Een dief die stenen stal B&ite jxj-ru^enó en tneiljeó Oplossingen raadsels vorige week Wie spreekt er nog van „ver"7 Een avontuur in Afrika tUSS6n hUn POten - Nieuw raadsel Ook Goethe was jong Eigenlijk mag ik jullie vandaag niet schrijven, omdat ik m'n rechterhand één of twee dagen in de lappenmand moet leggen, tengevolge van een infectie, 't Is goed, dat de dokter ons hoekje niet leest, anders liep ik zeker een standje op. Ik vind het echter niet leuk, jullie de tweede week al in de steek te laten en dus zal ik zien, hoever ik het breng. Alle briefjes beantwoorden zal wel niet gaan, want er liggen er weer heel wat te wachten. In ieder geval zal ik begin nen met m'n vriendjes, die ik vorige week teleur moest stellen. Het boek is van de week gewonnen door: JACOBA SCHENDELAAR, De la Reystraat 28, Den Helder. Nummer één, die de vorige week onbeant woord bleef is: Coba Wezelman, Anna Paulowna. Jullie trekken zeker iedere maand een paar hon derd meter dichter naar Den Helder, Coba, zodat je, als er vrede is, zomaar van je schuit hebt af te stappen en te zeggen: „Hier ben ik weer, Nieuwediep, stad van mijne dromen?" Als je een boek wint, dan beloof ik je hgt toe te sturen, hoor. 13 km fietsen op een Zaterdagmiddag en dan weer terug is wat te ver* Vind je het leuk het wonen in die ark? Sientje Lena, Beppie en Henkle Korbee. Ziezo, dat schiet op, dat zijn er vier in één klap. Jullie viertjes hadden me nogal wat te vertellen. Allereerst dat nare ziektegeval van Henkie. Wat een geluk, dat hij weer beter is. Maar... nog voorzichtig, hoor. En dan jouw kranige duikerij om je zusje uit het water te halen, Sientje. Flink zo. Wat zal moeder blij geweest zijn. Wat een geluk, dat je er net langs kwam. En nu zijn jullie allemaal weer naar school. Blijf nu maar flink je best doen. Marietje Tol, W.Waard. Hoe heb je het er afgebracht met het diploma-zwemmen, Marietje? Natuurlijk heb je het gehaald. Stel je voor, dat een Juttertje, die bijna in zee geboren is, niet zou kunnen zwemmen als een bruinvis. Coba Prins. Met regen in Egmond aan Zee is niet veel gedaan, Coba, want als je bij zoveel water bent heb je liefst geen extra portie water van boven. Fijn, dat je overgegaan bent, dat gaf bij al die regen tenminste ook wat zon. Willy Geus, Alkmaar. Dat is wel ver standig, Willy, om niet bang te zijn van een regenbuitje, anders was je er in de vacantie slecht afgekomen en nu heb je tenminste nog plezier gehad. Jan Pieter Mosk, Breezand. Kóm, dat is gezellig, dat jij ook zin hebt gekregen om mee te doen. 't Is jammer, dat je zoveel tijd hebt om briefjes te schrijven, jammer, omdat dit tengevolge van je iekte komt. Al negen maan den op bed, dat is toeft wel een beetje moeilijk en ik kan me begrijpen, dat je er af en toe uit wil rennen, maar gelukkig, je wordt beter. Ik ben inderdaad geëvacueerd, maar zit niet in Breezand. Als dat zo was wipte ik vast en zeker even bij jou aan en als ik die kant eens opkom, dan vergeet ik je niet. Zeg, je be hoeft geen postzegels in je brief in te sluiten, hoor. 't Kost al genoeg. Hillie v. d. Put, Br. op Langendijk. Gaat je vader nu weer naar Den Helder en kan hij dus je briefjes meenemen? Een goedkope postbode is hij, hoor! Hoe vond je het in Bergen en hoe in Egmond aan Zee? Gezel lig, hè? Kom je volgende week een dagje naar Den "Helder? Als je hier in lang niet geweest bent, zal je het wel stilletjes vin den, maar als je 's avonds weggaat, spijt het je. Kitty. Natuurlijk .mag je een schuil naam gebruiken. Je bent zelfs al een jaar boven de leeftijdsgrens. Ik hoop, dat je nog lang meedoet, zodat we trouwe vrienden worden. Vriendschap is in deze tijd mooi en echte vriendschap wordt zeldzamer. Nico. Ja, dat gaat altijd zo, Nico, na regen komt zonneschijn, na oorlóg vrede. Dat is een groot geluk en geeft ons moed om door deze tjd heen te. komen. Sjaantje v. Wingaardeii. Dat is gezel lig, Sjaantje, in die Alkmaarsche hout met al die dieren. Weet je welke ik het aardigst vindt? Dat Guineesche biggetje met z'n „tegenstrijdige" haren. Stel je eens voor, dat ons haar ook zo groeide. Wat een grappig gezirh* zou dat zijn. I' feliciteer je alvast met je verjaardag op de 25e September. Henny v. d. Meer. Natuurlijk mag je meedoen, Henny, als je wilt de hele winter en dan nog langer. Martien Talens, Wognum. Ja, dat is zeker jammer, Martien, dat Den Helder zo-- veel lelijke gaten vertoont, maar die worden, zodra het vrede .3, zo gauw mogelijk ge dicht. Geloof 'at maar. Nu ziet de stad er alweer veel beter uit, dan enige maanden geleden, je kan al zien, oat we naar de vrede toegroeien. Sjoertje Sluiter, p.reezand. Over die wandeling naar de achool beklaag ik je niet, Sjoertje, want dat i» gezond. We wandelden twee 'a^r geleden veel te weinig, we fietsten of reuen op rr.derc voertuigen en nu leren we weer wandelen. Toch hoop ik dat je weer spoedig op een paar minuten afstand van je School zit. Jongens en meisjes, ik moet nu stoppen. Volgende week hoop ik in betere conditie te zijn om meer te kunnen schrijven, maar dan moet ik er nu ook mee eindigen. Schrijven jullie me dus volgende week geen briefjes, dan beantwoord ik de vriendjes en vriendin netjes, die ik vandaag moest teleurstellen. Tot volgende week dus, hopen we. door Tom Radersma 1. Boek; 2. eend; 3. lamp; 4. Anna; 5. ster; 6. turf; 7. iets; 8. neus; 9. glas; 10. poes; 11. laat; 12. ader; 13. apen; 14. tuit; 15. jurk; 16. eten. De eerste letters vormen het woord: „Belastingplaatje". Goede oplossingen ontvangen van: Broer en Zus de V.; Trijntje K.; Tini en Ida S.; Freek B.; Hanna v. E.; Coba P.; Thea D.; Marietje T.; Henkie en Jopie P.; Johnny D.; Henkie en Jantje S.; Jan B.; Pietje W.; Piet B.; Henk M.; Hannie E.; J. C. v. L.; Bep R.'; Jan K.; Nellie C.; Neeltje P.; Corrie v. B.; Jopie M.; Kinderen K.; Henk en Meta v. A.; Corrie R.; Corrie G.; Gonda G.; Sjaantje v. W.; Sjoerdje S.; Mar tien T.; Dieuwi S.; Coba W.; Corrie B.; Teun P.; Corrie B.; Jan M.; Betsie S.; J. de B.; Hillie v. d. P.; Gerda de W.; Dieny L.; Beppie K. Nico Jacoba S.; Annie K.; Trientje v. S.; Martha, Tony en Dientje B.; Mientje de H.; Maarten K.; Kinderen S.; Jan Z.; Sientje de J.; Fresia; Loek en Léon v. d. W.; Annie v. B.; Piet de L.Betsy F.; Corrie K; Jan S.; Dik S.; Klaas B.; Bep R.; Agnes de H. Cor v. B.; Rinse S.; Tini v. B.r Ab P.; Lucie W.; Wim N.; Henny v. d. M.; Ida K. Als je een paar uur in een trein moet zitten om ergens te komen, dan vindt je dat „ver". Als je een paar dagen moet rei zen om je doe] te bereiken, dan vindt je dat „erg ver". En als 't een paar wéken duurt voor je er bent, dan zeg je: ,,'t Is reusachtig ver!" Maar stel je nu eens voor. dat je met een sneltrein naar.... de maan zou willen reizen! Dan zou je daar een half jaartje in moeten zitten, want 't maan-station is 384 buizend kilometer van ons verwijderd! Wie praat er nog van „ver" op ons onder maanse? Wil je soms eens een kijkje ne men op een van de sterren? Wat denk je var> een reisje naar Venus? Die ster is het dichtst bij. Hoe oud ben je nu? Tien jaar? Nu. als je dan dadelijk aan de Venus-reis begint, dan ben je er precies op je tweeën- zestigste jaar! Want 't is een reisje van 40 millioen kilometer, weet je. En veronder stel nu eens, dat er op Venus mensen wo nen en dat één van die mensen een bui tengewoon goed schutter is en dat alle mensen je beslist niet op Venus willen ont vangen. Nu. dan neemt die ene buitenge wone schutter zijn geweer en zendt een kogel naar je toe. Maak je maar niet be nauwd, hoor! Die kogel berèikt je pas over.... twee en een half uur Tegen die tijd ben je allang uit de kogelbaan ver dwenen! wlie spreekt er voortaan nog van „ver"? Wilde je ook eens naar de zon? 's Spijt me. dat gaat niet. Je zou dan 150 millioen km. in een sneltrein moeten afleggen. Dat duurt 190 jaar! Zo oud wordt geen mens. Van die reis moet je dus maar afzien! Maar je kunt wel een draadloos berichtje sturen, dat je graag zou willen komen, als 't niet zo ver was. In acht en een halve minuut is je bericht op de zon. Nog verder van ons verwijderd dan de zon zijn de volgende planeten: Jupiter, Sa- turnus en Uranus. Jupiter is vijf en een half maal zo ver van ons weg als de zon. Saturnus maar liefst tien maal en om Uranus te bereiken is een sneltreinreis van 3500 jaren nodig! Maar electrische- en lichtgolven zijn er al in twee en een half uur! Willen wij nog verder reizen, dan kun nen wij de afstanden niet meer uitdruk ken in kilometers, dan moeten wij gaan rekenen met „lichtjaren". Zo'n lichtjaar heeft een lengte van 9.467077.800000 kilo meters of „gemakkelijker" uitgedrukt: on geveer negen en een half billioen kilome ters. Oef!! Van de ontelbare sterren, die in 't Heel al een plaats hebben, zijn er slechts vijf, die minder dan tien lichtjaren van ons ver wijderd zijn, negen en dertig staan minder dan vijftig lichtjaren van ons vandaan. De poolster is 60 lichtjaren van ons verwijderd en de sterren van de 6de grootte, dat zijn sterren, die wij nog met het blote oog kun nen waarnemen, staan 330 lichtjaren van ons af. Wie spreekt er nog ooit van „ver" op onze aarde? 't Was in de tijd, dat de eerste goud vondsten in Australië bekend werden. De wonderlijkste verhalen over de rijkdom men, die daar zo maar voor 't grijpen zouden liggen, deden de ronde en brachten menig hoofd op hol, zodat een leger avon turiers, gelukzoekers en aan lager wal ge raakten, uit alle delen van de wereld sa menstroomden om hier op een gemakke lijke manier rijk te worden. Dat was ten minste hun verwachting, maar voor de meesten liep het uit op een verschrikkelij ke teleurstelling, want het goud was niet zo overvloedig als de verhalen hadden doen vermoeden en het winnen ging met ont zaglijke inspanning gepaard. Het meren deel van de goudzoekers kon ternauwer nood een bescheiden levensonderhoud ver dienen. Een slaapplaats op de grond. Ook Karei Winter, een jonge arbeider, behoorde tot die teleurgestelden. die na de eerste geruchten over de goudvondsten, hals over kop vertrokken waren en nu moesten ondervinden, dat hun kansen op een betere toekomst in eigen vaderland beter ston den dan hier in den vreemde. A1 dagen lang dwaalde hij door de gouddelversstad. maar een kans om een werkelijk lonende plaats te kopen, was uitgesloten. De goede plaatsen waren voor hem onbetaalbaar. Een behoorlijke woning was ook al niet te krijgen. Met moeite kon hij een plaatsje veroveren in een vervallen, onzindelijke herberg, waar hij voor een slaapplaats op de grond nog veel moest betalen. Met angst dacht de jonge Winter aan het ogenblik dat zijn spaargeld op zou zijn. Zo lag hij ook deze nacht weer slapeloos ónder zijn deken en draaide onrustig heen en weer en bedacht de onmogelijkste plan nen om weer uit de moeilijkheden te ko men, toen de naast hem liggende gouddel ver hem aansprak. „Hallo jongen! Ik ge loof dat jij ook geen rust kunt vinden! Ik begrijp wel waar de schoen h'm wringt. Want ik ben er net zo aan toe. als jij. Ik heb echter een plan gemaakt, waarmee wij misschien beiden uij de ellende kunnen komen. Probeer nu te slapen, morgen zul len wij eens praten." De volgende morgen kwam Winter's nieuwe vriend. Peter Haasman. al dadelijk met zijn plan voor den dag. „Als ze mij goed -ingelicht hebben, ben jij ook een ar beider. is 't niet?" begon Peters Haasman. „Dat is zo", antwoordde Winter verwon derd. „Ik ben timmerman." „Mooi! Ik ben metselaar. Luister nu goed. Met dat goud- delven hier is.het niets gedaan en. dat we er geen stap mee vooruit komen, heb ik allang ingezien Het wemelt hier van ge lukzoekers. maar aan arbeiders schijnt hier groot gebrek te zijn. Nu heb ik zo gedacht: Wij leggen onze spaarduitjes bij elkaar, kopen gereedschap en gaan timmeren en metselen, zoals wij dat altijd gedaan heb ben. Ik zou me wel erg moeten vergissen, als wij daar mei beter mee uitkwamen dan met ons gouddel ven!" Het plan lachte Winter wel toe en daar zii niemand om toestemming hoefden te vragen konden zij onmiddellijk beginnen. Gereedschap was gauw genoeg gekocht en voor de rest van hun geld konden zij voor delig een mergelgroeve kopen. Het eerst begonnen zij voor zichzelf eén behoorlijke woning te bouwen. Maar nauwelijks wa ren zij aan de muren toe of er gebeurde iets zeer merkwaardigs. Toen zij op een morgen op het bouw werk kwamen, moesten zij ervaren, dat het metselwerk, dat zij de vorige dag gemaakt hadden, weer afgebroken waS. Hoe on waarschijnlijk het ook was. zij moesten wel aannemen dat een kwaadwillige hun werk in de nacht vernietigd had. Hoofdschuddend namen zij hun gereed schappen ter hand en 's avonds was de schade alweer hersteld. Maar stel je hun verontwaardiging voor. toen zij de volgen de morgen hun werk wederom vernietigd zagen. „Als ik wist. wie ons dat lapte, draaide ik h'm z'n nek om!" riep Haasman woedend. „Maar ik kan me niet voorstel len. wat iemand er aan kan hebben, onze muren steeds weer te slopen." „Eén ding weet ik zeker", zei Karei Win ter, „vannacht ga ik op de loer liggen en dan zal ik er wel achter komen, wie ons dat levert!" „Dat is een pracht idee! Vannacht waken we samen!" riep Haasman vast besloten. En zo gebeurde het. Ze bouwden die dag het stuk muur weer op. dat 's nachts was af gebroken. Als alle dagen werkten zij tot het invallen van de schemering, maar nau welijks was de duisternis gevallen of zij keerden weer terug en verstopten zich in het bosje, dat in onmiddellijke nabijheid van het bouwwerk was. Om de vier uur zouden ze elkaar aflossen, spraken zij af. Gedurende de eerste wacht bleef alles rustig. Maar even na middernacht hoorde Karei Winter, die net de wacht betrokken had. sluipende stappen naderen. Een ogen blik was het stil. Toen hoorde hij een voor zichtig kloppen en breken. Geen twijfel was mogelijk. Iemand brak de muur weer af. Haastig riep hij zijn kameTaad en na nog even samen scherp geluisterd te heb ben of geert vergissing mogelijk was, slo pen zij voorzichtig nader. Al spoedig ont dekten zij een donkere gestalte, die bezig was de stenen los te breken en in een mand te verzamelen. Onmiddellijk sprong Haas man toe en greep de gestalte bij z'n kraag, terwijl Winter zijn lantaarn aanknipte en de volle lichtstraal op den dief liet vallen. Met verbazing zagen zij, dat zij met een kleinen Chinees te doen hadden, die wan hopige pogingen deed zich los te rukken en met een angstig gezicht naar de beide Europeanen staarde. Driftig begon Haas- man den Chinees te ondervragen. „Wie be taalt je voor deze schanddaad?" „Niemand, meneel, niemand", stamelde de Chinees, die als alle Chinezen, geen „r" kon zeggen en die daarom verving door een „1". „Nie mand meneel, niemand betaalt el mij vool ik ben zelf op de gedachte' gekomen." „Waarom als ik vragen mag?" vroeg Haasman scherp. „Geef antwoord, of ik breek je je ribben!" Maar zonder een duchtig pak slaag was de Chinees toch niet te bewegen de reden van zijn vreemde diefstal op te biechten. Die reden was dan ook zeer merkwaardig. Louter door toeval was de Chinees er ach ter gekomen, dat de rode mergel uit de groeve van de beide arbeiders een belang rijke hoeveelheid goudstof bevatte. Daar hij het niet aandurfde de groeve te plun deren, was hij op de gedachte gekomen zich de stenen uit deze groeve toe te eige nen. Uit elke steen was een half ons goud te winnen! Daarom brak hij elke nacht de stenen van het bouwwerk los en sleepte er zo veel mogelijk weg. Iemand brak de muur af Winter en Haasman waren grootmoedig genoeg om hem als vergoeding voor zijn ontdekking de stenen te laten met de ern stige vermaning zich niet meer in de om geving van de mergelgroeve te laten zien en zelf namen zij een paar stenen mee om te onderzoeken of de Chinees inderdaad gelijk had. Het bleek dat de hoeveelheid goud in de stenen nog veel groter was, dan de Chinees had gezegd. Winter en Haasman bleven echter, niet tegenstaande hun plotselinge rijkdom, wie zij waren. Zij gingen .voort met hun oor spronkelijk plan en niet lang duurde het of zij waren de bezitters van een zeer ge- zier e bouwonderneming, die nog bloeide, toen de goudvondsten in de streek allang opgehouden hadden en er van gelukzoe kers geen spoor meer te vinden was. Een wereldreiziger vertelt: Wij reden per auto door Afrika. Op een keer fluisterde Combo, mijn bediende: Kijk. kijk. leeuwen!" en hij wees op een troep dieren die voor ons lag. Ik had wel eens een leeuw gezien, maar zoiets als dit had ik nog nooit meegemaakt. z,es of zeven grote leeuwen lagen uitge- stre.kt in het gras. Drie mannetjes lagen op een heuvel. Een paar leeuwen spitsten hun oren. maar keken direct weer met slape rige gezichten voor zich uit. Een paar an dere dieren lagen op hun zij. net als een hond die moe is. Uit een hoop leeuwen verderop klonk een regelmatig gesnork Wij verroerden geen vin. zaten onbe weeglijk. de motor was afgezet. Twee jon ge leeuwtjes speelden met elkaar Naast een moederleeuw lagen vier jongen, moe van het drinken, te slapen. Nu richtte de voorste leeuw zich op keek naar ons. gaapte een paar keer en ging weer liggen W« telden twaalf grote die ren. drie half volwassen en zes jonge leeu wen. Later ontdekten we er nog een aan de rand van het bos. Hij stond rechtop te gen een boom z'n klauwen te scherpen Twee andere leeuwen likten hun poten' We zagen dus dat leeuwen niet altijd zo gevaarlijk zijn als ze voorgesteld worden Maar om onze tent op te zetten, was de Toen "let /eSCÜikt," We keerden Om Toen stonden de leeuwen op, alleen de jonge leeuwtjes speelden door met een Verborgen vruchten. 1. Wij logeerden in de zomervacantle in Ootmarsum, in de Achterhoek. 2. De boekweit op de akker staat in volle bloei. 3. In Artis zaten aap, pelikaan en drome- daris in één hok. 4. Mijn broertje kreeg op zijn verjaardag een stal, paard, ruif, leidsels en toom. 5. Almelo en Hengelo zijn fabriekssteden. 6. Moes maakt een keurige stop in Daan- tjes kapotte kous (Ingezonden door Annie Koorn, Parallel weg 33.) Wanneer wij aan den groten dichter-den- ker Johann Wolfgang von Goethe denken, dan kunnen wij ons haast niet voorstellen, dat deze geestes-geweldige toch ook jong was eens en precies zo uitgelaten en over moedig als alle andere jongens van zijn leeftijd. En toch is dat zo. Wij kennen verschil lende kwajongensstreken uit Goethe's jeugd. Een van de leukste laten we hier volgen. Als vriend en raadgever van den jongen hertog Kar] August von Sacksen-Weimar was de levenslustige Goethe aan het hof gekomen. Zij studeerden samen en hadden samen hun genoegens. Op een dag gingen ze op vogeljacht. Het kleine gevolg, dat hen begeleidde, waren zij spoedig uit het oog verloren en plotseling ontdekten zij dat zij in een hen 'totaal onbekend deel van het bos waren gekomen. Ze dwaalden wat rond maar konden de weg niet meer terugvin den. Daarom besloten zij aan te kloppen bij de boerenhoeve, die zij aan de rand van het bos zagen liggen. De deur was gesloten en het duurde tamelijk lang eer aan hun ge klop gehoor werd gegeven. Toen stonden ze voor een oude vrouw die er zo onvrien delijk uitzag als een heks uit een sprook je. Beleefd vertelde Goethe dat zij twee jagers waren, die verdwaald waren en die hoopten dat zij hier wat te drinken zouden kunnen krijgen en een geleide om hen de weg te wijzen. „Ik ben aan het karnen", zei de oude nijdig. „Melk heb ik dus niet. Maar een glas karnemelk kunt U krijgen en als Jo- sefa met de geiten terug komt, kan zij C voor mijn part de weg wijzen". En zonder verder naar haar gasten om te zien, slofte de oude het huis weer binnen. De deur liet zij echter achter zich open staan, wat Goe the en de hertog maar voor een stomme uitnodiging om ook binnen te treden, aan namen. Naast een lange, eikenhouten tafel zagen zij een reusachtige karnton staan en in een hoek bij het vuur zat een eveneens reus achtige zwarte kat, die bij hun binnen komst een hoge rug trok en dreigend be gon te blazen. De oude vrouw evenwel slof te zonder een woord naar een kast en zette een kan karnemelk en twee kroezen op tafel. De hertog greep dadelijk zijn beurs en gaf de vrouw een taler. „Dat is te veel voor karnemelk", zei ze stug. „Nu, dan geeft u de rest maar aan onze schone-geleidster, als die thuis komt", antwoordde de hertog ver- genoegd. Juist op dit ogenblik werd de deur geopend en een klein, rimpelig vrouwtje kwam binnen. Was de oude boerin al af schrikwekkend om te zien. de pas binnen- getredene kon men waarlijk meer dan af stotend noemen!" „Help mij de geiten in de stal brengen, vrouw!" zei zij en de oude boerin volgde haar naar buiten. "P wee! 's nu de schone Josefa!" lachte Goethe. „maar wat doet 't er toe, als ze ons de weg maar wijst!. Maar de oude boerin zullen wij haar onvriendelijkheid betaald zetten. Zich zo tegen haar hertog te gedragen!" „Ze weet immers niet wie ik ben'" „Dat doet er niet toe! Straf zal' ze heb ben! Let op wat ik doe! Houd de karnton eens open!" De hertog deed 't en een paar seconden later was de dikke zwarte kat in de ton - verdwenen. Juist op tijd! Want de oude boerin en Josefa kwamen weer binnen. De beide schelmen namen haastig afscheid en liepen achter de rimpelige Josefa aan, die hen langs allerlei onbekende paden weer op de straatweg naar Weimar terugbracht. „Dit is de weg naar de residentie", zei Josefa tenslotte en wees hen de richting, die zij verder te gaan hadden. „Dank U", zei Goethe, „hier is nog een taler voor Uw moeite. U bent tenminste toch nog wat vriendelijker dan de boerin." „Ach, die is de kwaadste nog niet! Ze kan alleen geen hovelingen uitstaan. Allemaal dagdieven, zegt ze. En het volk kan voor.hen wer ken!" Glimlachend om zoveel openhartigheid vervolgden de beide jonge mannen hun weg. Weken later evenwel, toen zij weer ?P lacht waren, kwam Goethe op de geaachte nog eens naar hun onvriendelijke gasmouw te gaan om te vragen wat er sof dikke kat terechtgekomen was. Jo- era opende hen mopperend de deur en ,ze zonder meer binnen. Daar troffen e de oude, die bezig was met huiswerk. ,.wij komen alleen maar even kijken, hoe n n?etr-Uw kat gaat", zei Goethe lachend. uank U voor de belangstelling. De kat maakt het best. Ik hoorde hem al dadelijk miauwen en heb hem gauw uit zijn gevan genis gehaald. Hij heeft er geen nadelige gevolgen van ondervonden." „En wat hebt U met de boter gedaan?" Strijdlustig plantte de oude haar beide handen in de zijden en de beide zondaars rel aanziend, zei ze triomfantelijk: „Die bo ter heb ik aan 't hof geleverd!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1941 | | pagina 8