgegaan. „Zijt gij van Leide", is 't toen geworden. „Ja, ik ben van Leiden" antwoordden de mensen ten slotte. En zo kwam Leiden aan zijn naam! u1* o jüIu'.v nas'- »i'.s •-< -i. i" v' - Wanneer wij zo op straat voortstappen en op de drukste punten oversteken, den ken wij er weinig aan, dat er velen zijn, die o zo graag als wij zouden doen en dit niet kunnen, omdat zijblind zijn. La ten wij ons eens een ogenblikje indenken, wat het moet zijn niet te kunnen zien. Dus niet te weten, hoe prachtig de sterren aan de nachthemel kunnen glanzen. Niet te we ten, hoe de zon alles in gouden gloed kan zetten. Niet te kennen de stralende zomer- pracht, noch de witte schoonheid van sneeuw en ijs. Te leven, omgeven door een ondoordringbaar duister, met als enig licht punt, de hulp van mens of dier. Ja, zeker, ik vergis me niet als ik schrijf: „de hulp van een dier." Want sinds jaren worden honden afgericht voor het leiden van blin den. Er is zelfs een geleidehondenschool. Deze school is te Watergraafsmeer. Zij is de enige in ons land. Per jaar kunnen daar 40 honden worden afgericht. Een bepaald soort hond is niet aangewezen voor geleidehond, alle soorten van een bepaalde grootte en sterkte kunnen opgeleid worden als zij daartoe de nodige geschiktheid bezitten. De grootste moeilijkheid is echter voor elke blinde de meest geschikte hond te vinden. Het africhten van een geleidehond vordert meestal 2 a 3 maanden, in enkele gevallen vijf of zes. Dat hangt af van zijn bevattings vermogen. Jonge honden, zo van één jaar tot hoogstens twee en een half, zijn het meest geschikt voor geleidehond. Wat zo'n hond voor een blinde kan oetekenen, be hoef ik je wel niet te zeggen. Toch wil ik een paar voorbeelden noemen, die aan dui delijkheid niets te wensen overlaten! Het is haast niet te geloven, maar er is een blinde handelsreiziger, die zijn beroep nog even goed uitoefent als in de tijd dat hij nog ziende was. Met zijn hond gaat hij naar verschillende steden. De hond brengt zijn baas op 't station, waar hij wezen moet. Hij zoekt een derde klas wagon voor hem op 't dier kent 't verschil tusschen de verschillende wagens! en bovendien zorgt hij er ook voor zijn baas in een niet te druk bezet gedeelte te brengen, 't Is waarlijk een wonder te noemen en toch is 't beslist waar. Dagelijks trekken baas en hond er op uit en steeds komen zij behou den thuis. Een andere blinde wandelde 's morgens altijd met zijn hond door 't Vondelpark. Iedere dag dezelfde weg. Maar op een mor gen bemerkte de blinde opeens aan een bruggetje, dat hij op een ander pad liep dan gewoonlijk. Een weinig ongerust, vroeg de blinde aan een wandelaar, die hij toe vallig hoorde aankomen, bij welke uitgang van 't park de hond hem gebracht had. Nu trof 't, dat de wandelaar juist den park wachter bleek te ^ijn en de uitgang.was dezelfde van elke dag. Waarom de hond dan deze morgen van zijn gewone weg was afgeweken? Omdat er op dat pad een paar omgevallen bomen lagen. De hond had in tijds de hindernis opgemerkt en had een kleine omweg gemaakt. Nu nog even iets anders. Zullen jullie er om denken, dat je een geleidehond nooit moet storen. Haal hem nooit aan, praat niet tegen hem, dat zou de blinde in gevaar kunnen brengen en vooral: probeer de hond niet te helpen. Hij kent zijn taak en vergist zich niet. Maarleid zijn aan dacht niet af. Zo heel gauw gebeurt dit wel niet, want ook daarop is hij afgericht, maar t zou kunnen gebeuren en dat moeten wjj natuurlek voorkomen. Niet ver van Grimma in Saksen, ligt tus sen vruchtbare akkers en groene weiden het dorpje Pomssen. Het is een dorpje als alle andere dorpjes: een brede dorpsstraat, een oude kerk, kleine landgoederen en een groot riddergoed. Om dit riddergoed nu draait de geschiedenis van de vrouwen van Pomssen. Een geschiedenis, waarom des tijds heel wat gelachen is! Ruim honderd jaar geleden is 't gebeurd, maar als je er over hoort vertellen, moet je nog steeds lachen of je wilt of niet. Hoor maar eens en probeer NIET te lachen! Het was in de oorlogstijd. In de schuren van het riddergoed Pomssen was men aan 't dorsen en de kasteelheer keek toe en zag het geld al dat de oogst zou opbrengen. De oogst was namelijk buitengewoon groot dit jaar en de kasteelheer zou er zonder twijfel beste kopers voor weten te vinden. Zodra het graan in de zakken was, liet hij inspannen en ging naar Leipzig om zijn graan te verkopen. Hij had geluk. De ver koop slaagde boven verwachting en met dikke geldbuidels keerde hij naar huis te rug. „Na gedane arbeid is 't goed rusten", dacht de kasteelheer en daarom trad hij een herberg binnen en bestelde van de beste wijn. 't Was een warme dag en de wijn smaakte den kasteelheer bijzonder goed. Zo goed, dat 't niet al te lang duurde of de vierde fles kwam al op tafel. Bij iedere fles die hij bestelde, legde hij een knoop in zijn zakdoek om de tel niet kwijt te raken. Kasteelheren zijn erg precies! Of misschien plaagden de wijngeesten hem een beetje! Intussen bedacht hij, dat hij zijn vrouw be loofd had wat voor haar mee te brengen. Maar wat? Van linnen had ze gesproken. En hoeveel hij moest meebrengen had ze ook gezegd. Maar.... o, die wijngeesten! Hij herinnerde zich niets meer. Nu ja, hij zou maar een flinke hoeveelheid kopen, hij had geld genoeg bij zich en op een paar meter meer of minder kwam 't nu heus niet aan. Moeilijk stond de kasteelheer op van zijn stoel. Zijn benen deden raar. Ook dat was de schuld van de wijngeesten. Maar 't lukte hem toch zijn inkoop te doen en hij kwam heelhuids weer thuis. En op de thuisrit waren zelfs de wijngeesten ver dwenen. Gelukkig maar, want anders zou hij zich hebben moeten schamen voor zijn eigen vrouw! „Heb je aan 't linnen gedacht?" vroeg ze dadelijk. Tróts wees hij haar een groot pak, dat op een karretje geladen, voor de deur stond. Nieuwsgierig lichtte de kasteelvrouw het dekzeil op en viel bijna flauw van schrik. „Man, wat heb je nu meegebracht!" riep ze ongerust. „Linnen", was 't antwoord, ,,'t Beste wat ik in Leipzig kon krijgen." De kasteelvrouw schudde eens met haar hoofd en zei een beetje smalend: „Och jul lie mannen!" Maar nu werd de kasteelheer kwaad Het ging om zijn eer als man. „Wat heb je er op aan te merken?" vroeg hy hooghartig. „Is 't linnen soms niet goed ge noeg? Nu, wat heb je te zeggen?" Tranen sprongen de kasteelvrouw in de oogen. .Ach man, van dit soort linnen heb ik im mers kasten vol. Wat ik hebben moet is zakkenlinnen. De oude zakken zijn bijna versleten en ik wilde nieuwe laten naken". De kasteelheer begon iets te begrijpen. Hm! Zakkenlinnen! Dat hadden de wijn geesten hem aangedaan. Wat een domme en dure vergissing! Maar hij hield zich groot en beval, dat de zakken dan maar van dit linnen gemaakt moesten worden, 't Werden pracht-zakken! Veel te mooi voor pak-zakken. Zulk mooi linren had geen enkele Pomssense vrouw voor onder rokken! Alleen de kasteelvrouw, 't Was al leen maar jammer dat de zakken zwart ge merkt waren. Met de naam van 't ridder goed en een nummer. Op een dag echter kwam de rentmeester van 't landgoed opgewonden bij zijn heer en vertelde, dat alle zakken gestolen wa ren. De kasteelheer sprong haast uit elkaar van woede. Hij was erg dik weet je! „Zulk lelijk geknoei", bulderde hij. „Ik zal ze le ren te stelen!" Hij raasde en tierde en 't kasteel was haast te klein voor al zijn la waai. Ten slotte beval hij de kasteelwach ters bij alle bakkers en molenaars naar de zakken te zoeken. Maar alle gezoek bleek vergeefs. De zakken waren weg en bleven weg. Elk spoor ontbrak. Toen hield de kasteelheer maar op met kwaad-zijn, want er was toch niets aan te doen. En zo werd 't herfst en de zakken waren al haast ver geten. De wind joeg over 't land, de bomen verloren hun bladeren en de regen gutste van de hemel. In Pomssen begon men zich op de winter voor te bereiden. In de hui zen werden de vuren al aangelegd. Op zulk een naargeestige dag stierf de kasteelheer. Op eens wilde zijn hart niet meer voort. Alle bewoners van Pomssen treurden om hem, want hij was een goed mens geweest al kon hij soms lelijk te keer gaan! De herfst maakte plaats voor de winter. De wind werd snijdend, hagel viel. En toen werd, geheel onverwacht, de zakkendief- stal opgehelderd. Op een erg koude, gure dag werden de vrouwen van Pomssen, die in 't dorp juist inkopen deden, overvallen door een hevige hagelbui. De hagel prikte in hun gezichten. En wat deden ze toen? Wel, ze tilden eenvoudig hun bovenrokken op en sloegen die over hun hoofden. En voor de verbaasde ogen van den rentmees ter en voor die van de even verbaasde kas teelwachters kwamen daar opeens de ver miste zakken te voorschijn. De vrouwen hadden eronderrokken van gemaakt! Maar de naam van 't kasteel en het num mer, waarmee de zakken gemerkt waren, hadden zij niet kunnen verwijderen. Die prijkten koolzwart juist op dat lichaams deel, waarop men gewoonlijk zit. Tante Dora, die veel alleen was, had een paar vliegen tot gezelschap. Die vliegen waren tam. Als tante Dora hun bordje neer zette, kwamen ze netjes op de rand zitten, hun maaltijd te verorberen, maar je moet niet denken, dat ze ooit op tante Dora's bord zouden gaan zitten! Daarvoor waren ze veel te netjes opgevoed! Een van die vliegen heette Saartje en een ander noem de ze Simon. En dan had je ook nog Jacob; maar dat was een vlinder. Op een late herfstdag was hij binnen ko men vliegen en had een schuilplaats ge zocht tussen de witte chrysanten, die op tafel stonden. Toen de bloemen verdord waren, had hij zich een plaatsje gekozen tegen 't raam en daar bleef hij de geheele winter. Hij leefde van mos, honing en wa ter, dat tante Dora voor hem op 't raam kozijn gereed zette. En misschien wil je 't niet geloven, maar ook Jacob werd tam. Als tante Dora haar arm uitstrekte, kwam hij dadelijk aangevlogen en streek neer op haar hand. Tegen de avond, als de scheme ring viel, ging hij altijd op de grond zitten en dan kostte het tante de grootste moeite orr hem tusschen de bonte bloemen van 't tapijt terug te vinden. Zo bleef Jacob dan, de hele lange winter door in de warme kamer, maar toen het voorjaar werd en de zon al wat kracht be gon te krijgen, toen vloog hij, op een mor gen, dat de ramen wijd open stonden, naar buiten. Voor het raam cirkelde hij nog wat rond, alsof hij tante bedanken wilde voor al haar lieve zorgen. En dan vloog Ja«3b weg! De ontluikende natuur tegemoet. PAARDEN OP SCHOENEN! In Australië zijn er streken, waar de paarden in plaats van hoefijzers, schoenen dragen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 11