c:
Het oude Weeshuis te Assendelft.
WAT DE AMATEUR-TABAKSTELER
MOET WETEN.
Onmisbaar
DeGruyter
DE RUKSPOST
SPAARBANK
Voor (oeback-suyüers.
Het is niet zoo eenvoudig...
Zondagsgedachte
Mr. R. Houwink
Ver
van
God.
ZIJ WERKEN
voor ons dagelijksch
brood.
SPORTREVUE VAN DE WEEK.
HET AARDIGE MEISJE.
Kritieke momenten.
Het wonder.
De pechdnivel.
Op en om Amsterdamsch peiJ.
Eilandje van stilte.
Open een
toekomst
voor Uw kind, door
geregeld te sparen.
VOOR BABY
Voor
zoovêr
ik dat
kan zien.
Is d'r nu letterlijk geen één
huishouden meer, waar nog
boter, melk of eieren gebruikt
worden als er iets lekkers ge
bakken wordt! Mina Bakgraag
hoeft U zeker niet te vertellen
hoe dat komt hé? Juist
natuurlijk PANKO.
A6SENDELFT is een plaats met een geschiedenis,
die tot de oudste tijden van Nrd.-Holland teruggaat.
Het oude Assendelft, dat tot de Zaanlandsche dorpen
gerekend wordt en daar door sommige banden mee
verbonden is, neemt en nam ook vroeger een heel
aparte plaats onder die dorpen in. Niet behoorende tot
de oude heerlijkheid Zaanden, maar een eigen vrije
heerlijkheid zijnde, stond het ook niet onder den Bal
juw van Kennemerland, zooals de Zaanstreek, maar
had een eigen rechtspraak. Landschappelijk gespro
ken behoort echter Assendelft meer tot Kennemerland
dan tot de Zaanstreek. Gemeenschappelijke industrie
deed echter de banden met de nijvere Zaanstreek in
vorige eeuwen nauwer aanhalen. Maar het uitgespro
ken agrarische karakter, waarvan de tegenstrijdige
belangen met die
van den handels
geest der Zaan
streek niet strook
ten, deden in la
ter jaren die ban
den steeds losser
worden.
Zoo is Assen
delft een dorp
op zichzelf met
een eigen karak
ter, evenals die
andere tot de
Zaan gerekende
dorpen, die daar
van verwijderd
liggen, z o o a 1 s
Jisp, Wormer,
Oost- an West-
zaan.
Hoewel de nieu
we uitbreiding
geheel in het
Noordelijk deel
van de gemeente
ligt, is 't „dorps
midden" vanouds
rond de hervorm
de kerk te vin
den. Deze kerk,
die in de plaats is gekomen van het bouwwerk waar
van de in 1597 te Assendelft geboren Pieter Saenre-
dam het beroemde interieur schilderde (met figuren
van A. van Ostade, Rijksmuseum) is èn wat bouwkun
stig werk èn wat omvang betreft verre de mindere
van het oude bedehuis. De op het schilderij voor
komende grafkelder van de heeren van Assendelft
ligt nu op de begraafplaats buiten het tegen
woordige kerkgebouw, evenals de vol piëteit geschil
derde grafzerk van Pieters vader.
Ook het smakelooze raadhuis, dat vergeefs poogt te
lmponeeren en herinneringen wekt aan het postkan
toor te Krommenie, is geen bouwkunstige verbetering
ten opzichte van het eveneens reeds lang verdwenen
'oude rechtshuis. Om van de pastorie maar heelemaal
te zwijgen.
(Foto-archief.)
Toch is nog iets van het oude dorpsmilieu bewaard
gebleven in de buurt rond de kerk. JKomen we langs
den prachtigen ouden tuinmuur achter de begraaf
plaats, dan vinden we daar het oude weeshuis, dat
nu ook op het punt staat te verdwijnen in verband
met de zoo noodige uitbreiding van de begraaf-
plaats.
Dit oude houten gebouw, een staal van degelijke,
oude timmermansbouwkunst, is reeds tal van jaren
niet meer als weeshuis in gebruik, v maar diende tot
veestal. Het is t.e betreuren, dat, toen het bouwwerk
nog geheel intact was, daarvoor geen andere bestem
ming is gevonden, een die méér in overeenstemming
was met de cultureele waarde van het gebouw.
Een belangwekkend oud-vaderlandsch bouwwerk zou
dan de kosten en
moeite waard ge
weest zijn, om op
een andere plaats
in de gemeente
weer opgebouwd
te worden. Nu zal
het schamele om
hulsel, uitgeslooptj
venpiinkt en ver
waarloosd, vallen
onder sloopers-
handen.
Een aardig, oud
hoekje van As
sendelft zal daar
mee verdwijnen.
Het vergrooten
der begraafplaats
is echter een ur
gente kwestie ge
worden, daar nog
slechts een gering
aantal graven be
schikbaar is.
Het verdwijnen
van dit stukje
dorpsschoon en
jeugdherinnering
ging Burgemees-
Teekening F. Mars. jer j-je goer zeer
ter harte en speciaal wenschte hij de groep boomen
langs den ouden kerkhofmuur te sparen. Daarom
wendde hij zich verleden jaar tot de toen pas op
gerichte commissie voor landschapsschoon in Hol
lands Noorderkwartier.
In overleg met het corrujiissielid den heer D. Has
pels, die mede provinciaal adviseur is, zullen nu de
oude boomen gespaard blijven tot de nieuw ontwor
pen beplanting A/at uitgegroeid is, om daarmee het
„kale tijdperk" te overbruggen.
We hopen dat, wanneer eenmaal de vergroo
ting van de begraafplaats voltooid is, een in
het dorpsmilieü passend geheel verkregen zal
zijn, waarop het landelijke Assendelft, met
prachtig oude boerderijen recht
zijn nog
heeft.
vele
De allereerste verzorging van het ge
was bestaat in het schoonhouden van
den grond. Het IS noodig dezen on-
kruidvrij te houden door middel van
hakken en schoffelen, waardoor tevens
de bodemventilatie wordt bevorderd.
Een vraag, welke zich herhaaldelijk
voordoet, is wel of men de planten al
dan niet moet „toppen". Dit zal er
voornamelijk van afhangen, voor welk
doel men de tabak teelt. Indien men
pruimtabak wenscht, zal men vroeg en
diep dienen te toppen, waardoor de
bladeren zwaar, vet en dik worden.
Voor rooktabak zal men niet of zoo
laat mogelijk moeten toppen. In het al
gemeen kan men zeggen, dat het ge-
wenscht is, alleen de bloemknoppen uit
te knijpen, zoodra deze zich gaan ont
wikkelen. Door het wegnemen van de
bloemtrossen verkrijgt men een vlug
ger afrijpen van het blad en daardoor
een iets betere kwaliteit. Om bladbe
schadiging te voorkomen kan men het
beste toppen in den namiddag of tegen
den avond, als de bladeren eenigszins
slap hangen.
Behalve dat het toppen een sterken
groei van de bladeren bevordert, ont
wikkelen zich uit de oksels der blade
ren zijscheuten, de zgn. dieven of zui
gers; de mate van optreden hiervan
wordt mede bepaald door de variëteit.
Deze zijscheuten moeten regelmatig
worden weggebroken, zoodra zij 10—20
cm. lang zijn. Slechts de twee bovenste
zuigers kan men laten staan, deze kun
nen, als het andere blad bijna geheel
geoogst is, nog een kleinen na-oogst le
veren. De kwaliteit van deze bladeren
is niet al te best; zij leveren een zware
tabak, welke, in kleine hoeveelheid aan
shag toegevoegd, deze echter iets pit
tiger kan maken.
Het oogsten.
Het blad moet een zekere rijpings-
graad hebben wanneer het geplukt
wordt. Indien men te vroeg plukt,
droogt de onrijpe tabak moeilijk en
krijgt bij het fermenteeren geen goede
kleur, terwijl de brandbaarheid te wen-
schen overlaat. Wanneer men te laat
plukt, dus als het blad doodrijp is, dan
verliest het veel van zijn soepelheid,
van zijn aroma en ook de brandbaar
heid stelt teleur.
Wanneer een blad gaat afrijpen, ver
liest het de groene kleur, de bladpunt
wordt geel, terwijl zich op het blad tal
van gele vlekken gaan vertoonen; de
bladranden gaan zich ombuigen. Dit is
het goede rijpingsstadium, waarin be
gonnen kan worden met plukken. Wan
neer men nog even langer wil wachten
tot vergeling van het blad verder
voortgeschreden is en er hier en daar
nog kleine groene partijtjes in het blad
voorkomen, dus wanneer het blad, zoo
als wij het zouden willen noemen, vol
rijp (dus niet doodrijp) is, kan dit zon
der bezwaar; de kwaliteit van de kerf-
of shagtabak zal Ir ongetwijfeld door
winnen. Het rijpingsproces van de ta
bak kan door het weer worden be
ïnvloed: droog, warm weer bevordert
de rijping, terwijl nat weer in tegen
overgestelde richting werkt
Het plukken kan het beste gHchie-
den als de bladeren slap hangen, dus
in den namiddag of 's avonds. Vroege
pluk. dus in de morgenuren, als de
dauw van de bladeren is opgedroogd,
vereischt iets meer zorg, teneinde blad
beschadiging te voorkomen, doch geeft
het voordeel, dat zulk geoogst blad
zich beter en spoediger laat fermentee
ren. Het plukken geschiedt door de
bladeren met behulp van duim en wijs
vinger zijdelings van den stengel af te
drukken: zou men de bladeren naar be
neden afbreken, dan zou dit een te
groote stengelbeschadiging veroorza
ken.
De geplukte bladeren laat men eeni-
ge uren aan hoopjes bulten liggen om
wat te verwelken, ze zijn dan later ook
Duizenden zijn er in den lande
die zich om in de nabije toe
komst niet van een rookertje tc
zijn verstoken hebben geworpen
op de tabaksteelt, honderden zijn
er, die als amateur-tabakker met
enthousiasme aan hun taak begin
nen, doch moeilijk in deze „conste"
volharden en tenslotte zijn er tien
tallen, die komen vragen om raad.
Tabak telen is n.1. niet zoo een
voudig als men zich wel gaarne
voorstelt. Met enkele teeltaanwijzin
gen, welke wij ontvingen van den
tabaksteelt-consulent ir. L. v. d.
Ven, zal de serieuze tabaksteler
daarom zeker zijn voordeel kunnen
doen.
gemakkelijker te bewerken voor het
drogen. De hoopjes neme men echter
niet te groot, daar anders gemakkelijk
broei kan optreden.
Daar de rijping der bladeren zich
van onder naar boven aan de plant vol
trekt, begint men met de onderste bla
deren te plukken en gaat zoo geleide
lijk met tusschenpoozen van een week
tot 14 dagen naar boven, hetgeen na
tuurlijk afhankelijk is van het rijpings
proces. 't Aantal bladeren per pluk var
rieert van 2 tot 4.
Het drogen van tabak.
Na het oogsten volgt het drogen. Met
een klein nfesje wordt de hoofdnerf
van het blad ongeveer 3 cm. van het
afgebroken' einde over een lengte van
10 tot 15 cm. gespleten. Voorzichtig
heid is hierbij geboden, teneinde het
blad niet te beschadigen. De aldus ge
spleten bladeren worden aangeregen
aan stokken (z.g. spijlen) ter lengte van
1.50 meter, zoodanig dat de bladeren
om en om komen te hangen, dus tel
kens met de buitenzijde tegen elkander.
De bladeren komen hier op een onder-
lingen afstand van 4—5 cm. te han
gen. De spijlen hebben in de droog
ruimte een onderlingen afstand van 20
m„ wanneer men verschillende étages
wenscht te maken, komen deze 7080
•m. boven elkander. Inplaats van stok
ken kan men ook gebruik maken van
touw of ijzerdraad. De droogruimte
moet noch te groot, noch te klein zijn.
Bovendien houde men in het oog dat
versch geplukt blad niet direct naast
gedroogd blad komt te hangen.
Wanneer men tijdig geplant hééft,
kan men reeds bégin tot half Augus
tus met den pluk vafT de onderste bla
deren (het klein geel en het zandgoed)
beginnen. Meestal zijn de weersomstan
digheden dan nog van dien aard, dat
men deze bladeren buiten kan drogen
Men behandelt de bladeren zooals boven
aangegeven en hangt ze op in een open
schuur, loods, een laag kippenhok of
onder een afdak, zoodanig dat de bla-
aeren beschut zijn tegen regen en di
recte zonbestraling. Voor een goede
kleurzetting is diffuus (verspreid) dag
licht het beste. Bij het oogsten van het
aardgoed en het - bestgoed zijn de
weersomstandigheden meestal niet zoo
danig dat men buiten kan drogen. Na
de bladeren aangeregen te hebben laat
men ze een paar uur buiten hangen om
ze te laten verwelken, waarna ze in
de droogruimte worden opgehangen
Wegens het gevaar van „zweeten" mo
gen de bladeren niet te dicht op elkan
der hangen. Den eersten tijd dient
men langzaam te drogen door 's nachts
of 's avonds te ventileeren. Bij droog,
warm weer houde men de ventilatie
openingen dicht. Zoodra het blad vol
doende op kleur is gekomen, meestal
na een week, kan het droogproces be
spoedigd* worden. Na ongeveer 4 weken
kan men rekenen dat het drogen be
ëindigd is. De gedroogde tabaksblade
ren worden met touw of raffia tot bos
jes van 30 tot 40 bladeren vereenigd, in
afwachting van de fermentatie.
door
leder mensch, ook de meest geloovi-
ge, heeft tijden, waarop hij ver is van
God. Zijn leven schijnt hem dan dor
en onvruchtbaar. Het is hem, of- hij
dagenlang trekt door een brandende
woestijn, waar hij eenzaam is en ver
smacht van dorst.
Dat dit ook den meest geloovige
overkomt, is iets, waarbij wij wel eens
even mogen stil staan. Het dunkt ons,
klein-geloovigen en ongeloovigen. im
mers zoo raadselachtig, dat ook zij, die
wij vereeren en misschien in een
verborgen hoekje van ons hart benijden
als geloofs helden, hun zwakke en
moeilijke oogenblikken (die soms jaren
duren!) hebben, waarin zij ver zijn
van God.
Wie zich verdiept in de levens van
deze figuren wij noemen een Augus-
tinus, een Luther, een Pascal, een Kier-
kegaard zal daarin meer dan eens
.stuiten op dergelijke „dorre plaatsen",
waar hij kreten van angst en vertwij
feling verneemt, klachten over een
zaamheid, geestelijke uitputting en
verschrompeling. En hij zal zich dan
er over verbazen, dat zoo iets mogelijk
is bij menschen, die hij tot nog toe ge
houden had voor, als wij het zoo eens
uitdrukken mogen. boezemvrienden
Gods.
Laat God dan ook zijn liefste kin
deren in den steek? Het schijnt zoo,
moeten wij wel antwoorden. En dan
komt al spoedig de groote, vernieti
gende twijfel in ons op, die zoo al niet
Gods bestaan, dan toch in elk ge
val Gods liefde aanrandt en zinne
loos maakt.
Maar ach, wat hebben wij weer
haastig en oppervlakkig geoordeeld!
Wat hebben wij weer over God en
mensch gedacht en gesproken, alsof
het de natuurlijkste zaak van de we
reld was, dat God de almachtige
WANNEER iemand voor ons
dagelijksch brood zorgt, dan
is dat zeker ook de bakker. Hij is
het toch, die dat doet in den meest
letterlijken zin. Dat dit tegenwoor
dig niet zoo heel Ngemakkelijk is,
laat zich begrijpen en toch zoo
heel moeilijk is het nu ook niet.
Over de problemen, voortvloeiende
uit zich mogelijk wijzigende sa
menstellingen van het brood, be
hoeft de bakker zich immers' het
hoofd niet te breken. Wanneer "een
nieuwe wijziging in de lucht
hangt, is men te Wageningen, aan
het Station voor Maalderij en
Bakkerij, reeds we
ken, soms zelfs maan
den vooraf, bezig met
het nemen van aller
lei proeven en .is de
tijd van invoering
eenmaal daar, dan
heeft de bakker het
recept compleet in
huis en moet hij, zoo
als een man uit de practijk ons
zeide, „al heel weinig benul van
èijn vak hebben, wil hij niet een
behoorlijk brood te voorschijn
brengen."
Want dit is inderdaad een feit, het
brood, dat ons tegenwoordig wordt
voorgezet, mag er wezen. Dat
hebben we tijdens den vorlgen
oorlog wel slechter gekend en we
zijn er tóch gekomen.
Laten we niet mopperen, omdat
we de slagroomwafels, de mocca-
punten en al wat er meer is op het
gebied van heerlijke zoetigheden er
tijdelijk bij moetin denken.
„Dat is voor den bakker erger dan
voor het publiek, omdat hij het
rechtstreeks merkt in zijn porte-
monnaie," uitte een „belangheb
bende" zich heel eerlijk.,
De oorlog duurt niet eindeloos en
eenmaal zal dit alles weer beter
worden. Dan eerst zullen de
graanschuren van Europa wijd
vóór ons open staan en wij zullen
daarbij allen wèl varen, de bakker
niet in 't minst.
Vele bedrijfsmoeilijkheden, waar
voor hij zich thans geplaatst ziet,
zullen dan verdwenen zijn.
Denken wij dan nog eens aan deze
tijden terug, dan zal het toch al
licht zijn met een tikje waardee
ring voor de wijze, waarop, alle
moeilijkheden ten spijt, ook de
bakker zorgt voor wat wel mede
het voornaamste is in het leven:
ons dagelijksch brood.
Ze vroeg me, hoe ik dacht over het
roeien voor meisjes. Haar vader moest
er niets van hebben, bij moeder kon ze
ook geen steun vinden en een paar tan
tes waren bepaald anti. Maar dat waren
allemaal vreeselijk ouderwetsche luitjes,
die niets voor de sport voelen, die de
heele sportbeoefening een dwaze doene-
rij vonden.
Ze was aardig: leuke, frissche toet,
bruin van de zon; donker-golvend haar,
een slank figuurtje, stevig gebouwd des
ondanks. En ze keek me verlangend
aan; verlangend, omdat ze hoopte en
verwachtte, dat ik haar zou kunnen
helpen in den strijd tegen „die vree
selijk ouderwetsche luitjks".
Jongedame, zei ik, waarom zou je niet
roeien? Tenminste, als de roeisport ge
schikt is voor je!
Toen keek ze. verwonderd. Waarom
zou ze niet geschikt zijn voor de roeie-
rij? Een paar van haar vriendinnen
roeiden ook en als die het mochten, was
er voor haar ook geen bezwaar.
Ik heb haar toen ronduit gezegd: laat
je keuren door een dokter, die weet wat
sport is, die weet, wat roeien is. En als
hij zegt, dat je kunt gaan roeien, nou.,
waag er dan een ruzietje aan met „die
ouderwetsche luitjes"!
Een week later zag ik haar weer.'
Geen ruzie thuis!" riep ze.
De dokter had haar de roeisport af
geraden. Niet, omdat ze niet gezond was,
of omdat ze 't een of 't ander gebrek
had, maar roeien was zwaar, had hij ge
zegd, tè zwaar voor haar.
En nou ga ik zeilen! besloot ze.
O
Ans was achttien. Ook aardig, ook
leuk.
Haar vader vertelde me, dat ze lid
geworden w^s vande roeivereeniging
en nu regelmatig haar baantje trok. t
Is ze eerst nog onderzocht door den
dokter? vroeg ik.
Dat was een dwaze vraag volgens de
pipa. 't Kind was door en door gezond,
mankeerde nooit wat en bovendien:
roeien was gezond.
Ze roeide den heelen zomer. En lag
twee maanden later in 't ziekenhuis, ter
observatie. Daarna kreeg ze een lange
rustkuur thuis en moet thans (voorloo-
pig) een voorzichtig leventje leiden...;
O
Ik vind roeien een prachtige sport. Een
gezonde sport ook. Maar ik zou toch dit
willen zeggen: eerst het lichaam serieus
laten onderzoeken en dan roeien. Om
dat het roeien zoo heel veel vergt van
het lichaam, van het hart en de longen.
Een zegt de dokter: ga je gang!, pak
dan de wherry en roei!
Naar hartelust!
Noordh tenniskampioenschappen.
Beek, de sterkere, tegen Van Leyen,
de zwakkere. Maar die zWakkere wint
de eerste set met 61. Omdat de ster
kere zonder eenige concentratie speelt.
Hij heeft dien dag al te veel meege
maakt, heeft een ernstige gebeurtenis
van dichtbij zien gebeuren en dat is niet
gunstig geweest voor de concentratie. De
tweede set: 5—2 voor den zwakkere! Die
dan waarom? plotseling gaat ver
dedigen! Dat ziet de andere, die zon
der concentratie tactisch niets geleden
heeft van het drama in den ochtend. En
de man, die de partij als 't ware in zijn
zak heeft, verliest met 681
Derde set: 51 voor den zwakkere,
Door sterk aanvallend spel, waardoor
de sterkere moedeloos wordt. En....
weer gaat hij verdedigen. Om geen en
kele game meer te winnen.. 57.
De sterkere dus in de volgende ronde.
Zie hier twee aardige mon^nten: de
beteekenis van concentratie (normaal
had de sterkere gemakkelijk in twee
sets kunnen winnen;, nu werd hij bijna
weggeslagen uit het tournooi!) en de
waarde van de taktiek; met aanvallend
spel de eerste set royaal winnen, de
tweede set bijna, de derde set op een
haar na.
De zwakkere Van Leyen zal dien mid
dag geleerd hebben!
Fanny Koen op de Alkmaarsche gras-
baan!
Een' tengere, Jonge vrouw, die we
reldrecords doet sneuvelen!
Gaat dat zien! Gaat dat zien!
Lezer, ik ontken niet de waarde van
de topprestaties, maar neem me niet
kwalijk, hier was sprake van een on
gezonde belangstelling van de zijde van
het publiek Hier kwam men niet om
topprestaties te zien, maar om Fanny
Koen te zien. Hier kwam men niet, om
goede athletiek te bewonderen, maar om
een wereldrecordhoudster aan te gapen.
Natuurlijk gebeurde er geen wonder.
Fanny sprong en Fanny liep. Goed, zoo
als van haar verwacht werd.
Maar Fanny was geen wondermensch.
En dat viel dit publiek een beetje tegen!
En 't was maar gelukkig, dat geen we
reldrecord opnieuw gebroken werd.
Manus, onze viSscher, heeft pech ge
had. Hij had een prachtig plaatsje in
het riet gevonden en zijn hengel zweef
de vlak boven den waterspiegel. Ineens
verdween zijn dobber en Manus, uit zijn
rust opgeschrikt, werd actief. Hij sloeg
aan en.... de hengel knapte radicaal
middendoor....!
'k Heb niks gezien, zei Manus,
maar *t moet een beste karper geweest
zijn. Want ik had een knoert van een
hengel!
„Als Ik niks vang, zeg ik het rond
uit!" merkte Jaap, visscher nummer
twee op.^a*
schepper van hemel en aarde, zich
iets gelegen laat liggen aan dien ver
stokten en hoogmoedigen mensch, die
zich telkens weer gedraagt, alsof hij
aan niemand verantwoording schuldig
is over zijn daden en alsof hij in staat
is zichzelf een god te zijn
God echter is God en de mensch
mensch En dat zijn twee „werel
den," die' wij al redeneerend en fan-
taseerend heel gemakkelijk met elkaar
in verbinding kunnen brengen, maar
die in werkelijkheid mijlen ver
uiteen liggen; zóó ver, dat er van „on
ze" wereld uit geen mogelijkheid be
staat om die andere wereld te berei
ken.
W ij kunnen slechts de handen uit
strekken! En wij moeten er telkens
weer aan herinnerd worden, dat wij
van ons uit! niet anders kun
nen dan dat. Onze greep blijft een
greep in het luchtledige, totdat God
Zijn Hand in de onze legt.
Het is de centrale boodschap, die de
kerk van Christus als „goede tijding"
aan ieder mensch te brengen heeft,
dat God metterdaad zijn Hand in
de onze heeft gelegd. Maar deze goede
tijing is een wonder, iets ongehoords, dat
wij des te minder vermogen te begrij
pen, naarmate wij meer oog hebben
voor den staat, waarin onze handen
verkeeren bezoedeld door het bloed
van onzen naaste, gekromd door be
geerte naar aijn goed.
En zoo komt het, dat het telkens
weer is, alsof God Zijn Hand niet in
de onze heeft gelegd; alsof wij ver
zijn van God, oneindig, wanhopig ver,
met ons zelf alleen in een brandende
woestijn, vol luchtspiegelingen wel
licht, maar zonder schaduw en zonder
bron. En wie zou zulk ver-zijn van
God smartelijker en dieper ondergaan
dan degeen, die tevoren Gods Hand
stevig en barmhartig in de zijde had
gevoeld!
Maar: Gods Hand missen in zijn
leven, hoe verschrikkelijk dit ook mo
ge zijn, is in elk geval weten, dat
Gods Hand er is; het is hongeren
en dorstèn naar Gods nabijheid; het is
roepen en schreien (ja misschien een
schreeuwen met gebalde vuisten!) naar
een antjwoord Gods op onzen
nood. Ën hoeveel minder verschrikke
lijk is dit, welbeschouwd, dan: niet
weten, of God er is, dan: overgeleverd
en uitgeleverd te zijn aan de toevallig
heden van een zinloos bestaan!
Zoo blijkt „ver van God" minder erg
dan „zonder God". En wie nu nogmaals
zich verdiepen gaat in de levens van
hen, die ons als geloofshelden voor
oogen staan, die zal ook reeds spoedig
bemerken, dat hun ver-zijn .van God
hoezeer dit hun ook kwelt en ver
ontrust altijd geleid heeft tot een
dieper en zuiverder verstaan van Gods
liefde en Zijn barmhartigheid.
Pascal heeft het eens zoo gezegd:
„Men verwijdert zich slechts van God
door te vervreemden van de „liefde".
En in dit woord ligt het geheim beslo
ten van alle dorheid in het geestelijk
leven van den geloovigen mensch on
afhankelijk van de kracht, die zijn ge
loof in onze oogen heeft.
Door te vervreemden van de liefde,
raken wij ver van God; of wij Augus-
tinus heeten of Luther, Kierkegaard of
Pascal, of dat wij slechts een van de
vele „klelngeloovigen" en „ongeloovi
gen" zijn, die nog ergens in een ver
borgen hoekje van hun hart een gevoel
van heimwee hebben bewaard naar het
Gansch-Andere.
Vervreemden van de liefde, wat is
dat anders dan de hand van den naas
te loslaten? En zijn wij soms vergeten,
dat Gods Hand voor ons geen andere
dan de hand van den naaste is?
IN het hart van Amsterdam ligt de
Begijnhof.
Rondom, vlak langs zijn muren, raast
het verkeer, is het hoofdstedelijk
menschdom op jacht op jacht naar
wat er zooal is na te jagen in deze
dagen, al was het maar bij groenboer
en kruidenier. Binnen heerscht rust,
leeft de vredige sfeer die er in lange
eeuwen niet is verstoord. Die dit plek
je gronds heeft gemaakt tot een eiland
je van rust. Het ligt daar en schijnt
te zeggen: wie doet me wat! En in
derdaad, het is in zijn vriendelijkheid
en vrede onaanrandbaar.
Als ge er binnenloopt door de poort
aan het Spui of door die in de Begij-
nensteeg, voelt ge u ineens opgenomen
in een zeventiend' eeuwsch wereldje.
Een boos gerucht wil, dat de Amster
dammer zijn Begijnhof niet kent. Als.u
het mij vraagt, ik ben bang, dat er een
ferm brok waarheid schuilt in het ge
rucht. Ik ben er nu twee ochtenden
achtereen binnengeslenterd, ik heb om
hoog gekeken naar dé hooge tuit- en
klokgevels, ik heb stilgestaan voor den
houten gevel op nummer 34 (die histo
risch zoo merkwaardig moet zijn, maar
die ik in mijn onschuld alleen maar
mooi weet te vinden en plezierig om
naar te kijken) en ik heb eens diep
adem gehaald voor het stille beeld tus-
schen het groen, waarvoor op dezen
Juli-dag de geraniums zoo helderrood
en fluweelig glansden in de zon die
overigens dit jaar iets tégen ons schijnt
te hebben. Ik wilde dan maar zeggen:
ik was er twee keer, en ik was er alle
bei de keeren alleen, met uitzondering
dan van den onvervalschten Jordaner,
die er met zijn irtelkbus de vrouwtjes
met hun kannen op den drempel lokte.
Hetgeen al met al dan niet pleit tégen
het gerucht.
Als een eenzaam wandelaar zich
waagt binnen deze muren, en hij treft
het niet dat hij er tegelijk met den melk
boer of met den bakker is, dan is er
toch altijd wel ergens een hand, die
een gordijn terzij schuift en een vrouw
tje kijkt nieuwsgierig naar den nieuws
gierigen bezoeker. Een begijntje? Wo
nen er nog begijntjes in den hof? Of
alleen maar weduwen en vrouwtjes die
zonder man door het leven zijn gegaan?
Ze wonen er nog. Waar een gevelsteen
Bethanië zegt, huizen de begijntjes, die
wij als nonnen kennen.
Wie er wonen zijn de stilte gewend.
Sinds jaar en dag.
Kijk maar naar de reliefsteenen hii
het poortje aan de Spuizijde. Ge vindt
er een knaapje dat hard wegloopt, op,
een hond die de plaat poetst, mitsga
ders een haan die den aftocht blaast,
tesaam 1'n beeld brengend een hof-be
paling die de rust moest waarborgen
in langvergane dagen: Ter voorkoming
van gedruisch op den hof mogen er
geene haanen noch honden gehouden
worden. Ook mogen er geene vrien
dinnen der begijnen of anderen ver-
nagten, zonder verlof van meesteressen;
en knegtjes die booven de drie jaren
oud Zijn in 't geheel niet.
De bewoonsters van het Begijnhof
hebben nooit gemord over speruren. Ze
moesten altijd om tien uur binnen zijn,
want dan ging de poort dicht. En ze
vinden het best zoo.
Loopt er eens binnen, in dit Begijn
hofje, en ge vindt er iets van den vre
de, waar de wereld zoo naar haakt.
HAN Q. HQgggTRA.
OOK
DE WINKEL
VOOR
UITSTEKEND
KOFFIE- EN
THEESURROGAA1
Butaroma gele sauspoeder
schakelt in de keuken in tallooze
gevallen het gebruik van boter uit.
Albumona juspoeder) levert
vele soorten smakelijke jus en
tallooze appetijtelijke sausen op.
Transpor anta aardappeltar
pioca) helpt U bjj het bereiden
van pudding, vla, pap, enz.
Bet beste, dat op de bon verkrügbatui
W. A. SCHOiTEN'S FABRIEKEN
Óaar kunt U staat op makent
Op Uw tolletsaepbon kunt
U nog Adelaar-Klnderzeep
krijgen van oude
k w I 11 I i
V ADELAAR-PRODUCT RRIMAt
pfO'