of maak nieuw! Nagelaten papieren van de familie van Vladeracken Militaire bevelen en marschrontes nit 1813/1814 De voorposten aan de Groote Keeten Klimaat Zaterdag 22 Februari 1941 Vierde blad Uit de Geschiedenis van ons Gewest Oud, EEN AARDIG SCHEMERLAMPJE. OPA'» KALOTJE KOMT OOK WEER VAN PAS. Het is niet zoo moeilijk wanneer het kapje Van de schemerlamp wat onfrisch is gewor den, een nieuw te maken. Hoe men dat doet. toont de teekening duidelijk. Men neemt een vel perkamentpapier, waaruit men op het ©g geschat, de kap kan snijden Men moet er wel rekening mee houden dat het ongeveer 8 c.M. breeder moet zijn dan het geraamte van draden hoog ie en een derde langer, als dit aan de onderzijde om- Vang heeft. Met efn afstand van ongeveer deren vorm vroeger den Heer des hutzes heeft gesierd. Het was zijn zomerias en we maken er een fonkelnieuw wandelcostuum van, modern gesneden, elegant en met een persoonlijk cachet. Schouders en kraag zijn 80 c.M. worden scherpe vouwen ln het blad gelegd, waarbij men er op moet letten, dat alle naar denzelfden kant liggen. Boven in de vouwen snijdt men een rij van hartvor mige gaten en wat lager een rij met dub bele gaatjes. Hierdoor trekt men een aar dig gekeurd en sterk koord. Dit haalt men wat aan en hangt nu de hartvormige in snijding over de bovenste ring van het draadgeraamte. Dan trekt men het koord nog strakker aan en bindt het met een sier lijke lus af. Men kan het kapje naar wensch decoreeren, hetzij met een bloemenmotief, hetzij met kruisen, kringen oi doezelpar- tijèn. EEN NIEUWE WANDELJAPON. Door den nood gedwongen zijn vele dames er den laatsten tijd toe overgegaan heeren- kleeding te verwerken tot mandelcóstumes en mantels. Hier is zoo'n model, dat in an- aan de schaar geofferd en vervangen door een lapje stof in contrasteerende kleur, dat zich voortzet naar voren en over de heupen. Heeft men stof genoeg, dan kan men ook de zijpanden ervan maken, de teekening geeft dit duidelijk aan. Het schouderstuk zet zich natuurlijk ook op den rug voort. Overigens wordt aan den rug niets veranderd, zij het dan, dat men de taille door een rij plooitjes wat kan bijmodelleeren. OPA's KALOTJE WEER IN EERE. Toen wij jong waren, gingen oudere hoe ren vaak met een kalotje op het hoofd in den tuin in het zonnetje wandelen. De mode kan zulke thans vergeten mutsjes uitste- 'h v>. d -> 'wl Ws if - f ph JL kend gebruiken. We stikken er witte bloe men, roode hartjes en groene bladeren op en zetten het dan op de krullen van onze aankomende dochter. Het staat wét aardig! Zwarte zijden handschoenen fleuren we evenzoo met bloemen op en... we hebben weer een aardig stelletje! Eenigen tijd geleden konden we een brief weergeven uit de Napoleontische tijd en ge schreven door een jongeman uit Alkmaar, die zich ver van zijn vaderland bevond. Een niet minder interessante correspondentie werd ons dezer dagen op het Alkmaarsche archief getoond; het waren familiepapieren de de familie Vladeracken. Een der leden G. P. van Vladeracken' was in 1839 contro leur bij 'a Rijks belastingen te Schagen. Uit dat jaaf althans dateeren twee verzoek schriften van dezen heer om te worden be vorderd tot arrondissements-inspecteur, wel ke verzoeken overigens beide werden af gewezen. Vermoedelijk is dit dezelfde persoon, die in de jaren 1813 aanvankelijk als luitenant, later als kapitein dienst deed in het Hol- landsche leger, dat toen in het Noorden van Noord-Holland was gelegerd en van wien verschillende interessante brieven in de col lectie worden aangetroffen. Interessant zijn deze gegevens omdat ze eenerzij ds gebeur tenissen vermelden, die zich in deze con treien hebben afgespeeld, anderzijds omdat ze een aardige kijk geven op de toestanden uit een tijd, die niet minder fel bewogen was dan de tegenwoordige. Het eerste stuk is gedateerd 29 Decem ber 1813. We teekenen hierbij aan, dat in December 1813 Willem van Oranje te Sche- veningen landde, waarna onze gewesten, waar de Duitschers en de Russen reeds wa ren binnengerukt, niet meer als vijandelijk gebied, doch als bondgenooten werden be schouwd door de vijanden van Napoleon. Het stuk luidt dan als volgt: De commandeerende generaal in Noord- Holland gelast bij dezen aan den luitenant van Vladeracken om zich met een detache ment kozakken van hier te begeven naar Hoorn- en indien daar of in de nabijheid eenige vijandelijke bedreigingen hebben plaats gegrepen met de gezegde kozakken tot mijn nadere order in de gezegde stad te blijven en garnizoen te houden of zich met dezelven te transporteeren naar zoodanige plaats als hij in overleg met den heer Com missaris van het arrondissement Hoorn het meest dienstig acht voor het land. Indien blijkt, dat geen schijn van vijande lijke beweging bij Hoorn heeft plaats ge had, zal gem. luitenant zich met het deta chement zoodra doenlijk weer naar hier be geven. Alkmaar, 29 December 1813. De Generaal voornoemd, C. F. DE JONGE. Blijkbaar heeft luitenant van Vladeracken te Hoorn geen vijandelijkheden ontmoet Want het volgende schrijven is gedateerd van 7 Januari 1814, dus juist 9 dagen later. Het is geadresseerd aan „den heer Fladde- rakke, 2de luitenant thans aan de Voor posten te Groote Keeten." Men lette daarbij tevens op de spelling van den naam. Deze is in alle brieven ver schillend! De inhoud is de volgende: Op heden 2 officiers naar de voorposten vertrokken zijnde en UEd. op 't bijreau van den heer Commissaris niet gemist kunnen de worden, inviteer ik UEd. om weder naar Alkmaar te retourneeren, UEd. mijn genoe gen te kennen gevende over Uwe betoonde Zèle en Welwillendheid. Ik heb de eer met bijzondere hoogach ting te zijn, De Generaal voornoemd, C. F. DE JONGE. Ook in die dagen vormde de ravitaillee ring uit den aard der zaak reeds een be langrijk onderdeel van de krijgsvoering. Al leen het transport nam meer tijd in beslag dan tegenwoordig. Hierop heeft de volgende lastgeving betrekking. De generaal, commandeerende het 2e mi litaire arrondissement inviteert bij dezen alle militaire en civiele autoriteiten om den heer Gerhard Peter van Vladderacken, ge chargeerd tot het transporteeren van 28 wa gens met meel (bestemd voor de Russische en Pruissische legers) van Alkmaar over Haarlem naar Amsterdam, om denzelven, voor zooveel noodig, alle hulp en bijstand te verleenen en aan hem en vijf onderoffi cieren uit de schutterijlandstorm van Alk maar, alsmede aan 28 voerlieden de noodi- ge inkwartiering en voor hun 56 paarden de fourages te bezorgen. Alkmaar, den 14 Maart 1814 De Generaal voornoemd, C. F. DE JONGE. Uit verdere notities, op het document ge plaatst, blijkt, dat het transport op den zelfden 14 Maart te Haarlem is aangeko men en dat daar logement en fourage werd ontvangen. Het meest interessante document is stel lig het laatste. De heer Vladeracken, die intusschen was bevorderd tot kapitein, was belast met het uit het land geleiden der Franschen, die zich nog steeds te Den Hel der bevonden. Daartoe ontving hij de vol gende marschroute. Marschroute van de Fransche troepen, welke uit de forten van Den Helder worden geëvacueerd, volgens de overeenkomst, ge troffen tusschen den luitenant-generaal van het koninkrijk Frankrijk (Napoleon bevond zich op Elba en Frankrijk was reeds weer eeen koninkrijk red.) en de geallieerde machten. Deze troepen keeren terug naar Frankrijk. 4 Mei van Helder naar Schagen en Scha. gerbrug. 5 Mei van Schagen en Schagerbrug naar Alkmaar. 8 Mei van Alkmaar naar Haarlem. 7 Mei van Haarlem naar Wassenaar. 8 Mei van Wassenaar naar Rotterdam. 9 Mei Rustdag. „Zand klei?" f HENRI 't SAS (foto archief) EEN BLIJSPEL VAN HENRI 'T SAS. „NOORDHOLLAND- SCHE EN BRABANTSCHE BOEREN STAAN DICHT BIJ ELKAAR", ZEGT DE AUTEUR. (Van een specialen medewerker). Zand of klei, wie zal *t winnen? Een felle strijd is ontbrand tus schen den armen Brabantschen zandboer en de schatrijke kleiboerin met haar familie. Een prikkel- draad-„versperring" scheidt de we lige akkers der laatste van de schrale gronden der tegenpartij. Merkwaardig motief voor een tooneelstuk: ïiet verschil tusschen deze twee groepen van onze boerenbevolking: de zand- en de kleiboeren, waarbij de waardeering onwil lekeurig in 't nadeel van de eerstgenoemden driegt over te slaan. Denkt men bij klei niet aan het vette der aarde? Aan vrucht bare landouwen, kostelijke gewassen, aan een kloeken boer en een struische boerin? Aan heel de rijkdom van Holland en Fries land En geeft het woord „zand" daaren tegen niet al te schrale en armetierige in de gedachten, Drentsche keuterboeren en Brabantsche ploeteraars? Zóó ook doet het de schrijver van het blijspel „Zand of klei?'" voorkomen, de in Noordholland welbeken de „zanger bij de luit" Henri 't Sas. Ge noemd stuk werd dezer dagen door de Jury voor den Prijs van de Gemeente Amster dam eervol vermeld. wij vroegen den heer 't Sas. of hij. Bra bander en uiteraard goed bekend met de mentaliteit der zandboeren, een speciale studie heeft gemaakt van den kleiboer, wellicht van den Noordhollandschen? Hij antwoordde ons. dat hij tijdens een tour- née door Noordholland gelegenheid had zijn publiek, voor het meerendeel uit platte landers bestaande, goed te observeeren. „Ik heb den Noordhollandschen landbouwer met den Brabantschen vergeleken", zoo vertelde hij ons, „en ben tot de conclusie gekomen, dat zij. voor wat betreft de kleine dagelijksche dingen, ontzaglijk ver van elkaar af staan. doch. in de meest belangwekkende, geestelijke dingen, de dingen, die richting aan het leven geven, weer zóó dicht bij elkaar zijn. dat ze „Een" ge noemd kunnen worden. Daarom is mijn blijspel niet uitsluitend voor Brabant geschreven." „Eén in de groote dingen". Deze tendenz spreekt dhidelijk uit het blijspel. Geharre ward wordt er tusschen zand en klei véél, o.a. over het slijk der aarde, maar als 't er op aan komt. gaat menschelijkheid vóór gewin en triomfeert het goede De geldzucht is vertegenwoordigd in de kleiboerin Hildje Robbe en haar gierige broers, de armoe en vernedering in den zandboer Driek van Baal en zijn hardwer kende ouders. Men begrijpt terstond, dat hiermee geenszins bedoeld is de twee tvpen zand- en kleiboer In Nederland, te karak- teriseeren. 't Sas pretendeert zulks niets, gelooven wij. Want een beschrijving te ge ven van de zand- «n kleigrondbewoners, hun verschillen en overeenkomsten, behoort thuis op het terrein der sociografie (de aardrijkskunde der bevolking) een tak van wetenschap, welke tegenwoordig druk beoefend wordt» getuige bijv. de onderzoe kingen in de Wieringermeer! Wij mochten onze Lezers hier meerdere malen op wijzen. Maar wat de auteur wél wil doen uitkomen, is. dat de geldzucht van de kleiboerin ten slotte capituleert voor het levensgeluk en de vernedering van den zandboer het aflegt tegen zijn innerlijke fierheid. Wie zich dan ook ergert aan de manier waarop zijn soortgenooten er in dit stuk afkomen, doet even verkeerd als hij die trots gaat op zijn ten tooneele gevoerde deugden. „Zand of klei?" is in de eerste plaats een blijspel! De climax ligt in het komische, de dialoog sprankelt van geest en humor, het Bra bantsche dialect waar Den Dré ons al zoo aardig in heeft thuisgebracht vloeit over van pittige beelden, half-snaaksch, half-filosofisch. Wij willen nu even den inhoud in 't kort weergeven en dan zoo'n Brabantschen boer zelf aan 't woord laten. Als de arme, forsche Driek met de rijke, maar „lilleke" Hildje op „huwelijksche voor waarden" getrouwd is, dringt het tot Driek door, dat deze voorwaarden hem niet tot universeel erfgenaam van zijn vrouws for tuin maken, integendeel! Hij neemt een ouden vriend, Floris den Bels. een scharen slijper, in den arm om van Hildje toch nog het „testament op den langstlevende" los te krijgen. Een hevige oorlog tusschen de wederzijdsche families van het echtpaar ontbrandt. Driek die danig onder de plak zit, schudt plotseling het juk af en trekt weer in bij zijn ouders op het kleine zand- boerderijtje. Hildje moet nu kiezen: haar man volgen al is het niet meer onder het dak van haar eigen kapitale hofstede óf... met den vinger worden nagewezen... Bemiddelaar in dit conflict is het kind dat komen gaat. Man en vrouw begrijpen dat het leven nog éndere waarden heeft dan geld alleen en Driek komt op de boerderij terug, doch de „huwelijksche voorwaarden" worden vernietigd. Even flitst dor de gesprekken ook de strijd heen tusschen den conservatieven boer en de roemruchte crisis-wetgeving. Drieks vader die hard achteruit geboerd is, zegt tegen z'n vrouw: „Ik vraag waar jouw goue oorbellen ge bleven zijn. Wil ik jou dat es zeggen: de boerinnen motten ze naar de lommerd bren gen, en de verrekes krijgen ze in d'r oorenl Wa staat daar gunder zoo schoon in de zon te blinken, zoo geel als goud? Dé's graan! Da's 't wonderlijkste, het schoonste, het heiligste kedo dat de menschen gekregen hebben! Da moeten de boeren eerst rood verven, voor da ze dat aan de beesten meu- gen geven! Wie heet da, ooit op 'n viool hooren speulen? Da noemen ze dee-naterale- seeren! Hoorde gullie die kiepen? Da's me- ziek, meziek van de boerderij, schoner as de schoonste meziek van 't schoonste urgel!" Floris: Nou, nou, alles op z'nne tijd! Vader: Ongelukkig de kiep, die tè broeisch wordt. Die moet den boer van d'r nest trek ken. As gij te veul kuiketjes krijgt, slepen z'oe v. de rechter. Ze binden den boer teges- woorig z'n handen en z'n voeten vast en zoo gooien ze hem op z'nne akker: allee, boer nou maar raak! Ik zeg: breng mijn naar 'n gekkenhuis, dan wor ik tenminste nie sta pelgek. Ge meug geen kalfke houen, of daar mot eerste 'n portret van geteekend worren, en, as ge 'nnen errepel in oewe mond stikt, motte denken: wor ik nie verge ven door 't vergift, da ze d'r over gooien? Floris: „Da's tegen de colleratie-kever". Vader: „As ze jou komen commandeercn, da ge gaatjes mot pieken in de errepels, denkte gij dan nie: gaat da zeggen tegen de kinders op 't kakschooltje... Janeke van Ger- ven, die hee z'nne spinazie naar de miest- hoop motten brengen, en, toen de school meester da zag, begon-ie te lamenteeren: 't Is zund van de kustelijke vietemina. Da's óók 'nne gek, dieje schoolmeester, want Mi na die heet er niks mee te maken. Ik zeg: koop mijn in 't Elisebeths-gesticht, anders wor ik ik net zoo gek as jullie! 't Mensch- dom heet de „kopziekte" net as de koeien!" En verder foetert de oude man nog: „Waar leeren de jongen boerenkerrela op den dag van vandaag boeren? Op 'n school! Op 'n schóól! A. B. C., de kat gaat mee! En hoe zien ze d'r uit as ze gaan kuieren? En kuieren doen ze v e u 1Ze dragen van die slobberkousen en ze rooken papier." Waarop Floris zegt: Hij hee gelijk, nom de chien! „Pluk-foers dragen ze ook." Floris, den Bels, gooit er altijd wat mals tusschendoor. Hij zorgt voor de tierelantij nen in dit aardige fleurige tooneelstuk en wij hopen, hem gauw op de planken te zien, mét zijn brutaal wijf Carlieneke en alle an dere figuren. Deze hoop is niet ongegrond, want in tooneelkringen vernamen wij een allergunstigst oordeel over dez esappige pen- nevrucht van Henri 't Sas. (Nadruk verboden.) In ons wat kille landje Zijn vaak de neuzen rood, De vraag naar warme kruiken Is steeds bizonder groot We hoesten en we snuiven Soms weken achtereen, We staan in de seizoenen Vaak rillend wat alleen! De duiken in de kragen, Zoo ongeveer tot Mei, En allerhande buien Gaan over ons voorbij. We buigen ons des avonds Bij menig dampend glas. En vinden, dat het leven Nooit zóó vreemdsoortig was! We denken aan de landen. Waar 't zonnetje is en zacht Waar blauwe meren wenken In ongekende pracht Waar jassen zijn noch wanten. Daar is de lucht zoo rein. En steeds zijn er de dagen Vol milden zonneschijn! Dan gaan wè duid'lijk klagen. Zóó is 't hier nooit geweest Hoe kort zijn ónze maanden Van lente- en zomerfeest! Al lijkt het wel eens anders, We weten best, hoe 't gaat, We hebben 't niet getroffen Met 't Nederlandsch klimaatl En tochal zijn de neuzen Vaak 41 te rood getint Al blaast dan langs de velden De koude noordenwind. Al duiken w' In de kragen. En knippert ook ons oog, Iets warmers en iets beters Rijst uit ons hart omhoog! Zie, boven kleine dingen Van bui en van klimaat Staat altijd weer iets grooters. Wat nimmer ons verlaat! Want. jagen ook de wolken. Al is 't vaak guur en frisch... Er blijft een zilv'ren randje: We houden van ons landje, Omdat 't ons l&ndje lsü Februari 1941. (Nadruk verboden.) KROES. 10 Mei van Rotterdam naar Willemstad. 11 Mei van Willemstad naar Hoogerhei- den. 12 Mei van Hoogerheiden naar Lillo. Laatste etappe, plaats van bestemming. Gegeven te 't Zand. 3 Mei 1814. Voor copie conform. C F. DE JONGE. Generaal-majoor. Men zal zich herinneren, dat Lillo een der forten van Antwerpen was. Het geheele document geeft een beeld van de uiterste snelheid, waarmee een leger zich in die dagen ongeveer kon verplaatsen. Het waren stelling flinke dagmarschen, doch zeker niet te zwaar. En dat gaarne rekening werd gehouden met de wenschen der af trekkende Franschen blijkt uit het vijf do stuk, waarin de brigade-generaal, comman dant van de colonne Fransche troepen op reis naar het vaderland aan den kapitein van Vladderacken, officier belast met het geleide der Fransche colonne, verzoekt om een oponnthoud te mogen hebben op het traject AlkmaarHaarlem. En wel te Bever wijk. Een en ander gezien de lengte van dit raject en gezien het feit. dat het ten deele gaat over zand. De generaal vreesde, dat de jonge soldaten en in het bijzonder de zeelieden de vermoeienissen niet zouden kunnen doorstaan, tenzij te Beverwijk werd gerust. Hij verzocht den kapitein tevens daar aan iedere manschap pond brood en 1/16 L. jenever te doen verstrekken. Een notitie op dit stuk luidt kort en bondig: „Aan dit verzoek is in Beverwijk voldaan, V.V." KEUKEN-WENKEN. Het gebruik van zout. Bij spijzen met een langen kookduur wordt aanmerkelijk minder zout gebruikt dan bij die, welke vlug gaar zijn. Vet en min of meer zoetachtig vleesch, (zooals lams en kalfs-) behoeven iets meer zout dan rundvleesch. Zout wordt aan lever eerst toegevoegd, wanneer zij gaar is, waardoor hard worden voorkomen wordt. Vleesch wordt eerst gezouten vóór het bra den of bakken; het is een verkeerde ge woonte om zout eenige uren in het vleesch te laten trekken, aangezien deze methode veel sappen uit het vleesch verloren doet gaan. Gevogeltje wordt inwendig gezouten, uit wendig eerst pl.m. 15 min. na den braad- tijd, dus ongeveer als het gestoofd wordt. Zout dringt in het warme vleesch beter in. Peulvruchten worden gezouten, wanneer zij gaar zijn, terwijl zeevisch na het schoonmaken een half uur gezouten weg gezet wordt. Aardappelen zijn veel smake lijker, wanneer men er zeer weinig zout aan toevoegt. Over het algemeen wordt teveel zout gebruikt en zal men zich uit een oogpunt van gezondheid moeten gewennen de hoe veelheid langzaam maar zeker te vermin deren.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 11