IKK, DAGEN, MA4NIEN, ML.
OUDEJAARSAVOND,
Een terugblik
over ons Gewest
DE LAATSTE GANG
VAN ARIE SANDERS
DAGBLAD VOOR NOORD-HOLLAND
Tweede Wad
Donderdag 31 December 1942
Een Oudejaarsverhaal van
JAC BROERSEN
een kasteel
Zij volgen elkaar op, eentonig en
eindeloos, de zon komt op, en gaat
onder, ieder jaar rijgt zich aan het
vorige, er is geen begin en geen
einde.
Menschen worden geboren, zij
eterven en worden vergeten.
Zoo gaan de geslachten in einde-
looze opeenvolging. Het is zooals
men op Oudejaarsavond in de ker
ken zingt: al het heden wordt ver
leden.
Soms heeft een mensch een
woord gesproken, een daad ver
richt, een boek geschreven, dat ge
slachten lang in herinnering blijft,
heeft een architect een majestueus
gebouw geschapen, dat eeuwen kan
wotseeren.
Maar ook dat verliest zijn betee-
kenis. Br is geen voetstap die blijft,
het beste woord, het mooiste boek
wordt vergeten, het machtigste
bouwwerk wordt na verloop van
eeuwen tot een ruïne.
De dooden worden vergeten, zij
hebben nooit bestaan, hun graven
zijp onvindbaar geworden.
Zou alles wat geschapen is dan
doelloos zijn? Zouden wij dan al
leen leven en werken om nieuw
leven te kunnen voprtbrengen, dat
•ven doelloos zou zijn als het onze?
Wij gevoelen, dat het niet juist
kan zijn, dat wij leven om van ge
slacht op geslacht door moeite en
pijn, door ziekte en ellende inner
lijk steeds rijker te worden. Maar
daarnaast rijst de vraag of wij dat
alles zullen moeten doormaken, op
dat het laatste menschengeslacht
de volmaaktheid nabij gekomen zal
lijn.
Wij gevoelen het allen, dat het
kve'n van elk mensch, in welken
tijd hij ook leeft van dezelfde waar
de moet zijn, dat onze beteekenis
niet ligt in onze maatschappelijke
positie, maar in wat wij in ons zelf
beleven en tot uiting brengen.
Wij weten niet of wij naar het
oude bijbelverhaal met een vol
maakt menschenlichaam op de we
reld zijn gezet dan wel of wij in
znillioenen jaren vanuit een één-
oellig wezen tot steeds grootere ont
wikkeling zijn gekomen tot wij het
fijnstbesnaarde schepsel op aarde
zijn geworden.
Maar waj wij ook waren sn hoe
wij ook gegroeid zijn, wij gevoelen
dat de mensch op aarde een zeer
bijzondere plaats heeft.
Dan rijst de vraag: waarom en
waartoe?ft
Welke beteekenis heeft ons leven
dn wat is onze bestemming?
Wij leven niet om te sterven en
vergeten te worden. Geen men-
schenleven kan doelloos zijn en
omdat alle menschen gelijkgerech
tigd zijn, doet het er niet toe of wij
rijk of arm, machtig of maatschap
pelijk onbeteekenend zijn. Alle
menschen zijn betrokken bij de
evolutie aller dingen. In menechen-
harten niet èèn uitgezonderd
wordt in het leven een strijd uit
gevochten tusschen goed en kwaad,
wat in verloop van eeuwen en on
telbare legenden gesymboliseerd is,
waarin engelen en duivelen om de
ziel van een mensch twisten.
Wij staan in den eeuwigen strijd
tusschen goed en kwaad voor de
keuze van den breeden, gemakke-
lijken weg, die uiteindelijk naar
het verderf en het smalle, moeilijke
pad, dat naar het Licht voert.
De mensch drijft op de garen van
zijn hart en wordt bestuurd door
zijn geweten.
Dat geweten is ons kompas, waar
mee wij in het duister, dat ons van
alle zijden omringt, zoekend en
tastend voorwaarts gaan.
Wij kennen de innerlijke blijd
schap over de goede daad en het
verwijt en het berouw als wij van
het rechte pad zijn afgeweken. En
waar alles in het wisselende bonte
leven op evolutie wijst, zal ons zis-
leleven, dat zich steeds ontwikkelt,
niet met ons lichaam te gronde
kunnen gaan.
Wij zijn het vierde jaar van den
oorlog ingegaan, de vlammen van
den wereldbrand hebben kostbare
monumenten van wetenschap en
kunst tot zwartgeblakerde ruines
gemaakt.
Honderdduizenden Jonge man
nen, die enthousiast ten strijde
trokken, zijn gevallen om niét weer
op te staan. Zij hebben den vreem
den grond met hun bloed gedrenkt
en in vele landen bleven talloozen
achter, die tevergeefs op den terug
keer van vader of zoon wachtten
en wier gedachten ook op dezen
Oudejaarsavond met weemoed bij
een geliefden doode zullen zijn.
De oorlog is wreed. Hij verstikt
zoo vaak de edele gevoelens in de
harten der menschen en vernielt in
weinige oogenblikken wat in jaren
van fhoeizamen zelfstrijd werd op
gebouwd.
Maar uit het slechte is altijd het
goede geboren. Door de pijn en de
smarten der menschen breekt de
evolutie zich baan. Betere inzich
ten, betere toestanden rijpen op
door bloed gedrenkten grond en
oorlogen zijn de barensweeën van
betere verhoudingen.
Daarom is ook in jaren als wij
thans doormaken het leven van
den mensch In welken getale
het helaas ook teniet gaat van
geen beteekenis tegenover den so
cialen vooruitgang, die altijd uit
revoluties en oorlogen is geboren.
Ook en vooral hier wordt be
waarheid, dat men door den nacht
tot het Licht moet komen.
Ongelukkig zijn zij, die in de kor
te spanne tijds, welke ieder mensch
op aarde is gegeven, naar roem of
geld, naar macht of geluk jagen.
Zij eten en drinken, zij verrijken
zich vaak ten koste van anderen,
zij blijven doof voor de roepstem
van hart en geweten, zij verspillen
in het komen en gaan der jaren
hun kostbaren levenstijd.
Misschien zouden zij nooit op
hun levensweg èèn oogenblik ach
ter zich kijken, nooit èèn moment
tot overpeinzing en bezinning ko
men als er niet een Oudejaars
avond was, die allen het Memento
Mori toeroept.
Op Oudejaarsavond als in den
eindeloozen keten van het wereld
gebeuren het rad van den Tijd een
schakel verspringt, als de voortja
gende mensch even stilstaat en te
rugziet, zijn de klokkeslagen van
het middernachtelijk uur als een
waarschuwing, die niet kan worden
misverstaan.
Zij waarschuwen, dat het leven
al weer een jaar korter is gewor
den, dat een tijdperk van dat kost
bare leven wor(jt afgesloten en dat
niets van wat daarin gezegd of ge
daan is veranderd kan worden.
Wanneer dan ons compas ons
waarschuwt, dat wij verkeerd zijn
gegaan, wanneer ons geweten ons
zegt, dat dat wij niet in Christus'
geest gedacht en geleefd hebben,
dan is het misschien niet te laat
om in'het jaar, dat komen gaat,
goed te maken wat in het vorige
werd misdreven.
Maar ieder jaar kan ons laatste
zijn en de tijd om te herstellen wat
wij verzuimden of vernielden kan
van zeer korten duur zijn.
Laten wij daarom denken aan de
woorden, welke boven onze zonne
wijzers zijn geschreven „Praeta-
reunt et Imputantor": zij gaan
voorbij en worden U toegerekend.
In ons korte leven moet niet met
jaren, maar met uren worden gere
kend en elk uur is een kostbaar
tijdsdeeltje waarin wij veel goed.
maar ook veel kwaad kunnen doen
Wanneer wij op den Oudejaars
avond het besluit nemen voortaan
slechts datgene te doen, dat ons
blijdschap en voldoening kan ge
ven, zal het klokkesein in het mid
dernachtelijk uur niet tevefgeefs
hebben geklonken. Tj. N. Adema.
Het jaar 1942 in vogelvlucht
De oorlog woedt nog steeds in
Europa, is zelfs uitgebreid tot een
wereldbrand. Ons land is nog altijd
bezet en al is het in 1942 geen
strijdtooneel geworden wij mo
gen hopen, dat dit nimmer het ge
val zal zijn toch heeft ook in het
voorbije jaar het oorlogsgebeuren
zijn zwaren druk op ons volk ge
legd. Men behoeft slechts aan de
duizenden gezinnen te denken,
waarvan vaders of zoons genood
zaakt werden, in Duitschland te
werken of als gijzelaars geïnter
neerd werden. De oorlogsdruk
kwam ook tot uiting in de zinlooze
bombardementen, die onder onze
bevolking tallooze slachtoffers
maakten.
Hoe langer de oorlog duurt, hoe
moeilijker het economische leven
voortgang kan hebben. Wanneer
men zich den geweldigen strijd,
dien wij thans beleven, bewust
wordt, dan zal men zich erover
verwonderen, dat het nog loopt,
zooals het loopt. Wel is zoo lang
zamerhand alles in de distributie
opgenomen, maar ons verstand zegt
ons, dat het zonder distributie niet
zou gaan. Het is zeker sociaal recht
vaardig, dat in tijden van
schaarschte de overheid er naar
streeft om het beschikbare zoo
goed mogelijk te verdeelen.
Zoolang er menschen leven, zul
len er altijd zijn, die te weinig ge
meenschapsgevoel bezitten en zich
ten koste van het eigen volk willen
verrijken. In den vorigen oorlog
was dit zoo, in den tegenwoordigen
oorlog is dit eveneens het geval.
Het kan echter niet ontkend wor
den, dat de maatregelen om dezul
ken tot de orde te roepen, nu heel
wat straffer zijn.
Nu wij afscheid nemen van 1942,
het derde oorlogsjaar, dienen wij
ons de vraag te stellen of wij wel
datgene gedaan hebben, wat wij
konden doen om anderen te hel
pen. Wanneer men kennis neemt
van de maatregelen, die genomen
moesten worden, om te beletten,
dat van den nood van anderen mis-
bruikmakende pandhuishouders,
stamkaartenopkoopers, die als hye
na's optraden en expediteurs en
kamerverhuurders, die geëvacueer-
den trachtten uit te buiten, dan zal
men moeten erkennen, dat wij
daarvan nog veraf zijn en kunnen
wij slechts den wensch uiten, dat
1943 ons wat meer menschelijkheid
zal brengen. De krachten ten goe
de zullen, daarvan zijn wij over
tuigd, tenslotte toch zegevieren.
Ieder onzer heeft in het voorbije
jaar daarvan ook krachtige staal
tjes gezien en ervaren, dat de drang
naar wederkeerig dienstbetoon zeer
sterk in ons volk leeft.
Bij den heerschenden kolennood
zal zelfs wel in den hartstochtelijk-
sten bewonderaar van de ijssport
de wensch leven, dat ons in 1943
een winter als in de eerste maan
den van 1942 bespaard mag blijven
Toen toch moesten door de hevige
koude, in het begin van Januari, de
scholen gesloten worden, onder
vond einde Januari het* treinver
keer, tengevolge van zwaren
sneeuwval, groote vertraging en
moest het busverkeer eenige dagen
worden stilgelegd. Zelfs den vijf
den Maart maakten sneeuwstormen
de wegen nog onbegaanbaar.
\7AN de voorgenomen samen-
voeging van gemeenten, waar
over in 1941 de gemeenteraden bin
nen enkele maanden advies moes
ten uitbrengen, is nog niets geko
men. Als in het verleden, heeft het
er den schijn van, dat in dit vraag
stuk, de commissie de kapstok zal
worden, waaraan het zal worden
opgehangen.
Ook de samenstelling van de klei
ne raden, die de burgemeesters van
advies zouden hebben te dienen,
laat nog steeds op zich wachten.
Achtereenvolgens werden de bur
gemeesters van Barsingerhorn, die
van Eexel, Egmond aan Zee, Alk
maar, Schagen, Bergen, Zijpe,
Wieringen, Wieringermeer, Enk
huizen, Hoogkarspel, Hoorn en
Heemstede door anderen vervan
gen. Evenals hun voorgangers zijn
ook zij gebonden aan de finanei-
eele verhouding tusschen de ge
meente, de provincie en het rijk,
zoodat de gemeentebegrootingen
nog geenszins tot uitdrukking bren
gén, wat overeenkomstig' de idea
len van den nieuwen tijd verwacht
mocht worden.
Voor Schagen dient te worden
vermeld dat het niet bleef bij een
burgermeestersverandering, doch
dat ook de secretaris, na een lang
durige arbeidsperiode aftrad en dat
een jonge kracht voor hem in de
plaats trad.
Verschillende land- en tuinbouw-
vereenigingen werden opgeheven
en bij den Landstand onderge
bracht, die naar het woord van den
boerenleider J. Saai, nog niet den
ingang vond, dien men zich had
voorgesteld, maar, nu hij ook me
dezeggingschap in de voedselvoor
ziening heeft gekregen, krachtig zal
blijven ijveren, om voor den boer de
plaats te veroveren, die hem toe
komt.
In het afgeloopen jaar hebben wij
van vele rijwieldiefstallen moeten
gewagen. 22 Mei werden er te Heer-
hugowaard zelfs 12 in' één nacht
ontvreemd.
Een dag van groote beteekenis
voor het bezette Nederland was de
13de April, toen in een groote bij
eenkomst te Amsterdam de N.S.B.
werd ingeschakeld in het Nedej-
landsche bestuursapparaat en aan
Mussert het leiderschap over het
Nederlandsche volk in handen Werd
gelegd. De beteekenis hiervan was,
In de stellen van het Gemeentelijk Theater Bedrijf te Amsterdam wordt
da laants hand gelegd aan de decors en de requlsteten voo» de
.GSibrecht van Aemstel* VNP-De Haan-Pax m
D IJ het ontwaken van den kor-
ten Decemberdag kwamen en
kele vlokjes aangewarreld uit de
loodgrijze lucht. Stil-aan zijn er
meerdere gevolgd en nu de avond
valt, is het èèn witte wade, die de
aarde dekt Het wijde land ligt on
der een smetteloos kleed, de dorp-
kens en de eenzame hoeven, zoo
hier en daar verspreid, zijn speel
goedsprookjes gelijk en de molen,
ginds aan de ringvaart, lijkt een
bleeke schildwacht in ruste. In de
oneindigheid van wit zijn slechts
enkele grauwe stippen de scha
pen, die nog in het veld loopen en
die naarstig in de sneeuw wroeten
naar het schaarsche voedsel.
Ouwe Arie Sanders, die aan
het venster staat, uitstarend in den
vroegen avondschemer, waarin de
contouren der dingen allengs ver
vagen, speurt niets van dit alles.
Het schoone kerksilhouet aan -den
einder, zich nog klaar afteeke-
nend tegen het grauw van de win
terlucht, ontgaat hem, hij ziet ook
niet de huizen en de boomen en
den n\olen, die daar staat als een
witte wachter hij staart zoo
maar uit in het niet, onbewust van
de dingen, die om hem zijn. Hij be
merkt niet, dat de gloed van het
haardvuur langzaam uitdooft en
dat het kil en huiverig wordt in de
kamer; ook heeft hij niet de vijf
slagen gehoord van de oude Frie-
sche staartklok, die statig de laat
ste stonden wegtikt van het ster
vende jaar. Zelfs van den wind, die
aan het opsteken is en die met
toenemende kracht komt aanrollen
uit het oosten, waar zich ver weg
de dijk bevindt van het oude Fle-
vomeer, heeft Arie -Sanders geen
weet. Want zooals hij daar onbe
wegelijk staat hoe lang, hij kan
het zelf niet zeggen toeft zijn
denken niet in het heden, doch ver
wijlt zijn geest bij wat geweest is
in het jaar, dat nu einden gaat.
En niet slechts het voorbije jaar
betrekt hij in z'n gepeinzen; het
witte veld daar buiten is als een
bioscoopdoek, waarop de film van
zijn leven zich voor hem ontrolt,
niet als een logisch geheel, doch in
brokstukken en verwarde episoden,
nu eens scherp en helder, dan weer
vervagend tot een waas, waaruit de
beelden maar heel flauw tot hem
komen.
X-TIJ ziet zich weer als jonge man
A1 van achttien, twintig, Pink
sterrijdend door de lachende lan
douwen, glimmend het paard en
blinkend het tuig en naast hem in
de sjees de schoonste boerendeerne
die te denken viel, frisch en blo
zend als de Meimaand zelve en de
boerenkap met eere dragend Een
golf van jaloezie was opgegaan on
der zijn kornuiten, toen zij zagen,
hoe hij met Maartje Dikstaal, het
knapste en rijkste meisje uit dgn
omtrek, strijken ging en wanneer
hij vooruit, bles! de zweep er
overheen lei en het paard aanjoeg
tot meerderen spoed, had het trot-
sche geluk hem tot in de keel ge
klopt. Hij, Arie Sanders, zou er wel
komen...
En als het beeld van deze
bloeiende Meimaand hoe onwer
kelijk lang is dit nu al voorbij
langzaam wijkt, maakt het plaats
voor een ander, dqt scherp in het
geheugen is gegrift. Weer is het
Mei, een jaar later, een maand van
berstende bloesems en van klate
renden vogelzang in helblauwe
lucht, een maand van rijke belof
ten in de natuur en ook in zijn le
ven. Weer ziet hij de bruiloft voor
zich, zóó feestelijk en zóó rijk-oven-
dadig'als er nimmer een in den om
trek w-as geweest en te midden
daarvan hij als bruidegom en zij
als bruid met rondom hen de drin
kende en klinkende gasten, die van
geen scheiden wisten en die nog in
dolzinnigen feestroes aanzaten,
lang nadat de dageraad had ge
gloord.
Tijden van stil geluk waren
daarop gevolgd, de eerste jaren op
de Mariahoeve, een geluk, zoo diep
en zoo groot, dat hij het nauwelijks
vermocht te omvatten en dat zijn
bekroning vond in de geboorte van
een welgeschapen zoon, een blonde
knaap, die flink en voorspoedig op
groeide.
Het is of Arie Sanders zich aan
deze herinnering wil vastklampen,
zoo lang blijft dit beeld hem voor
oogen, doch ook dit geraakt op den
achtergrond. Het lost zich op in
enkele korte flitsen uit rlen tijd, dat
het geluk geen einde nemen wilde.
Dan, onafwendbaar, stuwen zijn
gedachten naar wat daarna komen
ging.
NVERWACHT was de kente-
ring geweest, die heel het kaar
tenhuis van voorspoed en geluk in el
kaar deed storten. Het was begon
nen met tegenslag onder het vee.
De tongblaar had het eeene koe
beest na het andere gesloopt, de
pest had onder den varkensstapel
huisgehouden, de hooioogst was
mislukt en tot overmaat van ramp
tuimelden de land- en veeprijzen
naar beneden. In den beginne had
hij, Arie Sanders, zich daar niet
druk om gemaakt! hij kon im
mers een stootje velen! Doch
toen de krach aanhield en het vol
gende jaar nog yveer slechter was
dan het voorafgaande, was een
angstige bezorgdheid in hem ge
slopen, die nog niet zoo zeer zijn
bedrijf gold als wel zijn vrouw-
Want de liefde, die zij liern zoo rij
kelijk had geschonken, schrompel
de met den voorspoed ineen en
steeds meer toonde zij zich in de
stugge ongenaakbaarheid, die haar
van huis uit eigen was. Waar nim
mer een hard woord was gevallen,
rezen nu conflicten en Maartje, van
wie hij zoo zielsveel hield, wendde
zich steeds meer van hem af. Lang
had hij dit'verdragen, geschraagd
door het vertrouwen, dat er een
maal een keerpunt komen zou
Doch toen dit maar steeds uitbleef,
hadden zijn opgekropt verdriet en
zijn gekrenkte trots een uitweg ge
zocht en dien gevonden in de
marktkroegen van de nabije ste-
fen, waar hij meer en meer ge
trouw bezoeker werd en een graag
geziene gast, die niet op een borrel
keek en dien men royaal betalen
liet. Niets was er meer wat hem
aan huis bond, zijn vrouw niet en
de boerderij niet, die hij liet ver-
waarloozen, zoo, dat de stekels
hoog opschoten op het land. Meer
malen was hij van stad uit tip den
bak wagen dronken huiswaarts ge
reden -en had hij bij zijn thuis
komst gevloekt en getierd op alles
wat hem maar in den weg kwam.
En toen, dien eenen keer, was
het erge gebeurd, was er plots een
vlaag van ontzettende nuchterheid
in z'n dronken kop gevaren. Dat
was, toen ie bij zijn thuiskomst zijn
vrouw betrapt had met dien slam
pamper van een dorpssecretaris,
als een schurftigen hond ineen
krimpend toen de boer als een ge
rechte wreker voor hem stond. Een
wilde woede was Arie Sanders
naar het hoofd gestegen en in niets
ontziende drift had hij er op los
gebeukt, tot het pafferige manne
ke met ontzield lichaam voor hem
lag, een gapende wonde in het
bleeke gezicht, waaruit het bloed
traag wegvloeide
Gewillig had hij zich laten mee
voeren door de beide veldwachters,
die hem in arrest stelden en met
koude onverschilligheid had hij la
ter in de rechtzaal, het vonnis over
zich hooren uitspreken, dat hem
voor vier jaren uit de gemeenschap
bande. Die vier jaren in de enge
begrensdheid van de cel met een
vierkant, stukje hemelbleuw ach
ter ijzeren tralies waren voor hem
als vrije boer èèn marteling ge
weest.
p ERST nu merkt Arie Sanders,
dat het koud wordt en hij
treedt terug van het raam. Hij
werpt een paar blokken hout in
het vuur, dat schielijk opvlamt en
dan/ in het half-duister. geeft hij
zich weer prijs aan zijn gedachten.
En wat is er daarna van hem
geworden? Veel bemoeienis niet
h^t leven heeft hij niet meer ge
had. Zijn vrouw wilde hem, den
moordenaar, niet meer terug en
I^aanden, komt, brengt bloemen
aanhet jaar is dood! Deze
woorden zong eenmaal onze groote
Nederlandsche dichter Albert Ver-
wey.
Het is goed U deze woorden op
dezen dag in de herinnering te
brengen. Want ook thans is het
jaar waarin wij leven, nog slechts
enkele uren van zijn dood verwij
derd. Weldra zal het voor altijd
teruggekeerd zijn in de eeuwig
heid, waaruit het gegroeid is. Een
bloem gelijk, die uit de aarde op
schiet en eenmaal, verdord en ver
gaan, weer door diezelfde aarde
opgenomen wordt.
L*\ude.jaarsavond is onder alle
^omstandigheden een schoone
avond. Hij noopt tot bezinning. De
meesten onzer keeren op Oude
jaarsavond tot zichzelven in. Zij
dwalen door de zalen van het jaar,
dat spoedig zijn taak volbracht zal
hebben en, als een golf, weer deel
zal worden van de zee der eeuwig
dat Nederland, ook na den oorlog,
een zelfstandige staat zal blijven.
Met den wensch, dat 1943 den zoo
vurir begeerden vrede moge bren
gen, waarna de opbouw van ons
volk, van Europa en van de ver-
toonde wereld met kracht ter hand
zal kunnen worden genomen, be
sluiten we deze korte terugblik over
het afgeloopen jaar.
heid. Soms geeft het reden tot
blijdschap, vaker tot herbeleving
van droefenis, maar altijd stemt
het tot weemoed. Het voorbijge
gane immers doet rouwviolen ont
luiken in ons hart. De klokslag van
twaalf uren is als een symbool, dat
geheel de wereld omvat: het sym
bool van het onherroepelijk ver*
dwenene, het symbool van den
dood, dat het symbool van da
wereld en van de menschheid is.
Wat voorbij is kan niet terugge
haald worden. Het is een harde
wet. Maar zij verliest veel van
haar bittere kracht wanneer de
mensch op Oudejaarsavond, dwa
lend door de zalen van het jaar,
zijn geweten ongeschonden bevindt.
Wanneer hij weet, dat hij zijn
menschelijken plicht vervulde en
dat ook dit jaar zijn hart den eer
lijken inzet beduidde, dan zullen
ook de verliezen «n schadeposten,
welke hij te boeken heeft, hem in
een ander, meedoogender licht ver
schijnen. Het komt er misschien
niet in de allereerste plaats op aan
wat een mensch verliest, maar
wel in hoeverre hijzelf voor dit
verlies aansprakelijk is.
7°o zijn de Oudejaarsavonden
^als kasteelen, die, op gelijke
afstanden van elkander, geplaatst
zijn langs den heerweg van ons le
ven, en in de laatste uren, voordat
het jaar sterft, vertoeven wij ln
hun mijmerzalen, welker rijkdom
men ons toerusten met nieuwe
kracht en diepere wijsheid om blij
moedig en dapper verder te schrij
den naar de volgende Burcht der
Herinnering.
H. P. VAN DEN AARDWEG.
hij wilde haar niet meer, die de
oorzaak was van al wat hij had
doorleefd. Zij had de plaats over
genomen en was daar met haar
zoon blijven wonen en hij had vol
doende geld om handen gekregen
om een huisje te betrekken aan
den zelfkant van het dorp, waar
hij stil voor zich heen leefde en
waar hij de menschen meed, zoo
als zij het hem deden. Hij was
vóór zijn tijd een ouden man, die
zijn dagen telde in eenzaamheid.
En nu, op diezen Oudejaars
avond, bepeinst Arie Sanders al
deze dingen en daarbij maakt een
wonderlijk gevoel zich van hem
meester, dat hij in jaren niet ge
kend heeft, een behoefte om weer
bij en met anderen te zijn. Wel is
er vaak een verlangen in hem ge
weest naar zijn zoon, die hij nim
mer terug zag, of het moest zijn
van verre, doch de wereld had
voor hem afgedaan. Zijn eenzaam
heid heeft hij steeds gedragen, ja
ren lang, doch plots wordit het
hem te machtig en wil hij zich los
maken uit de beklemming die om
hem is. Doch waar zal hij heen
gaan in welk huis zal hij wel
kom zijn? In* het zijne, waar hij
eens het geluk proefde, niet meer;
daar zetelt reeds lang een ander
en men zou hem de deur maar
wijzen. In welk ander huis van het
dorp zou men hem willen ontvan-
'gen? Arie Sanders peinst en weet
het niet. Ja, hij weet fiet toch. Als
hij eens, juist vanavond, naar de
kerk ging? Jaren lang is hij er
niet geweest, had God voor hem
afgedaan. Den dominee, die hem
bezoeken kwam, had hij de deur
gewezen, doch de kerkedeur, dat
wist hij, zou voor hem open staan.
Een poos denkt de oude boer nog
na. dan is zijn besluit genomen.
Koud en donker is het buiten,
warm en licht is 't in het kerkge
bouw, wa^r zachte orgeltonen ruis-
chen en waar Gods woord gespro
ken wordt.
Oudejaarsavond is het en van
heinde en verre trekt men op naar
't bedehuis. boeren en boerinnen,
armen en rijken. Binnen de muren
van de kerk zijn allen één.
Onder de kerkgangers bevindt
zich ook Arie Sanders en de kos
ter, die in 't portaaltje staat,
schrikt als hij hem ziet. Zóó ver
baasd is de man, dat hij op den
groet. die hem gebracht wordt.
e*een antwoord weet. En wanneer
Sanders, de pet in de hand. de
kerk betreedt, gaat onder de
wachtenden een gemompel op. dat
duidelijk hoorbaar is. Men stoot
elkander aan. men fluistert en
men spreekt een oogentaai, die
niet kan worden misverstaan. Dit
alles ontgaat Arie Sanders niet en
hij gevoelt het als een pijnlijk iets
dat hij is een uifgestootene, voor
wien ook hier geen plaats meer
is. Wanneer hij zijn plaats heeft
ingenomen, weet hij veler oogen
op zich gericht. Andere banken
loopen allengs vol, de zijne blijft
onbezet. Ie er al eens iemand, die
wil inschuiven, dan bemerkt hij
zijn vergissing weldra en trekt
zich verlegen terug. Wanneer de
grijze dominee den kansel bestijgt,
zit Arie Sanders nog steeds alleen.
CCHOON klinkt het orgelspel
^door het kerkgewelf, schooner
nog zijn de woorden van den pre
diker, wanneer hij spreekt van
een zon, die schijnt over goeden
en kwaden, over rechtvaardigen
en onrechtvaardigen, doch Arie
Sanders beroert het niet. Er is
een bonzend gevoel in zijn hoofd,
alsof het moet bersten en wan
neer de kerkdienst ten einde is en
ieder, hem negeerend, zijns weegs
gaat, voelt hij zich eenzamer dan
ooit.
De wind is komen opzetten en
het is ijzig koud. Loodgrijs hangt
de sneeuwlucht over de aarde.
Langzaam gaat Arie Sanders zijn
weg. Waarheen? Hij weet het niet.
Werktuigelijk gaat hij voort, diep
weggedoken in den kraag van rijn
jas. Daar, waar hij rechts moet
afslaan, staat hij een wijle stil. In
de dorpsherberg, ziet hij, .brandt
nog licht. Zou hij daar binnen
gaan? Een lichte aarzeling in hem
overwint hij dra. 't Kan hem niet
schelen, of hij daar welkom is,
een borrel heeft-ie noodig om bij
te komen. Een borrel en nog een
en nog een
Heel den verderen avond zit
Arie Sanders in de dorpskroeg,
waar hij op tafel slaat om een
glas jenever en het in één teug
leeg drinkt, telkens als het weer
gevuld wordt. Weinig bezoekers
zijn er maar, doch die er zijn,
profiteeren mee, eerst weifelend,
doch weldra van ganscher harte,
want de drank is goed en de gast
heer is royaal en zij hebben toch
niets te verspelen. Elf uur wordt
het, half twaalf en tegen midder
nacht drinkt men broederschap,
uit de beste wenschen en valt el
kaar lallend om den hals. Wan
neer het middelnacht slaat, sluit
de kastelein de deur en staat Arie
Sanders in den sneeuwstorm al
leen.
O, ja, rechts af moet-ie, gaat
het door z'n verhitte brein. Die
vervloekte sneeuw maakt ie de
oogen blind en, merkt hij nu eerst,
zoo heel vast ter been is hij ook
niet. Z'n kameraden zijn den an
deren kant uit, maar hij zal alleen
z'n weg wel vinden, heeft-ie trou
wens altijd gedaan en halt
hier is het landpad, dat naar zijn
huis leidt. Nu moet-ie eerst de
brug vinden waar is die nou,
links of rechts? Ja. rechts natuur
lijk, in die sneeuw kun je niets
zienNee, dat is de brug niet,
nee, dat is 't water. Nee, Arie San
ders, je moet terug. Terug, maar
't kan niet meer, daar z»kt de
sneeuw onder hem weg. hij strui
kelt, wil zich vastklemmen, grijpt
in 't duister en dan, dan is er
niets meer... alleen wat kringe
tjes op het water, dieVlod alleen
ziet.