Wereldwijze wieken ZELFS DE HEMELDINGEN! ZWALUWEN De onzichtbare vriend DENK DAAR EENS EVEN OVER NA! BETER TEN HALVE GEKEERD, DAN TEN HELE GEDWAALD. Zou ik ook zeggen. Veronderstel dat je een heel eind hebt gelopen en ze zeggen je dan: Jd, als je zo doorgaat, kom je precies daar, waar je niet wilt wezen! Dan zou je toch.zijn, als je doorliep en niet één-twee-drie om keerde! Maar toch schijnen er mensen te zijn, die niet willen luisteren als ze er op gewezen worden, dat ze de verkeerde rich ting'hebben ingeslagen. Zulke mensen wor den jullie toch niet, hè? TOM RADERSMA: (Foto Sherl). Heel wat gezien heeft deze molen, heel wat gezien hebben alle molens, want mo lens zijn soms eeuwen oud. Altijd draaiden ze open en eerlijk hun wieken door de luchten en daarom denk ik, bestaan ze nog. Lang niet allemaal zijn ze nog krach tig, maar tot hun einde maaien hun wie ken dapper door de lucht. De mensen laten de molens niet sterven, ze geven ze rust en omringen ze met zorg. Uit eerbied voor eeuwenlange eerlijkheid of.... uit verlangen daarnaar misschien? Maar zolang je houdt van een molen, zo lang kun je niet echt oneerlijk zijn! De molen van de plaat hierboven is de oudste van heel Europa. Hij leeft in Frank rijk en hij is stok-stok-oud. Zo oud, dat ze z'n leeftijd alleen maar fluisteren en daarom kon ik z'n jarental dan ook niet verstaan. Die stok-stok-oude molen is een „open standerdmolen". Je ziet ook wel, hij staat op eên open stellage, waar de wind ge makkelijk onder door lopen kan, al moet hij zich dan wat bukken! Grappig ziet zo'n open standerdmolen er uit én ondernemend! Je ziet 't h'm aan dat hij moed heeft en z'n geweldige wieken zijn méér dan moedig. Als je ze goed be kijkt, zeg je haast: overmoedig. Maar dat schijnt hij toch niet te zijn, die molen. Want hij staat zo rustig op z'n stellage en anders zou hij toch al lang scheef hebben gestaan. Ik zou best in een molen willen wonen, maar ik weet even best, dat dat niet kan. Misschien zou 't. ook niet bevallen, een ma lende piolen maakt nogal lawaai en dan zou ik m'n werk niet kunnen doen en dat zou natuurlijk verkeerd zijn. Ben je bij elkaar, dan moet je samen kunnen, werken en ook wel eens op z'n tijd samen niets doen of 't kan natuurlijk ook, dat je ieder apart werkt, maar werk je niet, dan hoor ja toch samen te zijn. Weet je wat ik ook graag zou willen pro beren? Hoe je je voelde als je eens op een molenwiek zat! Maar dan zou de molen niet moeten draaien, want omhoog gaan is fijn, maar omlaag! Dat is niets gedaan! Niet als je op een molenwiek zit en ook niet als je daar niet zit! Naar beneden gaan is altijd verliezen, neen, toch niet, want denk eens dat je van een berg in een dal komt. Ja. dan verlies je de berg, maar je wint het dal. Dalen kan een verlies, maar 't kan ook alleen een verandering zijn. Soms ten goede en dan worlt dalen een winst. Draait 't je voor je ogen? Dat komt van de molenwieken, hoor en van mijn molen- wiekige daal-gedachten. En nu sta ik nog op de grond! Wat zou ik wel niet allemaal gaan denken als ik hu heus eenfc op. een van die molenwieken zat en als ze dan toch eens onverwacht gingen draaien! Dan zag ik de hemel en de aarde zoals ze waren en ik zag ze ook eens op hun kop! Neen. dat zou beslist voor mijn kop niet goed zijn. Ik blijf op de grond en be kijk zo wel de verschillende molens, want er zijn molens van allerlei soort. Eerst gaan we maar eens een gesloten standerdmolen opzoeken. Ik weet er toe vallig een in Zeeuws Vlaanderen. Hij staat in het dorp Lamswaarde. Hij werd in 1822 gebouwd. Ook die molen heeft dus wereld wijze wieken, al zijn er wel molenwieken die nog wereldwijzer zijn. Zo'n gesloten standerdmolen, zou die soms minder oprecht zijn? Omdat hij ge sloten is? Natuurlijk niet! Hij is ook een oprechte molen en een geheim is bij hem zelfs veiliger doOr al z'n geslotenheid. Ge sloten-eerlijkheid is heel wat anders dan open-eerlijkheid, ik weet niet wat de beste is. Ik weet 't wél: ze zijn beiden éven goed en ze worden beiden minder goed als de gesloten eerlijkheid te gesloten en de open eerlijkheid te open wordt. Alweer een wereldwijze gedachte die ik kreeg van de eeuwenwijze wieken! De gesloten standerdmolen is niet zo heel verschillend van z'n open broeder. Alleen de wind kan niet zo gemakkelijk bij de hem toevertrouwde geheimen komen. Want dit soort molen heeft geen open on derstuk, zijn onderbouw is gesloten, al is er natuurlijk wel een deur. Nu gaan we naar de baliemolens. Die lij ken niets, maar dan ook niets op de stan derdmolens. Ze hebben wel iets van kan tige torens, zonder spits. Waar de spits zou moeten beginnen, verschijnt de molen kap en het wiekengestel. Een balie is een gaanderij en een gaande rij is een soort balcon. De balie van een molen loopt rond de hele molen. Een uit-' zicht dat je daar hebt! Je ziet daar alleen maar de grote dingen, de kleine zie je over hun hoofd. Maar zo'n balie-kijk heeft ook bezwaren. Want 't kleine verdient lang niet altijd over 't hoofd te worden gezien, 't Miezerig kleine, ja, overkijk dat gerust, maar 't moedig-kleine mag je nooit over keken, dat is wel degelijk de aandacht waard! Wat een wijsheid, wat een wijsheid! Mo len-wijsheid allemaal! Maar nu om op die balie terug te ko men, een enkele maal is zo'n gaanderij laag om de molen gebouwd. De schuin ge plaatste steunpalen, staan dan op de grond. Veelal echter wordt de balie hoger geplaatst en verdeevt zij de molen in een boven- en onderstuk. Het bovenstuk is altijd het grootste. Weer een ander soort molen is de grond- molen. Het is ook een toren-molen, maar zonder balie er omheen. In Oostburg heb ik er een gezien. Daar zag ik ook een balie molen en m'n molen-kennis deed ik dan ook voor een groot deel op in onze eilan den-provincie. Er zijn molens van steen en er zijn mo lens van hout. Soms treffen we er een met een houten- of rieten bovenbouw en een stenen onderbouw. In Axel zag ik- een witte molen en ze WAT GIJ NIET WILT DAT U GESCHIEDT.... DOE DAT OOK AAN DIEREN NIET.. Een man stond voor de apenkooi zijn bo terhammen te eten. „Ach, geeft U mij een stukje brood om aan de grote orang-oetan te geven!" vroeg een jongen, die naast den man stond. Hij had zijn handen in zijn zak ken en leunde met zijn hoofd tegen de tra lies van het ijzeren hek, waarachter de grote en kleine apen de potsierlijkste spron gen maakten. „Wat zei je?" vroeg de man. „Ik heb je niet verstaan". En stak het laatste stukje brood in zijn mond. „Ja, nu is 't te laat. U hebt zeker geen brood meer? Ik had zo graag een stukje aan die grote aap daar gegeven." De jongen keek teleurgesteld. „Ach wat", zei de man, „apen eten geen brood en ze krijgen hier meer dan genoeg. Maar wij kunnen dit papier hij frommel de zijn boterhammenpapier tot een prop in een wel naar 'm toegooien! Misschien lust hij dat wel." Voor de jongen iets kon zeggen, had de man de prop papier al naar binnen gegooid. Twee, drie hpngerige apen vlogen er op af. De mensen lachten. In de kooi ontstond een vechtpartij, ze wilden allemaal de prop hebben. Natuurlijk dachten de dieren, dat 't iets eetbaars was. Ten slotte behaalde de grootste aap de overwinning en hield de prop stevig in zijn harige handen. Z'n gele tanden beten er in en toen merkte hij: de mensen hadden hem bedrogen! De man lachte daverend over z'n geslaagde streek, maar de jongen was stil en zei niets. Een paar minuten later speelden de apen al weer vrolijk verder, maar de bedrogene naderde ongemerkt het hek en daar de man, die hem zoeven geplaagd had, nog steeds vlak voor het hek stond, had de orang-oetan maar even z'n hand uit te ste ken enhij had de hoed van den man te pakken! De mensen lachten nog harder dan toen de aap er inliep, maar de man werd woe dend en schreeuwde tegen den aap, dat hij hem z'n hoed moest teruggeven. Die dacht er echter niet aan! Hij sprong jolig in z'n boom en klauterde zo hoog hij kon. Dan liet hij de hoed op de vuile grond van het hok vallen en je kon zien, dat hij er ple zier in had, dat de andere apen er op aan vielen. De man ging op hoge benen naar den oppasser en beklaagde zich bij hem over de handelwijze van de aap. „Ach", zei de oppasser, terwijl hij 't hek opende om de hoed te halen, „als ik mij niet vergis, hebt U daar net 't beest geplaagd. Wat gij niet wilt, dat U geschiedtMet deze woorden gaf hij den man z'n hoed terug en ging weer aan z'n werk. De man ver dween zonder een woord te zeggen en de •jongen had schik! MET Z'N ALLEN IN EEN PAKKIST! Wat blieft U? Wel. ik „blief" een pak kist, waar we met ons allen in kunnen. Niet alleen jij en ik en al onze vrienden en kennissen, maar alle mensen die er tussen Noord- en Zuidpool rondstappen. Voor de aardigheid heb ik eens uitgerekend, hoe groot zo'n pakkist dan wel zou moeten we zen en iedereen heb ik toen een ruimte toegedacht van 2 meter lengte, ruim 33 cm. breedte en een hoogte van een halve me ter om ieder toch nog een beetje gemak te gunnen! En toen kreeg ik als uitkomst van m'n rekenarij met grote moeite, hoor een pakkist van.... één kubieke kilometer! Een pakkist dus van één kilometer lengte, een kilometer breedte en één kilometer hoogte. Valt toch nog mee, zou je zo zeg gen, maar als zo'n gevaarte eens gemaakt zou moeten worden! Goeie help! Daar zou niets van terecht komen. En bovendien: Er zouden toch altijd mensen zijn, die zich niet wilden laten verpakken en dan kreeg ik toch nooit m'n zin! En ik kan die men sen nog geeneens ongelijk geven, ik zou ook niet willen worden verpakt. En jullie toch zeker ook niet? Dus, nu weten we dan hoe groot onze pakkist zou moeten worden en verder denken we^er niet meer aan! NA REGEN KOMT ZONNESCHIJN. Ja, dat is vanzelfsprekend. Het heeft nog nooit een jaar lang achter elkaar geregend en de zon heeft ook nog nooit een jaar lang ach- *ereen geschenen. En dat is maar goed ook. Anders werd alles veel te droog of veel te nat. En 't zou ook niet goed zijn als alle dagen met louter pretjes gevuld waren. Een paar vervelende ertussen zijn bar gezond. Dan blijf je op de pretjes vlassen en uit de pretjes haal je fut voor de saaie dagen. Al les om beurten, dat altijd het beste. HANNIE FRANKEN: vertelden me, dat hij gebouwd was op ge zag van Napoleon. Ik vond het een erg mooie rholen, maar eigenlijk vind ik alle molens mooi. Ze hebben zo iets vastbeslo tens. Echte kérels zijn molens en daarmee is alles gezegd! De wiek en-molens zün maal-molens, meestal korenmolens en de wiekeloze-soort bestaat, kijk maar niet zo verwon derd, wiekenloze molens zijn., watermo- lens! Een watermolen herken je niet altijd dadelijk. Soms denk je, „hè, wat een eigen aardig huisje", maar al gauw ontdek je de raderen en bovendien hoor je h'm wel. Zo'n watermolen is iets vredigs en rus tigs, maar hij geeft je toch een gevoel van iets kleins. De wieken-molen geeft je meer moed om te vechten met 't leven! De watermolen is de bedachtzame, de wieken-molen: de ontstuimige, ontembare kracht! Alles, alles wil ik bezitten! grond waren verdwenen. Met z'n drieën groeven ze alles weer op. Niet om er wéér een huis-vol-goud van te bouwen, met zelfs diamanten aan de waterpomp en een eigen zon en een eigen maan tussen de hanebalken! Neen, met dat goud hadden ze andere plannen. Ze legden er een Weg van aan. Een Weg, waar al de mensen-van- tcen en ook die-van-later overheen zouden kunnen gaan als ze zochten naar 't Ware Geluk. Dat Ware Geluk is Eenvoud en Ar beid en Liefde voor alle aardedingen en nog groter Liefde voor de dingen die hoog boven ons zijn. Zwaluwen vliegen boven de akker, Roepen in ons verlangens wakker Naar zomer-zonne-vreugd'. Zwaluwen vliegèn boven de akker. Roepen gevoelens in ons wakker Van trouw zan d'eigen grond. Wij houden van onze akkergronden Wij voelen ons er aan verbonden Als-de zwaluw aan 't kleine nest. Zwaluwen zwieren door de luchten, Aandachtig volgen wij hun vluchten In de wijde oneindigheid. Onze gedachten zien verre dingen Waarvan ons hart alreeds wil zingen: Eens zijn die dingen ons! Lang geleden was er een man, die alles, alles alleen voor zichzelf wilde hebben. Zélfs de zon, de maan en de sterren, zelfs die hemeldingen begeerde hij voor zich al leen! Nu zijn er nog van die mensen, die alles voor zich alleen willen hebben, maar de zon. de maan en de sterren, die verlangen ze niet meer, want de mensen-van-nu, die alles voor zich alleen verlangen, vinden de zon en de maan en de sterren helemaal niet mooi en bovendien hebben ze geen lijd om zich met de hemeldingen bezig te houden, ze hebben 't veel te druk met rijk worden. En hoe rijker ze van buiten worden, hoe armer wordt hun hart. Daardoor komt 't dan ook dat ze van de zon en de maan en de sterren niet houden. Die arme mensen toch! De-man-van-toen wilde wèl al de hemel dingen bezitten, van de aardedingen had hij al meer dan genoeg! En nog was hij niet gelukkig. Daarom wilde hij steeds maar méér, tot hij eindelijk 't geluk zou vmden, en dat vond hij omdat de zon eri de maan en de sterren hem nog juist op tijd leerden, dat niet ,meer", maar „min der" hem redden kon. Dat gebeurde zo: De man-van-toen was zo rijk, dat alles in z'n huis van goud was. Van 't geflonker werd je bijna scheel. En waar goud is, zijn meestal ook edelstenen. Nou, bij die man- van-toen krioelde 't er van! Op een keer ging hij al 't goud en 't zil ver dat in z'n kamers geen plaatsje meer had kunnen krijgen en daarom in grote kelders te schimmelen lag. smelten. Zélf zou hij op de zolder van zijn huis een hemel maken. Met sterren, een zon en een maan. Hij werkte dagen en nachten en eindelijk hingen aan de zolderbalken een gouden zon, een zilveren maan en hele ritsen sterren en toenstortte 't huis in elkaar. Want de hemel is zo gewichtig, dat alles van de aarde daaronder verdwijnt. De man-van-toen kwam op een berg goud-puin te zitten, zo hoog, dat 't leek of hij vlak bij de échte hemel was. En dat was ook zo! Want opeens sprong hij 'van de berg goud-puin op de aarde en z'n armen strek te hij vol verlangen uit naar de sterren en de maan. 't Was juist nacht moet je weten. Op datzelfde ogenblik verdween al 't goud in de aarde en naast hem stonden Eenvoud en Arbeid. Die beiden wezen hem de weg naar 't Ware Geluk. Met z'n drieën gingen ze naar de plek waar de man-van-toen z'n schatten in de Weet je, zolang je zélf niet speelt of zingt, blijft de onzichtbare een.... kennis van je, die wel tegen je praat en vriende lijk voor je is, maar eerst als je zelf met die wijsjes raad weet, dan pas wordt de onzichtbare, de Grote Vriend, die je be grijpt en helpt. Maar hij verwacht, neen eist dan ook, dat je proberen zult ook hém te begrijpen en daarom laat hij je een beetje moeite doen. Want wil je z'n onzicht bare vriendschap winnen, dan moet je z'n noten-wijsjes leren lezen, als de letters van een boek. Als je dat wilt, kun je op hem rekenen, maar anders.... ben je hem ook niet waard! Een schrijver schrijft een boek. Een dichter dicht een vers. Het verhaal of het gedicht schrijven ze op met letters en ook wel eens met.... noten en dan heet die schrijver of dichter: componist. De letters vormen samen zinnen, de no ten rijgen wijsjes aaneen. Vrolijke wijsjes en treurige wijsjes. Er is niets in heel de wijde wereld, waar de componist geen wijsjes voor weet. Zélfs voor lelijke dingen. En dat is goed! Want als je die hoort, wil je van geen enkele lelijkheid ooit ook nog maar iets weten! Maar de wijsjes voor de mooie dingen, die roepen alle mooie ge dachten in je hoofd wakker en die springen dan zo maar naar buiten. Net als de wak ker gezongen mooie gevoelens in je hart. Die mooie gedachten en die mooie gevoe lens vormen samen mooie daden en die mooie daden jagen alle lelijke weg. Ten minste, als de mooie-daden-stapel zo hoog wordt, dat 't Kwaad er niet meer overheen kan klimmen.' Maar jouw daden kunnen die stapel niet bouwen, en dat kunnen mijn daden ook niet. Dat kunnen alleen: onze daden! En waarom zouden we dan die wijsjes, die ons aan mooie daden hiel pen, ook niet samen zingen en spelen? Dan zingen en spelen wij de wijsjes van onzen onzichtbaren vriend! Onzen groot sten vriend! Want kan er een betere vriend bestaan, dan de vriend, die je van 't le lijke wegtrekt en 't mooie in je wakker roept? En kun je zelf de wijsjes niet spe len, ga 't dan leren en luister zolang naar de anderen, die 't wijsjes-spelen al een, beetje verstaan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 8