Japon voor grotere maten
Allerlei over kinderen
Ruiten te kust en te keur
Let ook op de kleinigheden
Nieuw rokje voor werkende vrouw
Zak vol verhalen
Niet meer jaloers op
de Schotten
mi
gén van de aardigste dingen, die ik
in het dagelijks bedrijf tegenkom, is
lo'n briefje ergens midden uit het ver
laten winterse land, waarin de geachte
mevrouw Saskia wordt verzocht, mede
namens de gehele afdeling, het dorps
verenigingsleven met een spreekbeurt
te komen opluisteren. Zo'n briefje is
voor ondergetekende wat een stukje
leverworst is voor de poes.
Want zij weet zeker dat zo'n cause
rie en alles wat er aan vast zit, ruim
schoots stof levert voor een roman, een
paar vertellingen en een reeks rubrie
ken. Werkelijk, de verhalen liggen in
de wereld altijd nog voor het grijpen,
zij fladderen uit de bomen en dwarre
len over de straatstenen, zij zitten
naast u op de bank en wachten u op
achter elke huisdeur. Dót is de attrac
tie van het vriendelijke briefje van een
beleefde secretaresse: de kans op weer
een paar kralen aan het snoer der be
levenissen. U gelooft mij niet? Ik pluk
een willekeurige convocatie uit de
reeks. Als u mee instapt kunt u uzelf
overtuigen.
De bus suist door het herfstige land,
zwaait langs een haven, stopt op een
kade. Een juweel van een huis, met
trapgevel en blinkende kleine ruiten,
een gevelsteen met een zwarte kat bo
ven de deur. In dit huis heeft eenmaal,
in lang vervlogen gloriedagen, een rij
ke koopman gewoond met een knappe
strenge vrouw en drie knappe, uitge
laten dochters.
De oudste trouwde een zeekapitein
eri zwierf de halve wereld rond, de
tweede werd weggehaald door een
bankierszoon, heel naar Amsterdam, en
voerde een staat als een prinses. Maar
de derde kwam te vallen op het ijs,
zó rampzalig, dat zij voor haar leven
kreupel bleef en de deur niet meer
uit kwam. Zij zat altijd voor dat lin
ker raam, achter de blauwe hor, met
een grote zwarte kat op de schoot, sta
rend naar de haven, waar het ongeluk
haar had achterhaald. Het gif van de
wrok maakte haar tot 'n kwaadspreek
ster, met de adder der jalouzie onder
de tong, en men zegt dat in diezelfde
haven, voor haar ogen, in de schemer
een mooie jonge vrouw zich verdron
ken heeft, opgejaagd door de laster die
haar het leven ondraaglijk maakte
Wij rijden alweer. De bus zwenkte
van het land weg en rijdt de lange dijk
op. Links blinkt het grote water, zo
stil, zo teder zilvergrijs, onder een
hemel van het zuiverste opaal. Aan de
kim ligt een krans van fraaie silhouet
ten. Vergeten stadjes, wier namen een
maal klonken over de zeven zeeën.
In één dier stadjes staat één der
fraaiste kerken die ik ken, met een
koorhek, waarvoor men zee en land
zou omreizen en in het ander, eenmaal
zo rijk aan bevaren lieden dat Coro-
mandel en de Goudkust om zo te zeg
gen om de volgende bocht Jagen, droe
gen de vrouwen sitsen rokken en jak
ken met Oosterse pauwen en bloemen.
De bus suist voort, de silhouetten ver
zinken, daar komen de resten van een
bunker in het gezicht. Hier hielden
eenmaal een handvol jongens, gewone
goedaardige Hollandse jongens, een
tienmaal grotere overmacht zich zó
lang en hardnekkig van het lijf, dat de
glorie van Jan Haring, er bij verbleekt.
De vaart rukt de plek ons uit het
gezicht. „Hier werd de dijk gesloten.
roept een steen in het voorbijgaan en
een groot visioen gaat open. Het
strakke beton, het kloeke bazalt ver
dwijnen: kranen en lieren knarsen,
kleine zwarte figuren in baggerlaar
zen zwoegen, door de laatste geul
stroomt, wild en vertwijfeld, het laat
ste vuilgele water. Er plompt een grij
per vol bagger in het gat: schuim en
modder spatten, het water gorgelt ver
stikt, een nieuwe lading stort de vori
ge achterna en nóg een. De dijk is
dicht! Twee mannen snellen van weers
kanten toe en schudden elkaar de
hand, een gejuich kaatst over het wa
ter.
Een dichter zal naar de pen grijpen
en een gedicht schrijven, even groot
en strak en kantig als dit werk: „De
dijk ligt tussen het land en het water.
Hij ligt er nu, hij ligt er later, Totdat
de aarde valt".
|7n daar is het nieuwe land: vlak, wijd.
eentonig maar mateloos trots. Hier,
waar de bus stopt midden in een straat
van nieuwe huizen, onder parmantige
jonge bomen, hebben de eerste vrou
wen een eenzaamheid van emigranten
getrotseerd. Mijn ogen kunnen niet ge
noeg krijgen van het grote verschiet,
van de eindeloze weg en de trotse een
zaamheid der dorpen.
Daar is het oude land weer, met
bochtige wegen en slapende dijken,
met historische namen en kijk: een
pracht van een klein kasteel, dat over
het water uitziet. Als ik mocht stapte
ik uit en bekeek er op mijn zeven ge
makken de verzamelde schatten. Maar
er is een vrouwenvereniging die op
mij wacht en langs handwijzers zon
der tal geraak ik op mijn bestemming,
waar een hartelijke secretaresse mij
opgelucht welkom heet in dit oord,
waar vanavond geen bus meer stopt.
Het verhaal wacht alweer achter de
kamerdeur. In de luie stoel naast de
haard behoef ik maar te gaan zitten
en de oren open te zetten. Weet u, zegt
de gastheer; toen mijn vader nog een
jongen was, is het hem een keer over
komen En dan komt er een dorps
vete, een spookverhaal of stuk folklore
uit de bus dat er bij de geachte spreek
ster als koek in gaat.
Ik heb de zak maar leeg te storten,
als ik thuis kom. En dat alles met een
gulle schep gastvrijheid toe.
SASKIA.
|_|ier hebt u een eenvoudige maar ge
klede japon, die alle zwaardere
figuren en zeker ook niet meer zo
jonge dames keurig zal staan. Het
gladde lijfje heeft een aardige hals,
waarin een witte plissé-strook gehecht
is. De diepe plooien in de voorbaan
geven aan de overigens rechte rok een
ruime mate van bewegingsvrijheid.
U hebt nodig ca. 2.75 m stof van 130
of 4.20 m van 90 breed. U stikt de
figuurnaadjes in voor- en rugpand en
sluit de zij- en schoudernaden. Het
beleg wordt tegen de voorkanten ge
zet, waarna de knoopsgaten gemaakt
worden. De achterhals wordt met een
schuine bies afgewerkt. U sluit de
mouwnaad en zet de mouw, over de
kop even ingehouden, naad op naad
vallend in het armsgat. De voorbaan
wordt met de voorzij baan verbonden
waarna de plooien x op o vallend in
gelegd worden. U maakt in de achter
baan de figuurnaadjes, sluit de zij
In onze garderobe zijn rokjes onont
beerlijk. Wat zouden we anders met
onze gezellige truitjes en bloes1 °s
moeten beginnen? Het hierbij gete
kende model is wel bij uitstek ge
schikt voor de werkende vrouw. Im
mers het is niet te wijd en niet te
nauw, zodat je je er behoorlijk in kunt
bewegen. De even uitstaande zakken
accentueren de heup, maar zijn toch
niet te opvallend. De aardige knoop-
garnering kan desgewenst vervallen.
Kortom, het is een vlot en correct
model waar zowel een sportief truitje
met de aangeknipte zak kan aan één
stuk genomen worden, maar het is
voordeliger als U de voorhelft van de
zak apart knipt. U verbindt, de voor
baan met het voorzijstuk en naait de
zak dicht. In de achterbaan stikt u de
figuurnaadjes, waarna u de zijnaden
sluit. In de linkerzijnaad laat u een
split van 18 c.m. lengtee open voor
een ritssluiting. De bovenkant zet u
even ingehouden op een tailleband.
Bent u slank, dan kunt u desge
wenst de zakken met een klep afwer
ken.
3 Wffll
o wfng
W
/3
L JK.
joA.
-?3[
k
3b. i
\VO.
'V.
naden en zet dan de rok aan het lijfje.
Zo nodig maakt u in de linkerzijnaad
een taillesplit met rits of drukknoop
sluiting. Voor de hals hebt u 70 cm
plissé van 3 cm breedte nodig, voor de
mouwen ieder 42 cm. U kunt dat zo
klaar kopen. Ter afwisseling draagt u
ook eens een vestje met kraag in de
halsuitsnijding en 5 cm brede man
chetten van hetzelfde materiaal. Dat
geeft weer een heel ander effect.
Houdt u niet van driekwart mouwen,
dan kunt u ook heel goed' een lahgé
aangesloten of een blousemouw ne
men; het model wordt er niet minder
mooi door.
Menige vrouw was na de bevrijding
jaloers op de prachtige wollen en
warmgetinde ruiten van de rokjes,
welke door de Schotse Highlanders
werden gedragen. Was het eerst een
vreemd gezicht voor ons nuchtere Hol
landers, om een paar sterke behaarde
mannenbenen, in plaats van een paar
slanke vrouwen-dito, onder de rok te
zien uitkomen allengs raakten wij er
aan gewend en trok het kledingstuk
bijzondere belangstelling. Er werd
zo'n geruite rok in haar garderobekast
hangen. Vooral de warme tinten vin
den zeer veel aftrek. Men ziet bij de
ze exemplaren veelvuldig een grote
dekenspeld als byou, ongeveer 25 tot 30
c.m boven de rokzoom.
Met de rokken harmoniëren ook de
mantels. Vooral de swaggermodellen
met de wijdklokkende rok staan op het
eerste plan. Meestal worden zij gecom
pleteerd door een dopje van dezelfde
stof en tint (jockey- en skipetmodsl
zijn o.a. zeer in zwang).
Jean Dessès ontwierp een wollen
geruite swagger in blauw-groen,
bruine tint, de kleuren van het
najaar. De wijdte van de man
tel werd samengebracht in de rug,
terwijl een knopenrij als garnering
dient. Wat de knoopvariatie betreft de
Franse mode-ontwerper gebruikt
veelal machtige exemplaren, maar ook
zagen wij kleine knoopjes toegepast.
En wel die modellen, welke vroeger
aan de schoenen zaten en met behulp
van een knopenhaakje (een haast
onbekend attribuut nu) werden vastge
maakt. De garnering echter is natuur
lijk afhankelijk van het model van de
mantel of rok.
De handgeweven, wollen stoffen ma
ken meer opgang dan de laatste jaren
het geval is geweest. Charmante mo
dellen werden afgewerkt met een zoom
van franje (5 c.m. lang soms). Men
dient echter wel een niet té gezet
figuur te hebben, wantdan mis
staat het absoluut. Grote revers en
raglanmouwen zijn usance bij de mo
dellen zoals hier afgebeeld.
Voor de bakvis, waarvoor men voor
al in Amerika's modewereld in vuur
en vlam staat, kwam de Parijzenaar
Jean Baillies ter tafel met de andere
illustratie. Een alleraardAgst geheel,
dat stellig in New York en Parijs ver
overingen boekt. De stof is van zwart
wit geblokt tweed. Zeer solide dus en
kreukvrij. De rok is glad en heeft met
zijde gevoerde insteekzakken, welke
nu eenmaal voor de jeugd onmisbaar
blijken te zijn; trouwens, deze worden
ook niet zelden gebracht in de avond
jurken. De blouse is van zwarte zijde
en het jasje, van boven gesloten door
drie knopen werd gevoerd met pasge
schoren lamsvel. De mouwen, welke
hun oorsprong direct in de schouderlijn
vinden, lopen naar onderen nauw toe.
Op het oog een zeer eenvoudig com
plet. doch door de stof en de voering
van het jasje een uitgave, welke toch
wel tot nadenken zal stemmen. RITA.
niet bepaald op een meter stof geke
ken, gezien het feit, dat de modellen
gemiddeld een'wijdte hadden van 5'/2
tot 7 meter.
Thans alweer enige jaren later zijn
in de stoffenzaken Schotse ruiten te
kust en te keur en heeft menige vrouw
HOE KOMT HET toch, dat de ene
dame er in een eenvoudig toilet aar
diger en gedistingeerder uitziet dan
de ander, die in een kostbaar gewaad
haar middagvisites aflegt?
Het antwoord op deze vraag is erg
eenvoudig, Het zijn de kleine onder
delen, die een japonnetje wel of niet
aardig maken. Een leuke ceintuur, een
mooie tas en een apart kraagje kunnen
een oude jurk opnieuw een dosis
fleur verschaffen.
Het is natuurlijk mogelijk, dat u
niet in het bezit bent van een aardige
tas of een ceintuurtje. Dat is niet zo'n
erg groot bezwaar. Als we maar zor-
als een meer geklede blouse leuk bij
staat
Voor een heupwijdte van 100 c.m.
heeft u ca. 1.05 m. stof van 140 breed
nodig. Het voorzijstukje van de rok
£)E VRAAG, die hier wordt gesteld, is een
zeer belangrijke en er is dan ook in de
loop van de tijden veel over gedacht. Veel,
maar ook zeer verschillend. En dat is geen
wonder. Want deze vraag staat in direct
verband met onze levens- en wereldbeschou
wing, ook met ons geloof. Daardoor heeft
men tot in onze tijd toe verschillende opvat
tingen over het wezen van het kind behou
den.
Merkwaardig is, dat de beide uiterste
denkbeelden beide een godsdienstige onder
grond hebben. Zich beroepend op de erfzonde
zegt men b.v. „Het kind is van nature ge
neigd tot alle kwaad; het is een geboren
zondaar". „Het kind is van nature goed" is
een andere mening, ,,en als het slecht wordt,
komt dat door onze slechte invloed". Deze
laatste zienswijze vinden we ook bij Rous-
seau, een Frang denker uit de achttiende
eeuw. Het kind kon volgens hem niet anders
dan goed zijn, omdat het door God is ge
schapen.
5U een kind imn natuAe
ycyed oft bleekt?
Tussen deze beide denkwijzen in staat nog
een andere theorie, n.1. die van de tabula
rasa, of, als u dat te geleerd is, die van het
wastafeltje. U moet bij dit woord niet den
ken aan onze ouderwetse kom en lampet
kan, maar aan een met was bestreken plank
je, waar in lang vervlogen tijden de Romei
nen op schreven, zoals wjj op een lei. De
letters werden in de was gegrift, en wegge
wist, door de was weer glad te strijken. Zo
stelde men zich dus de kinderziel voor: noch
goed, noch slecht. Men kon er in schrijven
wat men wilde, en het ook weer te niet doen.
Met de opvoeding kon men dus alles berei
ken.
Tegenwoordig weten we, dat dit niet juist
is. De opvoeding kan wel véél doen, maar
niet alles. Een kind erft eigenschappen van
zijn ouders en voorouders; niet alleen licha
melijke, maar ook geestelijke. Dit staat
wetenschappelijk vast. Zo kan een kind b.v.
niet alleen de neus van zijn grootvader heb
ben, maar ook diens sterke wil. En evenmin
als men het kind een andere neus kan ge
ven, kan men het een andere wil geven. Maar
wel kan men het leren, die sterke wil op een
goede manier te gebruiken.
De erfelijkheidsleer leert ons dus ook, dat
een kind niet van nature goed kan zijn, of
het zou al volmaakte ouders en voorouders
moeten hebben gehad. Hoe kan men dat dan
nog denken Och, de mensen, die menen, dat
een kind van nature goed is, hebben hier
waarschijnlijk niet over gedacht. Het komt
meer voort uit hun grote liefde voor de kin
deren, en is dus vooral een kwestie van ge
voel. Gisteren sprak ik nog zo iemand, een
echte kindervriend. Hij wist van de kleintjes
niets dan goed te vertellen, en dat, terwijl
hij toch wel met kinderen in aanraking
kwam. Heeft hij dan zo weinig zin voor de
werkelijkheid? Nee, dat is het niet. Maar
door zijn liefde voor kinderen heeft hg de
sleutel tot het goede in hen in handen. Hij
doet een beroep op het goede, en haalt daar
door het goede in hen naar voren. En dit is
het voornaamste, wat deze overdenking ons
te zeggen heeft.
Ieder kind heeft goed en kwaad in zich.
Wie zijn aandacht het meest op het kwade
richt, zal dit daardoor eerder ontdekken, en
dus ook kunnen bestrijden. Dit is de goede
kant er van. Maar er zit ook een zeer ge
vaarlijke kant aan. Het gevaar, dat men
het kwade meent te zien, terwijl het er niet
(of nog niet) is. Dan houdt men een ver
keerde weergave van feiten voor opzettelijke
leugens; dan ziet men b.v. onschuldige be
langstelling voor het andere geslacht aan
voor zedelijk bederf. Men gaat er dan na
tuurlijk heftig tegen in, en wekt daardoor
bij het kind juist het onware of onreine op.
Zo kan men ook voor boos opzet aanzien,
wat alleen onnadenkendheid was. En in onze
ijver, om het kwaad te bestrijden, wakkeren
we het dan juist aan, brengen we het kind
op de gedachte; „zoiets kun je ook expres
doen, om eens lekker stout te zijn."
Wie te veel in het goede in het kind ge
looft, handelt ook niet goed. Men moet het
kind niet idealiseren. Het is heus niet altijd
lief. Maar wie op het goede in het kind ver
trouwt, komt toch beter uit, dan diegene,
die meer op het kwade let. Het goede is er
ongetwijfeld ook en wie er een beroep op
doet, wekt daarmee de wil tot het goede op.
Dan zal het kind zelf gaan trachten het
kwade in zich te bestrijden en komen we
verder, dan wanneer wij het kwade te lijf
gaan.
Door steeds op het kwade te hameren,
lopen we de kans, bjj het kind de gedachte
op te wekken: „Ik deug toch nergens voor".
Wetenschappelijk beschouwd heeft de
kindervriend, die zegt, dat het kind goed is,
ongelijk. Maar in zijn omgang met de kinde
ren is zijn voorbeeld nog zo gek niet. Dat
wou ik hier maar mee zeggen.
H. A. POSTMA—VAN ALBADA.
gen, dat hetgeen we hebben er onbe
rispelijk en schoon uitziet. Hebben we
b.v. een aardig peau de suède cein
tuurtje, dat helaas door het vele dra
gen een beetje aftands is geworden,
dan gaan we eerst eens kijken wat we
daarvan nog kunnen maken. We
schuieren, het riempje stevig af met
een speciaal daarvoor in de handel
gebracht hardrubberen borsteltje.
Glimmende plekken, die op deze ma
nier niet.te verwijderen zijn, schuren
we buitengewoon voorzichtig af met
wat schuurpapier, waarna we het leer
weer stevig opborstelen. Onder de
hand stomen we het peau de suède
boven een ketel kokend water.
Wanneer het leer verkleurd of ver
schoten is, dan kleuren we de lelijke
plekken bij met dressing. Dit is op het
ogenblik in bijna alle winkels weer te
verkrijgen. Zv/art glimmend leer of
kalfsleer kunnen we gewoon met goe
de was behandelen. Meestal verdwij
nen de ergste vlekken bij een eerste
behandeling. Door de volgende dag
nogmaals aan het ceintuurtje de nodige
aandacht te besteden, kunnen we het
geheel vlekkeloos krijgen. Een enkel
vetvlekje verwijderen we met tetra.
We moeten met dit preparaat echter
buitengewoon voorzichtig te werk
gaan, omdat het al spoedig vlekt.
Licht getint leer wordt met witte
was, of was van de zelfde kleur be
werkt. Ook wa+er en melk zijn mnide-
len, die bij licht gekleurd leer vaak
willen helpen. Om nu te voorkomen,
dat de gekleurde was fgeeft, verdient
het aanbeveling het leer met een
warme doek uit te wrijven. De laatste
restjes was verdwijnen hierdoor be
slist.
Lakleer wrijven we alleen met een
zachte doek op. We kunnen dit over
het algemeen zwakke leer zo nu en
dan eens met vaseline inwrijven. Veel
baten zal het echter niet!
Erg fijn wit leer maken we schoon
met een papje van magnesia met tetra.
We kunnen hiervoor een oude hand-
of tandenborstel gebruiken, zodat de
poriën van het leer ook grondig ge
reinigd worden. Daarna wrijven we
het leer in met een beetje witte was,
zodat het inderdaad goed wit is.
Tot slot geven wij U nog enkele
wenken voor het bewerken van goud
leer. Dit eist evenals lakleer een zeer
zorgvuldige behandeling, omdat het
spoedig geneigd is tot knakken en
barsten. We wrijven zo'n ceintuurtje
voorzichtig af met een flanellen lap.
Vlekken zijn er niet gemakkelijk uit
te krijgen.