Wat Hansje gaf voor
Moederdag
MENEER LEESGRAAG VINDT FLUITEN
EEN PLAAG
JÉtó
13-e.ite pxng£rü ut mehjel!
Oplossing raadsel vorige week
Nieuw Raadsel
1
Wiegekind
Nu hebben we van de week toch kunnen
zien hoe de Nieuwediepers hun hart nog ver
pand hebben aan de „Staf". Toen de beste
leden van het korps aankondigden, dat ze
een paar uurtjes naar hun oude Marinestad
toekwamen, om wat herinneringen op te ha
len, toen stroomde het na-r kantoor en Ca
sino om kaarten voor die middag van de
Koperen Knopen. Ja, dat stafmuziekkorps
heeft in ons hart nog een grote plaats. Als ik
m'n ogen sluit, dan zie ik het daar weer
stappen voor onze Jantjes, de tamboer maltre
vooroo, zwaaiend met zijn staf als een cir
cusdirecteur en als ik luister, dan hoor ik
weer die bekende goede klanken, dan zie ik
jullie weer dansend gaan als de stafmuziek
door de straten trok met het schetterende
koper, met de slaande trommen, met de kra
nig stappende adelborsten en de Jantjes met
hun braniekragen er achter. We liepen toch
altijd hard naar de deur als we4 het korps
aan het begin van de straat hoorden aanko
men ;n dan sprong er iets open in je hart,
dat meejubelde. Dat was een goede tijd.
Zie je, zo kan de aankondiging van een
concert van de „Koperen Knopen Band",
plotseling al die herinneringen in je wakker
roepen en ik denk, dat die het ook zijn, die
de mensen naar kantoor en Casino deden
hollen, om toch maar niets te missen van
het feest van die oude klanken.
Vandaag is het 17 Mei, dus is. de verloting
niet van de taart, maar van het boek aan de
beurt. De winnaar is:
FRITS SANDKUYL,
Basstraut 56, Den Helder.
Jacoba Schendelaar. O nee, met 13 jaar
ben je nog niet te oud om mee te doen met
de puzzlerubriek, Coba. Je kan nog minstens
een paar jaar mee, hoor. Geen enkel bezwaar
van mijn kant.
Harry Koels. Dat groen, aan die b,omen
op jouw tekening, Harry, is groener dan het
groen aan de bomen in deze lente. Want het
wil er nog maar niet uitspringen, 't Gaat zo
traag, zo traag, dat je er bijna ongeduldig
van wordt. Ik kyk 's morgens en 's avonds
naar de bomen en ik moet zeggen, er komt
kleur, overal, maar het gaat me veel te
langzaam. Dat „Kastanje-versje" heb je al
in de Kinderrubriek gezien, hè?
Jan v. d. Kraats. Ze moeten ons hier
maar met rust laten, Jan, dat ben ik met je
eens. We hebben een hekel gekregen dan alle
vliegtuigen. Het geronk van de motoren
heeft iets heel onaangenaams gekregen. Xk
weet, dat het vroeger wel eens als muziek
geklonken heeft, als we op Schiphol stonden
en er moest zo'n Indië-vlieger binnenkomen,
maar nu kunnen ze allemaal van ons „ophoe
pelen", die vliegtuigen, totdat het vrede is,
dan mogen ze weer heen en terug naar de
Oost, ze brengen ons dan he' nieuws van
onze familie weer, zo heerlijk snel, dat we
er dankbaar voor zijn, dat vliegtuigen wer
den uitgevonden.
Gerrlt de Boer, Broek op Langendijk.
Dat was geen lèuke verjaardag, Gerrit, voor
jullie niet en voor je vader niet, die op die
feestdag in Den Helder moest blijven. Enfin,
je moet maar zo denken, dit alles gaat voorbij
en straks zitten jullie weer in je eigen huis.
Siena Gorter. Dat is jammer, Siena, dat
dat briefje van jou, van vier weken geleden,
onbeantwoord is gebleven en dat ik ook de
vorige week niet toegekomen ben aan jouw
epistel. En het was toch heus de moeite
waard, zo'n gezellige, keurig geschreven
brief. Enfin, nu heb je een extra grote brief
van me. Doe de groeten aan Corrie en zeg
maar, dat ik op zijn eerste briefje wacht.
Henny v. Galen, Amsterdam. Jullie kun
nen, van de plaats waar jé woont, aan de
buitenkant van de stad, Henny, heel gemak
kelijk 't Gooi inkomen en daar i het over
een week of twee op z'n mooi3t. Nu alles zo
langzaam uitgelopen is moet je met je
voorjaarstocht nog een paar weken wachten.
Maar over veertien dagen dan staan de
kaarsen in de kastanjebomen te branden.
Geloof dat maar.
Willie Vieugdenhil. Nu zou je me in je
briefje net vertellen waarom je in die vierde
klas was blijven zitten, en daar stop je plot
seling je bi efje. Dat verhaal houd ik dus te
goed tot volgende week.
Dillie Goedegebuur. De vogeltjes zorgen
goed voor hu. baby's, Dillie. Je moet maar
eens zien hoe zorgvuldi® n hun nestjes bou
wen. Ja, de kachei brandt bij ons 's avonds
nog, hoqr, dan is het zonder vuur in huis zo
kil. maar overdag kan het niet meer lijden.
Willem v. Dyk, Bussum. O, dat zusje
van jou, Wim, om de krant weg te maken.
Je briefje heeft .ne toch nog bereikt. Waar
om moet je thuisblijven van school?
Joop v .Dijk, Bussum. Natuurlijk, Joop,
Bergen is mooi en Bussum is mooi en Den
Haag is mooi en roem naar op welke plaat
sen er nog meer mooi zijn, maar wij ver
langen allemaal naar Nieuwediep. Jij ook,
zo lees ik uit je briefje en toch is Bussum
en omgeving h,et neusje van de zalm.
Marietje Jurrjens. Ja, het wordt hoog
tijd voor de vrede, Marietje. We hebben bijna
-en week geduld meer. Als het aan ons lag,
an werd vanmiddag om twee uur nog de
vredesvlag uitgestoken. Wat jammer, dat
die schildpad van jou dood is. Hij kon zeker
niet tegen de lente-kou.
Ati Pronk. Die tijd breekt ook weer
zo langzamerhand aan, Ati, voor uitstapjes
naar Artis. De dierentuin blijft toch altijd
maar fijn, vind je niet? Of je er nu een- of
tienmaal komt, die apen en leeuwen en beren
en tijgers zie je even graag. Vooral de apen
zijn leuk. Wat een grappige dieren heb je er
bij. 't Is net of ze je daar zo'n beetje voor
de gek staan te houden, achter de tralies.
Jan Ambrlola. Gelijk heb je, Jan, als al
je vriendjes meedoen, kan jij moeilijk achter
blijven. Nu, zie ook een taart of het boek te
winnen. Ik wens je succes.
Mientje de Heer. Ik heb je beloofd van
de week het versje op te nemen, dat je me
vorige week gezonden hebt, Mientje. Hier
volgt het dus:
POPPEN-MOEI. -5RTJE.
Kleine Rie gaat spelen,
Spelen met haar pop;
Legt ze in 't wiegje neder,
Neemt ze dan weer op.
Strijkt ze over de Wangen,
Geeft ze zacht een kus;
Zie, zo speelt heel aardig
Onze kleine zus.
Later zit zus schattig
Met een pop op schoot,
Kruimelt van haar boot'ram
Kleine stukjes brood.
Als we na een uurtje
Weer eens kijken gaan,
Zien we zusjes ving'ren
Rap langs kleertjes gaan.
Van dit aardig spelen
Wordt ze nimmer moe,
Samen delen z' alles,
Wat ze krijgt van Moe.
Popjes moeten rein zijn,
Daar helpt heus niets aan,
Ziet zus handig wassen,
't Is erg gauw gedaan.
Elk van haar tien poppen
Komt dan aan de beurt,
Zyn ze zusjes trots niet,
Waar ae graag mee geurt?!
J. J. BAS.
.Rein Kwast. En nu eerst eens een briefje
aan, jou„ Jteirt want als jy een beetje boos
bent, als je wat op me gemopperd hebt, dan
kan ik dat begrijpen, want daar heb je me
een paar weken geleden een prachtig India
nenverhaal geschreven en ik heb je nog hele
maal niet verteld, dat ik het zo leuk vond,
dat ik het in onze jeugdrubriek op zal nemen.
Misschien vind je er vandaag al een gedeelte
van, maar anders volgende week. Het komt,
je verhaal was zo groot en niet al te duidelijk
te lezen, met dat potloodschrift en ik had zo
weinig tijd. Ik had het dus wat opzij gescho
ven, maar gisteren vond ik het tussen de
briefjes en toen heb ik het meteen gelezen.
Nu, het was reuze leuk en spannend. Is je
boze bui nu al over, Rein?
Thea Laan. Ik kan me indenken, dat jij
best nog een tijdje in „Russenduin" had wil
len blijven, Thea. Het ligt daar maar niet
prachtig. Midden in de duinen. Eeri
burcht van steen, die trots uitsteekt bo^en
de h-'e omgeving. Waar je staat zie je het
kasteel. Misschien mag je er nog wel eens
heen. 't Is nu ook de moeite waard, hoor.
Hendrik Heyligers, Barsingerhorn. Dat
is een goed rapport, Henk. Je hebt vast flink
je best gedaan. Ben je dus lid van het
schoolelftal? En wat een aardige uitrusting
hebben jull-e. Een kranig partijtje voetbal
hebben jullie gespeeld t"gen Burgerbrug.
Heeft je opoe haar zeventigste verjaardag in
Nieuwediep gevierd? Dat vond jij ook wel
fijn, denk ik, want toen mocht je ook een uit
stapje maken naar Den Helder.
Hannie Elout, Castricum. Wat zijn dot
terbloemen mooi, vind je niet, Hannie? Je
brengt er de zon mee in huis. En zon kunnen
we op het ogenblik wel gebruiken, vooral
nu de wind zo akelig koud blijft.
Tiny v. d. Poll. Ik zou dat wel eens
willen, Tiny, eens by je aankomen, maar
heus, mijn tijd is zo bezet. Het werk wacht
niet ën de trein wacht niet, we zullen het
dus voorlopig nog met briefwisseling moeten
doen. Misschien als we weer in Den Helder
wonen (wie weet hoe gauw) dat ik dan eens
bij je binnenwip.
Sophius v. Baaren. Jammer, dat ik je
op het ogenblik niet helpen kan aan de Ver
kade-plaatjes, Sophius, maar die had
ik al uitgedeeld. Ik beloof je, als ik weer eens
een partijtje krijg, aan je te zullen denken.
Misschien lukt het dus nog, je aan de beno
digde plaatjes te helpen.
Joh. de Groot. Wat een verstand zal jij
krijgen van groente-kweken, Joh, nu je een
eigen tuin hebt en daar alle mogelijke soor
ten in zaait. Nu, het zal je nog te pas komen
en van de winter zal moeder je misschien
dankbaar zyn, voor al je moewe en zorgen in
je groentetuin. Trouwens, ik denk, dat ze
het nu al leuk vindt, dat haar jongen zo goed
voor zijn tuin zorgt.
Hans Dirkzen. Het tweede deel van je
verhaal vint' ik minder geslaagd, Hans, Kom
volgende week maar eens even op kantoor,
dan zal ik je wel vertellen waarmee ik het
niet eens was. Misschien kan je het wijzigen.
Jongens en meisjes, alle briefjes zyn weer
beantwoord. Ik stop. Volgende week mogen
jullie weer schrijven en clan hoop ik je brief
jes weer te beantwoorden.
1. Henk. 2. Arie. 3. Anton. 4. Jan. 5. Leo
Goede oplossingen ontvangen van»
Kinderen de B.; Martha B.; Willie V.; Fen-
nechien M.; Rie J.; Tiny L.; Annie R.; Betsy
S.; Harry R.; Dieuwi S.; Kinderen de H.; Tini
v. d. P.; Tini K.Nely M.; Ati P.; Douwe M.;
Jan M.; Dora M.; Piet S.; Teunis de B.; Dieu
wi D.; Magda R.; IJfke B.; Annie v. B.; Cor
B.; Tonny E.; Doornroosje; Maarten v. N.;
Jan K. Tini v. B.; Fresia; Betsie G.; Kinderen
K.; Gilles H.; Mientje F.' Elly de Z.; Loek en
Leon v. d. W.; Ab P.; Fientje P.; Hendrik H.;
Joop G.; Klaas G.; Kees de B.; Sientje de J.;
Marietje T.; Trijntje K.; Henkie en Jantje S.;
Tini H.; Willem v. D.; Joop v. D.; Ali P.; An
neke v. D.; Co v. V.; Jacoba P.; Gerrit M.;
Frits S.; Wim N. Broer en Zus de Vv; Gonda
en Corrie G.; Jan V.; Nina B.; Ria de J.;
Trijntje v. S.; Kinderen U.; Martien v. V.; Jo-
pie M.; Bep R.; Jaap P.; Cor v. B.; Hannie E.;
Klaasje Z.; Jopie en Henkie P.; Nico en Dik
B.; Annie V.; Tinie v. d. W.; Jo K.
1.
X e
telwoord.
2.
X s
een beetje.
3.
X n
hemellichaam.
4.
X s
vogeltje.
5.
X d
zwemvogel.
6.
X d
niet vierkant.
7.
X k
gezonde drank.
8.
X e
jongensnaam.
9.
X f
familielid.
Op de kruisjeslijn lees je van boven naar
beneden de naam van een ambachtsman.
RUILHOEKJE.
Wie 'wil er met mij 32 Paula's bons rullen
voor 30 blauwe Hille's bons.
Mijn adres is: Bothastraat 37. Maandags
en Vrijdags na 4 uur.
Aan het einde van het dorp stond een klein
huisje. In dat huisje woonde een jongetje,
Hansje genaamd met zijn moeder. Een vader
had Hansje niet meer, die was al erg vroeg
gestorven. Nu moest de moeder van Hansje
geld verdienen om eten en kleren voor hun
beiden ,te kunnen kopen. Daarom ging ze al
tijd werken by andere mensen en zo verdien
de ze dan geld. Ze was vaak de hele dag weg,
dat vond Hansje niets leuk, maar ja, het
moest nu eenmaal. Gelukkig was Hansje een
flinke jongen, die veel voor zijn moeder deed
en haar graag meehielp. Als hij uit school
kwam, want hjj zat al in de eerste klas
haalde hij vaak boodschappen voor z'n moeder
en deed nog veel meer. Dan hoefde z'n moe
der dat alles niet meer te doen als ze
's avonds thuis kwam.
Toen de moeder van Hansje op zekere dag
weer thuis kwam, was Hansje niet in huis.
Dat was nog nooit gebeurd, hij was altijd
thuis als ze kwam. Ook buiten zag ze hem
niet. Maar, dacht ze, „misschien is hij wel
aan het spelen en vergeet hij de tijd, hij zal
wel zo komen".
Na een paar minuten kwam Hans al bin
nen. Maar wat keek hy bedrukt, anders
stormde hij haar lachend tegemoet. Zou hij
zich niet goed voelen? Nee, ziek was hij niet,
vertelde hy en toen ze gingen eten, probeerde
hij weer wat vrolijker te kyken en te lachejl.
Gelukkig vroeg z'n moeder niet verder, want
ze zag wel dat hy z'n eten opat en dus niet
ziek was.
Wat was er met Hansje gebeurd? Had hij
moeten nablijven? Nee hoor, hij deed altijd
goed z'n best en nablijven hoefde hij nooit.
Had hij ruzie met z'n vriendjes gehad Ook
niet. Het was een heel ander geval De juf
frouw op school had verteld, dat het gauw
Moederdag was. Dan gaven de kinderen hun
moeder een cadeautje en deden alles voor
haar, zodat ze die dag niets mocht werken.
Dat was erg leuk, had juffrouw gezegd. Ze
moesten maar flink sparen, dan konden ze
ook wat moois voor hun moeder kopen, het
was al g;auw Moederdag. Er waren veel kin
deren, die verteld hadden, dat ze al geld
gespaard hadden en er nu een mooie plant,
een taart of iets anders voor gingen kopen.
Na schooltijd hadden ze er nog een poos over
gesproken en Hansje had stil geluisterd en
geen woord gezegd. Hy had niets in z'n spaar
pot. Laatst moest hy een nieuwe jas hebben
en toen waren alle centjes uit de spaarpot
gehaald. Weer andere opsparen ging zo gauw
niet. Zo liep hij maar steeds te denken en
niets was er, dat hij geven kon. Wat voelde
Hans zich verdrietig.
Daarom was hy ook laat thuisgekomen
's Avonds in bed dacht hij nog steeds na, wat
hij moeder geven kon. Bij de bakker lag een
prachtige tulband en ook een fijne taart. O,
wat wilde hij die graag geven. Maar waar
moest het geld vandaan komen? Een plant
of een mooie ruiker bloemen vond Hans ook
wel erg mooi. Ook dat kostte een hoop cen
ten
De volgende dag moest hij een boodschap
voor moeder doen in het naburige dorpje.
Onderweg liep Hans nog maar steeds te den
ken, maar weer wist hij het niet. Toen ging
hij maar eens rondkijken, misschien zag h(j
wel iets. In de verte zag hij een stuk rood in
het land. „Dat zyn vast tulpen", dacht hij.
Jawel hoor, dichterbij gekomen zag hy een
groot veld met prachtige rode tulpen. „O, als
ik daar eens een mooie bos van kon krijgen,
wat zou moeder dan blij zijn," dacht Hansje.
„Maar die kan je natuurlijk niet voor niets
krijgen". Bij het tulpenveld stond een huis.
„Wacht", zei Hans, „ik ga eens vragen aan
de meneer, die daar woont, of ik niet een
ruiker van die mooie tulpen kan verdienen."
En hij holde er op af. Z'n hartje bonsde wel
een beetje, toen hij aan de bel trok. Er deed
een meneer open. „Dat is hem vast," dacht
Hansje.
De man keek verbaasd naar het jongetje,
dat hij niet kende. „Wel ventje, wat is er
aan de hand?", vroeg hij. Hans vertelde alles
en vroeg, of hij, als hij hem meehielp, geen
ruiker kon verdienen. Dat vond meneer een
prachtig plannetje en hij zei, dat Hansje
Zaterdagmiddags maar moest komen, want
dan hoefde hij niet naar school en dan waren
de tulpen Zondags nog mooi, als het Moeder
dag was. Hansje was dolblij, dat snap je.
Toen hij thuiskwam, dacht moeder, wat
heeft Hans toch, hij kijkt zo blij. Maar zeg
gen deed hy niets.
Dadelijk na het eten ging hij die Zaterdag
op weg. Moeder mocht natuurlijk niet weten
waar heen. Hij liep zo hard hij maar kon
om er zo gauw mogelijk te zijn.
Bij de meneer aangekomen, mocht hij dade*
lijk aan het werk gaan. Het was nog een
fijn werkje ook, dat hij te doen kreeg. Ktf
moest allemaal ruikers tulpen snijden en in
een mand doen. Die gingen naar een winkel
in de stad, waar ze verkocht werden.
Toen Hansje klaar was mocht hij zelf een
grote ruiker tulpen meenemen en bovendien
kreeg hij nog een dubbeltje. Hij danste naar
huis van de pret. Nu moest hij zorgen, dat
moeder het niet zag. Gelukkig liep dat goed
af, want hij was door het schuurtje gegaan
en had ze daar in een emmer met water ge-
zet. Moederhad niets gezien, dat was goed
gelukt zo achterom het huis.
De volgende dag was hij al heel vroeg
wakker. Vlug kleedde hij zich aan en ging
zachtjes naar beneden, moeder sliep nog. Hij
maakte alles klaar en ging toen met z'n bloe
men naar moeder. Die wist niet wat ze zag.
Ze vond het prachtig en toen ze hoorde, dat
Hansje ze zelf verdiend had, kon ze het bijna
niet geloven en nu vond ze de tulpen nog
mooier. Ze haalde de grootste vaas, die ze
had, uit de kast. Hansje mocht ze in het
water zetten en nog veel dagen heeft hij er
naar kunnen kijken. Er was geen gelukkiger
jongetje dan Hans, dat kun je begrijpen.
T. M. 1
door Hannie Franken.
Meneer Leesgraag was een mannetje van
een jaar of zestig. Een mannetje, dat z'n
hele leven hard gewerkt had en daardoor
geen tijd had gehad om te lezen. Maar
meneer Leesgraag had flink gespaard en
nu hij zestig was.... werkte hij nog wel,
maar een beetje minder hard dan vroeger
en daardoor had hij dan nu tijd om te le
zen. Vooral kranten. Die meneer Leesgraag
iflK f
Jgf
was toch zo dol op kranten! Soms liep hij
op straat te lezen. De krant vlak voor z'n
neus en dan.bom.liep hij tegen een
andere meneer op. Bom.... nu botste hij
weer eens tegen een dame en eindelijk....
tegen een lantaarnpaal. Toen was 't uit met
lezen op straat. En hij had drie dagen
hoofdpijn van z'n ontmoeting met de lan
taarnpaal en drie hele dagen had hij niet
kunnen lezen. Stel je voor, dat was wat
voor meneer Leesgraag! Maar de vierde dag
was de hoofdpijn weer weg en toen nam
hij al de kranten van de hoofdpijndagen en
ging naar een cafetaria. Want hij wilde
zichzelf eens tracteren op een lekker kopje
koffie. Hij stapte dus binnen, zocht een ge
zellig hoekje op en met z'n koffie voor
zich, begon hij dadelijk te lezen. En z'n
koffie stond koud te worden, zo erg was
meneer Leesgraag in z'n kranten verdiept.
Nu was 't niet erg slim van meneer Lees
graag om in een cafetaria de krant te gaan
lezen. Want ja, daar is 't altijd erg druk en
de mensen komen er om gauw-gauw een
hapje te eten of gauw-gauw iets warms te
drinken. Maar niemand haalt 't in z'n hoofd
om er op z'n gemak te gaan zitten en dan
nog wel om te lezen! Het duurde dan ook
niet lang of er kwam een meisje, ook met
een kopje koffie, aan z'n tafeltje zitten.
Meneer Leesgraag keek eens over 't randje
van z'n krantje en deed dit niet bepaald
vriendelijk, 't Meisje pakte dan ook haar
kopje weer op en wandelde een paar tafel
tjes verder. Meneer Leesgraag kuchte eens,
want hy begreep, dat 't meisje om z'n ge-
zvcht naar een ander tafeltje was gewan
deld en toen nam hij een paar slokjes van
zn koffie en. ]as Weer verder. Maar
jawel net was hy verdiept in een beschrij-
nènHaareumen t Z^" P^P k°n StOPPen,
of daar kwam een jongmens bij hem zit
ten. Meneer Leesgraag keek weer eens
over t randje van z'n krantje, maar 't
jongmens deed niet als 't meisje. Hij bleef
zitten. Met z n ene elleboog op de tafel en
met z n rug naar meneer Leesgraag en hij
floot zielsvergenoegd. Of hij nu zo in z'n
I"et, 'l f,esïe limonade, dat hij
gekocht had of over iets anders, dat weet
ik niet, maar hij floot zo verheugd dat
iedereen naar hem moest kyken. Meneer
Leesgraag vanzelf ook. Maar die keek"??!
spinnijdig. Och, je moet ook niet vergeten,
meneer Leesgraag was al niet zo jong meer
en hij had z'n leven lang hard gewerkt en
niet zo erg veel plezier gehad en daardoor
kwam 't natuurlijk, dat hij dat gefluit niet
kon uitstaan en dacht, dat 't jongmens dat
nu alleen deed om hem te plagen. En toch
was dat heus niet zo. 't Jongmens was zo
maar op 't eerste 't beste plaatsje neerge
vallen en had nog niet eens gezien, dat
daar iemand zat te lezen. Hij floot en floot
en meneer Leesgraag keek of hem 't groot
ste onrecht van de wereld werd aangedaan.
En opens.... goeie help, wat schrok dat
jongmens! Wat was dat voor een roffel
achter z'n rug! En wat een gerinkel! Ui/
keek om. Daar stond meneer Leesgraag
met een bietrood hoofd en je hoefde er niet
aan te twijfelen of hij stevige vuisten had.
Dat kon je wel merken. Want alles vloog
in de lucht. En meneer Leesgraag zou heel
wat te betalen hebben gekregen als.... 't
jongmens niet vliegensvlug was opgestaan
en.alles netjes had opgevangen, 't Scho
teltje op z'n neus, 't kopje op z'n ene arm,
de suikerpot op z'n andere arm, de limona-
defles op z'n rechterhand en 't glas op z'n
linker. Alleen 't lepeltje kwam op de
grond terecht. En daar stond hij nu, met
éen been opgetrokken en op dat been stond
de krant. En in die houding zei hij tegen
meneer Leesgraag: „Meneer, ik ben blij, dat
ik U van dienst kan zijn!" Meneer Lees
graag viel bijna achterover van verbazing
en z n pet kreeg ook zin in een luchtreis.
Maar 't jongmens vervolgde, doodkalm:
„Meneer, ik heb U nu geholpen, maar ik
kan zo niet blijven staan. Zullen we de boel
maar weer op tafel zetten?"
Dat vond meneer Leesgraag best en hij
kon t met laten te vragen hoe 't jongmens
dat wel h&d klaargespeeld om alles zo net
jes op te vangen. „O", lachte die „meneer,
ik ben jongleur en dus aan zulke kunstjes
gewend. Ik heb vanmorgen net zes voor
stellingen aangenomen en daarom moest ik
Z°J ten' Van blijdschap begrijpt U?"
Meneer Leesgraag werd weer een beetje
r°j-nu op een andere manier. En
omdat hy niet erg tevreden was over zich
zelf, zei hij: „Meneer jongleur, ik heb trek
m nog ^een kop koffie. U 'misschien ook?"
„Graag zei 't jongmens en toen haalde me
neer Leesgraag twéé koppen koffie. En de
krant.... die was helemaal vergeten en
lag eenzaam in een hoek.
Als ik in je wiegje kijk
En je slaapt zo heerlijk lief,
wat ben je dan een schat,
Moeders kleine hartedief!
Als ik in je wiegje kijk
En je lacht, mijn lieve peuter,
Och, wat voel ik me dan ryk
Met mijn eigen, kleine kleuter.
Als ik in je wiegje kijk
En je steekt je handjes uit,
k Zou je willen pakken dan,
Maar dat mag niet, kleine guit!
A. v.
d,