Brabantsche Brief van Tob nooit Overal in de natuur is strijd De Bizonder Aan den waterkant MEN EET EN WORDT GEGETEN Ballast -n,, luTuuvnen uei ^JU TTERTUESjO Amico, Ulvenhout, 5 Juni 1941. 4 Gij zult, na de honderden brieven, die ge van me gelezen hebt, zoo zoetekesaan wel 'nen indruk overgehouden hebben van „oewen t.é.v. Dré." Neeë, vrees nie, da 'k over m'n eigen gaai schrijven, van de week! Ik bin ginnen... „dichter", die mee z'n liefdesverdriet te koop loopt, mee z'n kwaje manenachten, mee de wufte-harteloosheid-van-z'n-uitverkorene en zoo. Evenmin mee z'n bijzonderste talenten van versjesmaken, dié deur de profane even- nosten niet begrepen worden. 'k Blijf liever op m'n boerenklompen vast in den goeien èèrde staan; dan voel ik me ze kerder, dan zwevende over 't „verachte pu bliek". We zijn allemaal „maar" menschen. Wie méér wil zijn, is lijk den kikvorsch, die z'n eigen opblies tot ie barstte. Neeë, ik zal. nie schrijven over m'n eigen, want sinds m'n schooljaren heb ik van dieën kikkert van Lafontaine m'nen buik stamvol. Ik wou dit zeggen: „gij zult, na zooveul brieven zoo zoetekesaan wel 'nen indruk overgehouwen hebben van me én... duuzend lezers, duuzend indrukken! Den een zal me nou verslijten veur 'nen bar seerjeuzen tiep. Den ander veur 'nen leutmaker. Nommer drie veur 'nen kwal, nommer vier veur 'n „vent-om-mee-uit-vis- schen-te gaan", lijk den Amsterdammer zeet. Sommigen verslijten me veur 'nen...pastoor- op-Trui-na; anderen veur 'nen vroolijken zon daar. Zoo kan 'k nog 'n uur deurgaan. Maar 'k zou zoo zeggen: gooi 't allemaal maar in 'n vat, schud 't mengsel goed deurmalkaar en ge houdt in ieder geval 'nen mensch over, die toch altij is: 'n vat vol teugenstrijdig heden! Maar nou ben 'k er nóg nie! 'k Wou gezeed hebben g'had: „men" ziet de dingen (en ook zijnen medemensch) na venant den bril, dien men op z'n kokkert draagt. Veur den somberen tiep is de wereld 'n triest geval. Veur den bangen kwiebus is 't 'n ele -triekhuuske mee 'nen i >oien bliksem pijl op de deur en 't woord „gevaarlijk!" Veur den Fielp is de wereld 'n „leuk ding" om altij aan te prutsen mee 'nen veurzitters- hamer; 'n soortement van gezellig tijdsver- drjjf in „de Koei". Veur den Blaauwe 'n ver- bojen jachtveld wemelend van moddervette hazen! Veur den Eeker is de wereld 'n ge legenheid, die ge beter mij en kunt: veur Dré III daarenteugen 'nen kitsigen bal om lekker „goaltje mee te trappen". Veur ons pastoorke is de weareld 'nen bewerkelijken blommenhof, schoon zat maar dik in 't on kruid. Veur Vic Zonneveld 'n bewonderens- wèèrdig kunstwerk, ondanks veul fouten. Veur Trui? Veur Trui is de weareld haren huis en haar kinders! Sjuust lijk den mensch eigens is, zoo ziet ie de weareld, zoo ziet ie z'n evennosten, zoo zie ie alle dingen, 't Zit in zijnen bril, die soms 'ns wat helderder opgepoetst, soms veul beslagen of beregend is. Waarop soms de zon schijnt en soms den mist aan kleeft. Méér ik ben er nog steeds nie, bij alle verschil lende Indrukken over „oewen t.é.v. Dré", één gedacht zal toch .vel algemeen vaststaan: den Dré houdt van de blommen, van de veu- gels; hij houdt van den akker en de velden; hij is zot op den schoonen buiten! Kek, dét moest ik hebben om nou sémen deuzen brief wijer af te maken. Ja, ge hebt gelijk! Ik vind den buiten van 'n schoonheid, die mee niks te vergelijken is. 'n Bron van schoonheid, dèèr! En ik hoop nog eenmaal den brief te schrijven daarover, waar ik eigenr mee content ben! Maar dat zal me wel nie gelukken De teere pracht van 'nen bedaauwden Meimergen, waarin den Schepper eigens op den gouwen altaar van gansch den dageraadskim den zonnehostie heft naar den hemel en den donkeren nacht consacreert tot 'nen dag van Pinkstertij. wiens gouwen licht de èèrde overvloeit, zoo'nen mergen in Mei kan ik niet benaderen mee mijnen stompen potloodpunt. Even. héél evenkes. zoo rap als den voor- bijvlucht van 'n witten veugel langs oew ven ster, zoo evenkes kan 'n diepst gedacht oe roeren bij zóóveul scheppingspracht. Even kes maar. Want deus gedacht snokt deur oeuw ziel mee 'n heftigheid, die ge gin vijf minuten zou deurstaan. En welken regel schrift, 't zij in woorden of muziek, zal deu zen gedachtenflits ooit kunnen vastleggen? Want, verstade, ge hebt ln dieën ge dachtenflits God gezien...! Zoude Hem nou willen... fotografeeren Ge lacht? Allee, 't i s ook onzin. Even grooten onzin, als om te probeeren oewen diepsten gevoels- flits te vangen en in 't kooike te zetten van 'nen regel woorden, 'pen regel muziek. Maar ik dwaal van m'n chapiter. Ik wou zeggen: de Natuur is onvergetelijk schoon en tóch... Zoo is 't altij: „en toch". En toch, zij, de schoonste, de liefelijkste, de royaalste, de geefster van de rijkste vrucht ze regeert mee harde wet. De harde wet van 't Recht van den Sterkste! Geren profiteren wij van die wet. En even geren vervloeker wij 'r! We nemen 'n kat om ze muizer. te laten vangen. We trappen 't stomme dier in den hoek als 't 'n veugeltle verslindt! En toch En toch, dieën kleinen tijger, mee zijnen gerekten. lenigen sluipgang; z'n felle ..kop- ïampkes". die lijk fosfor lichten in den nacht; z'nen machtigen sprong, z'ncn kolossalen moed, z'n actie of er onder zijnen bonten pels één stalen veer zit, en toch, deus prachtige dier, dat we soms den hoek intrap pen, 't is deel van de schoone Natuur, even zeer als zoo'nen gewijden Meimergen! En toch, dieën kleinen tijger, hij beantwoordt even pront aan de meedogenlooze wet der Natuur... als 't veugeltje, dat den Godsgan- schen dag insecten vangt, .^ls den mensch, die... mee éenen >or 't s :hrikkelijke slacht mes in de zachte keel van 't verken jaagt. Toch trappen wij de kat den hoek in als ze 'n veugeltje vangt; slaan ze den nek in, als ze... gin muizen en dus ook gin veugel- tjes vangt! Zulke stommelingen zijn wij allemaal nog wel. Ik. Gij. Ochja, laten we om ons eigen 'ns lachen! Nou zoude wel 'ns geren willen weten waar den Dré naar toe wil mee deuzen brief. Wel, naar andere brieven, die 'k ontvangen heb van de week, naar aanleiding van... Och, lees eigens maar! Eerlijkheidshalve geef ik oe hieronder 'nen „aardigen brief-op- pooten" te lezen van Datdoeternietoe. Datdoeternietoe schrijft: Haarlem, 25 Mei 1941. Waarde Heer Dré I, Uw laatste brief, waarin U den 18en ver jaardag beschrijft van Dré III is mij aanlei ding U eens te schrijven en U mijn aanmer kingen op Uw kleinzoon en daarbij ook eenigszins op U, kenbaar te maken. Voorop moet ik U, en met mij duizenden Nederlanders, zeggen, dat het me steeds een genoegen is Uw brieven te lezen, al zal ik misschien niet altijd Uw juiste bedoeling be grepen hebben. Niettemin hartelijk dank voor Uw lessen. De reden dan dat ik Dré III zijn handel wijze moet afkeuren houdt verband met de 'opening van zijn eersten groentenwinkel (in middels gevolgd door 'n tweeden). Enkele dagen na de opening van zijn eer ste zaak toevallig in Breda zijnde, heb ik zijn winkel eens nader bekeken. Eerlijk ge zegd, alles zag er uitmuntend uit! 'n Mooie, ruime en heldere zaak, de le klas groenten uitgestald op 'n manier tot koopen lokkend, om de versche eitjes „Van Eigen Kippen" niet e vergeten. Heb ik ook de vrijheid ge nomen een binnen te stappen. De vele bezoe kers, w.o. ik Nolleke Gommers opmerkte, deden mijij aanwezigheid niet opvallen. Trou wens, de Hoppenbrouwers hadden het te druk om op me te letten. Nogmaals: 'n pracht- winkel! Zelfs voor de stad iets nieuws! Hierna ben ik de betrekkelijk korte straat ingeloopen en zag aan het einde nog een groentenwinkel, (Wellicht U bekend?) 'n be trekkelijk kleine, doch uiterlijk welverzorgde zaak. Ben ook daar even binnengestapt en werd geholpen door den eigenaar der zaak, v. Rietbergen. Na 'n kleinen inkoop te heb ben gedaan knoopte ik met van R. een ge sprek aan. over de opening der „Brabantsche Groentencentralj" Ik kreeg toen het voh- gende van v. R. te hooren: „Ruim 10 jaar geleden ben ik hier m'n zaak begonnen en heb steeds in het onderhoud van mijn gezin kunnen voorzien. Ik mag wel zeg gen, tot nu toe, want k geloof dat het nu, door de opening -an die rieuwe zaak met ons gedaan is, aangezien mijn omzet van daag zeker met de helft gedaald is. Met veel reclame, strooibiljetten, enz. de opening aan gekondigd, gingen velen eens 'n kijkje nemen. En 'ooals gezegd wordt: kijkers brengt koo- pers, deed men tevens zijn inkoopen daar. Met gevolg, mijn winkel zonder klanten. Ik ben ook weer eens gaan kijken en eerlijk ge zegd die winkel mag er zijn. Maar och, dat kan ook wel. Die jongen, die de zaak drijft, is thuis bij zijn grootvadei in Ulvenhout, die er „goed bij" zit. Zoo'n jongen behoeft voor niemand te zorgen, misschien niet eens kost geld te behalen, dus als die 'n paar maanden niets verdient, hindert hem dat niét. Onder- tusschen zijn zijn concurrenten wel „dood" en dan kan hij gaan verdienen. Er was hier absoluut geen behoefte aan een nieuwe zaak. Wat moet ik nu gaan beginnen?" Dit was het verhaal hetwelk ik omtrent de ..Brabantsche Groenteneentrale" van Van Rietbergen kreeg. En eerlijk gezegd, van R. heeft gelijk. Vandaar dan ook de reden dat ik de handelingen van Dré III moet af keuren. Hij maakt anderen kapot. Hij is „een kleine Unilever". Waarde Heer Dré I. U zult m'n brief wel hebben begrepen, De geheele zaak is onder collega's ernstig bespfoken. U zoudt me een genoegen doen deze kwes tie van dezen kant te bekijken en Uw oordeel, hetzij per brief, nog liever middels een Uwer Brabantsche Brieven' te willen zeggen. Waar voor ik U bij voorbaat hartelijk dank. Hoogachtend. Datdoeternietoe. laan 22. Mijn antwoord: Waarde Collega Datdoeternietoe. Van Riet- hergen hee gelijk. Gij en oew collega's ook. Dus heb ik de huurcontracten van de win kels opgezegd, de rekken en betimmeringen afgebroken, de ramen gekrijt. enz. Maar ik ben nog wijer gegaan Ik heb ook den groen- tenauto verkocht, liefhebbers zat teugen- woordig, ge wit. den grond heb ik ver kocht mee 'n winstje aan Boer Broks en toen heb ik Dré Hl verom naar Amsterdam ge stuurd. Want als ik 'm hier hou, begint dat vieve baaske weer van veuren af aan! 7i'n vader en Wieske motten nou maar zien wat er van 'm terecht komt; allicht 'nen stempelèèr of 'nen grondwerker over de grenzen. Collegiale groeten, t.é.v. Dré. Lezers! Als deuzen lesten brief, in den geest van Van Rietbergen, Datdoeternietoe en Collega's bitteren ernst was, was ik dan 't doodtrappen wel wèèrd Is mijn- baaske 'nen „kleine Unilever" als ie mee harden, stuggen arbeid, mee prachtig overleg, z'n eigen bedrijf uitbreidt...? Ge wpt hoe Nolleke Gommers mee z'n aan bod v n duuzenden guldens deelname deur m'n baaske wierd afgevuurd! Hoe ie eigens zee: „die winkels zal ik uit den grond wer ken, dan wéét ik, dat ze blijven bestaan!" Dat ie, lijk van R., nog gin vrouw en kin ders heeallee, m'n baaske is veur z'n 18 jaren bij de pinken genogt, maare... daar zijn grenzen, ee?" Ook aan voortvarendheid! Maar dit kan 'k oe wel „eggen: hij onder houdt mee zijnen arbeid méér dan één gezin! Méér ik zee 't al aan 't begin: „en toch, dieën kleinen tijger, hij beantwoordt even pront aan de meedoogenlooze wet der Natuur als... als 't veugeltje, dat den Godganschen dag insecten vangt. Als den mensch, die... mee éenen por 't schrikkelijke slachtmes in de zachte keel van 't verken jaagt. Toch trappen wij de kat den hoek in- als ze 'n veugeltje vangt; slaan ze den nek in, als ze... gin veugeltjes vangt! Zulke... stommelingen zijn wij allemaal nog wel. Ik. Gij. De Natuur is hard! En tochveur haar schoonheid van 'ren Meimergen kan ik knielen! Loo'nen stommeling ben ik. Maar och, we zijn (gelukkig „maar" menschen. Laten wé dat blijven, mee de klompen stevig in den grond! anders gaan we té veul theoretiseeren of dichten en dan begrijpt ons niemand meer, begrijpen we op 't end ons eigen nie. En da's erger, dan ge beseft. Maar nou schel "k er af. Veul groeten van Trui.e Dré IfT, den Eeker en als altjj gin horke minder van oewen t.é.v. Dré. DE EENE SNOEK DIENT DEN ANDEREN TOT MAALTIJD. Veel is er in Tiet voorjaar voor ons, hen gelaars, te zien; soms dingen, die wij als leek over het hoofd zien, maar die voor een liefhebber groote waarde hebben. Wanneer wij nu in 't voorjaar de geheimzinnige le vensverrichtingen van elk wezen in zijn element gadeslaan, zullen wij versteld staan van het vele, dat er te beschouwen valt en het zal ons nader brengen tot het geheim van het leven der medeschepselen in het water en in de lucht, van de mug, van de kever, de baars, de snoek, kortom van alles wat men onder de oogen kan krij gen. Van de snoek wil ik hier eens iets ver tellen, dat ik zelf heb meegemaakt, in de hoop, dat er meer natuurliefhebbers en waarnemers zullen zijn, die de pen zullen opnemen. Op een Zondagmorgen in het laatst van Maart stapte ik de vele brug getjes van ons Veenendaal over, de wijde hooivelden (zoo door ons genoemd) tege moet. Mijn bedoeling was wat mooie plan ten voor mijn aquarium te zoeken De zon kwamvuurrood aan de horizon op toen ik de eerste sloten had bereikt. Het was bladstil; vanuit de verte hoorde men al leen liet gesnater van de eenden, die reeds aan hun dagtaak waren begonnen. Ik ging twee hekken over en moest een sloot over springen, om de sloot te bereiken, waar ik wilde zijn. Deze sloot ontstaat uit een poel en loopt uit in de vaart, is dus een treksloot voor alle waterbewoners, ik ging aan de zonzijde loopen, zoodat ik goed over zicht in de sloot had; het water was laag. zoodat ik alles wat er in groeide erf leefde glashelder voor mij zag. In de sloot was het drukker dan op de weg, die ik geloopen had. De waterkevers schoten pijlsnel omhoog en zwommen dan weer naar de planten, de draaikevertjes speelden reeds druk, en de waterloopers schaatsten van blad tot blad; kleine voorntjes schoten als zilverflitsen door het water en sprongen gedurig boven het wa teroppervlak uit. Ik hield geen oog van het water af, totdat ik bemerkte, dat mijn broekspijpen nat werden van de zwaar be dauwde kantbegroeiing; ik rolde ze op en ging weer verder, steeds zeer voorzichtig loopend, daar ik anders de waterbewoners verjagen zou; ik hoopte snoek aan te tref fen, daar die in 't voorjaar de ondiepe slo ten intrekt. Ik zal zoo vijf minuten aan de slootkant zijn geweest, toen ik een groepje baarsjes zag staan, misschien 5 6 cM. groot. Die moest ik juist hebben, die waren fijn voor mijn aquarium. Maar ik had geen snoer of wormen, en het schepnet lag thuis; dus ik moest er wat pp verzinnen. Ik voelde in mijn zakken en vond niets anders dan een stukje henneptouw; enfin, ik heb dat uitge rafeld en aan de kant een worm gezocht. Nu nog een wilgtakje, en de hengelaar was gereed ;als ze maar bijten wilden, zou ik ze wel op de kant krijgen, want een jong „Ja, zie je, zei Kitty Bos, „het is wel een aardige kamer, goed gelegen en zoo, maar ze is wel kleiner dan deze, met maar één kast, en'ik heb zooveel óp te bergen". „Aangezien je goedkooper gaat wonen," antwoordde de praktische Nan, „zul je natuur lijk het een of ander voordeel,-dat je hier hebt, moeten opgeven. Je komt dus of in een min dere buurt, of minder goed ingericht, of wat kleine wonen. Dit laatste lijkt mij nog het kleinste nadeel." „Ja, maar de weinige bergruimte voor al mijn dingen," kwam Kitty weer. „Kijk eens." Zij opende twee nette, maar boordevolle kasten. Nan floot even. „Pssst, ja. „Wat doe je met al die dingen?" „Doen?" herhaalde dg ander verbaasd. „Ja, doen. Of je ze gebruikt, bedoel ik." „Neeti, het meeste ervan niet, maar ik heb het nu eenmaal." „Voor ik toch met koffers vol dingen, die ik nooit gebruik, van het eene huis naar het andere ging sleepen. Want je verhuist nogal eens, Kitje." „Wil je daarmee zeggen, dat ik daar ook niet lang zal blijven? Opwekkend vooruit zicht!" Nan lachte even. „Daar weet ik natuurlijk niets van. Maar je staat nu voor de opgave van je bezittin gen aan te passen aan de kleinere berg ruimte van een kamer, die je overigens aan staat." „Je praat als een catalogus van een ver huurkantoor," vond Kitty. „Maar wat raad je mij dan eigenlijk?" „Opruimen," zei Nan energiek. „Alles wat je nooit of bijna nooit gebruikt, is ballast. Je kunt het een en ander verkoopen, en anders geef je het weg. Wat heb je aan het idee, dat die dingen, waar jè nooit naar omkijkt, in een kast liggen „Je hebt eigenlijk gelijk. Wil je mij hel pen? Dpn gaan we meteen uitzoeken wat ik houden wil en wat weg kan. Dat laatste gaat dan meteen in dit leege valies." Nan bedwong wijselijk haar verbazing over de plotselinge energie van de wat lakse, tot weifelen geneigde Kitty, en zegde opge. wekt haar assistentie toe. Ballast opruimen, ziften wat noodig en wat overbodig is. Wat onze bezittingen betreft, doen wij dat allemaal periodiek wel, bij ver huizingen of bij de beruchte „schoonmaak". Maar hoe staat het met de ballast in onzen geest? Want zeker is die er ook. Een oud vooroordeel, dat al lang ondeug delijk is gebleken, een wrok tegen iemand wegens een oneenigheid waarvan wij de oor zaak al lang en breed vergeten zijn, een hard oordeel uit een tijd dat wij minder wis- ten en begrepen dan nu, dat is allemaal geestelijke ballast. Als wij daaronder niet eens terdege oprui, ming houden, gaan onze gedachten vastroes- ten in een uitgesleten spoor, dat nergens heen voert. Het overkomt ons allen wel eens, dat wij overmatig boos worden op iemand om een betrekkelijke kleinigheid. Wanneer de twist door omstandigheden niet gauw wordt bijge legd, en wij nooit geestelijke ballast oprui men,' dan gewennen wij ons eraan om auto matisch met wrok aan die persoon te denken. Stelt U voor, dat U b.v. na een jaar die per soon ontmoet, en dat die U zou vragen: „ben je nog boos?" dan zoudt U eerlijkheidshalve moeten antwoorden: „Ja, ik ben nog boos, maar ik weet in de verste verte niet meer waarom." Daaruit blijkt, hoe alle logica en alle contact met de werkelijkheid verloren gaat in een geest waar de „ballast" onge moeid wordt gelaten en voortwoekert als on kruid. Daarom „wiedt" geregeld den „tuin" van Uw gedachtenleven opdat het „onkruid" de waardevolle planten niet verstikt. Dr. Jos de Cock. De blauwe regen bloeit volop In den Amsterdamschen Hortus Botanicus (Pax-Holland) baarsje houdt goed vast aan de worm. Ik liet mijn nieuwe vischtuig te water, vlak vóór de kop van het dichtsbijzijnde vischje; meteen schoten er nog een paar toe, maar tot mijn schrik kwam er ineens een mooie maatbaars bij, die ik nog niet gezien had, en verjoeg heel gewoon de kleinere. Zelf ging hij c.a. 10 cM. van het aas af staan, en tekens als er een kleintje bij kwam, joeg de groote broer ze weer weg. Ik verplaat ste mijn snoer weer eens, dicht bij die klein tjes, maar steeds was hij er weer bij om ze te verjagen, en zelf scheen hij niet hongerig te zijn. Zoo had ik wel een kwartier „gehengeld" zonder zoo'n mooi baarsje in mijn glazen potje te krijgen. Net wilde ik weer eens ver leggen, tóen plotseling de groote baars de worm heelerrfaal inzoog;'ik dacht, dan jij maar! maar, mis hoor, hij viel precies bo ven het water er af, en zoo ging mijn kans om die baarsjes voor mijn aquarium te krijgen verloren, want door de plons was alles verdwenen. Maar ik had weer wat ge leerd; ik had nooit geweten, .dat er onder de visschen ook al afgunst en hebzucht beerschte. Maar daarna kwam pas de groote gebeur tenis van dien ochtend; ik liep heel voor zichtig verder de weilanden in, steeds maar turend in hef heldere water, toen ik plot seling, ongeveer honderd meter vóór mii een slag in het water hoorde. Ik stond dood stil, dat moest een snoek zijn of was het een waterhoen? Ik er op af, twee stap Ik" wil de nio°,r St"Staan' V0Ctie vopr voeffi. vertroef i Wat ik tOCll zag, ergeet ik nooit; net vóór mij, op 2 meter afstand, stond een mooie snoek in ongeveer 25 cM. water en i„ zij,, bek had hij net zoon snoek. Dat moest ik eens goed -zien dlhfh" W°rden' dilcht ik- Ik kroop dichtbij en ging achter een struik-, wdatH'-k he' srho,'wspel, dat zich daar in het ondiepe water in de zonneschijn z^u a" spelen. g°ed kon zien. Het slachtoffer be- vïïfl,irMig^^Xen^t-'hiiïf u" Hij was een eigenaardig man In onze samenleving, Dat zei tenminste telkens weer Zijn daag'lijksche omgeving, En als een kennis van hem sprak, Dan zei hij: „Da's geen wónder! Dat vindt toch bijna iedereen Hij doet soms erg bizonder! Hij had een huisje aan den weg, Dat hij het liefst verhuurde Aan een behoorlijk groot gezin, Hoe lang of het ook duurde! Dat is, zei hij, voor allemaal Toch beter en gezonder. Want ieder kind vraagt licht en zon Dat was toch wel bizonder! Hij hechtte niet aan geld of goed In overdreven maten. Omdat een al te groot bezit Je nooit met rust wil laten! Hij vergeleek het leven soms Bij 't loopen op een vlonder, Blijf dus vooral in evenwicht Dat was wel erg bizonder! Hij sprak geen kwaad, dat vond hij niets., Dat kon nooit voordeel geven, Hij gunde ieder best zijn plaats, Dat vroeg hij ook van 't leven, En „losse praatjes" of zooiets. Die hield hij steeds eronder, Hoewel dat lang niet altijd lukt 1 jMaar, och, hij was bizonder! Van wéldoen had hij puik Verstand, Maar dat wou hij niet weten, A wat hij deed van hand tot hand. Was hij heel gauw vergeten' Hu wou geen dank voor stiile hulp, Geen lof, want hij verstond er De kunst van waarlijk goed te zijn, tl t voor den dagelijkschen schijn, Maar langs een vaste levenslijn Wat dat niet héél bizonder?! Juni 1941. KROES. (Nadruk verboden). •rnmu,,611 k?6ST op de hek van zijn vijand hot =i m Plotseling een jroging van he' slachtoffer om los te komen, een draai dan hl Wa, j?r' nn ik za- even niets meer zi n ,n, watcr' Zo" het nu afgeloopen s nnU Ho 7'eJW6" zi'n? Maar neen, daar nnó lilo-,rn°0rd0naar noe' zijn soortgenoot vo™uo t'nuden bek' a"een een meter l,io!- L0P' 2° heson het spel opnieuw; er is «nrtoie St bii' dacht de hongerige 'ziin en- 700 wcrkfe hij met Jobsgeduld SS P'°01 weer met den kop op zich aan. non r eaf zich blijkbaar gewon- want hu leek mij als een veroordeelde. wooi8 vonnis «eveld was. Maar toch, ineens zaoVen 'm Ios le komen; weer fnoh h Vn dwarrelen. Maar zijn lot was k tno i wam na eenigo pogingen za# reeds no u ,m°dder weer was gezakt, dat wik; vo i 6 snopk in zijn tegenstander was Le[drnen' 'natste wat ik zag, fin i sno°k zachtjes wegzwom onder wnor n.rncan^n' precies onder hot struikje ij5 h'l zat, Daar zou hij de rest van Ik J£lmaa' weI verwerken. duurU h/i 7moiznam np; hoe lang het ge- vveot ik a'i ..,k niot zeggen, maar wel var, h mi',n bnelo lichaam pijn deed an het stil in één houdwig zitten. Tk dacht 'oO^Hoo^I^^L PP W,<T. fk„SOmJ loorceh man. op wion ik soms ,v.„, kan znn. den man. dien ik zoo Koof j' ziin leven kan wijdon aan het udeerori van de geheimen der Die mor, T r> o, ziiner e man. ,T. p. Striibos. schrijft in een ai',o en: „Alles aan mijn lichaam doe mu nun van bet uren in één bonding zn- en. maar ik weet (hans, wat ik graag we ten wilde." v. d. Tl- (Uit de Nod. Hen mgelsport)-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 12