KOLHORN: DORP MET EEN RIJK VERLEDEN Mannen op zee, dorp in brand COLHORN Kustvaarders en vissers worstelden vergeefs tegen invloeden die tot de ondergang van hun bedrijf leidden Nieuwe en de Oude Streek liggen U als stille herinneringen aan voorheen Een nauwkeurig verhaal, ofie een rymgedigi over de skrikkelyke ende de veelverslindende brani die is voorgevallen op het dorp genaamt WF- STAAN OP DE oude Westfriese zeedijk en kjjken uit over het dorp Koihorn. Zoals het daar ligt, lg het of het zich niet op zijn gemak gevoelt. Of het met weemoed terugdenkt aan vervlogen dagen. Dagen, waarop het wa ter van de Zuiderzee in zilte schuimvlokken over de dijk vloog. Waarop de schippers met verweerde gezichten op die dijk stonden, terwijl hun helblauwe ogen de horizon aftastten. Of dagen, waarop beangste vrouwen de kracht van de korte, venynige golfslag van de verraderlijke Zuiderzee maten en dachten aan de maanen, die om der wille van een boterham waren uitgevaren. Neen, dit Koihorn past niet bjj de uitgestrekte landbouwpoiders, die zich nu aan gene zijde van de oude zeewering uitstrekken. Verhalen leven voort Bij onze illustraties Industrie op komst? avonden, als de wind om de oude hui zen loeide, 't turfvuur de koude tracht te te verdrijven, de oliepitjes het lezen of breien schier onmogelijk maakte, men ging zitten spreken over de ge beurtenissen van het dorp en de ram pen die -er hadden plaats gevonden. Zo is het geweest. Dan zaten de kin deren aan lie voeten van vader of moe der, van grootvader of grootmoeder en dan kwam als vanzelfsprekend de ramp weer naar voren, toen de man nen van Koihorn op zee waren en het dorp, de Nieuwe en de Oude streek, in vlammen opging. Maar nog steeds is het zo. dat iedere Rolhornder er die brand heeft horen spreken. En als men eenmaal aan het praten is met deze mannen, dan komt de geschiedenis van het dorp open te liggen. Ze waren berucht. De huisjes, die tegen de dijk gevleid schijnen te liggen, behoren bij de zee. De zee, waarop vroeger de Kolhorn- ders thuis waren. Die tijd ligt lang ach ter ons. En toch kan het nog gebeuren, dat ge, wandelend door dit vreemd ge bouwde dorp, typen tegenkomt, waar in ge zo de zeeman kunt herkennen. Een uitstervend ras weliswaar en de laatste jaren zijn er verscheidene op geroepen naar andere oorden, maar de verhalen leven nog voort bij de bewo ners van Koihorn. Verhalen waar wij over hebben gehoord en die we heb ben opgetekend in onze herinnering. Verhalen, die getuigden van een groots verleden. Van een worsteling tegen een ontwikkeling, die onontkoombaar, maar voor het dorp Koihorn noodlottig is geworden. Kustvaarders der Zuiderzee. Men heeft het wel eens willen voor stellen, of Koihorn eigenlijk niet meer is geweest dan een oud vissersdorpje, dat tengevolge van de afsluiting van de Zuiderzee en de droogmaking van de polders van bestemming is veranderd. Het is niet zo. De mannen van Koihorn waren in oude tijden, en daarvoor moeten we geen eeuwen teruggaan, de kustvaar ders van de Zuiderzee en daarnaast vissers. Pas in de tweede helft van de vorige eeuw verdween die kustvaart, om plaats te maken voor uitsluitend visserij, die op haar beurt ook weer het veld moest ruimen. We hebben het gehoord in gesprek ken met tal van bewoners van Koihorn. Gesprekken die we hadden naar aan leiding van de brand, waardoor het dorp een honderdzestig jaar geleden werd getroffen, maar waarover iedere Kolhornder nog weet te spreken. Niet in bijzonderheden natuurlijk. Daarvoor is het te lang geleden. Niet meer is het zo als voorheen, toen op lange winter- Ze waren berucht deze mannen van Koihorn. 'e zagen nergens tegen op. Ze durfden de zee trotseren bij het slechtste weer. Ze voeren met hun schepen de Oost-Indiëvaarders tege moet, namen 6e waren op de rede van Texel over brachten deze naar Am sterdam. Zij konden met hun kleinere scheepjes immers gemakkelijk over de ondiepte van Pampus heenkomen. Ze stonden hun mannetje en verdreven de concurrenten soms met kracht van wapenen, van wat ze meenden dat hun territoir was. Ze waren aan de drank verslaafd en ze zagen er niet tegen op om te nemen als er niet te krijgen viel. Maar het was een volk van óurvers. Hoorden we n'et van tochten die ze met hun boten maakten over de Zuiderzee, om vee te halen uit Friesland, van IJarlingen, dat gebracht moest worden naar Holland om op de markten te Schagen en Hoorn, te Purmerend of waar dan ook, te worden aangevoerd? O, wee, als d» boot door storm over vallen, met het vee te laat op de markt kwam. Dan klonk de boze stem van de boer: „Schipper, zorg er voor, dat zulks niet meer voorkomt, want dat kost me alles". Opnieuw v erd het vee geladen te Harlingen. En weer geselde een felle wind de broz" schepen. Maar de schip per gaf het Kevel: „Doorvaren". Hoe de koeien het in het ruim hadden, was hem een zorg. Niet omdat hij iets op de dieren tegen had, maar de boer had zijn eer gekwetst. Hij zou er voor zor gen dat hij op tijd binnen was. Lave rende ging het tegen de storm in. Elke keer als het schip over stag ging, hoor de men het angstig geloei van de koeien, maar de boer had gezegd, dat hij moest zorgen op tijd binnen te zijn. Het was nog nacht, toen de schipper onder Broekerhaven aan de wal kwam. Nergens was licht te bekennen, toen de schipper bij de boer aan de deur klop te. Deze deed angstig de deur open, want ook hij had de gehele nacht liggen luisteren naar de gierende stormwind en hij dacht aan hetgeen hij de schip per had gezegd. Toen hij de ruïne in het ruim zag. de koeienlijken, was het eerste wat hij zei: „Dat nooit meer schipper, want dit kost nog meer...." Waaro., de schipper een lachje ternauwernood kon bedwin gen. Of moeten we vertellen van de moor dende tochten, die gemaakt werden om de turf te halen, de brandstof in ver vlogen dagen, die van Koihorn uit over 'n groot deel van West-Friesland werd gebracht? Van de overwintering van turfschippers, van strandingen en won derbare reddigen" Kolommen zouden we vol kunnen schrijven, waarin we het oude Koihorn en zijn ruige bewo ners zouden kunnen doen herleven. Ondergang. Dat Koihorn is er niet meer. Het Noordhollands kanaal nam een stuk brood weg. De droogmaking van Waard en Groet bracht een andere toestand, die van de Wieringermeer gaf aan de visserij de nekslag. Turf werd niet meer per schuit vervoerd en zo ligt Koihorn aan de voet van de dijk en betreurt de afwezigheid van het water. Betreurt het dat het niet meer de rui sende zee hoort. Zoals vissers hun ha /e en goed heb ben betreurd, toen ze na die rampzali ge dag van de vijftiende September 1788 de haven van Koihorn weer bin nenvielen en het halve dorp in puin vonden. Maar waaröm zouden wij u daarvan vertellen? U Kunt die gebeur tenis, waarnaar we naarstig hebben gevorst, beschreven vinden in het ge dicht van Symon Butter. Ook hebben we iets kunnen vinden over de wijze, waarop Kblhorn zich van deze ramp, waardoor twee-en-der tig gezinnen dakloos werden, weer heeft opgericht. Veel is er gedaan om het leed te verzachten en een van de manieren was ongetwijfeld het ten ver koop aanbieden van dit gedicht, dat in Haarlem in druk is verschenen. De wind blaast op felle wijze uit het Zuidwesten, als we het bruggetje aflopen, dat naar de Nieuwe en de Oude streek voert. Wie hier nimmer eerder is geweest, verwondert zich over de bouw van de huizen. Terwijl overal ruimte is en vlak er achter het wijde polderland, liggen hier de hui zen op een kluitje, zoals men dat in vele oude dorpen aan de zeekant aan treft. Het is of de vroegere bouwers van die huizen steun en beschutting bij elkaar hebben willen zoeken. Of ze zich bewust waren, dat de vrouwen behoefte hadden aan elkanders nabij heid, aan hulp, als hun echtgenoten op zee rondzwaktcn. Dadelijk beseft men, dat zelfs in de tegenwoordige tijd een brand in die dichtbebouwde buurt tot een cata- strophe zou' kunnen leiden, ondanks de moderne blusmiddelen. Indien met een felle Oostenwind een brand zou uitbreken aan het dijkeinde, dan zou de mogelijkheid van een ramp bijna niet te voorkomen zijn. Hoe erg moet» het wel niet geweest zijn in de jaren, De foto's bij deze reportage zijn ont leend aan originelen die zich in het be zit bevinden van de heer N. Keesman te Koihorn, die ze aan ons welwillend heeft afgestaan. Voor de ons in dit opzicht verleende medewerking zeggen wij hartelijk dank. j toen men nog mët heel primitieve mid delen brand moest bestrijden, onder wijl het grootste deel van de manne lijke bevolking op zee verbleef. Nu zijn de huizen voor het grootste deel uit steen opgetrokken, maar toen was alles hout en riet, geen wonder, dat de brand niet te stuiten was ën het al leen aan het draaien van de wind -vas te danken, dat de brand bij de Meno- nietenkerk werd gestuit, Anders wa- 1 ren ongetwijfeld de nog resterende vijftien huizen er ook aan gegaan. Karakteristiek in deze „Streek" met haar smalle dorpsstraatje, waarop zelfs niet gefietst mag worden, echter in hoge mate. Al doet het woord „Nieuw" wel wat vreemd aan. Nieuwe huizen vindt men er immers niet. De hele reeks dateert uit omstreeks 1800. Al leen de woningen die er de laatste jaren achter gebouwd zijn, vallen uit de toon. Heel erg uit de toon zelfs. Zo erg, dat de bewoners van de Nieuwe streek van gedrochten durven spre ken. Alzo doen de dingen zich toch veranderd voor, al naar de wand waarin ze wederblinken. Niemand zal ontkennen, dat deze woningen in het algemeen beeld van de Nieuwe streek niet passen. Want de Nieuwe streek heeft met i lieuwheid alleen nog de naam ge meen. Voor de rest i3 het een streek geworden, waar het verleden alleen leeft. Waar men zich nog waant in de tijd van een paar honderd jaar terug, electriciteit en radio ten spijt. Op deze foto ziet men de Nieuwe Streek, zoals ze er lang geleden uit- zag. Degenen, die Koihorn kennen, zullen bemerken, daf er sindsdien niet zo bijster veel veranderd is. Het is het beeld, zoals de Nieuwe Streek er uitzag na de grote brand die in het ïaar 1788 het dorp Koi horn zo zwaar trof. Alleen de spits van de toren der Nederlands Her vormde Gemeente heeft ingrijpende veranderingen ondergaan. Meerdere malen is er in Koi horn en omgeving gesproken over de mogelijkheid tot vestiging van industrie. De aanwezigheid van grote landbouwgebieden in de on middellijke omgeving zou daar voor ongetwijfeld mogelijkheden bieden. Reeds in vroeger jaren, na de droogmaking van de polder Waard en Groet, heeft men in Koihorn industrie gstad, maar deze is weer ten onder gegaan In het archief van de heer Keesman, die vele foto's van oud-Kolhorn heeft, zagen we nog een afbeel ding van de meekrapfabriek. De teelt van meekrap is echter in onze polders opgeheven en ook de industrie kon zich dus niet meer handhaven. Mocht het echter tot vestiging van nieuwe indusrie komen, dan zal nog in de loop van deze eeuw het beeld van Koihorn grondig veranderen. relegen in Noord-Holland, onder de vrije heerlijkheid van Schagen, gepasseert in het jaar 1788 op den 15 September, waar door er in den tijd van 5 d 6 uren 24 huizen, een Geriffemeerde kerk, alsmede een Menoniete kerk zijn in de asse gelegd. Jesaja 64, vers 11 Ons heiligh en ons heerljjk huis, tiaar onse vaderen u loofden is met viere verbrandt en als onse gewenste dingen sjjn tot woestheid geworden. {-[oort aan al wie gij sijt, gij jong of oud van dage Tot dichten heb ik lust, een wonder groot behage. Ik vat de penne op en vang mijn reden aan Maar dit is van geen man van veel vernuft gedaan. Maar 't geen ik dichten sal, dat is geen blijde mare Geen aangenaam verhaal, 't geen ik u sal verklare, Maar jammer, ach en wee, een droevig treurgeval, 't Is van een felle brand, daar ik van melden sal. Colhorn hiet het dorp, het legt beoosten Schagen, Daar is de brand geschied, wat wij met droefheid sagen Al in Septembermaand op den vijftienden dag De klok had nog geen vijf, maar even op het slag Doe sat ik bij mijn haart in stilheid en gedagte Ik hoord' een naar geween, een droef en jammerklagte. Ik hoord' een geroep met ijseljjk geschreij, Daar 's brand, een felle brand, al in de bakkerij. Ik heb op dit geroep mij gans niet lang berade Ik quam daarbij om mee te dempen dese schade Wij quame met de spujjt o wonder klein verstant En hebben hem geplaatst beneden wind en brand. Daar waren wij confues en stonden haast verlegen Wij hadden wind en brand en rook en alles tegen: Wij moesten achterwaarts en wijke voor de brant, De brant die had in kort, een verre overhant. De brand liep heftig voort, het brande aan bjjde seije 't Liep in de windwaarts op, o ijselijke teije, Tot aan het derde hujjs, dit huijs stond op de hoek Doe had de brand sijn loop, o erjseljjk besoeck. Het brand' van huijs tot huijs, van woning tot aan [woning So Oud als Nieuwe streek, maar laceij geen verschoning. Een eijder was bedroeft en in sijn hert verbaast. Hij wist niet wat hij deed, van droevighejjt en haast. Daar kwam tot ons hulp nog drie vier, vijf spujjte, Srj plaatsten haar soo daar, om mee de brand te stuijte, Maar 't was alsof men spoot met olij in het vier. Het kraakte en rammelde met ejjselijk geghier Godt sta ons bij, mij mens, waar sal het nog belanden, De vlokke van dat hoog, die waaide wonder sterek En viele ijselijck, als woedend op de kerk. Doe sag men dat de kerk met brand was aangestoken Ons droefheijt scheen verswaart, ons hart dat scheen [te breken Een eijder was confues, 't was niet als vuur en vlam Het was schier of de brand als uit de afgrond quam. Men most dit treurtoneel met droevig oog aanschouwe, Daar was voor ons geen kans, om dit gebouw te houwe. 't Was rondom vlam op vlam, een ijselijcke zaak, De kerk stond in een vlam, als in een winkelhaak Het dak viel van de kerk en maakte groot geklater, De glasen vielen uijt, het loot droop neer als water. De balken van 't gebouw, die viele op de gront, Het brandde alles weg, wat Tn de kerk stont. De kerk stont in brant, beneffens ook de toren, De klok liet ons voor 't laatst nog seven slaghen horen, 't Was of hij tot ons riep, adieu o burgerij, Gij hoort na dese nooijt een enkle slag van mg. Een nieuw metalen klok, uijt burgers kas geboren Die viel tot in de puijn, van boven uit de toren. En verder viel hij mee, aan broeken in de as, Soo dat ter van de klok niet veel te vinden was. Doe 't op zijn elfde stont, was 't akelig te aanschouwe, De kleijne kinderen, die sullen dit onthouwe, Die 't lang na dese tijd, soo hier en daar vertelt, Hoe dat ons ganse dorp met droefheid was verselt, Wat wierd er toen getorst aan huijsraad en boelasije Men bragt het hier so daar, daar men maar had [ockasejje Men wierp het in de gragt, een ander op de dijk Een derde lantwaarts in of naar een and're wijk. De sloot wierd opgevult met huijsraad menigvuldig, De brand die daar so woedt, die was zeer ongeduldig Hij ham het alles weg, het seij wat of het was Als hij 't kreeg in sijn macht, hij maakte het tot as. Het brande Westwaarts voort, getal van negen huijsen Dit huijs dat is van ons, door 's Heeren hand geret Wanneer daar brand op viel, het wierde haast belet. De Heere srj gedankt, gelooft en seer gepresen, Dat hier op dese buurt, een uitkomst mogte wesen En dat sjj door de brand niet alle sjjn vergaan, Maar datter op het end nog vijf sijn blijven staan. Een kraamvrouw op die buurt die moest met droevheijt [vlugte Tot in het derde huijs, want het stond er te dughte Als dat de ganse buurt ellendig sou vergaan, Maar 't|was Gods wille niet, haar huijs is blijve staan. Een andre jonge vrouw, die moest met smerte baare Wier huijs, fabriek en goed almee verbrandet waare Soo dat het op ons dorp ellendig was gestelt, Veel erger als ik schreef of heden u vermeit. Nu keer ik mij en sal de Nieuwe streek ontvouwe Wat daar al is verbrand en wat daar is behouwe. Dit was ons beste buurt, dit was ons proncsieraat, Het allerslegtste huijs, dat was een huijs in staat. Hier sijn dan mee verbrand tot elv toe gerekent, Maar 't hoekhuijs telt niet mee, dat staat al aange- [tekent. Op 't laatst komt hier nog bij de Menonietekerk Een Godshujjs niet heel groot, maar tof en hegt en [sterk. Een beeld uit het verleden van Koihorn. De vissers vloot vaart binnen. Er is in de tegenwoordige tijd van visserij geen sprake meer. De Zuiderzee is ten prooi gevallen aan de landhonger en de vissers van Koihorn zijn er slachtoffer van geworden. Op onze foto varen de vissers van Koihorn nog uit. Het is misschien een vijftig jaar geleden dat deze foto werd gemaakt. De schepen varen hier langs het kanaal dat langs de pol der Waard en Groet leidde en zo uitgang had op de Zuiderzee. Vooral de ansjovisvangst was toen in Koihorn van grote betekenis. Daar is de brand gestugt, Gode sjj lof en ere Dat wij door Sijn goethegt nog weer eens triumfere. Mij dagt toe dat de wint al op dat selve pas, Een weinig uijt het Oost en na het Suijden was. Daar sijnder dan na 't ent tot vijftien te behouwen. Ik wens dan dat de Here en bidde met vertrouwen Dat God het wederom aan ons nog sal versien Maar sulks of diergelijks aan ons nooit sal geschien. Hierbjj dient meer geseijt, dat mocht ik niet vergete, Ons naburen rondom, die hebb' haar fraai gequete. Sij quame met haar spuijts en wonder schoon bemant Sjj hadde boven ons seer ver de overhant. Van Schagen quam een spujjt, ook mee Barsingerhornj Omdat de felle brand de mense aan doet porren. Van Winkel quam er twee, van Niedorp quam er één En veel volk mee, seer veerdigh op de been. Het Slik gaf mee sijn volk, maar daar waren geen [spujjte Sjj quame trouwljjk op, om mee de brand te stujjte Soo dat het op het laatst aan geen bjjstant onbrak, Wjj ware veel te swak om desgelijks te spujjte. Om datter doe van ons veel volk was op see En die niet is present die kan niet helpe mee. Veel manschap haddet druk, de goedere te solveren. Een ander stont verbaast, hjj kon hem niet verweren Hij wist niet wat hjj doet, of wat hij doene most Hij keek rondom en liep en quam niet op sjjn post. 't Is naar, 't is dubbel naar, men siet sjjn goed ver brande. Een ander schaamt hem niet, hjj rept gestaag sjjn [handej Hjj schjjnt me tot behulp, hij torst geljjk de rest, Maar 't is om eigen baat, hjj sleept het in sijn nest. Sie daar nu burgers, ai wat sal ik meer ontvouwe Ik kon het altemaal naukeurig niet beschouwe, Omdat ik mee mijn post getrouw most nemen waar, Omdat er na dit al nog veel stont in gevaar. Daar leijt nu egders huijs, sjjn schuilplaats en sjjn [woning Nu leijt het al in puijn, o bittere vertoning. Als men het eens beschouwt, men is er van verbaast, 't Is of de vijand hier geweldig heeft geraast. Gij burgers wie gg sjjt, gjj die dit heeft verloren 't Is jammer om te sien, 't is droevig om te horen Kom dient u God getrouw in waarheid en in geest Wie weet hoe dra de Heer u breuke weer geneest. Het spreekwoord seijt wel eens, na lejjde komt ver- [blejjde Indien de Heer heeft lief, die sal hjj doen kastijden Gij burgers sjjt getroost, dient God en hebt gedult Wie weet hoe haast u schaa zal worden ingevult. 't Is jammer, die sjjn hujjs en goet so moet verlate, Maar wat sal 't u o mens in 't sterfuurtje bate. Als men een korte tijd op aard in wellust leeft 't Is alles jjdelhejjt, al wat de wereld geeft. 't Is hier een korte tijd, dat wjj dit rjjk bewone, Gods rijkdom en ons goed, dat sal ons niet verschoon#. Wat baat het ons o mens, indien 't also geviel, Men won al 's werelds goed, tot nadeel van sjjn siel. Daarom, so late wjj den Heere diene en vreesen In tjjd die hier voor ons nog overig sal wesen, En bidden voor dat goet, dat God heeft weggeleit Voor 't uitverko- n 1; >ot n uwighejjt. Adieu dan voor het laatst, het is genoeg geschreve Ik wens de Heere sal sijn segen hier aan geve. Ik wens een ejjder mens veel segen 't aller tjjt Om Christus wil en eer een salige Eeuwighejjt. Door SYMON Buttert casteleijn op Colhom

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1952 | | pagina 5