Wat Hansje gaf voor Moederdag MENEER LEESGRAAG VINDT FLUITEN EEN PLAAG JÉtó 13-e.ite pxng£rü ut mehjel! Oplossing raadsel vorige week Nieuw Raadsel 1 Wiegekind Nu hebben we van de week toch kunnen zien hoe de Nieuwediepers hun hart nog ver pand hebben aan de „Staf". Toen de beste leden van het korps aankondigden, dat ze een paar uurtjes naar hun oude Marinestad toekwamen, om wat herinneringen op te ha len, toen stroomde het na-r kantoor en Ca sino om kaarten voor die middag van de Koperen Knopen. Ja, dat stafmuziekkorps heeft in ons hart nog een grote plaats. Als ik m'n ogen sluit, dan zie ik het daar weer stappen voor onze Jantjes, de tamboer maltre vooroo, zwaaiend met zijn staf als een cir cusdirecteur en als ik luister, dan hoor ik weer die bekende goede klanken, dan zie ik jullie weer dansend gaan als de stafmuziek door de straten trok met het schetterende koper, met de slaande trommen, met de kra nig stappende adelborsten en de Jantjes met hun braniekragen er achter. We liepen toch altijd hard naar de deur als we4 het korps aan het begin van de straat hoorden aanko men ;n dan sprong er iets open in je hart, dat meejubelde. Dat was een goede tijd. Zie je, zo kan de aankondiging van een concert van de „Koperen Knopen Band", plotseling al die herinneringen in je wakker roepen en ik denk, dat die het ook zijn, die de mensen naar kantoor en Casino deden hollen, om toch maar niets te missen van het feest van die oude klanken. Vandaag is het 17 Mei, dus is. de verloting niet van de taart, maar van het boek aan de beurt. De winnaar is: FRITS SANDKUYL, Basstraut 56, Den Helder. Jacoba Schendelaar. O nee, met 13 jaar ben je nog niet te oud om mee te doen met de puzzlerubriek, Coba. Je kan nog minstens een paar jaar mee, hoor. Geen enkel bezwaar van mijn kant. Harry Koels. Dat groen, aan die b,omen op jouw tekening, Harry, is groener dan het groen aan de bomen in deze lente. Want het wil er nog maar niet uitspringen, 't Gaat zo traag, zo traag, dat je er bijna ongeduldig van wordt. Ik kyk 's morgens en 's avonds naar de bomen en ik moet zeggen, er komt kleur, overal, maar het gaat me veel te langzaam. Dat „Kastanje-versje" heb je al in de Kinderrubriek gezien, hè? Jan v. d. Kraats. Ze moeten ons hier maar met rust laten, Jan, dat ben ik met je eens. We hebben een hekel gekregen dan alle vliegtuigen. Het geronk van de motoren heeft iets heel onaangenaams gekregen. Xk weet, dat het vroeger wel eens als muziek geklonken heeft, als we op Schiphol stonden en er moest zo'n Indië-vlieger binnenkomen, maar nu kunnen ze allemaal van ons „ophoe pelen", die vliegtuigen, totdat het vrede is, dan mogen ze weer heen en terug naar de Oost, ze brengen ons dan he' nieuws van onze familie weer, zo heerlijk snel, dat we er dankbaar voor zijn, dat vliegtuigen wer den uitgevonden. Gerrlt de Boer, Broek op Langendijk. Dat was geen lèuke verjaardag, Gerrit, voor jullie niet en voor je vader niet, die op die feestdag in Den Helder moest blijven. Enfin, je moet maar zo denken, dit alles gaat voorbij en straks zitten jullie weer in je eigen huis. Siena Gorter. Dat is jammer, Siena, dat dat briefje van jou, van vier weken geleden, onbeantwoord is gebleven en dat ik ook de vorige week niet toegekomen ben aan jouw epistel. En het was toch heus de moeite waard, zo'n gezellige, keurig geschreven brief. Enfin, nu heb je een extra grote brief van me. Doe de groeten aan Corrie en zeg maar, dat ik op zijn eerste briefje wacht. Henny v. Galen, Amsterdam. Jullie kun nen, van de plaats waar jé woont, aan de buitenkant van de stad, Henny, heel gemak kelijk 't Gooi inkomen en daar i het over een week of twee op z'n mooi3t. Nu alles zo langzaam uitgelopen is moet je met je voorjaarstocht nog een paar weken wachten. Maar over veertien dagen dan staan de kaarsen in de kastanjebomen te branden. Geloof dat maar. Willie Vieugdenhil. Nu zou je me in je briefje net vertellen waarom je in die vierde klas was blijven zitten, en daar stop je plot seling je bi efje. Dat verhaal houd ik dus te goed tot volgende week. Dillie Goedegebuur. De vogeltjes zorgen goed voor hu. baby's, Dillie. Je moet maar eens zien hoe zorgvuldi® n hun nestjes bou wen. Ja, de kachei brandt bij ons 's avonds nog, hoqr, dan is het zonder vuur in huis zo kil. maar overdag kan het niet meer lijden. Willem v. Dyk, Bussum. O, dat zusje van jou, Wim, om de krant weg te maken. Je briefje heeft .ne toch nog bereikt. Waar om moet je thuisblijven van school? Joop v .Dijk, Bussum. Natuurlijk, Joop, Bergen is mooi en Bussum is mooi en Den Haag is mooi en roem naar op welke plaat sen er nog meer mooi zijn, maar wij ver langen allemaal naar Nieuwediep. Jij ook, zo lees ik uit je briefje en toch is Bussum en omgeving h,et neusje van de zalm. Marietje Jurrjens. Ja, het wordt hoog tijd voor de vrede, Marietje. We hebben bijna -en week geduld meer. Als het aan ons lag, an werd vanmiddag om twee uur nog de vredesvlag uitgestoken. Wat jammer, dat die schildpad van jou dood is. Hij kon zeker niet tegen de lente-kou. Ati Pronk. Die tijd breekt ook weer zo langzamerhand aan, Ati, voor uitstapjes naar Artis. De dierentuin blijft toch altijd maar fijn, vind je niet? Of je er nu een- of tienmaal komt, die apen en leeuwen en beren en tijgers zie je even graag. Vooral de apen zijn leuk. Wat een grappige dieren heb je er bij. 't Is net of ze je daar zo'n beetje voor de gek staan te houden, achter de tralies. Jan Ambrlola. Gelijk heb je, Jan, als al je vriendjes meedoen, kan jij moeilijk achter blijven. Nu, zie ook een taart of het boek te winnen. Ik wens je succes. Mientje de Heer. Ik heb je beloofd van de week het versje op te nemen, dat je me vorige week gezonden hebt, Mientje. Hier volgt het dus: POPPEN-MOEI. -5RTJE. Kleine Rie gaat spelen, Spelen met haar pop; Legt ze in 't wiegje neder, Neemt ze dan weer op. Strijkt ze over de Wangen, Geeft ze zacht een kus; Zie, zo speelt heel aardig Onze kleine zus. Later zit zus schattig Met een pop op schoot, Kruimelt van haar boot'ram Kleine stukjes brood. Als we na een uurtje Weer eens kijken gaan, Zien we zusjes ving'ren Rap langs kleertjes gaan. Van dit aardig spelen Wordt ze nimmer moe, Samen delen z' alles, Wat ze krijgt van Moe. Popjes moeten rein zijn, Daar helpt heus niets aan, Ziet zus handig wassen, 't Is erg gauw gedaan. Elk van haar tien poppen Komt dan aan de beurt, Zyn ze zusjes trots niet, Waar ae graag mee geurt?! J. J. BAS. .Rein Kwast. En nu eerst eens een briefje aan, jou„ Jteirt want als jy een beetje boos bent, als je wat op me gemopperd hebt, dan kan ik dat begrijpen, want daar heb je me een paar weken geleden een prachtig India nenverhaal geschreven en ik heb je nog hele maal niet verteld, dat ik het zo leuk vond, dat ik het in onze jeugdrubriek op zal nemen. Misschien vind je er vandaag al een gedeelte van, maar anders volgende week. Het komt, je verhaal was zo groot en niet al te duidelijk te lezen, met dat potloodschrift en ik had zo weinig tijd. Ik had het dus wat opzij gescho ven, maar gisteren vond ik het tussen de briefjes en toen heb ik het meteen gelezen. Nu, het was reuze leuk en spannend. Is je boze bui nu al over, Rein? Thea Laan. Ik kan me indenken, dat jij best nog een tijdje in „Russenduin" had wil len blijven, Thea. Het ligt daar maar niet prachtig. Midden in de duinen. Eeri burcht van steen, die trots uitsteekt bo^en de h-'e omgeving. Waar je staat zie je het kasteel. Misschien mag je er nog wel eens heen. 't Is nu ook de moeite waard, hoor. Hendrik Heyligers, Barsingerhorn. Dat is een goed rapport, Henk. Je hebt vast flink je best gedaan. Ben je dus lid van het schoolelftal? En wat een aardige uitrusting hebben jull-e. Een kranig partijtje voetbal hebben jullie gespeeld t"gen Burgerbrug. Heeft je opoe haar zeventigste verjaardag in Nieuwediep gevierd? Dat vond jij ook wel fijn, denk ik, want toen mocht je ook een uit stapje maken naar Den Helder. Hannie Elout, Castricum. Wat zijn dot terbloemen mooi, vind je niet, Hannie? Je brengt er de zon mee in huis. En zon kunnen we op het ogenblik wel gebruiken, vooral nu de wind zo akelig koud blijft. Tiny v. d. Poll. Ik zou dat wel eens willen, Tiny, eens by je aankomen, maar heus, mijn tijd is zo bezet. Het werk wacht niet ën de trein wacht niet, we zullen het dus voorlopig nog met briefwisseling moeten doen. Misschien als we weer in Den Helder wonen (wie weet hoe gauw) dat ik dan eens bij je binnenwip. Sophius v. Baaren. Jammer, dat ik je op het ogenblik niet helpen kan aan de Ver kade-plaatjes, Sophius, maar die had ik al uitgedeeld. Ik beloof je, als ik weer eens een partijtje krijg, aan je te zullen denken. Misschien lukt het dus nog, je aan de beno digde plaatjes te helpen. Joh. de Groot. Wat een verstand zal jij krijgen van groente-kweken, Joh, nu je een eigen tuin hebt en daar alle mogelijke soor ten in zaait. Nu, het zal je nog te pas komen en van de winter zal moeder je misschien dankbaar zyn, voor al je moewe en zorgen in je groentetuin. Trouwens, ik denk, dat ze het nu al leuk vindt, dat haar jongen zo goed voor zijn tuin zorgt. Hans Dirkzen. Het tweede deel van je verhaal vint' ik minder geslaagd, Hans, Kom volgende week maar eens even op kantoor, dan zal ik je wel vertellen waarmee ik het niet eens was. Misschien kan je het wijzigen. Jongens en meisjes, alle briefjes zyn weer beantwoord. Ik stop. Volgende week mogen jullie weer schrijven en clan hoop ik je brief jes weer te beantwoorden. 1. Henk. 2. Arie. 3. Anton. 4. Jan. 5. Leo Goede oplossingen ontvangen van» Kinderen de B.; Martha B.; Willie V.; Fen- nechien M.; Rie J.; Tiny L.; Annie R.; Betsy S.; Harry R.; Dieuwi S.; Kinderen de H.; Tini v. d. P.; Tini K.Nely M.; Ati P.; Douwe M.; Jan M.; Dora M.; Piet S.; Teunis de B.; Dieu wi D.; Magda R.; IJfke B.; Annie v. B.; Cor B.; Tonny E.; Doornroosje; Maarten v. N.; Jan K. Tini v. B.; Fresia; Betsie G.; Kinderen K.; Gilles H.; Mientje F.' Elly de Z.; Loek en Leon v. d. W.; Ab P.; Fientje P.; Hendrik H.; Joop G.; Klaas G.; Kees de B.; Sientje de J.; Marietje T.; Trijntje K.; Henkie en Jantje S.; Tini H.; Willem v. D.; Joop v. D.; Ali P.; An neke v. D.; Co v. V.; Jacoba P.; Gerrit M.; Frits S.; Wim N. Broer en Zus de Vv; Gonda en Corrie G.; Jan V.; Nina B.; Ria de J.; Trijntje v. S.; Kinderen U.; Martien v. V.; Jo- pie M.; Bep R.; Jaap P.; Cor v. B.; Hannie E.; Klaasje Z.; Jopie en Henkie P.; Nico en Dik B.; Annie V.; Tinie v. d. W.; Jo K. 1. X e telwoord. 2. X s een beetje. 3. X n hemellichaam. 4. X s vogeltje. 5. X d zwemvogel. 6. X d niet vierkant. 7. X k gezonde drank. 8. X e jongensnaam. 9. X f familielid. Op de kruisjeslijn lees je van boven naar beneden de naam van een ambachtsman. RUILHOEKJE. Wie 'wil er met mij 32 Paula's bons rullen voor 30 blauwe Hille's bons. Mijn adres is: Bothastraat 37. Maandags en Vrijdags na 4 uur. Aan het einde van het dorp stond een klein huisje. In dat huisje woonde een jongetje, Hansje genaamd met zijn moeder. Een vader had Hansje niet meer, die was al erg vroeg gestorven. Nu moest de moeder van Hansje geld verdienen om eten en kleren voor hun beiden ,te kunnen kopen. Daarom ging ze al tijd werken by andere mensen en zo verdien de ze dan geld. Ze was vaak de hele dag weg, dat vond Hansje niets leuk, maar ja, het moest nu eenmaal. Gelukkig was Hansje een flinke jongen, die veel voor zijn moeder deed en haar graag meehielp. Als hij uit school kwam, want hjj zat al in de eerste klas haalde hij vaak boodschappen voor z'n moeder en deed nog veel meer. Dan hoefde z'n moe der dat alles niet meer te doen als ze 's avonds thuis kwam. Toen de moeder van Hansje op zekere dag weer thuis kwam, was Hansje niet in huis. Dat was nog nooit gebeurd, hij was altijd thuis als ze kwam. Ook buiten zag ze hem niet. Maar, dacht ze, „misschien is hij wel aan het spelen en vergeet hij de tijd, hij zal wel zo komen". Na een paar minuten kwam Hans al bin nen. Maar wat keek hy bedrukt, anders stormde hij haar lachend tegemoet. Zou hij zich niet goed voelen? Nee, ziek was hij niet, vertelde hy en toen ze gingen eten, probeerde hij weer wat vrolijker te kyken en te lachejl. Gelukkig vroeg z'n moeder niet verder, want ze zag wel dat hy z'n eten opat en dus niet ziek was. Wat was er met Hansje gebeurd? Had hij moeten nablijven? Nee hoor, hij deed altijd goed z'n best en nablijven hoefde hij nooit. Had hij ruzie met z'n vriendjes gehad Ook niet. Het was een heel ander geval De juf frouw op school had verteld, dat het gauw Moederdag was. Dan gaven de kinderen hun moeder een cadeautje en deden alles voor haar, zodat ze die dag niets mocht werken. Dat was erg leuk, had juffrouw gezegd. Ze moesten maar flink sparen, dan konden ze ook wat moois voor hun moeder kopen, het was al g;auw Moederdag. Er waren veel kin deren, die verteld hadden, dat ze al geld gespaard hadden en er nu een mooie plant, een taart of iets anders voor gingen kopen. Na schooltijd hadden ze er nog een poos over gesproken en Hansje had stil geluisterd en geen woord gezegd. Hy had niets in z'n spaar pot. Laatst moest hy een nieuwe jas hebben en toen waren alle centjes uit de spaarpot gehaald. Weer andere opsparen ging zo gauw niet. Zo liep hij maar steeds te denken en niets was er, dat hij geven kon. Wat voelde Hans zich verdrietig. Daarom was hy ook laat thuisgekomen 's Avonds in bed dacht hij nog steeds na, wat hij moeder geven kon. Bij de bakker lag een prachtige tulband en ook een fijne taart. O, wat wilde hij die graag geven. Maar waar moest het geld vandaan komen? Een plant of een mooie ruiker bloemen vond Hans ook wel erg mooi. Ook dat kostte een hoop cen ten De volgende dag moest hij een boodschap voor moeder doen in het naburige dorpje. Onderweg liep Hans nog maar steeds te den ken, maar weer wist hij het niet. Toen ging hij maar eens rondkijken, misschien zag h(j wel iets. In de verte zag hij een stuk rood in het land. „Dat zyn vast tulpen", dacht hij. Jawel hoor, dichterbij gekomen zag hy een groot veld met prachtige rode tulpen. „O, als ik daar eens een mooie bos van kon krijgen, wat zou moeder dan blij zijn," dacht Hansje. „Maar die kan je natuurlijk niet voor niets krijgen". Bij het tulpenveld stond een huis. „Wacht", zei Hans, „ik ga eens vragen aan de meneer, die daar woont, of ik niet een ruiker van die mooie tulpen kan verdienen." En hij holde er op af. Z'n hartje bonsde wel een beetje, toen hij aan de bel trok. Er deed een meneer open. „Dat is hem vast," dacht Hansje. De man keek verbaasd naar het jongetje, dat hij niet kende. „Wel ventje, wat is er aan de hand?", vroeg hij. Hans vertelde alles en vroeg, of hij, als hij hem meehielp, geen ruiker kon verdienen. Dat vond meneer een prachtig plannetje en hij zei, dat Hansje Zaterdagmiddags maar moest komen, want dan hoefde hij niet naar school en dan waren de tulpen Zondags nog mooi, als het Moeder dag was. Hansje was dolblij, dat snap je. Toen hij thuiskwam, dacht moeder, wat heeft Hans toch, hij kijkt zo blij. Maar zeg gen deed hy niets. Dadelijk na het eten ging hij die Zaterdag op weg. Moeder mocht natuurlijk niet weten waar heen. Hij liep zo hard hij maar kon om er zo gauw mogelijk te zijn. Bij de meneer aangekomen, mocht hij dade* lijk aan het werk gaan. Het was nog een fijn werkje ook, dat hij te doen kreeg. Ktf moest allemaal ruikers tulpen snijden en in een mand doen. Die gingen naar een winkel in de stad, waar ze verkocht werden. Toen Hansje klaar was mocht hij zelf een grote ruiker tulpen meenemen en bovendien kreeg hij nog een dubbeltje. Hij danste naar huis van de pret. Nu moest hij zorgen, dat moeder het niet zag. Gelukkig liep dat goed af, want hij was door het schuurtje gegaan en had ze daar in een emmer met water ge- zet. Moederhad niets gezien, dat was goed gelukt zo achterom het huis. De volgende dag was hij al heel vroeg wakker. Vlug kleedde hij zich aan en ging zachtjes naar beneden, moeder sliep nog. Hij maakte alles klaar en ging toen met z'n bloe men naar moeder. Die wist niet wat ze zag. Ze vond het prachtig en toen ze hoorde, dat Hansje ze zelf verdiend had, kon ze het bijna niet geloven en nu vond ze de tulpen nog mooier. Ze haalde de grootste vaas, die ze had, uit de kast. Hansje mocht ze in het water zetten en nog veel dagen heeft hij er naar kunnen kijken. Er was geen gelukkiger jongetje dan Hans, dat kun je begrijpen. T. M. 1 door Hannie Franken. Meneer Leesgraag was een mannetje van een jaar of zestig. Een mannetje, dat z'n hele leven hard gewerkt had en daardoor geen tijd had gehad om te lezen. Maar meneer Leesgraag had flink gespaard en nu hij zestig was.... werkte hij nog wel, maar een beetje minder hard dan vroeger en daardoor had hij dan nu tijd om te le zen. Vooral kranten. Die meneer Leesgraag iflK f Jgf was toch zo dol op kranten! Soms liep hij op straat te lezen. De krant vlak voor z'n neus en dan.bom.liep hij tegen een andere meneer op. Bom.... nu botste hij weer eens tegen een dame en eindelijk.... tegen een lantaarnpaal. Toen was 't uit met lezen op straat. En hij had drie dagen hoofdpijn van z'n ontmoeting met de lan taarnpaal en drie hele dagen had hij niet kunnen lezen. Stel je voor, dat was wat voor meneer Leesgraag! Maar de vierde dag was de hoofdpijn weer weg en toen nam hij al de kranten van de hoofdpijndagen en ging naar een cafetaria. Want hij wilde zichzelf eens tracteren op een lekker kopje koffie. Hij stapte dus binnen, zocht een ge zellig hoekje op en met z'n koffie voor zich, begon hij dadelijk te lezen. En z'n koffie stond koud te worden, zo erg was meneer Leesgraag in z'n kranten verdiept. Nu was 't niet erg slim van meneer Lees graag om in een cafetaria de krant te gaan lezen. Want ja, daar is 't altijd erg druk en de mensen komen er om gauw-gauw een hapje te eten of gauw-gauw iets warms te drinken. Maar niemand haalt 't in z'n hoofd om er op z'n gemak te gaan zitten en dan nog wel om te lezen! Het duurde dan ook niet lang of er kwam een meisje, ook met een kopje koffie, aan z'n tafeltje zitten. Meneer Leesgraag keek eens over 't randje van z'n krantje en deed dit niet bepaald vriendelijk, 't Meisje pakte dan ook haar kopje weer op en wandelde een paar tafel tjes verder. Meneer Leesgraag kuchte eens, want hy begreep, dat 't meisje om z'n ge- zvcht naar een ander tafeltje was gewan deld en toen nam hij een paar slokjes van zn koffie en. ]as Weer verder. Maar jawel net was hy verdiept in een beschrij- nènHaareumen t Z^" P^P k°n StOPPen, of daar kwam een jongmens bij hem zit ten. Meneer Leesgraag keek weer eens over t randje van z'n krantje, maar 't jongmens deed niet als 't meisje. Hij bleef zitten. Met z n ene elleboog op de tafel en met z n rug naar meneer Leesgraag en hij floot zielsvergenoegd. Of hij nu zo in z'n I"et, 'l f,esïe limonade, dat hij gekocht had of over iets anders, dat weet ik niet, maar hij floot zo verheugd dat iedereen naar hem moest kyken. Meneer Leesgraag vanzelf ook. Maar die keek"??! spinnijdig. Och, je moet ook niet vergeten, meneer Leesgraag was al niet zo jong meer en hij had z'n leven lang hard gewerkt en niet zo erg veel plezier gehad en daardoor kwam 't natuurlijk, dat hij dat gefluit niet kon uitstaan en dacht, dat 't jongmens dat nu alleen deed om hem te plagen. En toch was dat heus niet zo. 't Jongmens was zo maar op 't eerste 't beste plaatsje neerge vallen en had nog niet eens gezien, dat daar iemand zat te lezen. Hij floot en floot en meneer Leesgraag keek of hem 't groot ste onrecht van de wereld werd aangedaan. En opens.... goeie help, wat schrok dat jongmens! Wat was dat voor een roffel achter z'n rug! En wat een gerinkel! Ui/ keek om. Daar stond meneer Leesgraag met een bietrood hoofd en je hoefde er niet aan te twijfelen of hij stevige vuisten had. Dat kon je wel merken. Want alles vloog in de lucht. En meneer Leesgraag zou heel wat te betalen hebben gekregen als.... 't jongmens niet vliegensvlug was opgestaan en.alles netjes had opgevangen, 't Scho teltje op z'n neus, 't kopje op z'n ene arm, de suikerpot op z'n andere arm, de limona- defles op z'n rechterhand en 't glas op z'n linker. Alleen 't lepeltje kwam op de grond terecht. En daar stond hij nu, met éen been opgetrokken en op dat been stond de krant. En in die houding zei hij tegen meneer Leesgraag: „Meneer, ik ben blij, dat ik U van dienst kan zijn!" Meneer Lees graag viel bijna achterover van verbazing en z n pet kreeg ook zin in een luchtreis. Maar 't jongmens vervolgde, doodkalm: „Meneer, ik heb U nu geholpen, maar ik kan zo niet blijven staan. Zullen we de boel maar weer op tafel zetten?" Dat vond meneer Leesgraag best en hij kon t met laten te vragen hoe 't jongmens dat wel h&d klaargespeeld om alles zo net jes op te vangen. „O", lachte die „meneer, ik ben jongleur en dus aan zulke kunstjes gewend. Ik heb vanmorgen net zes voor stellingen aangenomen en daarom moest ik Z°J ten' Van blijdschap begrijpt U?" Meneer Leesgraag werd weer een beetje r°j-nu op een andere manier. En omdat hy niet erg tevreden was over zich zelf, zei hij: „Meneer jongleur, ik heb trek m nog ^een kop koffie. U 'misschien ook?" „Graag zei 't jongmens en toen haalde me neer Leesgraag twéé koppen koffie. En de krant.... die was helemaal vergeten en lag eenzaam in een hoek. Als ik in je wiegje kijk En je slaapt zo heerlijk lief, wat ben je dan een schat, Moeders kleine hartedief! Als ik in je wiegje kijk En je lacht, mijn lieve peuter, Och, wat voel ik me dan ryk Met mijn eigen, kleine kleuter. Als ik in je wiegje kijk En je steekt je handjes uit, k Zou je willen pakken dan, Maar dat mag niet, kleine guit! A. v. d,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 6