Jan de Hartog voltooide zijn trilogie
HET BEELD VAN DE WILDE
Liefdedienst
Ondernemers hebben vertrouwen
in de R.I.S.
Gods Geuzen is een worsteling om Godsbesef
Hetzelfde liedje
Massamoord
in Azie
in
Lied van de week
Letterkundige
Verschijningen
AMSTERDAMS PODIUM
OP HET MATJE
Foto s van het virus van
mond- en klauwzeer
Tijdelijke vertraging bij
bevorderingen in de
Kon. Landmacht
ZATERDAG 7 JANUARI 1950
MET HET VERSCHIJNEN VAN HET DERDE DEEL van Gods Geuzen is thans
de trilogie gecompleteerd, die vermoedelijk het meest geruchtmakende stuk
literatuur is, dat Nederland sedert lange jaren heeft opgeleverd. Thans kan men
dan ook eindelijk pogen na te gaan, waarheen Jan de Hartog met zjjn rumoerige
en weelderige proza de lezer heeft pogen te stuwen, en waartoe hij de schimmen
v»n Booth, Spmoza, Leibniz, Dostojewski, Freud en wie niet al meer heeft
opgeroepen om in een razende werveling die lezer tot een staat van uitputting
te voeren waarin deze dan, nog naduizeiend van al het doorgemaakte, wordt
neergeplant voor de even eenvoudige als verschrikkelijke stelling, dat deze we
reld door de diepste ellende moet gaan om tot enige graad van Godsbesef te ko-
men. En bezig is, zich aan die ellende over te leveren.
Twee delen lang heeft De Hartog de rimboe opgeroepen, de tropische rimboe
met al haar verschrikkingen en nu, ten slotte, blijkt het dat dit hoofdzakelijk
gediend heeft om duidelijk te maken, hoe de staat der mensheid na de laatste
wereldoorlog geworden is, namelijk gel«k aan die rimboe. En nu krijgt de ver
zekering van de planter in deel I ook haar volle betekenis. Die planter had aan
de jonge dokter Anton Zorgdrager, op weg naar Batavia, aan boord iets over
God gezegd: „Wie daarginds zegt: „Hij bestaat niet", die neemt-ie op z«n vork.
en laat hem sissen. God is anders, in de Oost, anders dan alle blikken dominees
op een rijtje. In Holland kan-ie me gestolen worden, maar in de rimboe hoor
je'm gonzen".
'pWEE DELEN lang heeft De Hartog
zijn best gedaan om Anton Zorg
drager de waarheid van die woorden
te doen beseffen. Hij heeft hem de
uitzonderlijkste dingen laten beleven
en de merkwaardigste mensen doen
ontmoeten. Hij heeft hem in contact
gebracht met de grote lepra-bestrijder
„Brits" Jansen en via hem met
„Gods Geuzen", de soldaten van het
Leger des Heils en meer speciaal met
het echtpaar Waterreus, dat zich aan
de verzorging der leprozen op Java
had gegeven met het gevolg, dat
Betsy Waterreus melaats geworden,
wegteerde tot alleen maar een nau
welijks meer menselijke romp en
Willem Waterreus de beproevingen
van de heilige Antonius doormakende,
groeide tot een volmaakt zelf-verge-
ten mens met inderdaad de kracht
van een heilige, Anton Zorgdrager,
de apostel der wetenschap, tracht dit
alles op zuiver deterministische gron
den te ontleden en te verklaren, tot
de rimboe hem te pakken krijgt, na
dat hij eerst een eerder slachtoffer
van die rimboe uit niet geheel gemo
tiveerde zelfverdediging heeft neer
geschoten. Dit bezorgt hem een schuld
complex, dat hem tijdelijk weerloos
maakt tegenover de verdierlijkende
invloed van het oerwoud en hem dan
eindelijk, in het derde deel, de moei
lijke weg tot de volkomen bevrijding
van alle egocentriciteit doet gaan,
welke een voorwaarde is voor enig
waarachtig Godsbesef. En nu ie het
wel heel eenvoudig om te zeggen, dat
men dit laatste klaar en duidelijk in
de Bijbel verkondigd ziet, doch het
valt moeilijk te ontkennen, dat de
mensen er over het algemeen weinig
naar leven.
JN DIT DERDE DEEL heeft De
Hartog zijn operatie-toneel verlegd
naar Nederland en dat, consequent
aan zichzelf, juist wanneer het hier
te lande dan eindelijk ook avontuur
lijk gaat worden, n.1. als de oorlog uit
breekt. Zorgdrager, Brits Jansen,
Waterreus, Kramer, in het kort, alle
belangrijkste dramatis personae zijn
net op tijd aangekomen om de Duitse
inval te ondergaan en hier hun rol
in de tragedie te spelen. Els, de
vrouw van Zorgdrager, was er al, en
ten slotte wordt aan Bert Waterreus,
de dochter van het Leger des Heils-
echtpaar, een belangrijke rol toebe
deeld. Als nieuwe verschijningen tre
den o.m. op een allervuilst stukje land
verraad, belichaamd in een politie-
rechercheur, enige illegalen en B.S.-
ers en een wijsgerige Chinees in een
klein, maar zeer belangrijk rolletje,
In dg trein en in de bussen
In de winkels en op straat,
Thuis, in de fabriek en werkplaats,
Waar men gaat of waar men staat;
Of het ochtend is of avond.
Onverschillig wat voor uur,
Steeds hoor je het zelfde liedje:
„Wat is 't leven peperduur."
Heus, je moet bijtijden lachen
Als je stiekum, hier of daar,
Zo'n gesprek eens kunt beluist'ren.
Zó bijvoorbeeld, lezerschaar:
„Kaas? gewoon niet te betdien.
Veertien piek een paar sandalen.
Anthraciet? dat sou je willen,
Ook al zouden ze me pillen.
'k Kocht een kruippakje voor
Jantje
En een manteltje voor Antje,
Mens, ik schrok m'n eigen naar,
Zoveel geld, 't is eerlijk waar.
'k Moest ook nog gordijnen,
weet je,
En een heel eenvoudig kleedje,
Maar daar moet ik maar mee
wachten,
Want dat gaat boven mijn
krachten
En zo jammert men maar door
In één groot en machtig koor.
Beste, brave boeren, burgers,
Vit ons land van mest en mist,
Dacht ge werk'lijk dat een andt
Deze dingen nog niet wist?
Iedereen stikt van de zorgen,
Jabson kent ze ook wel, hoor!
Maar wat gééft al dat gejammer,
't Wordt er maar beroerder door
Tracht nu eens de blijde ding"<
Die óók in het leven zijn,
Aan uw naasten d00r te geven.
Dat geeft nog wat zonneschijn,
'k Ben geen lijdzaamheidsapostel
Maar het gaat toch óók niet aan,
't Slechte wél te zien en 't goede
Blindelings voorbij te gaan.
JABSON
en in het algemeen de Jodenvervol
ging.
„Brits" Jansen beleeft zowaar mid
den in de oorlogsdagen nog een pok-
kenavontuur, dat wel wat aan de
pestexplosie in I doet denken, en dat
voornamelijk dient om de man, die in
Holland een heel wat armzaliger ver
schijning is dan in de Oost (zuivere
observatie overigens) een rehabilitatie
te bezorgen voor hij geheel van het
toneel verdwijnt.
Voor het overige zjjn de gebeurte
nissen in dit derde deel zó veelvuldig,
en spelen ze zich, soms tegelijkertijd, in
zoveel verschillende hoeken van de we
reld af, dat De Hartog een nieuw
procédé toepast om deze massa te
verwerken en de voor zijn doel nood
zakelijke effecten te bereiken.
JAN DE HARTOG
„Gods Geuzen", derde deel.
Uitgave Elsevier,
AmsterdamBrussel
Zoals in een film het oog der ca
mera zich van de ene scène naar de
andere wendt, contrasten opstelt,
„film-rjjmen" schept, het ene beeld
soms doet vervloeien in het andere,
verdeelt de handeling in dit deel zich
in een lange reeks korte beelden,
eerst alleen in Nederland, dan ook
weer in Indie, in Duitsland en de apo
theose speelt zich af in het pas be
vrijde Nijmegen. Dam is er veel ge
beurd, het „verschiet vol moord, mis
daad, vuur en vernietiging" dat Wa
terreus aan het slot van deel I als in
een vizioen zag, is werkelijkheid ge
worden en het heeft vrijwel allen, die
een rol in het drama speelden, geli
quideerd. Maar Anton Zorgdrager
heeft zijn openbaring gekregen en de
lezer heeft zich, wanneer hij zich ten
minste heeft kunnen overgeven aan
de macht van De Hartogs suggestieve
proza, een ogenblik uitgetild gevoeld
boven de benauwende en verwarrende
werkelijkheid waarin hij gedoemd is
te leven, en even een glimpje Eeuwig-
heidslicht opgevangen. Of dat hem tot
troost zal zijn bjj de verdere ontwik
keling der gebeurtenissen op deze aar
de ten aanzien waarvan de schrij
ver weinig optimisme laat is een
andere zaak waarmee we ons hier
niet hebben in te laten. Deze artike
len zijn per slot van rekening geen
zedekundige of wijsgerige verhande
lingen, doch pogingen om iets van de
kern van literaire verschijningen weer
te geven. En wanneer een werk, gelijk
in dit geval, zich beweegt op terrei
nen van psychologie, theologie, filo
sofie en, niet *n de laatste plaats,
pathologie, dan dient dit gesignaleerd
te worden, voor zover het literaire be
tekenis heeft.
J-JST GEHEEL overziende, en zoe
kende naar een definitie, raakt
men geneigd, de trilogie een psycho
logische avonturenroman te noemen,
of misschien zelfs een psychopatholo
gische-, vermits de ziekteverschijnse
len van het zieleleven in het boek toch
wel een voorname plaats innemen.
Hier komt men dan tevens op het
punt waar de beoordelaar zich uiter
aard onzeker gaat voelen, tenzij hjj
de kwaliteiten van psychiater en li
terair criticus in zich verenigt, het
geen niet al te vaak zal voorkomen.
Ook voor het overige kan men zich
tussen onzekerheden heen en weer
laten slingeren. Er zfln De Hartog
allerlei verwijten gedaan. De toestan
den in Indie waren niet zo als hij ze
beschreef; pest-explosies hebben zich
nimmer op Borneo voorgedaan, de
Dienst voor Volksgezondheid zond
nooit ofte nimmer volslagen „baren"
de rimboe in, enz. enz. De Hartog
heeft zijn publiek dus maar een beet
je voor de gek gehouden.
Voor ons gevoel doet dat er niet «o
heel veel toe, wanneer we weer tot de
beoordeling der literaire waarde van t
werk terug keren. Na ruim drie jaar
Indonesische crisis, met kamer- en
krantendebatten, brochures, artikelen
en wat dies meer zij hebben we het
opgegeven, te geloven, dat er een
enigermate „objectieve" waarheid ten
aanzien onzer voormalige overzeese
gebiedsdelen te vinden is. Maar wat
daar allemaal van zij Gods Geu
zen wordt toch in de eerste plaats ge
kenmerkt door de phenomenale con
ceptie van een worsteling om Gods
besef, die bij verschillend geaarde per
sonen en langs zozeer uiteenlopende
wegen op één punt uitmondt.
Dit houdt eohter volstrekt niet in,
dat men het werk van De Hartog,
ook literair, nu maar zonder critiek
of voorbehoud zou hebben te aanvaar
den. Het jongleren met krachtter
men is een specialiteit van de schrij
ver, welke op de duur gaat vermoeien
en door overdaad aan de uitwerking
schade doet. Wanneer men zo'n keer
of zes de hoofdpersonen ziet duizelen
voor „interstellaire leegtes", dan is
het effect verzwakt en herhaaldelijk
vraagt men zich af, of de ontzaglijke
emotionaliteit waarvan vrijwel alle
sujetten blijk geven, psychologisch bij
zo uiteenlopende naturen wel be
staanbaar is. En die vraag werpt te
gelijkertijd een andere op leeft
eigenlijk wel een der personen werke
lijk voor ons? Ze zijn allen van enkele
verrassend levensware individuele
trekken voorzien, maar te dikwijls
doen ze toch aan als louter marionet
ten waarmee de schrijver zijn eigen
emotionaliteit uitdrukking wil geven.
En bij nader inzien, wanneer men zich
even los maakt van het ontzaglijk
spannende verhaal, komt men tot
de slotsom, dat Gods Geuzen toch
voornamelijk een ideeën-roman is en
dat dus de boven-aangegeven defini
ties onjuist, of althans onvolledig
zijn.
Gods Geuzen is dus meer een boek
van ideeën dan van mensen, maar
daarmee is het literair volstrekt niet
verworpen, alleen geklasseerd. En per
slot van rekening i s het dan toch
maar wat, om zulk een ideeën-roman
zo adembenemend spannend te schrij
ven, met zoveel verrassende effecten,
met zulk een afwisseling van humor
en ernst, dat men het werk bijna niet
uit handen kan leggen. En nu mogen
die effecten soms theatraal zijn, en
pathetisch, en soms ronduit grof
ze zijn toch óók dikwijls geniaal ge
troffen en een werk als dit vaart als
een verfrissende storm door de ietwat
muffe sfeer der vaderlandse letteren.
WITSEN ELIAS.
(Van onze parlementaire redacteur)
Nederlands-Indie is sinds 27 Decem
ber de Republik Indonesia Serikat.
De oppositie in ons land heeft van deze
overgang zeer ernstige moeilijkheden
verwacht. We kunnen eohter met vol
doening constateren, dat alles tot dus
verre bijzonder is meegevallen. Van
ernstige incidenten of onoverkomelij
ke moeilijkheden is niet gebleken. In
tegendeel: de verstandhouding tussen
Nederlanders en Indonesiërs schijnt
goed te zijn en de samenwerking
schijnt zich te ontwikkelen op een
wijze, die een gematigd optimisme wet
tigt.
Er bestaat wederzijds vertrouwen,
ook in de kringen der ondernemers.
Het bedrijfsleven gelooft in een gun
stige ontwikkeling van de toestand.
Doch men ontveinst zich niet, dat alles
afhangt van de wijze, waarop de over
eenkomsten van de RTC in de practijk
worden uitgevoerd. Hierover zijn nog
geen klachten vernomen; de inzet is
dus gunstig.
Het bedrijfsleven zal zich aan de
nieuwe omstandigheden moeten aan
passen, een taak, waarin het in de loop
der jaren een grote bedrevenheid heeft
verkregen. Wij kunnen geen eisen meer
stellen, en onze wil niet meer opleg
gen In economisch opzicht is Indone
sië voor ons een gebied geworden als
Voor-Indie, Siam en Birma, waarmee
wij handel zouden willen drijven,
waarin wij geld zouden willen steken
en waarheen wij Nederlandse werk
krachten zouden willen zenden
Ook Amerika en Engeland heb
ben economische belangen in Indonesië.
Toch hebben wij een voorsprong op
deze concurrenten, die wtf moeten
traobfn M bOm tand mee*
hier een goede kans, ook al om deze
reden, dat de regering van de RIS er
terecht streng tegen zal waken, dat de
politieke onderworpenheid geen plaats
maakt voor een economische over
heersing. Het gevaar daarvoor is gro
ter van de kant van het machtige Ame
rika dan van het zwakke Nederland.
De Nederlandse ondernemingen in In
donesië hebben in het verleden steeds
zelfstandig haar weg moeten zoeken en
zich alleen kunnen handhaven, wan
neer zij de concurrentie met het bui
tenland konden doorstaan. Dat zal
ook in de toekomst zo blijven. De gro
tere bedrijven zullen moeilijkheden
ondervinden, doch deze te boven kun
nen komen. Enkele zwakkelingen zul
len de strijd misschien moeten opge
ven, maar tot ongerustheid behoeft dit
niet te leiden. De ondernemers zullen
echter ook aandacht moeten gaan be
steden tot gebieden, die tot dusverre
zijn verwaarloosd, maar waar nog ge
noeg te verdienen valt.
De uitzending van employé's gaat
normaal verder. Dat is een gunstig te
ken. De ouderen, die aan pensioen toe
zijn, komen terug, jongeren, die fris
tegenover de nieuwe toestand staan,
nemen hun plaatsen in. Er is vraag
naar werkkrachten van twintig tot
dertig jaar, die tenminste een diploma
vijf-jarige HBS of oen diploma van
een Handelsschool bezitten. Anderen
hebben geen kans.
Voor uitzending bestaat nog veel
animo. Alleen artsen en technici zijn
moeilijk te krijgen, voornamelijk, om
dat zij zich ook in Nederland een be
hoorlijk bestaan kunnen scheppen Ge
demobiliseerde militairen nebben veel
lust in een betrekking daarginds. Tot
October 1949 zijn er reeds 1600 man te
werk gesteld. Ambtenaren gaan op het
ogeoblQi weinig o* niet mm fedooeeU.
Door de vergrotingswerkzaamheden aan de haven van Den Helder is ook
de golfstroom groter geworden. Om hieraan het hoofd te bieden, wordt
aan de landzijde een stalen damwand geslagen, waarvan reeds een groot
deel in de grond is geheid.
JJe houten man, wie weet hoeveel eeuwen geleden uit een boomstronk gehakt
door een bewoner van het Faaseiland in Polynesie, met z'n langwerpig hoofd,
ronde schedel, gekarteld voorhoofd en ogen van vlsbot met obsidiaan pupillen,
staart me tegelijk wezenloos en lichtelijk spottend, tegelijk vastberaden en ti
mide, tegelijk Weltfremd en geladen met levenservaring aan. Er zijn daar meer
van die mannen. En er zijn knotsen, schilden, prauwenstevens, trommen, cultue-
en geestenbeelden, schedelmaskers met gebleekt mensenhaar, maskers met
authentieke men9enschedels en allerhande andere gebruiks- en versierings
voortbrengselen uH het Zuidzee-gebied, die in deze dagen tesaam zijn gebracht
in een aantal vertrekken van het Amsterdams Stedelijk Museum. Niets ie hier
meer hoorbaar van het rumoer der stad, die voortjaagt in de late namiddag. En
als men ao door die stille kamers loopt, langs al die houten beelden, en wat er
bjj ligt, dan kan het gebeuren dat dit alles tot een vreemd, een mysterieus leven
geraakt.
Het allervreemdste was, die middag,
dat deze beelden een schoonheid be
zaten die onverklaarbaar was. Hoe kan
zo'n ruw stuk hout, pover bedekt met
kalk en verkleurde verf, onbeholpen
bewerkt met de apparatuur uit het
Stenen Tijdperk, zo primitief dat men
er nauwelijks een menselijke vorm in
kan herkennen, zó schoon zijn? Ik denk
dat dit alleen is te verklaren, omdat
deze dingen, deze beelden en maskers,
deze knotsen en prauwenstevens zo
verschrikkelijk waar zijn. De Poly
nesiër, die eeuwen en eeuwen geleden
deze houten pop schiep met houten in
strumenten uit hout, deze wilde wens
te alleen iets te maken dat zijns ge
lijke was. Hij slaagde daarin maar zeer
betrekkelijk. Maar wat ontstond, dat
ruwe mensen-blok, onbeholpen, grotesk
Exposiiie: Kunsi van hei
Zuidzeegebied
en demonisch tegelijk, dat leeft van
daag de dag nog een fel en intens le
ven.
De wilde van dat eiland, die gebukt
zat over het hout, onder de vochtige
broeiing van het hijgend oerwoud, en
die bezig was vorm en gestalte te ge
ven aan dat brok weerstrevend hout,
deze man wist niets van kunst. Hij
wist niets van techniek. Hij kende niet
de ervaring van het ambacht. Hij had
geen routine. Wat hij maakte kwam
regelrecht uit hemzelf. En toen het
klaar was, eindelijk, na vele dagen,
was het iets dat allerlei eigenschap
pen bezat. Maar éne zeer in het bij
zonder: het was waar.
Ik moest die middag telkens den
ken aan de tekeningen en schilderijen
van de experimentele artisten, die en
kele weken geleden nagenoeg dezelfde
kamers van hetzelfde museum vul
den. Daar waren afbeeldingen die
merkwaardig veel gelijkenis vertoon
den met datgene, wat op deze exposi
tie van Zuidzee-kunst is tentoonge
steld. En ik dacht dat het wel zó moet
zijn, dat die jonge kunstenaars trach
ten terug te gaan tot de waarheid in
de demonen-maskers en de houten
beeldjes der Polynesiërs, omdat daar
in de waarheid in pure, naakte waar
achtigheid verankerd ligt. De waar
heid die eens, jaren geleden, Gauguin,
de grote Franse schilder, ging zoeken
in Polynesie, omdat hij zót was van
zijn aan cultuur oververzadigd land,
dat geestelijk op sterven lag. Hij ging
naar de eilanden, vond zichzelf en
daarna; het geheim, het ontzaglijk my
sterie van de waarheid der eerste, al-
lerprimitiefste, allerjongste kunst. Gau
guin keerde nooit terug naar Frank
rijk, maar jaren later werd hij apos
tel en vernieuwer.
De jonge experimentalisten faalden.
Natuurlijk faalden ze. Ze zijn te
,knap", te gecultiveerd, ze zitten te
vast gekluisterd aan de wereld die ze
wel verachten en vertrappen, maar
die hen onontkoombaar meesleurt.
Zoals Ixion door Jupiter met levende
slagen werd vastgeketend op een im
mer wentelend gloeiend rad. Ze luis
teren ademloos naar de echo van de
roep van die wilde op zijn eiland,
maar zijn onmachtig de mens van die
stem te benaderen.
Op een tentoonstelling als deze kun
nen sommige dingen zo helder voor
een mens worden, dat het een moment
adembenemend is. Ineens is het gor
dijn weggeschoven en ziet men het pa
norama van een andere, vreemde, won
derlijke wereld.
IedereeD heeft daarmee te maken,
al beseft men dat niet altijd. Dat be
wijst ons verlangen naar een „droom-
eiland", naar een Ultima Thule. Naar
een atol ergens in de Pacific, naar een
palmenstrand* ergens bg Mn
mend uitruisende branding. Dat be
wijst onze koorts als we het verhaal
lezen van de mannen van de Bounty.
Dat bewijst ons heimwee naar een le
ven zoals dat door een Alain Gerbault
geleefd werd, alleen in een kotter, bij
deze eilanden. Het is het onlustgevoel
om te moeten leven in een wereld-in-
vakken, in een wereld waarin ieder
mens zeven maal maskers draagt, in
een wereld van neon- en gaslichtbui
zen. In een wereld van chroomstaai en
plastic. Van asfalt en nylon. En van
cellofaan. En van de lopende band en
stukwerk. Het is het onlustgevoel in
ons, dat doet luisteren naar de liedjes
van de Kilima-Hawaiïans. En doet
zien naar zogenaamde Zuidzeefilms
met Dorothy Lamour en Hedy La-
marr. En dat ons in de Franse bazar
of in de Galeries Modernes een surrO'
gaat-godhefdje doet kopen voor de
schoorsteen.
De wilde, die op zo'n Zuidzee-eiland
geknield lag over een stuk hout, en
daaruit een voorouderbeeld hakte,
deed in wezen precies als wij, die naar
de fotograaf lopen om ons te laten
portrettéren. Die wilde had maar één
wens: zich later te laten voortbestaan
onder hen die na hem kwamen. Wil
len wij, met onze foto's, anders? Ook
hoogglanzend en geflatteerd? In dat
opzicht bleef de mens zichzelf gelijk.
Deze tentoonstelling van Zuidzee-
kunst kan een mens, op een verregen
de, doordeweekse achternamiddag!,
plotseling tegenover zichzelf plaatsen,
En één zo'n plomp, houten beeld, zo'n
wanstaltige robot, kan zo'n middag
plotseling ontroerend schoon en huive
ringwekkend waar worden, omdat
het ons toont hoezeer we afdwaalden
van onszelf, hoe mechanisch we wer
den, hoe kunstmatig, en hoe radeloos
pover in onze uitingsvormen. Hoe arm
van lichaam, ziel en hart.
ANTHONY VAN KAMPEN
pEN ZOJUIST door de Verenigde Sta
ten aan de Sowjet-Unie gezonden
nota fs het gevolg van iets, dat klaar
bljjkelijk een van de grootste misda'
den in de geschiedenis is geweest. De
Amerikaanse regering heeft inlichtin
gen gevraagd omtrent 376.929 Japan
ners, die door het Rode Leger krijgsge
vangenen werden gemaakt, maar na de
oorlog niet in Ja
pan zijn terugge
keerd. Reeds vroe
ger hebben de
Amerikanen naar
het lot van deze
lieden geïnfor-i
meerd, maar de
Russische autoriteiten hebben nooit een
afdoend antwoord gegeven. In Japan
wordt zowel door de Japanners als
door de Amerikaanse bezetters geloofd,
dat de mannen dood zijn.
Er zijn mededelingen, afgelegd door
Japanners, die uit de Russische krijgs
gevangenen-kampen zijn teruggekeerd,
dat vele vroegere Japanse soldaten in
Siberië aan ondervoeding zijn gestor
ven. Het schijnt ongelofelijk, dat de
Russen op deze wijze honderdduizenden
Japanners hebben laten omkomen
maar er is geen andere verklaring voor
de verdwijning van de 376.929 man.
De Amerikanen overwegen thans de
hulp in te roepen van een neutrale
mogendheid tijdens de oorlog, waar
schijnlijk Zwitserland, ten einde deze
een poging te laten ondernemen om
ten minste iets over de verblijfplaats
der vermisten, dood of levend, te we
ten te komen. Tenzij deze inlichtingen
alsnog verstrekt worden, zullen hon
derdduizenden Japanse vrouwen in
onwetendheid blijven omtrent het lot
van hun inentten en ionen.
J-JET TEUTERIGE mannetje, dat dik
in de wollen dassen voor de rech
ter trad, leek van haargroei wel ieto
op professor Einstein. Maar inetede
van wetten uit te vinden had 'ie ze
overtreden en dat is een markant
verschil. Dat scheelt méér dan een
slok op een borrel; dat ligt zover
van elkaar als de Nobelprijs van ge
vangenisstraf. Daartegenover had
'ie met Einstein gemeen, dat er in de
krant ruimte voor 'm gereserveerd
werd. Maar aangezien je dat beter
niet in deze rubriek kan overkomen,
bleef 'ie toch ver van de grote Albert
af. Behalve wat de lokkenpracht be
treft. Zijn haar was mooier dan z'n
ziel.
Want dit dekselse diakenhuisman
netje had gestolen. Van de liefderijke
weduwe, die 'm uit meeljj over atjn
eenzaamheid in haar verstilde wo
ning onder dak had gebracht.
Zij vertelde er van met 'n brok in
de keel. Hjj zag er de laatste jaren
zo verwaarloosd uit en kreeg nooit
warm eten.
Was dat uit armoe? wilde de
rechter weten.
Welnéé, zei de weduwe met na
druk, hjj had dertig gulden pensioen
in de week en zjjn kinderen deden
nog een heleboel an 'm. Maar het ging
allemaal door het keelgat Toen 'ie
bjj mij kwam, heb ik direct gezegd:
Janus, zei ik, nou ken Je hier nog een
gezellige ouwedag hebben, maar laat
de jenever nou staan. Z'n kleren hield
ik heel en z'n eten was er op tjjd en
hjj had een lief kamertje. Dat ging
de eerste weken best. Maar toen wiet
'ie de weg naar de kastelein weer en
daar is geen kruid voor gewassen.
Van tjjd tot tjjd was 'ie kompleet
laveloos, 't is zonde da'k het zeggen
moet van zo'n ouwe man.
En toen heeft verdachte geW
gestolen
Bjj mekander een dikke honderd
gulden van me armoedje. Ik mlstq
geregeld geld uit de muurkast en toen
lieb ik er met rood potlood een kruisje
op gezet. De politie heeft 'm in de
kroeg opgehaald; hjj had nog een
tientje en drie rijksdaalders. En het
kruisje stond er op.
De rechter wenkte Janus voor het
hekje en die beriep zich direct op een
aangeboren achterlijkheid.
Achterljjkheid Ik vind u gesle
pen! 't Is schande, zoals u misbrulli
van vertrouwen en goedheid gemaakt
hebt.
Ik betéélde die vrouw er voor.
Twaalf gulden in de week en nooit
vette sju. Ik laat me niet aflegge,
want ik ben niet gek.
En u was achterljjk?
Dat zit 'm in de zenuwen van
moederskant. As kind was ik lang
onzindelijk en me leven lang steen
puisten van de zenuwen, die op me
bloedsomloop geslagen benne. Dat
geeft zwakke ogenblikken. Kan tk
niet vanwege het gerecht onderzocht
worden in me hersens?
De rechter voelde er helemaal niet»
voor en propageerde geheelonthou
ding; de officier vroeg twee maanden
gevangenisstraf. En dat bleef zo.
Krjjg ik me geld nou terug?
vroeg de weduwe. Kan ik dat Mer
effies halen?
Maar de rechter onderwees haar,
dat meneer Lieftinck daar geen pot
jes voor heeft tenzij het oorlogsschade
betreft. En dat was het niet.
Eigenljjk wel, zei het vrouwtje.
Want m'n man is in de oorlog gestor
ven en als die nog geleefd had was
Janus nooit bjj me in huis gekomen.
Tja maak dót nou professor Lief
tinck eens duidelijk!
KAREL.
Voor de eerste maal is het virus van
mond- en klauwzeer gefotografeerd.
De professoren Bernard, van de
universiteit te Lyon, en Girard, direc
teur van het Frans Instituut voor
Mond- en Klauwzeer, en hun mede
werkers hebben deze prestatie moge-
lijk gemaakt door de verbeteringen die
zij aan het electronenmicroscoop te
Lyon hebben aangebracht.
Het virus van mond- en klauwzeer
is een van de kleinste, die men tot
dusverre kent.
Wegens de overgang van KNIL-
personeel naar de Koninklijke Land
macht zullen de normale bevorderin
gen, zoals die voorheen een paar maal
per jaar afkwamen, voorlopig geen
doorgang vinden. Indien er echter
in voorkomende gevallen in een be
paalde vacature moet worden voor
zien, welke voorziening normaal een
verhoging in rang zou betekenen, dan
zal deze rangsverhoging ook thans
doorgaan. Over het probleem der
rangsverhogingen zijn nog geen defini
tieve besluiten genomen.
Thans zijn vrijgelaten de prijzen
voor: logies, pensionverlening in ho
tels en logementen en voor vacantie-
pensions, voor maatkleding, voor sin
telcokes en bruinkolen en voor to-
bvMutort
v