Onimoeiing mei Hsrry Lime
Een vreemd weerzien in
nachtelijk Wenen
De smarten van Satan
DE BOND
TREEDT OP
AMSTERDAMS PODIUM
Het nieuwe boek
Goeie soep
Zo smartelijk, zo triest,
zo verworden
Oostenrijkse
reisnotities 1
Be*
Een pak voor
f 110.95
^ENEN, met meer dan twee millioen inwoners op een totale Oostenrijkse
bevolking van nog geen reven millioen een soort landelijk waterhoofd. Vol
gestopt met Weners, provincialen én DPs. Hoog, donker en triest in de korte
winterdag. Met jachtsneeuw jagend langs de grauw-verweerde gothische en
barokke gevels. Met kastanje-poffende oude wijfjes op de hoeken van de brede
boulevards. En met de Stephansdom als een dubbele minaret zichtbaar door de
sluiers van de sneeuw. Die dag zagen wij Wenen. Een uur in de Karlskirche.
Twee uur mijmeren in de Stephan. De Stephan werd ernstig beschadigd in het
laatste oorlogsjaar en men zegt me, dat heel Wenen die nacht, en de dag erna,
gehuild heeft. Nu ja, bommen hebben geen harten en geen zielen. Noch geallieer
de, noch Derderjjkse. Men kan ze het niet kwalijk nemen.
ENEN. Later op de dag smerig en
vol modder. We vluchten in Schön-
brunn, en dwalen door de hoge zalen
van Maria Theresia's zomerresidentie.
Hoe schoon dat alles is. Al dat goud
en al dat zilver. Die massale kande-
labrès, die met ivoor en 't edelst blad
goud ingelegde plafonds. We staan in
de zaal waar Mettemich's Congres
eens danste. We zien de sterfkamer
van de hertog van Reichstad. Weelde
schoonheid, rijkdom. Maar het is al
lemaal verschrikkelijk do och Deze
schoonheid en rijkdom passen niet meer
in deze tijd. Schönbrunn is een mu
seum. Dode dingen in een gestorven
huis. Schönbrunn is voltooid verleden
tijd. Er is veel voltooid verleden in
Wenen anno 1952.
Het onvoltooide hedendat zijn
misschien alleen de Dürers, de Hol-
beins, de Rubensen en de zaal vol
Pietèr Bruegheis in het grote Natio
nale Museum. Men loopt er langs en
prijst de bommen, die daaraan voor
bijgingen. De kinderen van Brueghel
zijn nog net zo warm, zo jong, zo kleu
rig en zo levend als waren ze gisteren
geschilderd, rWie maakte toch de
verf voor Pieter Brueghel?
J^VOND. Wenen in de modder en de
natte meeuw. Wé zijn alleen en
weten niet precies of we plezierig ge
stemd zijn, of toch een beetje bedroefd.
Ken krijgt zo moeilijk contact met dit
Wenen. Het verleden en het heden
passen zo slecht bij elkaar. En wat men
zoekt, dat vindt men niet.
In een telefooncel bladeren we in 'n
oud, slonzig boek. K. K. .K. a. .a. a.
r. ,r.ja, dat is het: Toni Karas, de
citherspéler. En dat is het adres:
Schatzlsteig 7a. De bel gaat over en
daar is de stem van een vrouw.
„Hein, der Karas war gleich verreist".
Ergens aan de grens, voor een concert.
Belt u over drie dagen nog eensNee,
den bellen we niet meer. Dan zijn we
Wenen al weer uit.
Een vreemde, dwae inval. Om Ka
ras op te bellen en te vragen mee te
gaan door Wenen in de nacht. Mis-
Lied van de week
Had ik het in miJn laatste lied
Over een nieuw soort wapen,
Thans kan ('t vernuft dat
blijft niet staan)
De mens zich in het leger aan
Iets vree(t)zamers vergapen.
Want wat zegt u van dit bericht:
Men heeft een overgooier,
Met knqpen van geperste soep.
Vervaardigd voor een legergroep.
Mij dunkt het wordt al mooier.
Zif een soldaat nu in de knoop
Daar hij wordt afgesneden,
Dan is dat helemaal geen straf,
Want hij snijdt een paar knopen af
En 't leed is- weer geleden.
Wie weet maakt men die
knopen ook
Nog aan ons C en A-tje.
Dan dragen wij, dat is niet kwaad,
Ons prakkie mee in knoopformaat.
Nou, vrijgezel, wie sloot je?
Misschien perst men een mantelpak
Vit 't lof van winterpenen
En loopt mama, dat blijft
Heel deftig langs de straat
met spruit-
Inplaats uan nylonbenen.
Ik zie er in dat wij aanstonds
De groentekar verliezen.
Dan komt alleen de groenteman
Met een paar kaarten knopen an
En heb je maar te kiezen....
Voorwaar, 't nieuws uan deze wee1
Kon slechter, kameraden.
Maar voor die soep in knoopverband
Heb ik toch liever in mijn hand
Een vette karbonade
JABSON
schien weet hij hem te vinden die ik
zoek in deze stad: Harry Lime. Er
gens moet hij toch te vinden zijn.
Maar je moet de weg weten.
We dwalen door Wenen in de nacht.
Alleen. Er is bijna niemand meer op
straat. In een paar Weinstuben in de
Altstadt gloort wat licht. Een paar
Russische soldaten passeren. Ze kijken
niet op of om in hun met bont afge
zette prachtige uniformen. Een jeep
met Britse MP's giert voorbij. Achter
Qnze medewerker Anthony
6 van Kampen reisde en-
Ikele weken door Oosten
rijk. waar hij zowel de
grote steden als de provin-
cie bezocht. In een drietal
g bijdragen, waarvan bij-
H gaande de eerste is, geeft
U h\j enkele ervaringen weer.
donkere gordijnen worden de laatste
lichten uitgedraaid.
We lopen twee uur aan één stuk
door dit nachtelijke Wenen. We wor
den steenkoud en het sneeuwwater
wordt met de minuut duidelijker voel
baar in onze schoenen. Het sneeuwt
niet meer en de maan komt op. Te
gen een wilde, harde blauwe hemel
staan kapotte muren als halfafgebro-
ken décors van een Wagneriaanse tra
gedie. De wind grijpt in losse slin
gerende stukken ijzer, die langs de
grauwe gevels zwiepen. Het is het ge
luid van gepijnigden in het vagevuur.
De maan schijnt bleek over de stuk-
gebombardeerde muren, huizen en to
rens. En nergens mensen. Alleen scha
duwen, alleen de wind, alleen de gele
glimpen van een bedroefde maan.
Oostenrijk is speciaal voor de bezoeker uit de lage landen een sprookje. De
treinreiziger, die passeert, raakt niet uitgekeken op al die popperige huisjes,
weggedrukt tegen zware bergmassieven. Het plaatsje Halstatt in Salz-
kammergut aan de voet van de 3000 meer hoge Dachstein is een sprekend
voorbeeld van het vriendelijke en tegelijk indrukwekkende Oostenrijkse
landschap.
„Nein, der Karas war gleich
verreist!" de door de film
„De derde man" beroemd geworden
cither-speler Anton Karas, liep
onze verslaggever in Wenen mis.
Wel trof hij ér echter zijn wonder
lijke melodieuze muziek.
VJHE slaan een hoek om en zien dat
twee mannen snel omkeren. Hun
jassen wapperen in de wind. Twee
vleermuizen, wegvluchtend in de
nacht. Ze dragen iets tussen zich :n,
maar we zien niet wat. Op de plek
waar we ze zagen glimt het troittoir.
't Maanlicht spoelt door versgeschil-
darde letters van een meter hoog.
Door zeven letters FRIEDEN. Dat zijn
de letters die de vluchtende vleermui
zen schreven in de doorwaaide Ween-
se nacht.
Toen ik me oprichtte stond hij
naast me. IK herkende hem direct
en schrok niet: Harry Lime, de derde
man. We keken elkaar aan en ik zag
dat hij glimlachte. Geen aangename
lach. Die lach was hard en nors en
bitter. Hij stond daar in z'n oude, lan
ge, zwarte jas en zag me peinzend aan.
De wind stond tussen ons en het ging
weer sneeuwen. Ik zag z'n baardstop
pels en een gif-groene tinkeling in
z'n ene oog. Ik zag de vale, verregen
de bolhoed. Hij stond er alsof hij op
me stond te wachten. Vlak voor die
zeven letters: FRIEDEN.
Hij keek naar die letters en toen
opnieuw naar mij. En hij lachte. Een
beetje bedroefd en een beetje ironisch
En hij deed één stap naar voren en
door die zeven letters. Hij versmeur-
veegde met z'n kapotgelopen schoenen
de en vertrapte ze. En daarna draai
de hij zich om en was verdwenen in
de oude nissen van de nacht.
We hadden geen woord tegen el
kaar gezegd.
£N dat was Wenen, in die nacht. Zo
triest en zo smartelijk. Zo verlaten
en zo verworden. Zo gedrukt en zo
kapot. En zó gelukkig zijn daar de
mensen, dat ze het beste woord dat
mensen ooit leerden stamelen: vrede,
in de nacht neerschrijven op de natte
straten. En waaraan de gezellen aan de
nacht, en Harry Lime, hun duivelse
vreugde hebben.
In de laatste open Weinstube dronken
We gulzig een Viertel landwijn. Tussen
de lichtgele wijn en het zilverig blin
kend kristal zagen we de vleugeltoppen
van de vleermuizen en het vervloekte
lachje om de harde mond van Harry
Lime. Lachend om dat ene woord:
FRIEDEN!
J-JET is een klassieke naarheid, dat alle ellende in een mensenleven niet zo
zeer ontstaat door de vijanden maar door de vrienden. Het hieronder
volgende (en naar de letter historisch) relaas moge van deze wijsheid een
ontstellend, verbijsterend exempel zijn. Het zij opgedragen aan de vrienden,
die dit lezen. Sfeer tot leringhe dan vermaak. Het begon met die zogenaamde
vriend van me, thuis, in de provincie. Deze bestond het in bijzijn van mijn
vrouw, schoomoeder en zoon te vragen, waarom lk eigenlijk nooit iets deed
aan uitverkopen. Hij maakte enkele opmerkingen over gemakzucht en indo
lentie mijnerzijds. Waarop mijn vrouw in het midden bracht, dat praten hier
over tegen mij vechten tegen de bierkaai was. Hierop barstte de schoon
moeder los, dat domheid, eigenwijsheid en vooringenomenheid altijd al mijn
meest karakteristieke eigenschappen «aren geweest. En mijn zoon besloot
met in het midden te brengen, dat ik wel altijd op h e m alles aan te merken
had, maar dat ik blijkbaar eerst wel eens naar mezelf mocht kijken. Enfin,
ge kent de toon zulker gesprekken. Het leek mij het psychologisch juistfl
moment op dat ogenblik toezegging te doen van mijn voornemen ook naar
die uitverkoop te gaan in de Reguliersbreestraat. Want om die ging het. Om
de zaak waar ze herenpakken voor de helft (en minder) wegdeden. Het
gezin aanzag mij en zweeg. Men vermoedde een list, een valstrik. Omdat men
meende mij te kennen. Men vergistte zich. Ik zou naar die pakkenwinkel
gaan, zij 't zonder enig enthousiasme. Ten slotte wilde ik mij toch wel ont
doen van het audium van Satan.
^IETS is te vergelijken, nóch ter we
reld, nóch ter helle, met die
pakkenzaak in de Reguliersbreestraat,
op die kille morgen. De. toch al niet
opwekkende berichten van mijn
vriend bleken slechts een flauw en
slap afgietsel van de barre realiteit.
Want hoor: tegelijk met vijftien an
dere volksgenoten van gelijke kunne
werd ik door de ingang gewalst. Wat
ik vervolgens betrad was geen win
kel. Het was iets geheel anders. Het
was iets, dat het midden hield tussen
een abstract schilderij, Het Laatste
Oordeel voorstellend, en een menselijk
Pertetuum Mobile. Uit enkele wind
richtingen stroomden schepselen aan,
die ontelbare dozijnen herenpakken
torsten, kersvers van de fabriek die
continu bezig moest zijn uitverkoop-
pakken te fabriceren. Uit weer ande
re windrichtingen golfden kopers aan.
Uit nog weer andere passers en pas-
ters, juffrouwen, dames en heren van
allerlei leeftijd, allerlei uitmonstering
en allerlei temperament. Er was daar
volstrekt niemand die niet razend
druk met iets druks bezig was. En
wij stonden daar, midden in die baai
erd volks, eenzaam en verloren; een
pover eiland in die ontzaglijke pak-
ken-branding. Terend op de hoop ook
eenmaal zo'n uitverkoop-halve-prijs-
pak te mogen bezitten. Radeloos, re
deloos en reddeloos toefden we daar
in die barning der uitverkoopkoorts.
Met noch kans vooruit, noch achter
uit te kunnen. Een hard en bitter lot.
Zelfs voor Satan, tenslotte.
TOEN kwam een heer, die er bij-
Jhoorde. Hij aanzag mij zoals een
maarschalk een gemeen soldaat be
schouwt en schatte mij met zijn blik.
Het was een van die blikken, waar
wij niet tegen kunnen, die ons klein
maken. En temidden van het gonzen,
schreeuwen, brullen, telefoneren, ren
nen, draven en estafette-lopen riep de
maarschalk me toe of het om een pak
was begonnen. Een krankzinnige vraag!
Alsof ik bezig was m'n wintervacan-
tie te boeken! Ik knikte bedrukt en
\fr^de hem. Hij duwde me in een
hoek, die zwart was van broeken en
grijs van pakken. Daarop monsterde
hij mij nóg e«is en beet me toe: pas
sen. Angstig zocht ik naar een pas
kamertje, maar van de zestien stuks
waren er zestien bezet. Toen ik vroeg
of er iets anders was waarachter ik
kon staan, hoonlachte de bruut. Hij
wees op de grond en ik begreep. !k
legde hoed en overjas ter aarde. Een
Vermeeren leunde in een lande
lijke houding tegen ons gemeen
schappelijk tuinhek. Boven zijn hoofd
zweefde aan zijn ranke stengel de ge
weldige zonnebloem uit één mijner
privé-plantsoentjes. Die bloem leek op
een aureooltje, gelijk de heilige Anto-
nius dat heeft. Het overschaclrwde
mild het gelaat van mijn buurman. Dat
was mooi gedacht van die zonnebloem.
Een waardigheid moet een soort koele
bescherming zijn, die de anderen met
het blote hoofd in de zon staande u
benijden. Bovendien, ziet men in dat
geval kans zich in zijn waardigheid
terug te trekken: haar duister omsluit
U en dat is het voornaamste kenmerk
ener waardigheid. Hoe voornaam klinkt
het niet, als gc tegen een botte meneer,
die u beledigt, kunt zeggen: „Menéér 1
Ik ben een net mens!" Dan immers
slaat ge de (voor hem) ondoorzichtige
mantelflappen van die wonderlijke pij,
de waardigheid, rond uw lendenen en
ge staat voor hèm. in een onbereikbaar
duister. Gij daarentegen ziet hem al?
het ware poedelnaakt staan in het bar
re licht, als onderging uw aanvaller 'n
derde-graadsverhoor.
Mijn buurman, ganselijk onbekend
met mijn gedachten, sprak juist over
het Liefdewerk. Let wel: het Lïhoofd-
letterl iefdewerk Die letter L" moet
men zacht over de tone laten glijder
,1S Was het een truffel, die ge liefko
zend tegen de huig drukt. Over dit
Liefdewerk, zoals dat in ons vredige
dorpje beleden werd. moet ik u iets
méér zeggen.
Voor twee jaar was men tot de op
richting er van overgegaan. Er waren
subtiele aanwijzingen geweest, dat een
gezin in Koolwolde bittere nood leed.
Er gingen geruchten over de nederige
bedsteden, waarin de kinderen sliepen,
gedekt met oude jassen en jutezakken.
De moeder van het gezin (twaalf kin
deren) zou haar kroost voeden met
koolbladeren en aardappelen, die ze in
de rooitijd op het land vond; daar ach
tergelaten door barmhartige landarbei
ders. Kortom, de nood was groot. Deze
en nog bitterder verhalen (moest men
de kapper geloven, dan aten de kinde
ren hun eigen teentjes op van de hon
ger) deden de eerste stoot geven tot
de stichting van de „Bond voor Onop
vallende Hulp aan Noodlijdende Mede
mensen", onder voorzitterschap van
mevrouw RitsOvermaat.
Het accent in het werk van de nieu
we bond, die interkerkelijk heette, het
geen eenvoudig was, daar deze ganse
streek slechts één kerk bezocht, viel
op de Onopvallendheid. Men zou wer
ken zoals vroeger Sint Nicolaas en
zoals de voorzitster op een vergadering
bij vergissing vaststelde op dezelfde
wijze als Raffles, de Grote Onbekende.
Om kort te gaan, het gezin te Kool
wolde ontving binnen korte tijd een
voorraad levensmiddelen en kleding,
die Amerikaans zou heten, als dit land
Amerika zou zijn. Men verschafte de
arme moeder zelfs een bonnetje, tegen
afgifte waarvan de bedsteden vertim
merd zouden worden, zodat het niet
langer zo zou tochten in de sobere rust
plaatsjes. Toen echter werd bekend, dat
de armoede in het gezin niet zo groot
was als het scheen. Ja, de kinderrijke
moeder was zelfs overgegaan tot het
zelfstandig distribueren van de ge
schenken, in de kring harer familie. Er
kwam een motie van wantrouwen te
gen het bestuur van de B.v.O.H.a.N.M.
en een crisis brak aan. Een week later
herrees de bond echter weer uit haar
as en het werk werd hervat, doch nu
in andere vorm. Men zou zich beperken
tot het (nog steeds onopvallend) hulp
verlenen, maar dan in kleinere volu
mes en aan mensen, die het weliswaar
niet arm, maar dan toch een tikje min
der welgesteld hadden.
De B.v.O.H.a.N.M. begon zich op het
terrein der kabouters te begeven. De
ene dag vond een moedertje, dat in de
stad een kies moest laten trekken, een
rijksdaalder op de mat, dan kreeg een
familie een nieuw gordijn toegestuurd,
omdat „vrienden hadden gezien, dat
de oude zo vaal waren", weer 'n andere
keer zond n en iemand anoniem een
muilkorf toe, voor een bepaalde hond,
die kort geleden een dorpeling naar de
kuiten was gevlogen.
En nu werd ook mijn buurman Bert
bezocht. Hij vertelde omstandig een
reeds wijd en zijn bekend verhaal:
namelijk dat over zijn kippen, die se
dert een geweldige schrik, die ze dit
voorjaar hadden gekregen, plotseling
van de leg waren geraakt. De tabaks
winkelier Bartels. die voor een autori
teit op natuur-historisch en ander ge
bied doorging, had Bert verzekerd, dat
zijn kippen van hun leven geen ei meer
zouden leggen. Inderdaad, een week
lang liep Bert vergeefs naar het leghok,
steeds mistroostiger terugkerend. Hij
vertelde mij klagerig hoe hard dit was.
Zelfs een witte Leghorn, de glorie van
zijn pluimveestapel, had de arbeid
neergelegd. Wie beschrijft dus Berts
vreugde, toen hij een week na de
staking zeven eieren in de ren vond!
En die dag daarop wéér zeven. En dat
van acht kippen!
Wij Berts naaste buren schud
den meewarig 't hoofd, zoals men doet
om een bronchitis-lijder, die ze juist
gezeed hebben, dat hij 'n rokershoestje
heeft. Neen. men zag duidelijk de hand
van de BvOHaNM in Berts leghokken
wroeten. Maar dat zei niemand luidop.
Berts hart zou breken in de weten
schap. dat zijn kippen produceerden
bij de gratie van mevrouw RitsOver
maat, die hij haatte.
Om naar het tuinhek terug te keren.
Bert vertelde me de gehele historie van
staking en werkhervatting nogeens
heel uitvoerig en u begrijpt dus onze
geringe belangstelling. Plots ontwaak
ten wij echter. „Nou, dat ging zo door",
vertelde Bert, „en ik was maar wét in
m'n sas!" Hij staarde even vóór zich
uit. Nooit had ik het idee, dat mijn
kippen misschien ongezond zouden
zijn".
Ik keek geïnteresseerd. „Tot vanmor
gen", vertelde mijn buurman. „Vanmor
gen namelijk lagen er wéér zeven
eieren in het hok!" Ik deed alsof dit
heel normaal was. „Het zijn toch beste
leggers", zei ik. Bert keek schuin onder
zijn zonnebloem uit. „Zegt 't jou niks.
dat ik zeven eieren vondook niet
als ik zeg.dat ik die kippen giste
ren allemaal in één siae heb verkocht?
Omdat er twee dagen tevoren drie
vuile eieren bij waren?"
armzalig, ongelukkig en weinig he-
roisch tafereel, mijne vrienden. Boven
op dat trieste hoopje volgden het jasje
en het vest. De rest mijner schamel
heid mocht (voorlopig) omhuld blij
ven. Nimmer, nimmer tevoren had ik
mij zo radeloos-verlaten, zo afschuwe
lijk alleen gevoeld als dat moment in
die zaak.
JK paste en de maarschalk zei dat het
paste. Ik knikte instemmend. En
ik hadde geknikt, al ware dat pak zo
wijd en nièt-passend geweest als de
burnous eens Arabiers. Als het opper
kleed van de Opper-Wurger van Ta
hiti. Als de kamizool van de Dikste
Vrouw ter Wereld. - Voelt u het ner
gens? grauwde de maarschalk me toe.
- Nergens!" kreet lk, en het was de
waarheid. „Dan naar de kassa!" grom
de de onverlaat, middelerwijl reeds
het prijskaartje van de mouw van de
burnous rukkend, waarop de oude
prijs (nog nat van nieuwe inkt) stond
aangegeven.
Het pak kostte het bagatel van hon
derdtien gulden en vijf en negentig
cents. Ik schoof de kassa-maagd het
honorarium toe, hetwelk ze achteloos
als een aalmoes wegstreek en wachtte
tot het pak me gwerd. Lang behoefde
ik niet te wachten. Nauwelijks drie
kwartier, hetgeen minder dan de helft
was die ik me had voorgesteld. Een
dame ging voorbij en ik ontdekte in
de blik die ze me toewierp gele gal
en snemend sar'easme. Ik smeet daar
op een blik in de spiegel en ontwaar
de dat ik in mijn bretels stond.
Op m'n eigen hoopje omhulsel lagen
inmiddels drie andere. Ik peuterde en
groefde m'n bezittingen er onderuit
en ging terug naar de Expeditie. Al
daar bleek dat m'n beurt inmiddels
voorbijgegaan was en andermaal moest
ik een uur wachten. Toen kreeg ik
het pak.
Als 't hijgend hert dook ik Amster
dam in. Na het derde kleintje koffie
in Heck's Popularis keerden de le
vensgeesten.
yOEN ze (thuis, in de provincie) het
pak zagen barstte de ganse familie
in een frenetiek en klagelijk gelach
uit. Mijn zoon zei: wat heb je nou voor
een knots geval aan? Dat is een
swingbroek, man! Mijn vrouw mom
pelde vaagheden over „een pak voor
een imbeciel". De derde in het drie
voudig verbond zei zeker te weten dat
ik dat pak planmatig had uitgezocht
om te pesten, om het hierna nooit
meer behoeven te doen, pakken-kopen.
Op kantoor zeggen de vrienden dat
de burnous op veertig jaren groei ge
kocht is en zelfs te ruim voor Aga
Khan. En het aardige meisje in de
trein vindt, dat het precies de kleur
is die me niet kleurt. Die me burge-
Iijk, armoedig en goedkoop maakt.
Volgend jaar ga ik wéér naar de
pakken-uitverkoop. Ja, om te kijken
naar die winkel. Van buiten naar
binnen. Zoals Satan naar de gekwelde
mensheid. Tot ziens in de Reguliers
breestraat. vrienden! Gij binnen en
ik buiten!
ANTHONV VAN KAMPEN
„Zelf inmaken" en „Kanarie
vogels"; Reeks „Weten en Kun
nen"; N.V. Uitg. Mij. Kosmos,
Amsterdam.
Twee nieuwe practische en over
zichtelijke werkjes zijn verschenen in
de bekende reeks „Weten en Kunnen"
en wel „Kanarievogels" van A. Bartels,
oud-hoofdredacteur van „De Vogel
wereld", en „Zelf inmaken" van S. W.
Haverkorn, lerares aan de Amsterdam
se Huishoudschool. Beide boekjes zijn
met illustraties verlucht.