BIJ DE KERSTVIERING 1943. DE SCHILDER Dat is unicum! Unicum KERSTMIS Hef feest van hei Kind De Kerstwensch Het Teruggevonden Kerstkind. r—Zondagsgedachte KERST-AVOND. motief door H. P, van den Aardweg KERSTMUZIEK. Heimwee naar 't water. HelpPT.T van Van der Plaats achttien karaats! ,1 door Mr. R. Houwink—J Kerstmis is het feest van het Kind niemand kan dit feest van het Kind «eren, die niet zelf een kind is of Wederom een kind geworden is. Want alleen kinderen kennen die zuivere en bijna onaardsche blijdschap, die de herdenking van de geboorte van het Goddelijke Kind in den stal te Beth lehem maken kan tot een feest Volwassenen kennen alleen de her innering en het heimwee der herinne ring. Voor hen is Kerstmis een wee moedige gebeurtenis en dus geen feest in den echten zin van het woord. En dat geldt niet alleen voor hen, die van het Kerstfeest alleen de burgerlijke buitenzijde kennen met haar roode lampjes, hulsttakjes en geurend denne- groen, maar ook voor die volwassenen Van wie gezegd kan worden, dat zij wel de wezenlijke beteekenis van het Kerstgebeuren verstaan. Ook voor hen kan het Kerstfeest geen echt feest zijn, want zij zien de zware slagschaduw 'an het Kruis lig gen over de kribbe te Bethlehem En hoe kan het anders, dat beneemt hun de zuivere, onvertroebelde blijdschap die alleen de geboorte van het Godde lijk Kind maken kan tot een feest. Daarom: wie wij ook zijn, geloo- vigen of ongeloovigen. wanneer wij het feest van het Kind willen vieren als een feest, moeten wij kinderen zijn of wederom kin deren worden. Anders kunnen wij Kerstmis slechts vieren als een wee moedig herdenken of als den dag, waarop Gods Zoon om onzer zonden wil Zijn lijdensweg begon. En in beide gevallen kan er van een echt feest moeilijk sprake zijn. Maar, vraagt gij misschien, kan men dan ook als ongeloovige het Kerstfeest vieren? Neen, dat kan men natuurlijk niet. tenzij.. Want zie, dat is nu juist het wonderlijke van het feest van het Kind, al wie als kind tot dit feest komt, met niets dan het verlangen van zijn kinderhart en het geloof van zijn kinderziel, die kan dit feest vieren, al had hij te voren ook nimmer van het Evangelie gehoord. Het eenige, dat wij noodig hebben, om Kerstmis te vieren, is een kinder hart en een kinderziel, zooals de her ders die bezaten in de velden van Efrata, toen zij luisterden naar de stem van den Engel en niet aarzelden ge hoor te geven aan zijn woord; en zoo- als ook de drie koningen bezaten, toen zij de ster volgden, die hun voorging naar Bethlehem. Het eenige, dat wij noodig heben. is dit kinderlijk geloof der herders, die den bode Gods geloof den op zijn woord, en het kinderlijk verlangen der drie koningen, die de vele moeiten van hun verre reis en zeker wel ook den spot van alle „ver- standigen" ervoor over hadden, om aan het dwaas verlangen van hun hart te voldoen, dat hen gesproken had van een Goddelijk Kind. dat de wereld redden zou en dat zij vinden zouden daar, waar die groote lichtende ^ter van hun verlangen 'e midden van de duisternis stil zou blijven staan. Zie, als wij zulk een kinderziel heb ben als die herders en zulk een kinder hart als deze koningen, dan kunnen wij als kinderen, geloovigen en onge loovigen, het feest vieren van het Kind; dan kunnen wij neerknielen bij de kribbe, waar dit Goddefijk Kind in de doeken van het aardsche leven gewonden ligt en dan kunnen wij bet loflied op Gods liefde en eindelooze ontferming meezingen met de hemel- schi heirscharen. Want knielen en zin gen, dat is het feest vieren van de geboorte van het Goddelijk Kind, zoo als alleen kinderen het vieren kunnen en zij die wederom kinderen geworden zijn. Ook in het jaar onzes Heeren 1943. De avond komt zoo stilzoo schrikk'lijk stil en mnig vlammen naast elkaar wat kaarsjes tusschen 't eng'lenhaar, zoo stil De avond komt zoo stilzoo schrikk'lijk stil en slingertjes wat witbepereld, die kijken in de wijde wereld, zoo stil De avond komt zoo stilzoo schrikk'lijk stil wat besjes blozend in den boom, die spinnen aan hun eigen droom, zoo stil De avond komt zoo stilzoo schrikk'lijk stil en menschen zoeken in elkaar, de warmte tusschen 't eng'lenhaar, zoo stil Gré de Reus. KERSTLIED Ik blijf liever in de sneeuw Aan mij is alles als roet. Ik wacht wel aan de deur tot het binnen stil wordt tot het Kindje slaapt. „Zijt Gij nog hier Maria? Zijn de Koningen al weg En de herders naar het veld?" „Mijn Kind zal blijden schreien Totdat jij binnenkomt. Mien, kus Zijn koude voetjes Eén koning was óók zwart." MIEN PROOST. Uit: „In de donkere dagen voor Kerst tijd...." van Han G. Hoekstra. In de oude sprookjes komt zoo af en toe eens een goede fee voor, die de menschen in de gelegenheid stelt om een wensch te doen, waarvan de ver vulling dan ook verzekerd is. Als die goede fee eens tot ons kwam, Kerst- mis-vierders van het jaar 1943, wat zouden w ij dan wel in de eerste plaats wenschen? Zelden zal 't antwoord op deze vraag zoo gemakkelijk te vinden zijn geweest, en zoo over de geheele wereld de zelfde, als nu. Wat zouden alle men schen in alle landen liever wenschen dan vrede? Waarachtige vrede, tus schen de volkeren, tusschen de men schen onderling, vrede in wereld, land en huis. Deze wensch overkoepelt wel alle grenzen, het is de hartekreet van millioenen, ieder jaar meer. Maar nu gaat het in de sprookjes meestal zoo. dat het met de vervulling van den wensch nogal vreemd is ge steld. In het beroemde sprookje van de Drie Wenschen is e held van 't verhaal aan het eind even ver als vóór de vervulling. Hoe komt dit zoo? Hij heeft, zooals Christus zei van Jeruzalem, niet onderkend wat hem tot vrede strekte. En wanneer wij het verkeerde wenschen, of liever gezegd: aan den verkeerden kant, aan den buitenkant beginnen met ons wenschen, dan baat ons geen vervulling. Zou het zoo mis schien ook met onzen wensch kunnen zijn? Om te ontdekken wat wij dan wèl zouden rpoeten begeeren, vragen wij ons liever eerst af: Niet: Wat verwachten wij van Kerstmis? Maar: Wat wordt ons op Kerstmis geschonken? En dan zien wij de nachtelijke velden van Bethle hem voor ons, en de herders, gelegerd cÈm hun kudden, en de hemelen die zich openen om de zingende engelen door te laten: „Eere zij God in den hooge Vrede op aarde In de menschen een welbehagen!" Dat is het wat het Kind in de kribbe met zich bracht van Boven: Aan God wordt opnieuw alle eer ge geven, niet aan de menschen, niet aan ons eigen kleine, maar o, zoo voor name Ik. Er komt weer een mogelijkheid tot vrede, vrede tusschen God en den mensch, vrede tusschen God en men schen, met als natuurlijke vrucht daar van, eenmaal' vrede tusschen de men schen op aarde. God heeft, ondanks alles, ondanks den diepsten val, dien de mensch en de menschheid doen kon, toch in diezelfde menschen Zijn welbehagen. „Toch heeft Hij u lief, tóch houdt Hij u vast", roept het Christuskind ons toe, en het legt met Zijn kleine, teere, maar sterke handen onze hand opnieuw in 'die van den Vader, waarvan wij allen de ver loren zonen en dochteren zijn. Door Christus' komst wordt God als het ware in Zijn eer, in Zijn eer van God-van-Liefde, hersteld. En de ver houding tusschen God en mensch wordt hersteld. Bethlehem, dat is als de regen boog: het is de verbinding tusschen hemel en aarde. Kerstmis, dat brengt vóór alles: God's vergeving. Wij zingen ervan in het overbekende „Stille Nacht": Gaat de wereld verloren in schuld God's Belofte wordt heerlijk vervuld! Daarvan is Kerstmis in de eerste maats de vervulling: van God's Belofte Hij beloofde aan de wereld vergeving en uitredding door Zijn Zoon. Hoe het ook met die wereld was gesteld. Wat er ook in van Hem was afgevallen Onze schuld kan nooit zóó groot worden dat zij God's liefde zou overtreffen. Dat is de diep gelukkigmakende, diep bescha mende boodschap van Kerstmis Grooter en sterker dan alle duisternis blijft Zijn Licht. Machtiger dan al onze wanhoop, ons gemis, ons tekort, onze opstandigheid, blijft Zijn geduld. Wanneer wij zoo Kerstmis verstaan, als de vervulling van die Belofte, aan vragen wij niet langer om vrede-van- buiten-af, en ook niet om andere din gen. Wanneer wij mogen weten dat God's liefde in Christus allen en alles omvat, levenden en dooden, en dat Hij ons allen wil opnemen in Zijn onbegrijpelijke vergeving, waarvoor geen scheiding tusschen dooden en le venden meer bestaat, dan kunnen wij nog maar èèn ding wenschen: een open hart. vrij van wanhoop, haat en ver bittering, een hart dat zelf genoeg liefde in zich bergt om een zoo over weldigende Liefde te kunnen herken nen en ontvangen. Daarna volgt al het andere, al datgene waar wij van nature het eerst aan zouden denken, vanzelf, rijpend als de vrucht aan den boom. Worde zoo Selma Lagerlöf's woord onze Kerstwensch: „Het eene noodige is, dat wij oogen hebben die God's heerlijkheid kunnen zien". Gezegende Kerstmis! J. M. SMIT EN MARIA. D OOR de duisternissen schit tert uit den hemel een nieuw licht. Een Engel verkondigt een groote blijdschap. De menigte der hemelsche legerscharen ju belt. Er wordt eer gebracht aan God en vrede aan de menschen van goeden wille. St. Bernardus van Clairvaux. Naar een middeleeuwsch IN het land van Vlaanderen zeven eeuwen geleden leefde een man, aie de kunst machtig was met zijn pen- seelen heerlijke beelden op muren en planken te maken. Men noemde hem alom een groot schilder. Hij had niet alleen de schoone kleuren lief. maar ook de vroomheid. Zijn hart klopte vol schroomvalligen eerbied voor Maria, uit wie op den allereersten Kerstnacht der wereld het kindeke Christus geboren was. Eens schilderde hij den duivel, den duisteren wekker van al het kwade en hij gaf dezen naar gelaat en naar lichaam, zulke afzichtelijke vormen en kleuren, dat de duivel hem op een nacht uit den slaap wekte en hem vroeg: „Waarom ben ik onder Uw handen zoo leelijk geworden?" De schilder antwoordde: „Ik heb dat gedaan, omdat gij het zijt, die mij slechte gedachten inblaast en tot lage daden probeert aan te zetten." Toen de duivel deze woorden gehoord had, trok hij een groenen grijnslach, in zijn oogen kwam een geschift licht en hij dreigde den schilder met al het leed, dat in zijn macht stond, en dat was zeer veel. wanneer er nog één maal zoo'n vreeselijk beeld van hem vervaardigd zou worden. Maar de schilder, die door zijn ven ster aan den hemel de klare avondster beven zag, nam het besluit zich niet aan den duivel te storen. Hij legde zijn hoofd weder neer en sliep spoedig opnieuw in. Hij wist zich behoed door die ster. o DEN volgenden dag begaf de schil der zich naar een klooster. Op een plaats, hoog aan één der muren van het voorportaal, moest hij de beeltenis van Maria scheppen. Met zijn pensee- len en verven beklom hij de lange ladder, die reeds des nachts door de kloosterlingen tegen den wand was gezet. Hij keek een oogenblik neer in de diepte en zag, dat hij zóó ver boven de aarde stond, dat de menschen die onder hem heen en weer liepen, klei ner geworden leken. Toen ging hij aan den arbeid. Een droom van blauw en goud en rose omspon hem en hij stond gebaad in de zachtste zon, zoo als die alleen in het paradijs schijnen kan. Maar een wondere kracht hield zijn voeten vast op den ladder en deed zijn lichaam zonder wankelheid zijn. En hij schilderde het gelaat van Maria zóó schoon als hij het nog nimmer tevoren gedaan had; en hij weefde haar een kleed als uit het blauw van den hemel; en op haar voorhoofd leek de avondster z<-'ve te schitteren Maar het schoonst v al waren haar han den blank en rein als doorschijnend ivoor, waar een zon achter glanst Plotseling ontwaakte hij uit zijn droom en herinnerde zich den verganen nacht. Toen daalde hij eenige treden, mengde zijn verven tot andere kleuren en schilderde afzichtelijker nog d„n tevoren den duivel, verslagen, aan Maria's voeten. Dit zag de duivel en hij peinsde hoe Evenals Paschen is Kerstmis aanlei ding om in de muziekwereld deze feest dagen met talrijke uitvoeringen op te luisteren door orkestconcerten, kerk- roncerten, zangvereenlgingen en kin derkoren, die allen van te voren bezig zijn voor Kerstmis specifiek ingerichte programma's voor te bereiden. In het Concertgebouw te Amsterdam werd zelfs in het midden dezer maand een Kerstconcert gegeven dat een enorme belangstelling ondervond zoodat er een herhaling van aangekondigd is. Op den Tweeden Kerstdag gaf men daar voor been aan jonge, onbekende solisten de gelegenheid zich aan het publiek voor te stellen; voor dit jaar worden er wer ken voor koor en orkest van Hubert Cuypers, met medewerking van „de Ministreelen" uitgevoerd. Vele compo nisten hebben voor Kerstmis werken gecomponeerd: cantate's o.a. van min der of meerderen omvang. Niet alleen buitenlanders, ook onze componisten hebben zich er mee bezig gehouden. Er bestaat een Weihnachtsoratorium van J S. Bach, en een Weihnachtsmysterium van Philip Wohlfrum, dat ook uitvoe ringen in ons land beleefde Het aartal Kerstliederen, dat zeer aanzienlijk is, neemt elk jaar toe. Bekende, minder bekende en geheel onbekende musici vergrooten dat aantal telkens weer en schrijven hun melodieën op Holland- sche teksten. Maar ook onze oude Kerstliederen (Nu zijt wellekome: de Herdertjes, en andere) zijn niet ver geten. In verschillende uitgaven zijn ze verschenen, voorzien van een eenvou dige piano- of orgelbegeleiding. Aldus zijn zij algemeen bekend geworden, evenals de oude liederen buiten onze landsgrenzen ontstaan („Stille Nacht' O Sanctissima. enz.) die mede bij ons burgerrecht hebben verkregen. Ook Fransche Kerstmelodieën zijn bij ons niet onbekend. A. KOOGER. SOLDATEN-KERSTMIS Zij dorsten niet te zingen In de tent Zoolang het kindje op den trommel sliep Toen hief er één zijn glas omhoog en riep „Hoera voor 't kind! Hoera voor 't regiment!" Het heele kamp drong om de tent te hoop En al die lachende oogen werden week Als 't kind om groote vingers greep, of keek Naar 't blinken van een afgesneden knoop Eén brengt een bloem, een ander voert een geit Nabij, waarop een Jongen schrijlings rijdt Hoor, het is Kerstmis! Hoor de klokken beven God gaf een kinderhart aan den soldaat En heeft, ontroerd, toen het verweerd gelaat Met bijl en beitel uit ruw hout gedreven. M. NIJHOFF Uit: „In de donkere dagen voor Kerst tijd...." van Han G. Hoekstra. hij zich wreken kon en zijn groene grijns liep van oor tot oor. Eensklaps scheen een storm op te steken: het geluid van krakend hout vulde de steenen ruimte. De ladder brak door midden. In doodsnood hief de schilder zijn handen omhoog en bad een oogwenk om genade. In de beeltenis van Maria voer leven; zij glimlachte en haar handen als doorschijnend ivoor, waar een zon achter glanst grepen de zijne. Maria had den schilder gered Het goede had het kwade overwonnen. Met dof geraas viel de ladder in brokken op de pla> vuizen. Een kamer heeft een zoldering Een dak heeft ieder huis, De stad met al haar straten is Een trieste menschenkluis. Maar zóó benauwd een kamer is, Zóó maat'loos is de zee En wie er koerst op 't harts-kompas Die koerst op goede rêe. 't Land is de benauwenis Waarin een hart versmoort Alleen het water heeft zoo vaak Den diepsten droom verhoord. Maar al wie op het water vaart En luistert naar dat lied En parels in het zeeschuim weet En meeuwenvluchten ziet Die weet er achter ied'ie kim Een nieuwen horizon Die weet, dat onder ied're golf Een and're reeds begon. De zee is 't mateloos heelal Zij is de Eeuw'gheid En 't hart van menig zeeman hier Heeft menigmaal geschreid Toen 't land de zee gebannen had En 't blink'rend brandingsschuim. O God..! geef toch de zee weer t'rug En meeuwen op ons duin. A. C. van Kampen. In de stad was het Kerstnacht. Het plein leek wel een bosch, zoo geurde het naar dennen en hars. Een kleine jongen slenterde er rond. Hij hoopte wat geld te verdienen met het thuis bezorgen van boomen en omdat het kerstvacantie was, kon hij iederen dag op de markt zijn. Uren en uren had hij er al rondgedwaald, maar nog lang niet zoove-1 verdiend, dat hij er een kerst boom en kaarsjes en al wat er zoo blj hoorde van kon koopen. Nu was het al Kerstavond. Straks zouden de win kels sluiten, de dennen zouden zijn verkocht en hij zou niets hebben om Kerstfeest te vieren Een eindje ver der zag hij een klein, gebogen vrouw tje. Ze kocht een van de mooiste en grootste boomen en keek aarzelend en zoekend om zich heen !n een oog wenk was de kleine jongen bij haa Ja, ze zou hem erg dankbaar zijn a hij den boom voor haar wildfe dra8®m Ze was wel niet rijk, maar ze zou hem er toch zoo goed als ze kon voor beloo nen. Samen liepen ze nu doordestad. De jongen moest telkens naar haar oui gerimpeld gezicht kijken, dat hem aan het lieve gezicht van zijn grootmoeder deed denken. Deze was allang dooct maar toch wist hij nog heel goed hoe ze er had uitgezien. Het had opgehouden met sneeuwen en de hemel leek 'n diepblauwe koepel met ontelbare groote, fonkelende ster ren Een torenklok sloeg zes uur. Het vrouwtje, dat al dien tijd in gedachten verzonken naast hem had geloopen, scheen er door op te schrikken. „Al zoo laat", mompelde ze, „Elly zal niet begrijpen waar ik blijf. Zij is mijn kleindochtertje, zie je," lichtte het vrouwtje hem in en begon vlugger te loopen. De jongen probeerde haar bij te hou den, maar de boom werd steeds zwaar der, evenals zijn voeten in de klom pen. De kou drong door zijn dunne kleeren en hij voelde zich moe en hon gerig. Maar wat was dat? Iemand scheen den boom van zijn schouder te nemen; de sterren kwamen heel dichtbij en plotsehng zweefde hij in de armen van een engel langs den stralenden hemel. Beneden hem glinsterde de sneeuw; de sterke, prikkelende geur van denne- groen kwam hem tegemoet, hij zag gouden kaarsvlammen en hoorde hoe in de verte de klokken luidden en heldere kinderstemmen een oud kerstliedje aanhieven. De engel, die hem droeg, had hetzelfde zachte gezicht als het vrouwtje, waarvoor hij den boom had gedragen. En daar kwam een klein meisje op hem toezweven Ze had kor te blonde krullen en de liefste oogen, die hij ooit had gezien. „Daar heb je 't Kerstkind! We heb ben 't Kerstkind teruggevonden!" zong h ,ar stemmetje en het juichte door henderde kinderstemmen herhaald in het rond. „Dat is Elly", zei de engel. De jongen glimlachte. Een milde -ermte vloeide in hem over. Zijn voe ten waren niet nat meer, hij voelde geen kou en geen honger. De engel poot heerlijke warme melk tusschen zijn lippen en terwijl ze zich over hem h-en boog, sloeg hij zijn oogen naar haar op en wilde haar Iets zeggen. Maar toen zag hij duidelijk, dat het het oude, goede gezicht van het vrouw tje was en dat hij niet in de armen van een engel 'weefde, maar in een grooten stoel bij het vuur zat. Het vrouwtje lag op haar knieën voor hem en wreef zijn handen en bloote voeten of haar leven er van afhing. De den, die hij weer herkende, was in een hoekje neergezet en vlak bij hem stond een klein blond meisje dat hem ern stig aankeek. „Is dat nu Elly?" vroeg de jongen. .Gelukkig, hij komt bij." Het vrouw- ije begon druk heen en weer te loopen Je opende kasten en laden, kleedde hem voor het vuur uit en trok hem droge, warme kleeren aan. Even later werd hem als een kleinen jongen lepel voor lepel pap gevoerd, met iederen hap voelde hij zich beter en sterker worden, „Zeg mij toch, hoe ben ik hier geko men?" vroeg hij eindelijk. „Je bent flauw gevallen," antwoord de het vrouwtje. „Ik heb jou en den kerstboom hierheen gedragen," liet ze er trots op volgen. „Hoe, begrijp ik zelf nu nog niet." De jongen keek haar verbaasd aan. „Hoe heet je? Worden ze thuis niet ongerust?" „Ik heet Hans. Thuis ongerust....?" Hii dacht even na en schudde toen langzaam zijn hoofd. „O, laat mij alstu blieft nog even mogen blijven, laat mij nog niet hoeven weggaan!" riep hij uit. „Ik had me zoo op dezen avond ver heugd. Ik had zoo graag zelf een boom willen koopen en Kerstfeest il- len vieren." „Natuurlijk, mijn jongen, natuurlijk. Als je het hier prettig vindt, blijf dan nog wat", zei het oudje en de hand, waarmee ze hem over zijn hoofd streel de, beefde een beetje. „Weet je wat? We gaan met ons drieën den boom versieren. Als hij klaar is, steken we de kaarsjes aan en krijg je toch je Kerstfeest." Toen het licht van den boom in de kleine kamer straalde, vroeg 't vrouw tje Hans, iets van zichzeif te vertel len en hij zei haar, dat hij na den dood van zijn moeder bij een tante in huis was gekomen, die wel goed voor hem was, maar te veel zorgen en kinderen had om veel aandacht aan hem te be steden Hij rprak haar ook over zijn grootmoeder, die zoo lief voor hem was geweest en van zijn vader, die in een a dere stad werkte en het geld voor hem aan zijn tante stuurde. Het vrouwtje had oplettend naar hem geluisterd ca toen nij zweeg, be gon ze met een heel zachte stem over Elly's broertje te vertellen, dat een jaar geleden gestorven was. Elly en hij waren al vroeg wees geworden en zij had de kinderen groot gebracht. De jongen was net zoo oud als Hans en zijn verjaardag was een dubbel feest geweest, omdat die op Kerstmis viel. Hij was 'n echt Kerstkind geweest en zoo hadden ze hem ook altijd genoemd. Dit was het eerste Kerstfeest, dat hij niet bij hen was.... Zij had eerst geen boom willen koopen, maar ze had het ten slotte maar voor Elly gedaan, die in de vaste overtuiging bad geleefd, dat haar broertje weer met Kerstmis terug zou komen Ze zei altijd: „Groot- m"~dertje, wees maar niet verdrietig, we vinden hem wel weer terug." „Nu, ziet u wel, dat het ook is ge beurd." Elly keek haar grootmoeder met een verheugden blos op haar ge zichtje aan. De oude vrouw verzonk weer in haar gepeins. „Zou je liever hier wonen dan bij je tante, Hans?' vroeg ze plotseling. De blik, waarmee ze hem aankeek, was zoo innig en de hand, waarmee ze zijn gloeiende wang streelde, was zoo tee- der, dat Hans van zijn stoel sprong ert niet wist wat hij moest doen van blijd schap. „O, zooveel liever," sprak hjj met een vuurroode kleur. „Het is hier zoo ge zellig. U bent net zoo vriendelijk als mijn grootmoeder eens voor mij was en het zou zoo heerlijk zijn zoo'n lief zusje als 'liy te hebben." „Dan ga ik morgen met je tante spreken. Ik zal haar vragen of je bij ons in huls mag komen wonen en als ze zooveel zorgen heeft en al zooveel kinderen van zichzelf, zal ze het zeker goed vinden. Ja, morgen ga ik naar haar toe," sprak het vrouwtje beslist. „O, ik ben u zoo dankbaar." Hans keek haar met tranen van blijdschap in zijn oogen aan. „Wij zullen het hier weer net zoo als vroeger hebben," fluisterde ze, Elly en hem naar zich toetrekkend. „Wij zullen weer net zoo gelukkig zijn. Elly heeft toch gelijk gehad; we hebben het Kerstkind teruggevonden. TONNY VAN DER HORST. Zoo verzendt' rcitm. CLcxn g e.t<zxtkxz nd stulc eerst rruzfc inkt ontvan^sÜ>e>"S^ y httwELen/" jatimcL. stuk en-ïjewyS Lolccb cLccni>i^t<zrz-<" En bij atfuxLerL- Persoonsbewijs Oreert Pim Men moet wel Kerstman zijn, om Unicum weg te geven. Want iedere huis vrouw die Unicum heeft, is er zóó blij mee, dat zij er direct een kostelijke kop geurige koffie van zet. Eerlijk... héééérljjkVraag Uw winkelier! KOFFIESURROOAAT «MOOPUIflOOR VAN DER PIAATS tOLSWAR»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1943 | | pagina 7