Jan de Hartog voltooide zijn trilogie HET BEELD VAN DE WILDE Liefdedienst Ondernemers hebben vertrouwen in de R.I.S. Gods Geuzen is een worsteling om Godsbesef Hetzelfde liedje Massamoord in Azie in Lied van de week Letterkundige Verschijningen AMSTERDAMS PODIUM OP HET MATJE Foto s van het virus van mond- en klauwzeer Tijdelijke vertraging bij bevorderingen in de Kon. Landmacht ZATERDAG 7 JANUARI 1950 MET HET VERSCHIJNEN VAN HET DERDE DEEL van Gods Geuzen is thans de trilogie gecompleteerd, die vermoedelijk het meest geruchtmakende stuk literatuur is, dat Nederland sedert lange jaren heeft opgeleverd. Thans kan men dan ook eindelijk pogen na te gaan, waarheen Jan de Hartog met zjjn rumoerige en weelderige proza de lezer heeft pogen te stuwen, en waartoe hij de schimmen v»n Booth, Spmoza, Leibniz, Dostojewski, Freud en wie niet al meer heeft opgeroepen om in een razende werveling die lezer tot een staat van uitputting te voeren waarin deze dan, nog naduizeiend van al het doorgemaakte, wordt neergeplant voor de even eenvoudige als verschrikkelijke stelling, dat deze we reld door de diepste ellende moet gaan om tot enige graad van Godsbesef te ko- men. En bezig is, zich aan die ellende over te leveren. Twee delen lang heeft De Hartog de rimboe opgeroepen, de tropische rimboe met al haar verschrikkingen en nu, ten slotte, blijkt het dat dit hoofdzakelijk gediend heeft om duidelijk te maken, hoe de staat der mensheid na de laatste wereldoorlog geworden is, namelijk gel«k aan die rimboe. En nu krijgt de ver zekering van de planter in deel I ook haar volle betekenis. Die planter had aan de jonge dokter Anton Zorgdrager, op weg naar Batavia, aan boord iets over God gezegd: „Wie daarginds zegt: „Hij bestaat niet", die neemt-ie op z«n vork. en laat hem sissen. God is anders, in de Oost, anders dan alle blikken dominees op een rijtje. In Holland kan-ie me gestolen worden, maar in de rimboe hoor je'm gonzen". 'pWEE DELEN lang heeft De Hartog zijn best gedaan om Anton Zorg drager de waarheid van die woorden te doen beseffen. Hij heeft hem de uitzonderlijkste dingen laten beleven en de merkwaardigste mensen doen ontmoeten. Hij heeft hem in contact gebracht met de grote lepra-bestrijder „Brits" Jansen en via hem met „Gods Geuzen", de soldaten van het Leger des Heils en meer speciaal met het echtpaar Waterreus, dat zich aan de verzorging der leprozen op Java had gegeven met het gevolg, dat Betsy Waterreus melaats geworden, wegteerde tot alleen maar een nau welijks meer menselijke romp en Willem Waterreus de beproevingen van de heilige Antonius doormakende, groeide tot een volmaakt zelf-verge- ten mens met inderdaad de kracht van een heilige, Anton Zorgdrager, de apostel der wetenschap, tracht dit alles op zuiver deterministische gron den te ontleden en te verklaren, tot de rimboe hem te pakken krijgt, na dat hij eerst een eerder slachtoffer van die rimboe uit niet geheel gemo tiveerde zelfverdediging heeft neer geschoten. Dit bezorgt hem een schuld complex, dat hem tijdelijk weerloos maakt tegenover de verdierlijkende invloed van het oerwoud en hem dan eindelijk, in het derde deel, de moei lijke weg tot de volkomen bevrijding van alle egocentriciteit doet gaan, welke een voorwaarde is voor enig waarachtig Godsbesef. En nu ie het wel heel eenvoudig om te zeggen, dat men dit laatste klaar en duidelijk in de Bijbel verkondigd ziet, doch het valt moeilijk te ontkennen, dat de mensen er over het algemeen weinig naar leven. JN DIT DERDE DEEL heeft De Hartog zijn operatie-toneel verlegd naar Nederland en dat, consequent aan zichzelf, juist wanneer het hier te lande dan eindelijk ook avontuur lijk gaat worden, n.1. als de oorlog uit breekt. Zorgdrager, Brits Jansen, Waterreus, Kramer, in het kort, alle belangrijkste dramatis personae zijn net op tijd aangekomen om de Duitse inval te ondergaan en hier hun rol in de tragedie te spelen. Els, de vrouw van Zorgdrager, was er al, en ten slotte wordt aan Bert Waterreus, de dochter van het Leger des Heils- echtpaar, een belangrijke rol toebe deeld. Als nieuwe verschijningen tre den o.m. op een allervuilst stukje land verraad, belichaamd in een politie- rechercheur, enige illegalen en B.S.- ers en een wijsgerige Chinees in een klein, maar zeer belangrijk rolletje, In dg trein en in de bussen In de winkels en op straat, Thuis, in de fabriek en werkplaats, Waar men gaat of waar men staat; Of het ochtend is of avond. Onverschillig wat voor uur, Steeds hoor je het zelfde liedje: „Wat is 't leven peperduur." Heus, je moet bijtijden lachen Als je stiekum, hier of daar, Zo'n gesprek eens kunt beluist'ren. Zó bijvoorbeeld, lezerschaar: „Kaas? gewoon niet te betdien. Veertien piek een paar sandalen. Anthraciet? dat sou je willen, Ook al zouden ze me pillen. 'k Kocht een kruippakje voor Jantje En een manteltje voor Antje, Mens, ik schrok m'n eigen naar, Zoveel geld, 't is eerlijk waar. 'k Moest ook nog gordijnen, weet je, En een heel eenvoudig kleedje, Maar daar moet ik maar mee wachten, Want dat gaat boven mijn krachten En zo jammert men maar door In één groot en machtig koor. Beste, brave boeren, burgers, Vit ons land van mest en mist, Dacht ge werk'lijk dat een andt Deze dingen nog niet wist? Iedereen stikt van de zorgen, Jabson kent ze ook wel, hoor! Maar wat gééft al dat gejammer, 't Wordt er maar beroerder door Tracht nu eens de blijde ding"< Die óók in het leven zijn, Aan uw naasten d00r te geven. Dat geeft nog wat zonneschijn, 'k Ben geen lijdzaamheidsapostel Maar het gaat toch óók niet aan, 't Slechte wél te zien en 't goede Blindelings voorbij te gaan. JABSON en in het algemeen de Jodenvervol ging. „Brits" Jansen beleeft zowaar mid den in de oorlogsdagen nog een pok- kenavontuur, dat wel wat aan de pestexplosie in I doet denken, en dat voornamelijk dient om de man, die in Holland een heel wat armzaliger ver schijning is dan in de Oost (zuivere observatie overigens) een rehabilitatie te bezorgen voor hij geheel van het toneel verdwijnt. Voor het overige zjjn de gebeurte nissen in dit derde deel zó veelvuldig, en spelen ze zich, soms tegelijkertijd, in zoveel verschillende hoeken van de we reld af, dat De Hartog een nieuw procédé toepast om deze massa te verwerken en de voor zijn doel nood zakelijke effecten te bereiken. JAN DE HARTOG „Gods Geuzen", derde deel. Uitgave Elsevier, AmsterdamBrussel Zoals in een film het oog der ca mera zich van de ene scène naar de andere wendt, contrasten opstelt, „film-rjjmen" schept, het ene beeld soms doet vervloeien in het andere, verdeelt de handeling in dit deel zich in een lange reeks korte beelden, eerst alleen in Nederland, dan ook weer in Indie, in Duitsland en de apo theose speelt zich af in het pas be vrijde Nijmegen. Dam is er veel ge beurd, het „verschiet vol moord, mis daad, vuur en vernietiging" dat Wa terreus aan het slot van deel I als in een vizioen zag, is werkelijkheid ge worden en het heeft vrijwel allen, die een rol in het drama speelden, geli quideerd. Maar Anton Zorgdrager heeft zijn openbaring gekregen en de lezer heeft zich, wanneer hij zich ten minste heeft kunnen overgeven aan de macht van De Hartogs suggestieve proza, een ogenblik uitgetild gevoeld boven de benauwende en verwarrende werkelijkheid waarin hij gedoemd is te leven, en even een glimpje Eeuwig- heidslicht opgevangen. Of dat hem tot troost zal zijn bjj de verdere ontwik keling der gebeurtenissen op deze aar de ten aanzien waarvan de schrij ver weinig optimisme laat is een andere zaak waarmee we ons hier niet hebben in te laten. Deze artike len zijn per slot van rekening geen zedekundige of wijsgerige verhande lingen, doch pogingen om iets van de kern van literaire verschijningen weer te geven. En wanneer een werk, gelijk in dit geval, zich beweegt op terrei nen van psychologie, theologie, filo sofie en, niet *n de laatste plaats, pathologie, dan dient dit gesignaleerd te worden, voor zover het literaire be tekenis heeft. J-JST GEHEEL overziende, en zoe kende naar een definitie, raakt men geneigd, de trilogie een psycho logische avonturenroman te noemen, of misschien zelfs een psychopatholo gische-, vermits de ziekteverschijnse len van het zieleleven in het boek toch wel een voorname plaats innemen. Hier komt men dan tevens op het punt waar de beoordelaar zich uiter aard onzeker gaat voelen, tenzij hjj de kwaliteiten van psychiater en li terair criticus in zich verenigt, het geen niet al te vaak zal voorkomen. Ook voor het overige kan men zich tussen onzekerheden heen en weer laten slingeren. Er zfln De Hartog allerlei verwijten gedaan. De toestan den in Indie waren niet zo als hij ze beschreef; pest-explosies hebben zich nimmer op Borneo voorgedaan, de Dienst voor Volksgezondheid zond nooit ofte nimmer volslagen „baren" de rimboe in, enz. enz. De Hartog heeft zijn publiek dus maar een beet je voor de gek gehouden. Voor ons gevoel doet dat er niet «o heel veel toe, wanneer we weer tot de beoordeling der literaire waarde van t werk terug keren. Na ruim drie jaar Indonesische crisis, met kamer- en krantendebatten, brochures, artikelen en wat dies meer zij hebben we het opgegeven, te geloven, dat er een enigermate „objectieve" waarheid ten aanzien onzer voormalige overzeese gebiedsdelen te vinden is. Maar wat daar allemaal van zij Gods Geu zen wordt toch in de eerste plaats ge kenmerkt door de phenomenale con ceptie van een worsteling om Gods besef, die bij verschillend geaarde per sonen en langs zozeer uiteenlopende wegen op één punt uitmondt. Dit houdt eohter volstrekt niet in, dat men het werk van De Hartog, ook literair, nu maar zonder critiek of voorbehoud zou hebben te aanvaar den. Het jongleren met krachtter men is een specialiteit van de schrij ver, welke op de duur gaat vermoeien en door overdaad aan de uitwerking schade doet. Wanneer men zo'n keer of zes de hoofdpersonen ziet duizelen voor „interstellaire leegtes", dan is het effect verzwakt en herhaaldelijk vraagt men zich af, of de ontzaglijke emotionaliteit waarvan vrijwel alle sujetten blijk geven, psychologisch bij zo uiteenlopende naturen wel be staanbaar is. En die vraag werpt te gelijkertijd een andere op leeft eigenlijk wel een der personen werke lijk voor ons? Ze zijn allen van enkele verrassend levensware individuele trekken voorzien, maar te dikwijls doen ze toch aan als louter marionet ten waarmee de schrijver zijn eigen emotionaliteit uitdrukking wil geven. En bij nader inzien, wanneer men zich even los maakt van het ontzaglijk spannende verhaal, komt men tot de slotsom, dat Gods Geuzen toch voornamelijk een ideeën-roman is en dat dus de boven-aangegeven defini ties onjuist, of althans onvolledig zijn. Gods Geuzen is dus meer een boek van ideeën dan van mensen, maar daarmee is het literair volstrekt niet verworpen, alleen geklasseerd. En per slot van rekening i s het dan toch maar wat, om zulk een ideeën-roman zo adembenemend spannend te schrij ven, met zoveel verrassende effecten, met zulk een afwisseling van humor en ernst, dat men het werk bijna niet uit handen kan leggen. En nu mogen die effecten soms theatraal zijn, en pathetisch, en soms ronduit grof ze zijn toch óók dikwijls geniaal ge troffen en een werk als dit vaart als een verfrissende storm door de ietwat muffe sfeer der vaderlandse letteren. WITSEN ELIAS. (Van onze parlementaire redacteur) Nederlands-Indie is sinds 27 Decem ber de Republik Indonesia Serikat. De oppositie in ons land heeft van deze overgang zeer ernstige moeilijkheden verwacht. We kunnen eohter met vol doening constateren, dat alles tot dus verre bijzonder is meegevallen. Van ernstige incidenten of onoverkomelij ke moeilijkheden is niet gebleken. In tegendeel: de verstandhouding tussen Nederlanders en Indonesiërs schijnt goed te zijn en de samenwerking schijnt zich te ontwikkelen op een wijze, die een gematigd optimisme wet tigt. Er bestaat wederzijds vertrouwen, ook in de kringen der ondernemers. Het bedrijfsleven gelooft in een gun stige ontwikkeling van de toestand. Doch men ontveinst zich niet, dat alles afhangt van de wijze, waarop de over eenkomsten van de RTC in de practijk worden uitgevoerd. Hierover zijn nog geen klachten vernomen; de inzet is dus gunstig. Het bedrijfsleven zal zich aan de nieuwe omstandigheden moeten aan passen, een taak, waarin het in de loop der jaren een grote bedrevenheid heeft verkregen. Wij kunnen geen eisen meer stellen, en onze wil niet meer opleg gen In economisch opzicht is Indone sië voor ons een gebied geworden als Voor-Indie, Siam en Birma, waarmee wij handel zouden willen drijven, waarin wij geld zouden willen steken en waarheen wij Nederlandse werk krachten zouden willen zenden Ook Amerika en Engeland heb ben economische belangen in Indonesië. Toch hebben wij een voorsprong op deze concurrenten, die wtf moeten traobfn M bOm tand mee* hier een goede kans, ook al om deze reden, dat de regering van de RIS er terecht streng tegen zal waken, dat de politieke onderworpenheid geen plaats maakt voor een economische over heersing. Het gevaar daarvoor is gro ter van de kant van het machtige Ame rika dan van het zwakke Nederland. De Nederlandse ondernemingen in In donesië hebben in het verleden steeds zelfstandig haar weg moeten zoeken en zich alleen kunnen handhaven, wan neer zij de concurrentie met het bui tenland konden doorstaan. Dat zal ook in de toekomst zo blijven. De gro tere bedrijven zullen moeilijkheden ondervinden, doch deze te boven kun nen komen. Enkele zwakkelingen zul len de strijd misschien moeten opge ven, maar tot ongerustheid behoeft dit niet te leiden. De ondernemers zullen echter ook aandacht moeten gaan be steden tot gebieden, die tot dusverre zijn verwaarloosd, maar waar nog ge noeg te verdienen valt. De uitzending van employé's gaat normaal verder. Dat is een gunstig te ken. De ouderen, die aan pensioen toe zijn, komen terug, jongeren, die fris tegenover de nieuwe toestand staan, nemen hun plaatsen in. Er is vraag naar werkkrachten van twintig tot dertig jaar, die tenminste een diploma vijf-jarige HBS of oen diploma van een Handelsschool bezitten. Anderen hebben geen kans. Voor uitzending bestaat nog veel animo. Alleen artsen en technici zijn moeilijk te krijgen, voornamelijk, om dat zij zich ook in Nederland een be hoorlijk bestaan kunnen scheppen Ge demobiliseerde militairen nebben veel lust in een betrekking daarginds. Tot October 1949 zijn er reeds 1600 man te werk gesteld. Ambtenaren gaan op het ogeoblQi weinig o* niet mm fedooeeU. Door de vergrotingswerkzaamheden aan de haven van Den Helder is ook de golfstroom groter geworden. Om hieraan het hoofd te bieden, wordt aan de landzijde een stalen damwand geslagen, waarvan reeds een groot deel in de grond is geheid. JJe houten man, wie weet hoeveel eeuwen geleden uit een boomstronk gehakt door een bewoner van het Faaseiland in Polynesie, met z'n langwerpig hoofd, ronde schedel, gekarteld voorhoofd en ogen van vlsbot met obsidiaan pupillen, staart me tegelijk wezenloos en lichtelijk spottend, tegelijk vastberaden en ti mide, tegelijk Weltfremd en geladen met levenservaring aan. Er zijn daar meer van die mannen. En er zijn knotsen, schilden, prauwenstevens, trommen, cultue- en geestenbeelden, schedelmaskers met gebleekt mensenhaar, maskers met authentieke men9enschedels en allerhande andere gebruiks- en versierings voortbrengselen uH het Zuidzee-gebied, die in deze dagen tesaam zijn gebracht in een aantal vertrekken van het Amsterdams Stedelijk Museum. Niets ie hier meer hoorbaar van het rumoer der stad, die voortjaagt in de late namiddag. En als men ao door die stille kamers loopt, langs al die houten beelden, en wat er bjj ligt, dan kan het gebeuren dat dit alles tot een vreemd, een mysterieus leven geraakt. Het allervreemdste was, die middag, dat deze beelden een schoonheid be zaten die onverklaarbaar was. Hoe kan zo'n ruw stuk hout, pover bedekt met kalk en verkleurde verf, onbeholpen bewerkt met de apparatuur uit het Stenen Tijdperk, zo primitief dat men er nauwelijks een menselijke vorm in kan herkennen, zó schoon zijn? Ik denk dat dit alleen is te verklaren, omdat deze dingen, deze beelden en maskers, deze knotsen en prauwenstevens zo verschrikkelijk waar zijn. De Poly nesiër, die eeuwen en eeuwen geleden deze houten pop schiep met houten in strumenten uit hout, deze wilde wens te alleen iets te maken dat zijns ge lijke was. Hij slaagde daarin maar zeer betrekkelijk. Maar wat ontstond, dat ruwe mensen-blok, onbeholpen, grotesk Exposiiie: Kunsi van hei Zuidzeegebied en demonisch tegelijk, dat leeft van daag de dag nog een fel en intens le ven. De wilde van dat eiland, die gebukt zat over het hout, onder de vochtige broeiing van het hijgend oerwoud, en die bezig was vorm en gestalte te ge ven aan dat brok weerstrevend hout, deze man wist niets van kunst. Hij wist niets van techniek. Hij kende niet de ervaring van het ambacht. Hij had geen routine. Wat hij maakte kwam regelrecht uit hemzelf. En toen het klaar was, eindelijk, na vele dagen, was het iets dat allerlei eigenschap pen bezat. Maar éne zeer in het bij zonder: het was waar. Ik moest die middag telkens den ken aan de tekeningen en schilderijen van de experimentele artisten, die en kele weken geleden nagenoeg dezelfde kamers van hetzelfde museum vul den. Daar waren afbeeldingen die merkwaardig veel gelijkenis vertoon den met datgene, wat op deze exposi tie van Zuidzee-kunst is tentoonge steld. En ik dacht dat het wel zó moet zijn, dat die jonge kunstenaars trach ten terug te gaan tot de waarheid in de demonen-maskers en de houten beeldjes der Polynesiërs, omdat daar in de waarheid in pure, naakte waar achtigheid verankerd ligt. De waar heid die eens, jaren geleden, Gauguin, de grote Franse schilder, ging zoeken in Polynesie, omdat hij zót was van zijn aan cultuur oververzadigd land, dat geestelijk op sterven lag. Hij ging naar de eilanden, vond zichzelf en daarna; het geheim, het ontzaglijk my sterie van de waarheid der eerste, al- lerprimitiefste, allerjongste kunst. Gau guin keerde nooit terug naar Frank rijk, maar jaren later werd hij apos tel en vernieuwer. De jonge experimentalisten faalden. Natuurlijk faalden ze. Ze zijn te ,knap", te gecultiveerd, ze zitten te vast gekluisterd aan de wereld die ze wel verachten en vertrappen, maar die hen onontkoombaar meesleurt. Zoals Ixion door Jupiter met levende slagen werd vastgeketend op een im mer wentelend gloeiend rad. Ze luis teren ademloos naar de echo van de roep van die wilde op zijn eiland, maar zijn onmachtig de mens van die stem te benaderen. Op een tentoonstelling als deze kun nen sommige dingen zo helder voor een mens worden, dat het een moment adembenemend is. Ineens is het gor dijn weggeschoven en ziet men het pa norama van een andere, vreemde, won derlijke wereld. IedereeD heeft daarmee te maken, al beseft men dat niet altijd. Dat be wijst ons verlangen naar een „droom- eiland", naar een Ultima Thule. Naar een atol ergens in de Pacific, naar een palmenstrand* ergens bg Mn mend uitruisende branding. Dat be wijst onze koorts als we het verhaal lezen van de mannen van de Bounty. Dat bewijst ons heimwee naar een le ven zoals dat door een Alain Gerbault geleefd werd, alleen in een kotter, bij deze eilanden. Het is het onlustgevoel om te moeten leven in een wereld-in- vakken, in een wereld waarin ieder mens zeven maal maskers draagt, in een wereld van neon- en gaslichtbui zen. In een wereld van chroomstaai en plastic. Van asfalt en nylon. En van cellofaan. En van de lopende band en stukwerk. Het is het onlustgevoel in ons, dat doet luisteren naar de liedjes van de Kilima-Hawaiïans. En doet zien naar zogenaamde Zuidzeefilms met Dorothy Lamour en Hedy La- marr. En dat ons in de Franse bazar of in de Galeries Modernes een surrO' gaat-godhefdje doet kopen voor de schoorsteen. De wilde, die op zo'n Zuidzee-eiland geknield lag over een stuk hout, en daaruit een voorouderbeeld hakte, deed in wezen precies als wij, die naar de fotograaf lopen om ons te laten portrettéren. Die wilde had maar één wens: zich later te laten voortbestaan onder hen die na hem kwamen. Wil len wij, met onze foto's, anders? Ook hoogglanzend en geflatteerd? In dat opzicht bleef de mens zichzelf gelijk. Deze tentoonstelling van Zuidzee- kunst kan een mens, op een verregen de, doordeweekse achternamiddag!, plotseling tegenover zichzelf plaatsen, En één zo'n plomp, houten beeld, zo'n wanstaltige robot, kan zo'n middag plotseling ontroerend schoon en huive ringwekkend waar worden, omdat het ons toont hoezeer we afdwaalden van onszelf, hoe mechanisch we wer den, hoe kunstmatig, en hoe radeloos pover in onze uitingsvormen. Hoe arm van lichaam, ziel en hart. ANTHONY VAN KAMPEN pEN ZOJUIST door de Verenigde Sta ten aan de Sowjet-Unie gezonden nota fs het gevolg van iets, dat klaar bljjkelijk een van de grootste misda' den in de geschiedenis is geweest. De Amerikaanse regering heeft inlichtin gen gevraagd omtrent 376.929 Japan ners, die door het Rode Leger krijgsge vangenen werden gemaakt, maar na de oorlog niet in Ja pan zijn terugge keerd. Reeds vroe ger hebben de Amerikanen naar het lot van deze lieden geïnfor-i meerd, maar de Russische autoriteiten hebben nooit een afdoend antwoord gegeven. In Japan wordt zowel door de Japanners als door de Amerikaanse bezetters geloofd, dat de mannen dood zijn. Er zijn mededelingen, afgelegd door Japanners, die uit de Russische krijgs gevangenen-kampen zijn teruggekeerd, dat vele vroegere Japanse soldaten in Siberië aan ondervoeding zijn gestor ven. Het schijnt ongelofelijk, dat de Russen op deze wijze honderdduizenden Japanners hebben laten omkomen maar er is geen andere verklaring voor de verdwijning van de 376.929 man. De Amerikanen overwegen thans de hulp in te roepen van een neutrale mogendheid tijdens de oorlog, waar schijnlijk Zwitserland, ten einde deze een poging te laten ondernemen om ten minste iets over de verblijfplaats der vermisten, dood of levend, te we ten te komen. Tenzij deze inlichtingen alsnog verstrekt worden, zullen hon derdduizenden Japanse vrouwen in onwetendheid blijven omtrent het lot van hun inentten en ionen. J-JET TEUTERIGE mannetje, dat dik in de wollen dassen voor de rech ter trad, leek van haargroei wel ieto op professor Einstein. Maar inetede van wetten uit te vinden had 'ie ze overtreden en dat is een markant verschil. Dat scheelt méér dan een slok op een borrel; dat ligt zover van elkaar als de Nobelprijs van ge vangenisstraf. Daartegenover had 'ie met Einstein gemeen, dat er in de krant ruimte voor 'm gereserveerd werd. Maar aangezien je dat beter niet in deze rubriek kan overkomen, bleef 'ie toch ver van de grote Albert af. Behalve wat de lokkenpracht be treft. Zijn haar was mooier dan z'n ziel. Want dit dekselse diakenhuisman netje had gestolen. Van de liefderijke weduwe, die 'm uit meeljj over atjn eenzaamheid in haar verstilde wo ning onder dak had gebracht. Zij vertelde er van met 'n brok in de keel. Hjj zag er de laatste jaren zo verwaarloosd uit en kreeg nooit warm eten. Was dat uit armoe? wilde de rechter weten. Welnéé, zei de weduwe met na druk, hjj had dertig gulden pensioen in de week en zjjn kinderen deden nog een heleboel an 'm. Maar het ging allemaal door het keelgat Toen 'ie bjj mij kwam, heb ik direct gezegd: Janus, zei ik, nou ken Je hier nog een gezellige ouwedag hebben, maar laat de jenever nou staan. Z'n kleren hield ik heel en z'n eten was er op tjjd en hjj had een lief kamertje. Dat ging de eerste weken best. Maar toen wiet 'ie de weg naar de kastelein weer en daar is geen kruid voor gewassen. Van tjjd tot tjjd was 'ie kompleet laveloos, 't is zonde da'k het zeggen moet van zo'n ouwe man. En toen heeft verdachte geW gestolen Bjj mekander een dikke honderd gulden van me armoedje. Ik mlstq geregeld geld uit de muurkast en toen lieb ik er met rood potlood een kruisje op gezet. De politie heeft 'm in de kroeg opgehaald; hjj had nog een tientje en drie rijksdaalders. En het kruisje stond er op. De rechter wenkte Janus voor het hekje en die beriep zich direct op een aangeboren achterlijkheid. Achterljjkheid Ik vind u gesle pen! 't Is schande, zoals u misbrulli van vertrouwen en goedheid gemaakt hebt. Ik betéélde die vrouw er voor. Twaalf gulden in de week en nooit vette sju. Ik laat me niet aflegge, want ik ben niet gek. En u was achterljjk? Dat zit 'm in de zenuwen van moederskant. As kind was ik lang onzindelijk en me leven lang steen puisten van de zenuwen, die op me bloedsomloop geslagen benne. Dat geeft zwakke ogenblikken. Kan tk niet vanwege het gerecht onderzocht worden in me hersens? De rechter voelde er helemaal niet» voor en propageerde geheelonthou ding; de officier vroeg twee maanden gevangenisstraf. En dat bleef zo. Krjjg ik me geld nou terug? vroeg de weduwe. Kan ik dat Mer effies halen? Maar de rechter onderwees haar, dat meneer Lieftinck daar geen pot jes voor heeft tenzij het oorlogsschade betreft. En dat was het niet. Eigenljjk wel, zei het vrouwtje. Want m'n man is in de oorlog gestor ven en als die nog geleefd had was Janus nooit bjj me in huis gekomen. Tja maak dót nou professor Lief tinck eens duidelijk! KAREL. Voor de eerste maal is het virus van mond- en klauwzeer gefotografeerd. De professoren Bernard, van de universiteit te Lyon, en Girard, direc teur van het Frans Instituut voor Mond- en Klauwzeer, en hun mede werkers hebben deze prestatie moge- lijk gemaakt door de verbeteringen die zij aan het electronenmicroscoop te Lyon hebben aangebracht. Het virus van mond- en klauwzeer is een van de kleinste, die men tot dusverre kent. Wegens de overgang van KNIL- personeel naar de Koninklijke Land macht zullen de normale bevorderin gen, zoals die voorheen een paar maal per jaar afkwamen, voorlopig geen doorgang vinden. Indien er echter in voorkomende gevallen in een be paalde vacature moet worden voor zien, welke voorziening normaal een verhoging in rang zou betekenen, dan zal deze rangsverhoging ook thans doorgaan. Over het probleem der rangsverhogingen zijn nog geen defini tieve besluiten genomen. Thans zijn vrijgelaten de prijzen voor: logies, pensionverlening in ho tels en logementen en voor vacantie- pensions, voor maatkleding, voor sin telcokes en bruinkolen en voor to- bvMutort v

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1950 | | pagina 5