Over rokken
gesproken
65
/\nsTERt/ns
„Heintje" een halve eeuw
op de planken
4 Y r 'M
VOOR ONZE GROTE DOCHTERS
Probeer dat eens, Mevrouw!
Recepten van Kers
de radio-kookleraar
[~)it moet U weien!
Rust is belangrijk
De boekenweek weer in
aantocht
Wie, wat, waar?
Het nieuwe boek
aa™ PODIUM"
Avonduur in
Clair-ob scuur
^IST U dat de grote modehuizen
huizen steeds meer mogelijkhe
den zien in de combinatie rok-blouse?
Het is opvallend hoeveel variaties men
bedacht heeft, die met een beetje han
digheid door de doodgewone huisvrouw
nagemaakt kunnen worden. Om te be
ginnen is er de avondrok. Meestal be
staat deze uit wijde klokkende tafzijde
(zwart of donkerblauw), een enkele
maal uit fluweel. De lengte van deze
rok ls verschillend. Soms reikt zij tot
op de grond of tot de enkels, dan weer,
is zij van voren aanmerkelijk korter en
loopt van achteren uit in een gracieu
ss sleep. Bij deze rokken draagt men
blouses waarvoor men slechts héél wei
nig stof nodig heeft. Kleine jakjes van
een lapje brocaat, witbroderie anglai-
se gegarneerd met zwart fluweel, wit
katoen, fijn bestikt met talloze nervu-
res en schouderloze of diep gedecolle
teerde blouses van taf of fluweel in
contrasterende tinten. Het allernieuw
ste en ik kan niet anders zeggen, het
meest practische zijn de avondblouses
van dunne wol. Men kan ze kant en
klaar kopen. De meesten hebben een
bootvormige hals en zijn gegarneerd
met gouden pailletjes maar in Frankrijk
en in Engeland ziet men daarnaast veel
zelfgebreide truitjes bij de avondrok.
Voor de vrouw die nogal eens uitgaat
is dit een ideale oplossing van het
avondtoilet probleem.
De gewone rok, die de meesten van
ons graag dragen heeft weinig veran
deringen ondergaan. De meters mate
riaal die we er voor nodig hadden, be
horen al weer tot het verleden en de
gulden middenweg blijkt uiteindelijk
toch weer de overwinning te behalen.
De rokken zijn n.1. even klokkend en
meestal voorzien van een brede leren
of suède ceintuur. Een aardige nouve
auté is de z.g.n. „cummerbund" die
vooral in Amerika geweldig populair
is, en bij de rok gedragen wordt. Het
is eigenlijk niets meer dan een 20 cm.
brede en ongeveer 3 meter lange lap
stof, die om het middel geslagen wordt.
Men wikkelt zich er als het ware in.
Op deze manier krijgt men een zeer
brede en stevige ceintuur. Deze cummer-
bunds worden in fel contrasterende
kleuren of zachte pasteltinten gedragen.
Als tegenhanger van de wijde- is de
nauwe rok ook nog steeds in de mode.
Deze nauwe rok heeft echter in de zij-
0. 66 9 f6.
JO 36 O. S. /f
Voor meisjes van 13 d 14 jaar is dit een prettig sportief mantelpakje, dat
bovendien tal van mogelijkheden biedt voor het aardig verwerken van strepen
en ruiten en
ook voor
tweeërlei
stof. We knip
pen het pa
troon van de
pasdelen los
van voor- en
rugpand en
kijken even
of de rok-
lengte naar
wens is. We
leggen x op,
vallen de
plooien in de
rok, die we
van boven
even afstik-
ken, en
naaien de bij-
schuiners in
de achter
baan. We zet
ten de rok op
een taille
band en
brengen in de
linkerzijnaad
de sluiting
aan. We stik
ken de voor
pasjes op de
ingerimpelde
voorpanden,
waarbij we desgewenst de loze zakklepjes (10 cm lang en 5 cm breed) gelijk
meenaaien. Het schootje wordt aangezet, waarna we de zakken en zakkleppen
opstikken. U kunt de zak in plaats van
met een klep ook met een opgestikte
pat van dezelfde vorm garneren. Het
aangeknipte beleg naar binnen vouwen
en de drie delen van het rugpand met
elkaar verbinden. Rugschouders even
inhouden. We stikken de mouwen
dicht, waarbij de bovenmouw op elle
booghoogte even ingewerkt wordt, en
zetten de kop, die door bijschuinertjes
(elk van 2 cm stofverbruik en 3 cm
van elkaar) ingenomen is, met de
binnennaad öp het tekentje vallend in
het armsgat. De halsrand wordt tus
sen de dubbele stof van de kraag ge
naaid. De ceintuur maken we 4 cm
breed. In één stof uitgevoerd, vraagt
dit pakje ongeveer 2.40 m. stof van
130 breed.
naden stolpplooien, waardoor de draag
ster het lopen vergemakkelijkt wordt.
Ook heeft men soms midden achter een
klein split gemaakt of een groepje
platte plooien ingezet, omdat bij het
kokerrokje het gevaar van uitscheuren
bij elke pas dreigt. Verder heeft men
nog de rok als
onderdeel van
'n japon. Hier
in ziet men on
telbare varia
ties. In Londen
geven de ont
werpers voor
keur aan de
gladde eenvou
dig met plooi
en bewerkte
rokken, in Pa
rijs neigt men
weer naar de
rok met gedra
peerde heupen.
KAASKRINGELS.
(Iets warms voor de broodtafel).
Ongeveer 75 gram kaas, liefst
korstloze, liter melk, 10 gram
boter, 25 gram bloem, 1 flink
mespunt paprika, zout, fijne noot
muskaat, gehakte peterselie, 2
eetlepels bloem, niet te vol, 4 eet
lepels water, wat fijne beschuit
of paneermeel, boter of vet om te
bakken.
Sniijd de kaas aan kleine stuk
jes, voeg deze bij de bloem en hak
de kaas in de bloem zéér fijn.
Maak van 't kaaspoeder met een
gedeelte van de koude melk een
papje, breng de rest van de melk
met de boter en de paprika aan
de kook, roer er het kaaspapje bij
en laat het mengsel dan zachtjes
enkele minuten doorkoken. Breng
dit dan op smaak met wat zout
en fijne nootmuscaat, roer er de
gehakte peterselie door, giet het
mengsel op een schotel ruim uit,
koud en stijf laten worden. Ver
deel het mengsel op wat paneer
meel of f(jne beschuit aan kleine
hoopjes, druk deze plaat, 1 cen
timeter dik, een weinig modeleren
en flink door de beschuit halen.
Maak van de bloem, 2 eetlepels en
het water een klontvrij beslag,
haal hier de kringels doorheen,
vervolgens nog eens door de fijne
beschuit of het paneermeel en Iaat
ze vervolgens op eau koele plaats
enige tijd liggen Bak ze- vervol
gens in wat boter, vet of sla-olie
mooi bruin van kleur. Geef er
brood met boter bij. Dien ze voor
al goed warm op.
VLAAMSE BIEFSTUK.
Een pond gemalen biefstuk
(paardenbiefstuk is voor dit doel
prima), zout, peper, 1 kleine ui
(zeer fijn gehakt), 1 hard gekook
ei, 2 eetlepels tomatenpurée, wa
ter, 2 eetlepels sjasaus, gehakte
peterselie, wat boter jf vet om te
bakken.
Maak de gemalen biefstuk met
wat zout, peper en de fijn gehakte
ui goed op smaak, verdeel de mas
sa in 5 porties en geef er een
ronde vorm aan. Bak de biefstuk
vlug aan weerskanten mooi bruin
van kleur en leg ze op een schotel
(houd ze even warmi, iaat een
weinig boter goed bruin bakken,
roer er de tomatenpmée en de
slasaus bij, vervolgens een flinke
scheut water, giet dit sausje over
de biefstuk, bestrooi de biefstuk
jes met zeer fijn gehakt ei en ge
hakte peterselie.
Geef er gebakken aardappelen
of puree en als groenten bietensla
bij.
KOOLRAAP ELITE.
Groen tenschotel
Een grote koolraap, 1 dikke
prei, 30 gram vet, 20 gram boter,
1 handje selderijgroen, fijn gesne
den, 1 klein stukje laurier, 1 klein
stukje kruidnagel, 1 theelepel
kerrypoeder, liter water, wat
zout, wat maizena of aardappel
meel, enkele druppels soepen-aro
ma, gehakte peterselie.
Schil de koolraap, snijd ze in
vier stukken en schaaf deze stuk
ken op een rauwkostschaaf aan
fijne reepjes, snijd de prei aan
zeer fijne reepjes.
Stoof de koolraap met weinig
water en iets zout gaar, werp de
groenten op een vergiet en Iaat
droog uitlekken. Laat boter en vet
in een pan flink warm worden,
voeg hierbij de fijn gesneden prei,
de kruiden en de kerry. laat alles
enkele ogenblikken zachtjes frui
ten, voeg er het water aan toe,
breng het aan de kook en laat
zachtjes koken tot de prei volko
men gaar is. Bind het mengsel een
weinig met wat aardappelmeel of
maizena, verwijder laurier en
kruidnagel maak goed op smaak
met zout, peper, soepen-aroma en
gehakte peterselie, roer er de gare
koolraap door en laat nog enkele
ogenblikken zachtjes doorstoven.
Geef er verse aardappelen en
varkenslapjes of gehakt bij.
Er zijn weer sinaasappelen. Moet
u levertraan of wonderolie slik
ken, kauw dan eerst even op een
stukje sinaasappelschil en de on
aangename smaak van het
drankje ontgaat u. q Eierdoppen
klein gemaakt of gemalen, zijn
als koolzuurhoudende kalk een
goede meststof voor potplanten
'en vooral voor bonen en erwten.
Voor de schoonmaak. Be
hangselpapier, dat men zelf ge
plakt heeft, springt niet indien
men in de stijfsel een beetje ter
pentijn heeft gedaan. Bruine
vingertoppen, ontstaan door het
roken, worden weer schoon, als
men ze met citroen bewerkt.
„Kijk me maar aan" riep Henriette
Davids op het podium van het stamp
volle Concertgebouw te Amsterdam.
„Zestig". Dat was een jaar geleden,
teen Amsterdam haar een overweldi
gende hulde bracht ter gelegenheid van
het feit dat „Heintje" de zes kruisjes
was gepasseerd. „Nu begin ik aan mijn
tweede jeugd" zo vertelde zij en het
is een goed begin geweest. Nog steeds
treed zij op in revue's, bonte program
ma's en cabaretavonden. Deze „Hein
tje". ondanks (of dank zij?) haar iet
wat rauwe stemgeluid populair als wei
nigen, viert Zondag 13 Februari haar
50 jarig jubileum.
Op een leeftijd dat de meesten onder
ons het tempo van 't leven wat vertra
gen, beleeft deze zestigjarige ambassa
drice van de kleinkunst, die reeds op
haar elfde jaar begon, Het vermoeiende
leven van reizen, optreden en weer
reizen. Met haai populaire stemgeluid
zingt zjj 't levenslied voor u, voor mij,
voor ons. Voor Het Publiek, dat haar
grote liefde is. Zij doet dat met ïan
haar hand de Davidsring (de ..Ring
van de Kleinkunst"), die zij vorig jaar
van de Rotterdamse Kunststichting
heeft gekregen.
Toen Henriëtte in April 1948 per
K.L.M. naar New York vertrok om op
te treden voor de Nederlandse kolonie
in Radio City, om te zingen in Carne-
gie Hall en. later, om te filmen in Hol
lywood, meenden velen dat dit een af
scheid vpor het levep zou worden. Zij
sprak het zelf tegen: „Ik beloof u, ik
kom terug en niet eens als Heintje
Dietrich". Deze belofte is waargemaakt.
Zij kwam terug: met een reperoire, we
liswaar met een Amerikaanse inslag
(o.a. ,.I am Heintje"), maar dat haar
terstond weer tot de lieveling van het
publiek maakte. Als mevrouw Pincoff
(haar stadhuisnaam. sinds haar huwe
lijk met de journalist-revueschrijver
Pincoff beter bekend als Rido) straks
als „Heintje" in het openbaar gaat te
rugzien op de 'afgelopen halve eeuw.
dan hopen wij ook nog eens Mijn
Popje (1902), „Leve de opera" (1909)
en ,De Amsterdamse Meisjes" (1911)
te horen.
JOEN ONZE MOEDERS kleine babies
waren, werd er niet half zo veel ge
praat en gezeurd over de voeding als
tegenwoordig. Een moeder voedde haar
kind zelf, zolang als het haar mogelijk
was, want er ging niets boven de moe
dermelk. In onze tijd werkt men graag
met tabellen en schema's, en vaak
wordt er zoveel getheoretiseerd, dat de
praktijk eenvoudig in een hoekje ge
duwd wordt.
Men kan natuurlijk alles overdrijven.
Wij hebben eens een moeder ontmoet,
die haar zoontje nog op zijn tweede
verjaardag de borst gaf. Met het ge
volg, dat de jongen heel zijn leven lang
met de mond in de vorm van een zui
gend kind rondliep! Maar het is wel
een feit, dat een gezond kind niet be
ter gevoed kan worden dan door de
eigen, eveneens gezonde moeder. De
hoofdzaak is echter de manier waarop
men een kindje zijn voedsel toedient.
Een nerveuze, gejaagde moeder, die
spoed wil zetten achter de maaltijd,
kan ontzaggelijk veel kwaad aan de
kleine doen. Vóór alles moet er rust en
regelmaat in acht worden genomen.
Nooit iets forceren.
Sommige mensen hebben de mond
vol over een bepaalde hoeveelheid vi
taminen, die het kindje binnen moet
krijgen, maar er gaat niets boven de
rust van het kind. dat. behagelijk en
echt in zijn sas ligt te zuigen. Dat
schijnt de baby een gevoel v.an veilige
geborgenheid te geven. Er zijn natuur
lijk kleintjes, die niet voldoende voed
sel krijgen van de bomt. In dat geval
zal de dokter wel andere voeding voor
schrijven. Maar denk er om, dat U dan
nooit forceert. Ga niet zeggen: „De
dokter schreef dit voor, dus het moet
naar binnen, zin of geen zin, het
moet!" Dan dwingt U het kind om zich
naar de voorschriften te voegen, ter
wijl iedere dokter U vertellen zal, dat
de voorschriften zich dienen te voegen
naar het gestel en de aanleg van het
kind. Controleer de baby. Let op zijn
gewicht, zijn wijze van slapen en ook
op de meer of mindere graagte, waar
mee de voeding naar binnen gaat.
Houd daar aantekening van en leg dat
rapport aan de dokter over bij con
trole. Maar onthoud U van zélf in
grijpen en van iedere dwang. Het wordt
wel eens gezegd, dat de tegenwoordige
jonge generatie zo ontzettend nerveus
is, doordat zij in haar jongste jaren
veel te veel werd geforceerd in een
richting, die niet strookte met haar
aanleg.
De kleine baby is nog een eenvoudig
wezentje. Regel zijn leven dienovereen
komstig. Maak het niet te gecompli
ceerd en grijp niet te veel in.
rte traditionele boekenweek, die op
nieuw het hoogtepunt zal worden
in de propaganda voor het Nederlandse
boek, wordt dit jaar gehouden van 26
Febr. tot 5 Maart. Hun. die tijdens die
boekenweek voor 3.50 aan Nederland
se boeken kopen wordt wederom een
geschenk uitgereikt in de vorm van de
novelle „Twee negerkopjes", een door
de Jury uit twaalf uitzendingen be
kroond werkje. Het is geïllustreerd
door de tekenaar G. Douwe. Onder hen
die erin slagen te ontdekken, wie de
auteur van het verhaal ls, zullen drie
boekprijzen a 100 en 50 a 5 worden
verloot.
De jeugduitgave is een bundel ge
dichten over het handwerk, vak of be
roep en heet „De Muze en het am
bacht". De gedichten, die zijn van de
gouden eeuw tot heden werden verza
meld door Victor E. van Vriesland en
Han G. Hoekstra. Het is bovendien
voorzien van portretten van de dich
ters en korte levensberichten. Voor
jonge kinderen wordt een gratis ver
krijgbare kruiswoordpuzzle beschikbaar
gesteld.
De boekenweek wordt begonnen met
de eveneens traditionele litteraire ga-
la-avond in de Stadsschouwburg te Am
sterdam. Albert Vogel Jr. en Claudine
Witsen Elias zullen verzen zeggen. Na
de pauze brengt de Nederlandse opera
Maurice Ravels „L'heure Espagnole"
uit.
Ook in verschillende andere plaatsen
in het land worden bijzondere bijeen
komsten belegd. In Beverwijk b.v. zal
Feike Boschma met zijn marionetten
theater een opvoering geven van
sprookjes van Godfried Bomans en Jac.
van Hattum. Mogelijk zal in April nog
een tentoonstelling worden gehouden
van de vijftig fraaist uitgegeven Ne
derlandse boeken van het jaar 1948.
Uitgeverij „Wie wat waar" te Rot
terdam. Het bekende Jaarboekje
oorspronkelijk een uitgave van het
Rotterdamsch Nieuwsblad, maar thans
op zich zelf staande is ook voor '49
verschenen.
Het ls weer een zeer uitvoerige gids
geworden waarin, in kort bestek, tal
van wetenswaardige bijzonderheden
gemeld worden.
De uitgave omvat voor dit jaar een
kalender, een jaaroverzicht, sterrenen
planten, uitgebreide bijzonderheden
over vooraanstaande personen, officiële
en niet-officiële lichamen, parlement,
wereldgeschiedenis en wereldpolitiek,
kunst, letterkunde, wetenschap, wijs
begeerte, luchtvaart, film, sport, vissen
en jagen, metereologie, gezondheid,
ziektenwet, maten en gewichten, enz.
Een schat van gegeven in een klein
bestek onmisbaar voor allen die in de
practijk van het leven staan.
CENT
J. J. Moerkerk: Nieuwe
triumfen der techniek.
Het was 'n uitstekende gedachte van
de heer Moerkerk, om het Nederlandse
publiek door middel van zijn boekje
„Nieuwe triumfen der techniek" binnen
te leiden in de onbekende wereld van
technische vorderingen, waarvoor vijf
jaar oorlog ons hebben gesteld. Kunst
stoffen als cycleweld, nylon en perspex,
straalmotoren, radar, electronenmicros-
coop, DDT, Penicilline, wij hadden er
van gehoord, zonder nochtans het juiste
te kunnen bevatten. Op eenvoudige,
maar voor een ieder begrijpelijke wijze
heeft Moerkerk deze vraagstukken en
nog tal van andere voor ons uiteenge
zet in ziin boekje, dat bij de uitgevers
Wyt te Rotterdam in een fris bandje is
verschenen.
FAMA TANDPASTA-INDUSTRIE HILVERSUM
pjET IS NOG NIET zo lang geleden,
dat het gebeurde. Het was op een
van die treurige Januari namiddagen,
dat ik een vriend moest spreken die
zijn werk had in het Rijksmuseum.
Buiten regende het niet, maar het was
ook niet helemaal droog. De Stadhou
derskade lag er eenzaam bij, alle men
sen hadden haast om thuis te komen,
en het leven leek traag en taai voor
bij te ebben, zonder veel zin of beko
ring. In die stemming liep ik, die treu
rige dag, het museum binnen.
Mijn vriend was er niet en het zou
nog wel een half uur duren eer hij
kwam, zeiden ze. Nadat ik eerst wat
rondgehangen had in de dodelijke ver
velende koffiekamer, slenterde ik de
zalen binnen, waar suppoosten bezig
waren de laatste bezoekers aan te zeg
gen dat het de hoogste tijd was. Men
ging sluiten. Toen. op dat ogenblik,
had ik een merkwaardige ervaring.
Ineens stond ik in de zaal tegenover
de lachende Cavallier van Frans Hals.
Er was niemand in de buurt: geen
gids, geen suppoost, geen goede ken
nis, geen vriend, geen kinderen. Ik was
daar heel alleen met de lachende Ca
vallier en hij lachte ditmaal geheel
alleen voor mij. Het licht was al ver
mengd met de eerste schaduwen van
de avond en hoewel men zegt dat
schilderijen alleen in puur daglicht
ten volle tot hun recht komen, nooit
tevoren zag ik die man. zoals hij hij
daar toelachte, zo ontstellend levend.
En een zonderlinge gedachte kwam
over mij: was dit wel een schilderij?
Was deze man wel met vernis over-
glansde ingedroogde verf, bewaard
gebleven op linnen van drie eeuwen
oud en bijeengehouden door het don
kere vierkant van een lijst? Was hier
niet een opening in de zaalmuur van
waaruit die man mij toelachte? En
welk een lach! Zo n lach ziet men niet
meer, of nauwelijks, in deze jaren. Wij
lachen Wel, maar het heeft met lachen
niet veel meer van doen. Deze man
lacht zijn geluk regelrecht uit een
overvol hart.
Doodstil luisterde ik. gespannen om
het geluid van die lach te horen, kla
terend en spoelend door de zalen van
dat verstilde museum, daverend tegen
de koele deftigheid der wanden, dan
send en vibrerend van muur tot muur,
van gang tot gang, door heel de sui
zende en vibrerende stilte van dat ge
bouw, van de glimmende vloeren tot
de dof-glanzende plafonds. Of lachte
hij met uitLag daar,geen siniste
re spot in de uitbundig gelachen lach
van deze Cavallier, die drie eeuwen
lang doorlachte, zo aanstekelijk dat de
aan complexen ten prooi zijnde toe
schouwers van 1949 zich naakt voelt
staan in de wildernis van zijn bekom
mernis om alledag? Ineens beseft hij,
die bezoeker, dat Hij nooit zo zal kun
nen lachen, ,dat dit lachen van een an
dere tijd is. van een ander leven,
ander bestaan, van een ander» wereld
We hebben het verleerd, we zijn het
vergeten, we zijn het hopeloos, hope
loos kwijt. Voor goed, voor eeuwig,
tot de laatste dag.
JK GING VERDER. Daar hingen de
twee verliefden, een groot en mach
tig doek. Een man en een vrouw, bei
den boordevol geladen met geluk en
levenslust, zat van vreugde. Drie
eeuwen schoven over dit doek heen,
driemaal honderd jaren zagen nog
geen kans ook maar iets weg te ne
men, te verdoffen, te ontluisteren aan
die man en die vrouw die zozeer weer
geven een aards geluk, dat voor ons
teloor ging.
Het werd donkerder en ergens hoor
de ik suppoosten kuchen en deuren
sluiten. Het was alsof dat ergens in
de verte gebeurde. Ik liep door, sloop
voorbij de vloot, die eens Van der
Velde de Jongere schilderde, stillig
gend voor de kust. Ik hoorde het wa
ter klotsen en rutselen tegen de bruin-
begroeide scheepswanden, het zachte
flapperen van al dit kleurig, uitwaai
end doek en ik rook de penetrante
n, een
'ereld.
geur van zoutwater vermengd met de
geur van een aansuizelende landwind.
Toen stond ik in de zaal van de
Meester.
Er was nog maar weinig licht over
en ergens begon regen tegen ruiten te
tikken. Langzaam en bedachtzaam. In
de zaal der Rembrandts was niemand.
De banken waren leeg. Alleen de stilte
en de schemering waren daar.Aan de
ene wand hing een groot doek van
Ferdinant Bol, aan de andere een
schilderij van Govert Flinck. En vóór
mij hing het Korporaalschap van de
kapitein Frans Banning Cock; bijge
naamd De Nachtwacht.
Vóór mij kwam een groep mannen
de plavuizen van een huis af, en zoals
ze daar liepen, zo schilderde hen Rem-
brandt. Het was nu zo donker, dat
verscheidene delen van het doek zich
hadden opgelost, maar de middenpartij
was klaar en helder en in dat halfduis
ter van de museumzaal gingen deze
mannen, hun gezichten, hun gelaars
de benen, hun door de luifels van hun
hoeden overhuifde koppen, leven.
Nooit eerder had ik zó het Korporaal
schap gezien, zo beklemmend van rea
liteit.
Eenmaal stond Rembrandt in zijn
werkplaats voor dit doek en schilderde
het tafereel. Eenmaal vocht hij met
weerbarstige verven, met penselen die
niet wilden zoals de Meester wilde.
Eenmaal beleefde hij alle ontgooche
ling en wanhoop om d» dode stof, de
ontzielde materie, levend te maken.
Om van olie en verfstoffen levende
mensen te maken. Het licht op dat
Korporaalschap is geen geschilderd
licht, maar het is levend licht, niet
eens gestold, of geconserveerd door de
eeuwen. Het i s licht. Dé mannen op
dit doek zijn geen wassen beelden, het
zijn geen marionetten die krampachtig
worden vastgehouden op het opper
vlak van het linnen. Ze zijn van vlees
en bloed en ze lopen daar.... ze ko
men het doek af en ze zullen u direct
op zij drukken. Dat meisje daar loopt
en hoorhoor.... het gelach en
gepraat van de mensen er om heen
Rembrandt heeft dit geschilderd
maar hij moet dit gedaan hebben met
al zijn hartebloed en heel het diepst
geheim van zijn magistraal talent.
Wat moet deze man onvoorstelbaar
gelukkig en even onvoorstelbaar onge
lukkig zijn geweest, toen hij uit do
de stof, penselen én verf, uit olie, god
delijke inspiratie en magische bezeten
heid, dit alles vormde uit het niets.
Nooit heeft iemand geweten en ook
nooit zal iemand weten, hoe groot het
geluk is geweest van die arme, ver
doolde, eenzame, onbegrepen Rem
brandt, toen hij de laatste penseelstreek
gaf aan dit doek. Toen was het klaar.
Het stond er. Daar liepen de mensen
en ze leefden voor de eeuwen, die
zouden volgen.
Wie daar alleen staat voor het Kor
poraalschap, op het uur dat aarzelt
tussen de gaande dag en de aanrijpen-
de avond, krijgt privaatles in beschei
denheid. Hij staat daar stil en beseft
de al te schamele geringheid van het
eigen strovuur, bij het laaiende vuur
van een talent, dat uitsluitend heeft
kunnen bestaan bij de gratie van een
Goddelijke begeestering. Er is geen
verklaring voor het tot op deze dag
onopgeloste mysterie dat Rembrandt
heet.
J)E SUPPOOST stond er al een heel
lange tijd. Hij kuchte weer en
hoestte daarna. En toen zei hij: „U
moet gaan, mijnheer."
Langs donkere spelonken, sinistere
ravijnen, demonische maskers, lokken
de vrouwenfiguren, die langs de over
schaduwde muren van het museum
hingen, ging ik terug. De regen tik
takte nadrukkelijk tegen de ruiten, de
suppoost neuriede een wijsje tussen
z'n lippen en in de koffiekamer zat
de vriend te wachten.
„Waar was je?" vroeg hij. En dan
„Voor de schilderijen moet je 's mor
gens komen, nu deugt het licht niet.
Je hebt er niets aan."
In een prullig kopje kolkte een groe
zelig moerasje koffie. De lange kell-
ner hing als een slap, half ingezakt
uitroepteken langs de muur en geeuw-
de. Op de Weteringschans ve dorop,
kon je lijn 7 hartverscheurend ""•en
remmen en het geroezemoes var d»
stad kwam als een vette wolk binnen
drijven. De betovering brak, het avon
tuur was uit.
En we gingen verder.
ANTHONY VAN kampei*