KOPENHAGEN stad van hïïBï^8^&»
land van koele wouden, van goudgele
korenvelden en van lachende weiden
Waar de dag
met lekkernij
begonnen
en besloten
wordt
De brug over de Kleine Belt tusschen Jutland en Fünen
STILLE GETUIGE van het grootsch verleden
DENEMARKEN
Centrum van oude
bouwkunst in Kopenha
gen, is de architecto-
risch zeer rijke Amager
markt, die geheel be-
heerscht wordt door den
kloeken, maar tevens
gracieuaen toren van de
Nicolai kerk.
Twee wijzen zijn er, waarop men De
nemarken in normale tijden kan be
reiken, namelijk per trein en met
de boot uit het Zuiden over de
Oostzee. De laatste reis is verreweg
de bekoorlijkste, omdat men dan als het
ware bij verrassing kennis maakt met het
merkwaardige Deensche land, dat in zoo
veel herinneringen wekt aan ons eigen va
derland, maar op andere punten zoo heel
verschillend is. Het duurt betrekkelijk lang
voor men tijdens den korten overtocht De
nemarken in zicht krijg. Steeds weer er
varen de zeelieden, dat de passagiers aan
boord met ongeduldige blikken langs den
steven vooruit kijken, om ten slotte met
de vraag voor den dag te komen, die ook
de mannen van Columbus hun gezagvoer-
herinneringen aan thuis wakker roepen,
met dit verschil dat de korenvelden hier
afgezoomd worden door rijen boomen,
meestal lage, geknotte wilgen of populie
ren, die ook al geen byzonder groote hoog
te bereiken. Op vele plaatsen krijgt men
door het zware weldoorvoede vee, eenigen
indruk hoe rijk, hoe vruchtbaar de bodem
moet zijn. Ook ontbreekt het vanzelfspre
kend niet aan water. Hier en daar stooten
wij onverwacht op een klein binnenmeer,
dat zorgvuldig binnen de perken gehou
den wordt door dijken, die men Hollandsch
zou willen noemen; elders wordt men ge
troffen door het sappige groen van de wei
den, en soms meent men het nabije rui-
schen van de zee te vernemen. Denemarken
is voor den bewoner van de lage landen
der stelden: „Waar is nu eigenlijk Dene- i een oord, waar hij zich spoedig thuis zal
marken?" Nu ik dezen regel schrijf, staat gevoelen, omdat er ook historisch zooveel
het mij weer levendig voor den geest, hoe banden blijken te bestaan, die voor de De
in den afgeloopen zomer een jonge vrouw
deze vraag stelde aan den kapitein, en de
ze, een oude rot, wees glimlachend naar
een smalle zilveren streep aan den hori
zont: „Dar ligger gamla Danmark!", het
geen in goed Hollandsch beteekent: „daar
ligt oud-Denemarken!"
En zoo was het inderdaad. Als een smal
le zilveren streep aan den gezichtseinder,
om met de woorden van een der fijnzin
nigste Deensche dichters te spreken, als
„een paarlensnoer over de golven", duikt
dit Denemarken op voor ons speurend oog.
Reeds daarin openbaart het land een van
zijn belangrijkste kenmerken; het is een
kustland, door breede diepe inhammen,
waarvan de Sont wel de bekendste is, in
eilanden verdeeld. In het geheele ko
ninkrijk Denemarken kan men geen plaats
vinden, die meer dan veertig kilometer van
de kust verwijderd is. Het is deze factor,
die aan de historische ontwikkeling van
deze lage landen de beslissende wending
heeft gegeven.
Het zou ons te ver voeren hier in details
in te gaan op de groote bekoorlijkheden
van het Deensche landschap. Het meer naar
binnen gelegen land verdiept den indruk
dien men bij de aankomst heeft ontvangen.
Of wij nu het grillig gevormde, door zijn
krijtrotsen eenigszins aan Rügen herinne
rende eiland Moën een bezoek brengen of
wel het aan klippen rijke Grönsund, waar
door de groote eilanden Falster en Seeland
van elkaar worden gescheiden, of wij op
Jutland een kijkje gaan nemen aan de
eile-f jord, waar welig de beuken ruischen
ofwel de fjorden van Marlager in hun on
geschonden schoonheid beleven overal
stooten wij op dien merkwaardigen trek,
waarvan het in den volksmond heet: plat
als een pannekoek.
Dat is natuurlijk niet zonder voorbehoud
Waar, want men behoeft er de heuvels en
hellingen niet met een lantaartje te zoe
ken; Denemarken kan zelfs bogen op en
kele „bergen" tot een hoogte van honderd
en vijftig meter.
Vriendelijk groeten ons de roodgedaakte
boerenhoeven, spaarzaam neergezet tus-
schen de boomen, temidden van het groep
der weiden. En wie er in den zomer komt,
zal getroffen worden door de goudgele ko
renvelden, zwaar van vruchten; zij zullen
nen zelf tot een traditie werden.
En gaan wij hier en daar eens binnen in
de gastvrije woningen van deze vriende
lijke menschen met hun typische blauwe
oogen, slaan wij hen gade bij hun arbeid
op het land en in het bosch, dan worden
die gevoelens van sympathie ook daar-
Wie Denemarken zegt, denkt daar
bij aan een zeer vlak land. Dat is
gedeeltelijk juist, maar in hoeveel
opzichten het ook gelijkenis mag
vertoonen met onze „laghe landen
bij de zee," er zijn ook karakteristie
ke afwijkingen. Het leven is er an
ders ingesteld dan bij ons; de volks
aard is totaal verschillend van de
onze, ongedwongener, maar niette
min degelijk. Men behoeft slechts
eenmaal de goudgele korenvelden
te hebben gezien, of de grazige
Deensche weiden, met het doorvoe
de vee, om te weten dat dit volk een
zeer vruchtbaar land is geschonken,
waarvan zij profijt hebben weten te
trekken. En ongetwijfeld is juist die
welstand een van de belangrijke oor
zaken van hun prettig, opgeruimd
karakter. De Deen is doorgaans
iemand met een vriendelijk, joviaal
karakter, gastvrij en op het gebied
van schoone- kunsten hoog ontwik
keld. Een wandeling door Kopenha
gen, waar de eeuwen oude gebou
wen nog een fier getuigenis afleg
gen van een grootsch verleden, zal
dat bevestigen. In onderstaand arti
kel hebben wij, nu Denemarken
plotseling zoo in het brandpunt van
de publieke belangstelling is komen
te staan, getracht van land en volk,
zooals wij het leerden kennen, eeni-
ge indrukken vast te leggen.
Kopenhagen, het pronkjuweel
van Denemarken.
Wie Kopenhagen gezien heeft doordat
hij er op doorreis een paar dagen heeft
doorgebracht, mag zich niet het recht
aanmatigen te beweren dat hij de ziel van
Denemarken heeft leeren kennen. Hij heeft
nog slechts een voorproefje gehad van het
Het Koninklijk slot te Kopenhagen, een waarlijk
bouwwerk.
majestueus en represeniatief
was. Wanneer men het stadsbeeld van Ko
penhagen, van deze „stad der schoone to
rens", zooals zij met recht wordt genoemd,
haar omgeving, haar inwoners nader be
schouwt, welnu dan komt men tot de con
clusie, dat de sfeer hier wel een heel ande
re is dan in de Fransche hoofdstad. En
toch heeft de Deen iets met den Fransch-
man gemeen: dat is zijn opgewekt gemoed,
zijn intens verlangen naar al wat het le
ven rijker en aangenamer maakt.
Ook hier is in den loop der tijden het
uitgaande leven sterk gewijzigd. Waar
vroeger des avonds de gaslantaarn haar
mat licht verspreidde, stralen tegenwoordig
door bevestigd. Hun liefde voor de natuur
is buitengewoon groot, hetgeen begrijpe
lijk is, omdat hun welstand voor een zoo
belangrijk deel afhankelijk is van de lui
men der natuur. Men zou evenwel de De
nen te kort doen door te meenen dat dit
volk slechts uit boeren zou bestaan. Een
rondgang door de steden, met name Ko
penhagen leert ons hoeveel belangrijke
kunstenaars dit land heeft voort gebracht.
Hun architectuur van vorige, zoowel als
van de laatste eeuwen is even typisch
eigen als hoog ontwikkeld. Natuurlijk
spreekt daarin de traditie een ernstig
woord mede; willekeurig welk slot, kas
teel of kerk, men zal het onmiddellijk als
Deensch of niet Deensch herkennen.
Het Koldinghus" is een van de indrukwekkendste ruïnes van Denemarken. De oor
sprong van het slot is nog ouder dan die van het bekende Hammerhus op Bornholm
Koning Abel legde in 1248 op den heuvel aan den fjord van Jutland deze vesting
aan waarom later de liefelijke stad Kol ding ontstond. Verleden jaar werd de im-
.posaate ruïne met belangrijke staatssubsidie gerestaureerd.
geen hem geboden had kunnen worden,
maar daarvoor zouden weken, maanden
noodig zijn geweest, omdat dit land bui
tengewoon rijk is aan cultuurschatten. On
getwijfeld concentreert zich in deze hoofd
stad de Deensche voorkeur voor het vroo-
lijke, het luchthartige. Kopenhagen is een
groote stad, met alles wat daarmede ver
bonden is. Het is een zeer levendige stad,
een zeer reine en een zeer gastvrije stad.
Wie des zomers in Kopenhagen vertoeft,
verheugt zich over den stevigen zeebries,
die er altijd verfrisschend werkt. En de
bezoeker verheugt zich over den zoutsmaak
die hij op de tong proeft, die hem doet
snuiven. Maar deze zoute geur komt niet
rechtstreeks van de zee, gelijk men ge
neigd zou zijn te denken, maar van de
sproeiwagens, die hier regelmatig de stra
ten schoon houden met zeewater. Men
heeft van de nood een deugd gemaakt,
want Kopenhagen, dat aan drie zijden om
ringd is door de zee, heeft naar verhouding
een tekort aan zoet water.
In de straten leeft een druk verkeer,
dat ook al weer vaderlandsche herinnerin
gen wakker roept. Maar het zijn noch de
voetgangers, noch de auto's, die deze druk
te veroorzaken. De oorzaak daarvan moet
men zoeken bij de fietsers. Wie als niet-Ne
derlander bij het uitgaan van de kantoren
een blik slaat in de straten van Kopen
hagen. staat verstomd over het feit, dat
überhaupt zooveel wielrijders zonder on
gelukken hun weg vinden naar alle bui
tenwijken van de stad. Nederlanders ver
wonderen zich daarover natuurlijk niet, om
dat zij, zooals de Spaansche wijsgeer Or-
tega y Gasset het niet ongeestig in een in
terview uitdrukte, zelf een fietsencomplex
hebben.
Het Kopenhaagsche fietserdom houdt er
twee eigenaardige hoedanigheden op na. Zij
hebben in de eerste plaats het stuur zeer
hoog staan. De fiets is over het algemeen
geheel zwart gelakt. Nergens ziet men een
glimpje nikkel. Op deze fietsen gaan des
morgens de mannen naar hun werk, de
vrouwen naar de markt, de kinderen naar
school. En alweer op de fiets gaat men ook
I naar Clampenborg, naar het strand en op
vele dagen zijn de wegen, die naar het
strand voeren geheel voor het autoverkeer
gesloten, opdat de wielrijders ruimte heb
ben op den weg.
EEN LUILEKKERLAND VOOR
SMULPAPEN.
Iemand heeft eens van Kopenhagen ge
zegd dat het het „Parijs van het Noorden"
m het recreatiecentrum van Kopenhagen,
met name op het Raadhuisplein en op de
Vesterbroqade kleurige neon-lampen. In
de omgeving van Raadhuisplein en station
ligt het eigenlijke middelpunt van de Ko
penhaagsche uitgaande wereld, waar men
al naar gelang de capaciteit van zijn beurs
terecht kan. Overal treft men een goede
keuken aan, den gebruikelijken dansvloer
met de pittige muziek van een strijkje tot
klein orkest. Rondom den befaamden Deen
schen dansvloer staan kleine tafeltjes ge
groepeerd en in den „Ambassadeur" is er
nog een bijzondere attractie: Hier wordt
namelijk gedanst op een draaiende schijf.
Meestal worden deze lokalen druk bezocht.
Komt men wat laat binnen, dan zijn hier en
daar nog wel stoelen onbezet, maar het be
hoort in Denemarken tot een der staaltjes
van de goede opvoeding, dat men daarop
geen plaats neemt. De Deen, die zeer ge
steld is op het in acht nemen van de om
gangsvormen en de etiquette, zou U zeer
onvriendelijk aankijken, indien U ging
zitten aan een reeds bezet tafeltje.
In een dergelijk lokaal betaalt men voor
een kop koffie met koek ongeveer ander
halve Krone. Likeur is betrekkelijk duur,
ongeveer èèn Krone „per vingerhoed". Een
bijzonder geliefd gerecht is het Deensche
„smörrebröd", dat zoowel van het ontbijt
dat door de Denen des middags genuttigd
wordt, als ook van het souper, den sluit
steen vormt. Op dit gebied worden wer
kelijk verbluffende prestaties geleverd
in verscheidenheid, maar ook in kwali
teit. Men kent ongeveer 30 a 40 soorten.
Bij een bestelling gaat deze lijst het gezel
schap rond, en een ieder streept er het ge-
wenschte op aan. Het prestatievermogen
op het stuk van dit „smörrebröd" is zeer
verschillend drie stukken is normaal
de Kopenhager beweert evenwel dat men
er in de provincie nog beter raad mee
weet. Ook de buitenlander leert niet zich
aan te passen bij dit gebruik. De prijs va
rieert nogal sterk; hetgeen toe te schrijven
is aan de erin verwerkte visch, waarvan de
aanvoer nu eens groot dan weer gering is.
Kopenhagen is ook de stad van de brug
gen en de torens. Maar aangezien de ha
ven zeer ver de stad in ligt, heeft men
vele van deze bruggen opklapbaar moeten
maken. Ook in Nederland ziet men dat in
verschillende van de groote steden, men
behoeft slechts aan Rotterdam te denken.
En wordt zoo'n brug nu juist op een der
spitsuren geopend, dan groeien de files
aan beide zijden van de brug onrustba
rend aan. Bij deze gelegenheden kan men
vooral zien, hoezeer de fiets hier het alge
meen middel van vervoer is.
Dan is er het Kopenhagen als stad van
de torens. Het spreekt van zelf, dat een
stad, die in den Middeleeuwen rijk werd
door hef heffen van tolgelden, een ruim en
hoog uitzicht naar alle kanten van noode
had. Derhalve heeft men wellicht eeuwen
geleden, het nuttige met het aangename
verbonden en nu verheugen de nazaten
zich in het bezit van een aantal fraaie to
rens, die hun voorvaderen hebben gezet.
Men heeft hier torens in verschillenden
stijl, maar de sierlijkste is ongetwijfeld die
welke het beursgebouw bekroont.
In den toren zelf is veel koper ver
werkt. De spits wordt gevormd door vier
drakenstaarten, die in elkaar slingerend
en steeds dunner wordend, den eleganten
top vormen, die het symbool der drie kro
nen draagt. Dat is nog een overblijfsel uit
den tijd, dat de Deensche Koningen een
maal heerschten over de drie Scandinavi
sche landen.
Buiten, even voordat men de haven bin
nenvaart, staat op de havenpier het be
roemde beeld van de kleine zeemeermin,
een jonkvouw met den staart van een
visch.
De bezoeker, die slechts voor korten tijd
hier komt, zal in hoofdzaak het strand lee
ren kennen, dat bijzonder mooi is en zijn
eigen aantrekkelijkheden heeft.
Op Seeland, dat door de vreemdelingen
het meest wordt bezocht, geniet men zeer
veel comfort, zoo men daar op gesteld is.
Jutland is bekend om de geweldige uitge
strektheid van het heuvellandschap. Over
al is dit land mooi en treft men wel iets
aan dat het oog kan bekoren en het hart
in verrukking brengt. Denemarken is het
land van de goedonderhouden autowegen.
Vele kilometers voeren zij den vreemde
ling door het uitgestrekte woud, het Grips-
kow, dat beroemd is.
Wie daarvoor oog heeft, ontdekt overal
iets op zijn speurtochten uit het rijke ver
leden van Denemarken. In het hartje van
Seeland ligt het tegenwoordig nog slechts
kleine plaatsje Leire.
Eeuwen en eeuwen her is dit een soort
bedevaartplaats geweest, hetgeen gebleken
is uit de opgravingen. In dit vergeten pel
grimsoord moet men een hoogen trap van
beschaving hebben bereikt.
Kopenhagen is zeer rijk aan monumentale
en schilderachtige gebouwen. Tot de ju*
weelen van de zeer eigen Deensche archi
tectuur moet men ongetwijfeld het Beurs
gebouw rekenen, met het sierlijk „gewon-
den" torentje