Een dief die stenen stal
B&ite jxj-ru^enó en tneiljeó
Oplossingen raadsels vorige week
Wie spreekt er
nog van „ver"7
Een avontuur
in Afrika
tUSS6n hUn POten -
Nieuw raadsel
Ook Goethe was jong
Eigenlijk mag ik jullie vandaag niet
schrijven, omdat ik m'n rechterhand één of
twee dagen in de lappenmand moet leggen,
tengevolge van een infectie, 't Is goed, dat
de dokter ons hoekje niet leest, anders liep
ik zeker een standje op. Ik vind het echter
niet leuk, jullie de tweede week al in de
steek te laten en dus zal ik zien, hoever ik
het breng. Alle briefjes beantwoorden zal
wel niet gaan, want er liggen er weer heel
wat te wachten. In ieder geval zal ik begin
nen met m'n vriendjes, die ik vorige week
teleur moest stellen.
Het boek is van de week gewonnen door:
JACOBA SCHENDELAAR,
De la Reystraat 28, Den Helder.
Nummer één, die de vorige week onbeant
woord bleef is:
Coba Wezelman, Anna Paulowna. Jullie
trekken zeker iedere maand een paar hon
derd meter dichter naar Den Helder, Coba,
zodat je, als er vrede is, zomaar van je
schuit hebt af te stappen en te zeggen:
„Hier ben ik weer, Nieuwediep, stad van
mijne dromen?" Als je een boek wint, dan
beloof ik je hgt toe te sturen, hoor. 13 km
fietsen op een Zaterdagmiddag en dan weer
terug is wat te ver* Vind je het leuk het
wonen in die ark?
Sientje Lena, Beppie en Henkle Korbee.
Ziezo, dat schiet op, dat zijn er vier in één
klap. Jullie viertjes hadden me nogal wat te
vertellen. Allereerst dat nare ziektegeval
van Henkie. Wat een geluk, dat hij weer
beter is. Maar... nog voorzichtig, hoor. En
dan jouw kranige duikerij om je zusje uit
het water te halen, Sientje. Flink zo. Wat
zal moeder blij geweest zijn. Wat een geluk,
dat je er net langs kwam. En nu zijn jullie
allemaal weer naar school. Blijf nu maar
flink je best doen.
Marietje Tol, W.Waard. Hoe heb je het
er afgebracht met het diploma-zwemmen,
Marietje? Natuurlijk heb je het gehaald. Stel
je voor, dat een Juttertje, die bijna in zee
geboren is, niet zou kunnen zwemmen als
een bruinvis.
Coba Prins. Met regen in Egmond aan
Zee is niet veel gedaan, Coba, want als je
bij zoveel water bent heb je liefst geen
extra portie water van boven. Fijn, dat je
overgegaan bent, dat gaf bij al die regen
tenminste ook wat zon.
Willy Geus, Alkmaar. Dat is wel ver
standig, Willy, om niet bang te zijn van een
regenbuitje, anders was je er in de vacantie
slecht afgekomen en nu heb je tenminste nog
plezier gehad.
Jan Pieter Mosk, Breezand. Kóm, dat is
gezellig, dat jij ook zin hebt gekregen om mee
te doen. 't Is jammer, dat je zoveel tijd hebt
om briefjes te schrijven, jammer, omdat dit
tengevolge van je iekte komt. Al negen maan
den op bed, dat is toeft wel een beetje moeilijk
en ik kan me begrijpen, dat je er af en toe uit
wil rennen, maar gelukkig, je wordt beter. Ik
ben inderdaad geëvacueerd, maar zit niet in
Breezand. Als dat zo was wipte ik vast en
zeker even bij jou aan en als ik die kant eens
opkom, dan vergeet ik je niet. Zeg, je be
hoeft geen postzegels in je brief in te sluiten,
hoor. 't Kost al genoeg.
Hillie v. d. Put, Br. op Langendijk. Gaat
je vader nu weer naar Den Helder en kan
hij dus je briefjes meenemen? Een goedkope
postbode is hij, hoor! Hoe vond je het in
Bergen en hoe in Egmond aan Zee? Gezel
lig, hè? Kom je volgende week een dagje
naar Den "Helder? Als je hier in lang niet
geweest bent, zal je het wel stilletjes vin
den, maar als je 's avonds weggaat, spijt
het je.
Kitty. Natuurlijk .mag je een schuil
naam gebruiken. Je bent zelfs al een jaar
boven de leeftijdsgrens. Ik hoop, dat je nog
lang meedoet, zodat we trouwe vrienden
worden. Vriendschap is in deze tijd mooi en
echte vriendschap wordt zeldzamer.
Nico. Ja, dat gaat altijd zo, Nico, na
regen komt zonneschijn, na oorlóg vrede.
Dat is een groot geluk en geeft ons moed om
door deze tjd heen te. komen.
Sjaantje v. Wingaardeii. Dat is gezel
lig, Sjaantje, in die Alkmaarsche hout met
al die dieren. Weet je welke ik het aardigst
vindt? Dat Guineesche biggetje met z'n
„tegenstrijdige" haren. Stel je eens voor, dat
ons haar ook zo groeide. Wat een grappig
gezirh* zou dat zijn. I' feliciteer je alvast
met je verjaardag op de 25e September.
Henny v. d. Meer. Natuurlijk mag je
meedoen, Henny, als je wilt de hele winter
en dan nog langer.
Martien Talens, Wognum. Ja, dat is
zeker jammer, Martien, dat Den Helder zo--
veel lelijke gaten vertoont, maar die worden,
zodra het vrede .3, zo gauw mogelijk ge
dicht. Geloof 'at maar. Nu ziet de stad er
alweer veel beter uit, dan enige maanden
geleden, je kan al zien, oat we naar de vrede
toegroeien.
Sjoertje Sluiter, p.reezand. Over die
wandeling naar de achool beklaag ik je niet,
Sjoertje, want dat i» gezond. We wandelden
twee 'a^r geleden veel te weinig, we fietsten
of reuen op rr.derc voertuigen en nu leren
we weer wandelen. Toch hoop ik dat je weer
spoedig op een paar minuten afstand van
je School zit.
Jongens en meisjes, ik moet nu stoppen.
Volgende week hoop ik in betere conditie te
zijn om meer te kunnen schrijven, maar dan
moet ik er nu ook mee eindigen. Schrijven
jullie me dus volgende week geen briefjes,
dan beantwoord ik de vriendjes en vriendin
netjes, die ik vandaag moest teleurstellen.
Tot volgende week dus, hopen we.
door Tom Radersma
1. Boek; 2. eend; 3. lamp; 4. Anna; 5. ster;
6. turf; 7. iets; 8. neus; 9. glas; 10. poes;
11. laat; 12. ader; 13. apen; 14. tuit; 15. jurk;
16. eten.
De eerste letters vormen het woord:
„Belastingplaatje".
Goede oplossingen ontvangen van:
Broer en Zus de V.; Trijntje K.; Tini en
Ida S.; Freek B.; Hanna v. E.; Coba P.;
Thea D.; Marietje T.; Henkie en Jopie P.;
Johnny D.; Henkie en Jantje S.; Jan B.;
Pietje W.; Piet B.; Henk M.; Hannie E.; J.
C. v. L.; Bep R.'; Jan K.; Nellie C.; Neeltje
P.; Corrie v. B.; Jopie M.; Kinderen K.;
Henk en Meta v. A.; Corrie R.; Corrie G.;
Gonda G.; Sjaantje v. W.; Sjoerdje S.; Mar
tien T.; Dieuwi S.; Coba W.; Corrie B.;
Teun P.; Corrie B.; Jan M.; Betsie S.; J. de
B.; Hillie v. d. P.; Gerda de W.; Dieny L.;
Beppie K. Nico Jacoba S.; Annie K.;
Trientje v. S.; Martha, Tony en Dientje B.;
Mientje de H.; Maarten K.; Kinderen S.;
Jan Z.; Sientje de J.; Fresia; Loek en Léon
v. d. W.; Annie v. B.; Piet de L.Betsy F.;
Corrie K; Jan S.; Dik S.; Klaas B.; Bep R.;
Agnes de H. Cor v. B.; Rinse S.; Tini v. B.r
Ab P.; Lucie W.; Wim N.; Henny v. d. M.;
Ida K.
Als je een paar uur in een trein moet
zitten om ergens te komen, dan vindt je
dat „ver". Als je een paar dagen moet rei
zen om je doe] te bereiken, dan vindt je
dat „erg ver". En als 't een paar wéken
duurt voor je er bent, dan zeg je: ,,'t Is
reusachtig ver!"
Maar stel je nu eens voor. dat je met
een sneltrein naar.... de maan zou willen
reizen! Dan zou je daar een half jaartje in
moeten zitten, want 't maan-station is 384
buizend kilometer van ons verwijderd!
Wie praat er nog van „ver" op ons onder
maanse? Wil je soms eens een kijkje ne
men op een van de sterren? Wat denk je
var> een reisje naar Venus? Die ster is het
dichtst bij. Hoe oud ben je nu? Tien jaar?
Nu. als je dan dadelijk aan de Venus-reis
begint, dan ben je er precies op je tweeën-
zestigste jaar! Want 't is een reisje van 40
millioen kilometer, weet je. En veronder
stel nu eens, dat er op Venus mensen wo
nen en dat één van die mensen een bui
tengewoon goed schutter is en dat alle
mensen je beslist niet op Venus willen ont
vangen. Nu. dan neemt die ene buitenge
wone schutter zijn geweer en zendt een
kogel naar je toe. Maak je maar niet be
nauwd, hoor! Die kogel berèikt je pas
over.... twee en een half uur Tegen die
tijd ben je allang uit de kogelbaan ver
dwenen!
wlie spreekt er voortaan nog van „ver"?
Wilde je ook eens naar de zon? 's Spijt
me. dat gaat niet. Je zou dan 150 millioen
km. in een sneltrein moeten afleggen. Dat
duurt 190 jaar! Zo oud wordt geen mens.
Van die reis moet je dus maar afzien!
Maar je kunt wel een draadloos berichtje
sturen, dat je graag zou willen komen, als
't niet zo ver was. In acht en een halve
minuut is je bericht op de zon.
Nog verder van ons verwijderd dan de
zon zijn de volgende planeten: Jupiter, Sa-
turnus en Uranus. Jupiter is vijf en een
half maal zo ver van ons weg als de zon.
Saturnus maar liefst tien maal en om
Uranus te bereiken is een sneltreinreis van
3500 jaren nodig! Maar electrische- en
lichtgolven zijn er al in twee en een half
uur!
Willen wij nog verder reizen, dan kun
nen wij de afstanden niet meer uitdruk
ken in kilometers, dan moeten wij gaan
rekenen met „lichtjaren". Zo'n lichtjaar
heeft een lengte van 9.467077.800000 kilo
meters of „gemakkelijker" uitgedrukt: on
geveer negen en een half billioen kilome
ters. Oef!!
Van de ontelbare sterren, die in 't Heel
al een plaats hebben, zijn er slechts vijf,
die minder dan tien lichtjaren van ons ver
wijderd zijn, negen en dertig staan minder
dan vijftig lichtjaren van ons vandaan. De
poolster is 60 lichtjaren van ons verwijderd
en de sterren van de 6de grootte, dat zijn
sterren, die wij nog met het blote oog kun
nen waarnemen, staan 330 lichtjaren van
ons af.
Wie spreekt er nog ooit van „ver" op
onze aarde?
't Was in de tijd, dat de eerste goud
vondsten in Australië bekend werden. De
wonderlijkste verhalen over de rijkdom
men, die daar zo maar voor 't grijpen
zouden liggen, deden de ronde en brachten
menig hoofd op hol, zodat een leger avon
turiers, gelukzoekers en aan lager wal ge
raakten, uit alle delen van de wereld sa
menstroomden om hier op een gemakke
lijke manier rijk te worden. Dat was ten
minste hun verwachting, maar voor de
meesten liep het uit op een verschrikkelij
ke teleurstelling, want het goud was niet
zo overvloedig als de verhalen hadden doen
vermoeden en het winnen ging met ont
zaglijke inspanning gepaard. Het meren
deel van de goudzoekers kon ternauwer
nood een bescheiden levensonderhoud ver
dienen.
Een slaapplaats op de grond.
Ook Karei Winter, een jonge arbeider,
behoorde tot die teleurgestelden. die na de
eerste geruchten over de goudvondsten, hals
over kop vertrokken waren en nu moesten
ondervinden, dat hun kansen op een betere
toekomst in eigen vaderland beter ston
den dan hier in den vreemde. A1 dagen
lang dwaalde hij door de gouddelversstad.
maar een kans om een werkelijk lonende
plaats te kopen, was uitgesloten. De goede
plaatsen waren voor hem onbetaalbaar.
Een behoorlijke woning was ook al niet te
krijgen. Met moeite kon hij een plaatsje
veroveren in een vervallen, onzindelijke
herberg, waar hij voor een slaapplaats op
de grond nog veel moest betalen. Met angst
dacht de jonge Winter aan het ogenblik
dat zijn spaargeld op zou zijn.
Zo lag hij ook deze nacht weer slapeloos
ónder zijn deken en draaide onrustig heen
en weer en bedacht de onmogelijkste plan
nen om weer uit de moeilijkheden te ko
men, toen de naast hem liggende gouddel
ver hem aansprak. „Hallo jongen! Ik ge
loof dat jij ook geen rust kunt vinden! Ik
begrijp wel waar de schoen h'm wringt.
Want ik ben er net zo aan toe. als jij. Ik
heb echter een plan gemaakt, waarmee wij
misschien beiden uij de ellende kunnen
komen. Probeer nu te slapen, morgen zul
len wij eens praten."
De volgende morgen kwam Winter's
nieuwe vriend. Peter Haasman. al dadelijk
met zijn plan voor den dag. „Als ze mij
goed -ingelicht hebben, ben jij ook een ar
beider. is 't niet?" begon Peters Haasman.
„Dat is zo", antwoordde Winter verwon
derd. „Ik ben timmerman." „Mooi! Ik ben
metselaar. Luister nu goed. Met dat goud-
delven hier is.het niets gedaan en. dat we
er geen stap mee vooruit komen, heb ik
allang ingezien Het wemelt hier van ge
lukzoekers. maar aan arbeiders schijnt hier
groot gebrek te zijn. Nu heb ik zo gedacht:
Wij leggen onze spaarduitjes bij elkaar,
kopen gereedschap en gaan timmeren en
metselen, zoals wij dat altijd gedaan heb
ben. Ik zou me wel erg moeten vergissen,
als wij daar mei beter mee uitkwamen dan
met ons gouddel ven!"
Het plan lachte Winter wel toe en daar
zii niemand om toestemming hoefden te
vragen konden zij onmiddellijk beginnen.
Gereedschap was gauw genoeg gekocht en
voor de rest van hun geld konden zij voor
delig een mergelgroeve kopen. Het eerst
begonnen zij voor zichzelf eén behoorlijke
woning te bouwen. Maar nauwelijks wa
ren zij aan de muren toe of er gebeurde
iets zeer merkwaardigs.
Toen zij op een morgen op het bouw
werk kwamen, moesten zij ervaren, dat het
metselwerk, dat zij de vorige dag gemaakt
hadden, weer afgebroken waS. Hoe on
waarschijnlijk het ook was. zij moesten
wel aannemen dat een kwaadwillige hun
werk in de nacht vernietigd had.
Hoofdschuddend namen zij hun gereed
schappen ter hand en 's avonds was de
schade alweer hersteld. Maar stel je hun
verontwaardiging voor. toen zij de volgen
de morgen hun werk wederom vernietigd
zagen. „Als ik wist. wie ons dat lapte,
draaide ik h'm z'n nek om!" riep Haasman
woedend. „Maar ik kan me niet voorstel
len. wat iemand er aan kan hebben, onze
muren steeds weer te slopen."
„Eén ding weet ik zeker", zei Karei Win
ter, „vannacht ga ik op de loer liggen en
dan zal ik er wel achter komen, wie ons
dat levert!"
„Dat is een pracht idee! Vannacht waken
we samen!" riep Haasman vast besloten. En
zo gebeurde het. Ze bouwden die dag het
stuk muur weer op. dat 's nachts was af
gebroken. Als alle dagen werkten zij tot
het invallen van de schemering, maar nau
welijks was de duisternis gevallen of zij
keerden weer terug en verstopten zich in
het bosje, dat in onmiddellijke nabijheid
van het bouwwerk was. Om de vier uur
zouden ze elkaar aflossen, spraken zij af.
Gedurende de eerste wacht bleef alles
rustig. Maar even na middernacht hoorde
Karei Winter, die net de wacht betrokken
had. sluipende stappen naderen. Een ogen
blik was het stil. Toen hoorde hij een voor
zichtig kloppen en breken. Geen twijfel
was mogelijk. Iemand brak de muur weer
af. Haastig riep hij zijn kameTaad en na
nog even samen scherp geluisterd te heb
ben of geert vergissing mogelijk was, slo
pen zij voorzichtig nader. Al spoedig ont
dekten zij een donkere gestalte, die bezig
was de stenen los te breken en in een mand
te verzamelen. Onmiddellijk sprong Haas
man toe en greep de gestalte bij z'n kraag,
terwijl Winter zijn lantaarn aanknipte en
de volle lichtstraal op den dief liet vallen.
Met verbazing zagen zij, dat zij met een
kleinen Chinees te doen hadden, die wan
hopige pogingen deed zich los te rukken
en met een angstig gezicht naar de beide
Europeanen staarde. Driftig begon Haas-
man den Chinees te ondervragen. „Wie be
taalt je voor deze schanddaad?" „Niemand,
meneel, niemand", stamelde de Chinees,
die als alle Chinezen, geen „r" kon zeggen
en die daarom verving door een „1". „Nie
mand meneel, niemand betaalt el mij vool
ik ben zelf op de gedachte' gekomen."
„Waarom als ik vragen mag?" vroeg
Haasman scherp. „Geef antwoord, of ik
breek je je ribben!"
Maar zonder een duchtig pak slaag was
de Chinees toch niet te bewegen de reden
van zijn vreemde diefstal op te biechten.
Die reden was dan ook zeer merkwaardig.
Louter door toeval was de Chinees er ach
ter gekomen, dat de rode mergel uit de
groeve van de beide arbeiders een belang
rijke hoeveelheid goudstof bevatte. Daar
hij het niet aandurfde de groeve te plun
deren, was hij op de gedachte gekomen
zich de stenen uit deze groeve toe te eige
nen. Uit elke steen was een half ons goud
te winnen! Daarom brak hij elke nacht de
stenen van het bouwwerk los en sleepte er
zo veel mogelijk weg.
Iemand brak de muur af
Winter en Haasman waren grootmoedig
genoeg om hem als vergoeding voor zijn
ontdekking de stenen te laten met de ern
stige vermaning zich niet meer in de om
geving van de mergelgroeve te laten zien
en zelf namen zij een paar stenen mee om
te onderzoeken of de Chinees inderdaad
gelijk had. Het bleek dat de hoeveelheid
goud in de stenen nog veel groter was, dan
de Chinees had gezegd.
Winter en Haasman bleven echter, niet
tegenstaande hun plotselinge rijkdom, wie
zij waren. Zij gingen .voort met hun oor
spronkelijk plan en niet lang duurde het
of zij waren de bezitters van een zeer ge-
zier e bouwonderneming, die nog bloeide,
toen de goudvondsten in de streek allang
opgehouden hadden en er van gelukzoe
kers geen spoor meer te vinden was.
Een wereldreiziger vertelt:
Wij reden per auto door Afrika. Op een
keer fluisterde Combo, mijn bediende:
Kijk. kijk. leeuwen!" en hij wees op een
troep dieren die voor ons lag.
Ik had wel eens een leeuw gezien, maar
zoiets als dit had ik nog nooit meegemaakt.
z,es of zeven grote leeuwen lagen uitge-
stre.kt in het gras. Drie mannetjes lagen op
een heuvel. Een paar leeuwen spitsten hun
oren. maar keken direct weer met slape
rige gezichten voor zich uit. Een paar an
dere dieren lagen op hun zij. net als een
hond die moe is. Uit een hoop leeuwen
verderop klonk een regelmatig gesnork
Wij verroerden geen vin. zaten onbe
weeglijk. de motor was afgezet. Twee jon
ge leeuwtjes speelden met elkaar Naast
een moederleeuw lagen vier jongen, moe
van het drinken, te slapen.
Nu richtte de voorste leeuw zich op keek
naar ons. gaapte een paar keer en ging
weer liggen W« telden twaalf grote die
ren. drie half volwassen en zes jonge leeu
wen. Later ontdekten we er nog een aan
de rand van het bos. Hij stond rechtop te
gen een boom z'n klauwen te scherpen
Twee andere leeuwen likten hun poten'
We zagen dus dat leeuwen niet altijd zo
gevaarlijk zijn als ze voorgesteld worden
Maar om onze tent op te zetten, was de
Toen "let /eSCÜikt," We keerden Om
Toen stonden de leeuwen op, alleen de
jonge leeuwtjes speelden door met een
Verborgen vruchten.
1. Wij logeerden in de zomervacantle in
Ootmarsum, in de Achterhoek.
2. De boekweit op de akker staat in volle
bloei.
3. In Artis zaten aap, pelikaan en drome-
daris in één hok.
4. Mijn broertje kreeg op zijn verjaardag
een stal, paard, ruif, leidsels en toom.
5. Almelo en Hengelo zijn fabriekssteden.
6. Moes maakt een keurige stop in Daan-
tjes kapotte kous
(Ingezonden door Annie Koorn, Parallel
weg 33.)
Wanneer wij aan den groten dichter-den-
ker Johann Wolfgang von Goethe denken,
dan kunnen wij ons haast niet voorstellen,
dat deze geestes-geweldige toch ook jong
was eens en precies zo uitgelaten en over
moedig als alle andere jongens van zijn
leeftijd.
En toch is dat zo. Wij kennen verschil
lende kwajongensstreken uit Goethe's
jeugd. Een van de leukste laten we hier
volgen.
Als vriend en raadgever van den jongen
hertog Kar] August von Sacksen-Weimar
was de levenslustige Goethe aan het hof
gekomen. Zij studeerden samen en hadden
samen hun genoegens. Op een dag gingen
ze op vogeljacht. Het kleine gevolg, dat hen
begeleidde, waren zij spoedig uit het oog
verloren en plotseling ontdekten zij dat zij
in een hen 'totaal onbekend deel van het
bos waren gekomen. Ze dwaalden wat rond
maar konden de weg niet meer terugvin
den. Daarom besloten zij aan te kloppen bij
de boerenhoeve, die zij aan de rand van het
bos zagen liggen. De deur was gesloten en
het duurde tamelijk lang eer aan hun ge
klop gehoor werd gegeven. Toen stonden
ze voor een oude vrouw die er zo onvrien
delijk uitzag als een heks uit een sprook
je. Beleefd vertelde Goethe dat zij twee
jagers waren, die verdwaald waren en die
hoopten dat zij hier wat te drinken zouden
kunnen krijgen en een geleide om hen de
weg te wijzen.
„Ik ben aan het karnen", zei de oude
nijdig. „Melk heb ik dus niet. Maar een
glas karnemelk kunt U krijgen en als Jo-
sefa met de geiten terug komt, kan zij C
voor mijn part de weg wijzen". En zonder
verder naar haar gasten om te zien, slofte
de oude het huis weer binnen. De deur liet
zij echter achter zich open staan, wat Goe
the en de hertog maar voor een stomme
uitnodiging om ook binnen te treden, aan
namen.
Naast een lange, eikenhouten tafel zagen
zij een reusachtige karnton staan en in een
hoek bij het vuur zat een eveneens reus
achtige zwarte kat, die bij hun binnen
komst een hoge rug trok en dreigend be
gon te blazen. De oude vrouw evenwel slof
te zonder een woord naar een kast en zette
een kan karnemelk en twee kroezen op
tafel.
De hertog greep dadelijk zijn beurs en
gaf de vrouw een taler. „Dat is te veel voor
karnemelk", zei ze stug. „Nu, dan geeft u
de rest maar aan onze schone-geleidster, als
die thuis komt", antwoordde de hertog ver-
genoegd. Juist op dit ogenblik werd de deur
geopend en een klein, rimpelig vrouwtje
kwam binnen. Was de oude boerin al af
schrikwekkend om te zien. de pas binnen-
getredene kon men waarlijk meer dan af
stotend noemen!"
„Help mij de geiten in de stal brengen,
vrouw!" zei zij en de oude boerin volgde
haar naar buiten.
"P wee! 's nu de schone Josefa!"
lachte Goethe. „maar wat doet 't er toe, als
ze ons de weg maar wijst!. Maar de oude
boerin zullen wij haar onvriendelijkheid
betaald zetten. Zich zo tegen haar hertog
te gedragen!"
„Ze weet immers niet wie ik ben'"
„Dat doet er niet toe! Straf zal' ze heb
ben! Let op wat ik doe! Houd de karnton
eens open!"
De hertog deed 't en een paar seconden
later was de dikke zwarte kat in de ton -
verdwenen. Juist op tijd! Want de oude
boerin en Josefa kwamen weer binnen. De
beide schelmen namen haastig afscheid en
liepen achter de rimpelige Josefa aan, die
hen langs allerlei onbekende paden weer
op de straatweg naar Weimar terugbracht.
„Dit is de weg naar de residentie", zei
Josefa tenslotte en wees hen de richting,
die zij verder te gaan hadden. „Dank U",
zei Goethe, „hier is nog een taler voor Uw
moeite. U bent tenminste toch nog wat
vriendelijker dan de boerin." „Ach, die is
de kwaadste nog niet! Ze kan alleen geen
hovelingen uitstaan. Allemaal dagdieven,
zegt ze. En het volk kan voor.hen wer
ken!"
Glimlachend om zoveel openhartigheid
vervolgden de beide jonge mannen hun
weg. Weken later evenwel, toen zij weer
?P lacht waren, kwam Goethe op de
geaachte nog eens naar hun onvriendelijke
gasmouw te gaan om te vragen wat er
sof dikke kat terechtgekomen was. Jo-
era opende hen mopperend de deur en
,ze zonder meer binnen. Daar troffen
e de oude, die bezig was met huiswerk.
,.wij komen alleen maar even kijken, hoe
n n?etr-Uw kat gaat", zei Goethe lachend.
uank U voor de belangstelling. De kat
maakt het best. Ik hoorde hem al dadelijk
miauwen en heb hem gauw uit zijn gevan
genis gehaald. Hij heeft er geen nadelige
gevolgen van ondervonden."
„En wat hebt U met de boter gedaan?"
Strijdlustig plantte de oude haar beide
handen in de zijden en de beide zondaars
rel aanziend, zei ze triomfantelijk: „Die bo
ter heb ik aan 't hof geleverd!"