OndernemendeTurk werd Polyglot
UUR DER BEPROEVING
r
AMSTERDAMS PODIUM
Hef levensverhaal van een boerenhoeve
Amsterdamse toeverlaat
voor vele
vreemdelingen
Buskruit
Maurice is geen
alleenheerser meer
Burgerschap
Een veelbespraaki man voor het Amsfel-hofel
OP HET MATJE
De jaren lieten hem
niet onberoerd
DA„T„
Vao-l een faalt et,
v-ool UotnmeAlan
en Galet ïiMeló
'Van onze speciale verslaggever)
••GdowitTin het'ÏSÏ, ikHreknde Wereld in"' Fredrlck L. Par-
roemde sUd van d» a J" Dat was 'n "29 te Instanboel, de be
toon het geld en Fre** P Turk"e' Vader m*™"* «af zijn 33-jarige
Irick verliet het land r-
van Ataturk, op zoek
naar geluk. Hij kwam
al vrij spoedig in Bel
gië terecht, waar hjj
hij Havas een baan als
vertaler kreeg. In 1932
voerde het lot hem
naar Nederland, waar
hij op 31 Augustus
van dat jaar door toe
doen van Max Tak op
proef werd aangeno
men bij het Amstel
Hotel te Amsterdam.
„Ga maar eens naar
Schiphol", zei de di
rectie tegen hem, „en
begeleid de reizigers
van het vliegveld naar
het hotel". Fredrick
kreeg zijn vaste aan
stelling en hoopt nu
in Augustus twintig
jaar in dienst te zijn
van dit grote hotel-
bedrijf. „Head Inter-
preter Amstel Hotel"
staat er in gouden
letters op zijn uni
form geborduurd.
„Alstublieft", zegt de
heer Pardowitz, „hier
heeft u mijn kaartje".
In het Engels staat
er onder zijn naam:
Hootuvertaler Neder
lands, Frans, Engels,
Duits, Spaans, Ita
liaans, Turks en
Grieks. „Salaam Alei-
kem", zeiden we zacht
jes, maar gelukkig
verstond de heer Par
dowitz het niet.
MIJN eerste opleiding in de vreemde
talen kreeg ik aan het St. Joseph
College te Instanboel, waar ik werd
onderwezen door Europese paters. Daar
na studeerde ik verder aan een Duitse
De heer Fredrick L. Pardowitz, Turk van ge
boorte, thans tolk in een groot Amsterdams hotel,
die acht talen vloeiend spreekt.
bruin-
rechter
De jongeman, die in een
oranje geruit jasje voor de
verscheen, had het buskruit niet uit
gevonden. Men kan zeggen, dat zulks
hem tot eer strekte, want het bus
kruit heeft de mensheid nooit veel
heil gebracht. Het is eigenlijk een
zotte gewoonte, het uitvinden van
buskruit te bestempelen als het sum-
sum van intelligentie. Maar zo zijn
we de generaals en de veldheren
hebben in de loop der tijden veel
meer standbeelden gekregen dan de
broodbakkers en de huisdokters.
Edoch: wat kunnen we gemakkelijker
missen: de generaals of de bakkers?
De veldheren of de dokters? Tarwe
brood is belangrijker dan strategie en
bij een niersteenaanval hebt ge meer
aan een dokter met een spuitje dan
aan een veldheer ,net een straal
jager. Of niet soms?
Maar laat ik geen roet gooien in de
militaire pap. Laat ons slechts hopen,
dat ze niet zo heet gegeten behoeft te
worden als de heren ze op 't ogenblik
(links en rechts van het ijzeren gor
dijn) te pruttelen hebben staan.
De jongeman had een beledigend
soort dreigbrief geschreven aan de pa
van een jonkvrouw, die 'm niet be
geerde. „Als ik te min ben voor Nel-
He dan kon je wel eens dood gevon
den worden. Je bent rijk, maar d'r zijn
veel oplichters rijk geworden. Wees
bereid".
U hebt deze brief geschreven?
De rechter kwam snel ter zake, want
er waren veel klanten vandaag. En er
lag trouwens een geschreven bekente
nis in schoon politieproza.
Maar de jongeman had de intentie
er een soort Neurenberg-proces van
te maken. Hij zei: Van de schoolban
ken af waren we bevriend, Nellie en
ik. Dat wier eerlijke liefde. Mag ik
dat effe uiteenzetten?
Erg interessant, vond de rechter,
maar laten we de romance er buiten
laten. Anders zitten we hier volgende
week nog.
Ik wou klemensie pleiten, zei de
jongen, maar de rechter betoogde dat
er nog geen eis, laat staan een vonnis
was. En waarom had hij die brief ge
schreven?
Om haar vader soepel te maken.
Soepel? U dreigt zo ongeveer
hem dóód te maken.
Dat staat er niet. Ik schreef: „V
kon wel eens dood gevonden worden".
Door hartverlamming of 'n beroerte
of zoje leest dat wel'sdat be
doelde ikdat kdn toch?
En u schreef: wees bereid.
Voor de hogere gerechtigheid.
Dat heb ik bedoeld.
En nu voelt u zich natuurlijk
héél slim, glimlachte de rechter. Maar
ik moet u zeggen: u hebt het buskruit
niet uitgevonden.
Nee, gaf de jongen toe.
De officier liet de bedreiging vallen
maar de belediging eiste genoegdoe
ning. Vijftig gulden. De rechter maak
te er veertig van. „En ophouden met
zulke domme brieven, anders pakken
we u anders aan, begrepen?"
De jongen knoopte zijn ruitjesja*
dicht, boog voor de beffen en schreed
naar de uitgang. Dom geboren en
niets geleerd. KAREL.
HBS. Mijn vader was toen al een in
ternationaal bekende oudheidkundige
gids voor de gehele Balkan, Egypte en
andere Europese landen. Reeds als
kleine jongen interesseerde ik me ge
weldig voor dit werk. Instanboel, ook
wel Constantinopel of Stamboel ge
noemd, is een internationale stad met
een mengelmoes van rassen en talen.
Ik groeide op in die sfeer en voelde
me er uitstekend in thuis.
Gedurende de eerste wereldoorlog
diende ik in het Turkse leger en bracht
twee jaar door aan het front bij de
Dardanellen als tolk voor het hoofd
kwartier. Een deel van mijn diensttijd
vervulde ik verder te Damascus. waar
ik als vertaler optrad in een Duits hos
pitaal. De wisselende oorlogshandelin
gen brachten mij in een groot deel van
de omliggende Balkanlanden, waardoor
ik veel practische ervaring van de daar
gesproken talen opdeed. Nadat de vijan
delijkheden waren gestaakt kregen wij
een Engelse bezetting en was ik volop
in de gelegenheid mij in de Engelse taal
te bekwamen; ik kwam namelijk op een
bureau van de Royal Air Force te wer
ken en leerde de taal spelenderwijs
vloeiend spreken. Vervolgens werkte ik
nog in Instanboel als handelscorres
pondent, etaleur en verkoper. Daarna
had ik er schoon genoeg van en besloot
ik de wereld in te trekken".
Turkse Nederlander.
DENT u in die twintig jaar nog wel
"ueens in Turkije geweest?". „Sinds
ik uit Instanboel ben vertrokken, heb
ik Turkije niet meer gezien. Ik zou er
nog wel eens naar toe willen om mijn
moeder te bezoeken, maar anders wil
ik graag in Nederland blijven, want ik
ben hier best tevreden.
Onder de vele landen, die ik bezocht
heb, is er maar één land zoals Neder
land. een land om trots op te zijn. Ik
geloof, dat veel van uw landgenoten
niet ten volle beseffen, wat dat zeggen
wil. Telkens als ik met touristen >n
aanraking kom of de gasten rondleid
door dit prachtige land, kan ik daar
niet over uitgepraat raken en voel ik
me als een volbloed Nederlander. Het
is evenwel jammer, dat sinds de twin
tig jaar dat ik hier verblijf en mijn
best doe om Holland In de ogen van de
vreemdelingen zo voordelig mogelijk te
belichten, men mij steeds de Neder
landse nationaliteit heeft geweigerd.
Waarom of ik mijn leven tot nu toe als
Turk heb moeten slijten en Ik nog geen
Nederlander ben, is me werkelijk een
raadsel. Een kennis van me veronder
stelde, dat ik de Nederlandse taal mis
schien nog niet goed sprak...."
De heer Pardowitz spreekt het Neder
lands correct met een licht accent. Naar
hij vertelt, heeft hij onze taal in twee
jaar tijds „onder de tong" gekregen.
„Uiteraard kom ik in deze functie
meer dan eens in contact met bekende
buitenlanders. In 1936 had ik een ont
moeting met Douglas Fairbanks Sr en
ook de beroemde krantenkoning Ran-
dolph Hearst heb ik iets van „ons" land
laten zien. Toen koning George van
Griekenland hier op bezoek was, wens
te ik hem bij het afscheid een goede
reis toe in de Griekse taal. Later kwam
zijn adjudant nog even terug en ver
telde me, dat ik een medaille was mis
gelopen, doordat ik niet geregeld Grieks
tegen hem had gesproken....
De Turkse vrouw.
IJOE zijn als Turk uw indrukken
over de Nederlandse vrouw?"
De heer Pardowitz is bepaald enthou
siast, als hij in rad Nederlands zijn be
vindingen vertelt.
In één woord fantastisch. Ik ben nu
zeventien jaar met een Hollandse
vrouw getrouwd en ik kan u verzeke
ren, dat het een zeer gelukkig huwe
lijk is. Ik heb alle respect voor de Ne
derlandse vrouw en ik ben er van over
tuigd, dat zü de beste huisvrouw Is. die"
men zich kan indenken. Een betere zal
men op de gehele wereld niet vin
den
„En hoe is de positie van de vrouw In
Turkije momenteel?", vragen we.
„Uitstekend", antwoordt de heer Par
dowitz. „Sedert Kemal Ataturk in 1922
president van de Republiek werd. is- er
voor de Turkse vrouw een periode van
emancipatie aangebroken. Zij heeft
meer zelfstandigheid gekregen en zij
kan zich ruimer ontwikkelen. In Instan
boel hoeft men niet verbaasd op te kij
ken, als men de gemiddelde vrouw
vloeiend Frans hoort spreken. Zij weet
zich ook uiterst chique te kleden. Hier
heeft u een foto van mijn nichtje...."
Zij ziet er uit als een zeer charmante
jongedame, die in elke West-Europese
stad een uitstekend figuur zou maken!
„Helaas", voegt Pardowitz er aan toe,
„zij spreekt maar zeven talen...."
(Van onze Haagse redacteur)
CEN van de laatste jaren vóór de oor-
log zagen wij in het Casino de Paris
Maurice Chevalier, tóen de onbetwiste
koning van het Franse chanson. Enkele
weken geleden zagen wij hem opnieuw,
nu in het Théatre de 1'Empire aan de
Avenue de Wagram. Op 31 Juli a.s. zul
len wjj hem kunnen bewonderen in het
Kurhaus op Scheveningen.
Dertien a veertien jaren zijn tussen
die eerste en die tweede keer, dat
Maurice achter het voetlicht stond en
wij ervoor zaten, verlopen. Dertien
veertien jaren is Maurice Chevalier
ouder geworden en dat is voor een
artist, die bij het uitbreken van de
oorlog de eerste jeugd al een heel eind
achter de rug had, een lange tijd. De
door een verkwikkelijke dosis energie
gevoede vitaliteit van deze artist heeft
het ondervonden naar de geest en
naar het uiterlijk wellicht enigszins
vertraagd, er is toch een duidelijk ver
schil aan te wijzen tussen de Maurice
van toen en die van nu, Het is nog
altijd een genoegen hem op het podium
te zien en naar hem te luisteren. Maar
hij heeft aan levendigheid verloren;
hij is bezadigder geworden; het spon
tane is wat verdwenen; hij steunt op
zijn rijke routine en op zijn oude faam.
Hoewel aan het optreden van Mau
rice Chevalier in de revue, die wij in
het Théatre de 1'Empire zagen, nog
altijd een grote plaats werd inge
ruimd, was dat optreden toch niet
meer met 'dat tam-tam omkleed, dat
vroeger zijn verschijning sterk accen
tueerde. Door een gehele revue-scène
met veel girls, geïnspireerd op de per
soon en de kunst van Maurice Cheva
lier. werd hij toen aangekondigd.
Met laaiend enthousiasme werd hij
ontvangen; elk lied werd met een
luidruchtig applaus beloond. De Pa-
rijzenaars schreeuwden om hém,
Maurice.
Ook thans heeft men nog veel ple
zier om hem: hij heeft over gebrek aan
belangstelling en aan bijval niet te
klagen. Doch de bezoekers in het
theater hebben ook andere artisten
leren kennen, die met een veroverende
zwier op een voortreffelijke wijze hun
liedjes zingen. En voor dezen moet wat
van de bewondering en van de dank
baarheid bewaard blijven. Maurice
Chevalier is niet meer de alleen
heerser.
IJET IS, meen ik, al weer een paar jaar geleden, dat ik de moed opbracht enkele
enigszins bittere opmerkingen te maken over een bepaalde balletgroep in de
hoofdstad. Die opmerkingen betroffen niet de artistieke kant van de zaak, maar
de sociale en morele. Het kwam er op neer dat men, als leerling-danseur of
leerling-ballerina, moest beschikken over een enorm zelfvertrouwen, benevens
een even enorm incasseringsvermogen waar het teleurstellingen betrof. Zonder
deze twee gewapend staat men nergens zo weerloos in het toch al harde, wrede
Rijk der Muzen als in Dansland. Nu, er waren nogal wat vrouwelijke lezers van
deze rubriek, die me dat behoorlijk kwalijk namen, en er was heel wat (vrij on"
vruchtbare correspondentie nodig.
alles kwam me opnieuw voor de
geest, toen ik vernam van de tra
gedie, die gaande is met het Ballet der
Lage Landen. U kent de kwestie: hel
Prins Bernhard-Fonds wil wel subsi
die verlenen, als de Amsterdamse over
heid daar eerst toe besluit. Die besloot
nog niet en ergo is er in het geheel
geen subsidie. Misschien dat alles nog
in orde komt, maar erg gerust ben ik
daar niet op. In elk geval is men nu
zover, dat de leiding van de Lage
Landen besloten heeft de troep te hal
veren. Acht jonge artisten worden
naar huis gestuurd en acht blijven er
in vast verband over. Die eerste acht
hebben zich bereid verklaard, indien
nodig, in te vallen. Wanneer en waar
dan ook. En tegen een schraal loon.
Neen, er is hier geen enkele reden
verheugd te zijn, ook niet omdat men
gelijk krijgt. Maar hier is opnieuw het
bewijs, hoe wanhopig zwaar het be
staan van jonge mannen en vrouwen
in dit land is, die zich geven aan de
danskunst. De Lage Landen hebben
hard gewerkt, harder dan menig bur
ger ook maar bij benadering vermoedt.
Wij weten er iets van. Iets van einde
loze autobustochten dwars door de elf
provinciën; iets van de soms onmen
selijke vermoeienissen gedurende lan
ge tournées; iets van de problemen der
lage, en uiterst lage honorering; iets
van de angsten en vrezen voor ont
binding, opheffing, waarmee men altijd
te kampen had;
*- r<*
06 ouos ©oeRD&Rt)
JÏRGENS IN HET ruime Noordhollandse polder
land ligt een oude boerenhoeve onder het
strakke blauw van de hemelschelp. Wie de plaats
van verre nadert kan nog geloven in het sprookje,
dat op sommige zomerdagen de zon juwelen over
het landschap strooit. Daar tintelt het licht in
vensterruiten, op een glimmend gepoetste melk
emmer; en het tovert wondere arabesken in het
mosgroene dak.
Als het schemert, fluisteren nooit gehoorde stem
men hier hun oude verhalen. Heel veel over het
forse boerengeslacht, dat hier zijn vesting bouwde.
Dat waren de kerels, die gebeden hebben door te
y*-iux^S—-
werken en die werkten in gebed. Zij zelf waren de
akkers, de natuur en wellicht daarom vochten ze
met zichzelf en dikwijls met God. Rond de avond-
geheime hoeve gaan ook de gedachten jaan stille,
moee vrouwen, wie wat kinderlijke opschik op de
Dag des Heeren het leven levenswaard vermocht
te maken. Doch verder rekenden zij in seizoenen,
jaren en generaties.
Het zijn deze boerengeslachten, die ons volk heb
ben groot gemaakt. De hofsteden die ze ons nalieten
en die wij als zenuwachtige verzamelaars voor
verval pogen te bewaren, zijn hun gedenkstenen.
En hun grafstenen vaak.
Het is allemaal heel triest. Dit is dus
het resultaat van al dat werk, al dat
élan, al dat gesjouw en al.dat artistiek
enthousiasme. Men kan sympathiek of
antipathiek staan ten opzichte van het
zakelijk en artistiek beleid van Ma-
scha ter Weeme, wie geen volkomen
vreemdeling in het Jeruzalem van
dansend Nederland is, zal moeten toe
geven, dat zóveel werk, zóveel ijver en
tenslotte: ook zóveel eerlijk verdiend
succes een ander lot beschoren had
moeten zijn. Het was dat niet. En dat
bewijst opnieuw, hoe hard, hoe wreed
en hoe meedogenloos die wereld is. De
wereld een dansfeest? Ja, maar dan
met heel wat tranen, teleurstelling en
ontgoocheling. Wie dat alles er voor
over heeft, telkens opnieuw, die wijde
zich aan deze Muze. Misschien de
hardste van alle negen! Ondanks die
briefschrijfsters, die het beter wilden
weten. En die alleen de Kunst zagen.
En „de zaken" vergaten.
CVENMIN bijzonder opvrolijkend Is
datgene, wat zich afspeelde in het
RAl-gebouw. Er zijn in de pers harde
noten gekraakt over Carel Briei's wa
terballet „Aquamarijn" en men leerde
weer eens welk een verbijsterend ge
ringe ruimte er bestaat tussen het uur
van het „Hossanna" en het uur van
het „Kruist Hem"! Men is, wat Carel
Briels betreft, aardig aan het kruisi
gen geweest. Terecht of niet terecht,
het is te betreuren, dat zoveel kostbare
en langdurige voorbereiding met zo
weinig succes bekroond werd. Er
gens, hetzij organisatorisch, hetzij pro
pagandistisch of artistiek, zijn fouten
gemaakt. En waar fouten gemaakt
worden, dienen schuldigen te worden
gevonden. Briels zal er één van zijn. En
men zal de vele wel geslaagde shows
en manifestaties van Briels vergeten
om deze éne niet-geslaagde.
J7N AANGEZIEN dit Podium nu tóch
eenmaal in As-mineu.r staat, nog
een enkele opmerking over een bij
uitstek Amsterdamse affaire: de zaak
Hommerson. Onze weg voert ons re
gelmatig over de Weteringschans en
langs het Huis van Bewaring, waar
men deze journalist aan het gijzelen
is. Op een steenworp afstand van Ne
derlands eerste vermaak-centrum, het
Leidseplein. En op een stuk of wat
steenworp-afstanden verder van het
Vondelpark, waar de jonge zomer
wordt gevierd door de dieren en de
mensen. En boven dat huis, dat ten
slotte een gevangenis is, vliegen de
vrije vogels en de vrije wolken. En
van alle mensen, die voorbijgaan, al
die duizenden op één dag, is zelfs de
minste duizendmaal vrijer dan de man
achter die muren. Ik geloof, dat het
tijd is. dat men de journalist Hommer
son zijn vrijheid hergeeft, ofschoon
sommige rechters dat geloof aller
minst schijnen te delen. Als ik daar
zelf zou zitten, zou ik een wild verlan
gen naar die vrijheid hebben. Men kan
wel zeggen (èn dat wordt gezegd) dat
deze journalist bezig is een figuur en
een martelaar te worden. En dat hij
pionierswerk verricht. Dat zal allemaal
wel waar zijn, maar vier muren isole
ren hem van het beste, schoonste en
heerlijkste, wat een mens bezit: zijn
vrijheid. En al krijgt hij nóg zoveel
bezoek, nóg zoveel boeken en kranten
en cadeaux. tegen de avond sluit de
deur in die vier muren zich en is
Hommerson alleen. En in de uren
daarna, hetgeen er vele zijn, kan hij
nadenken over het aantal der uren en
het getal der dagen, dat hil nog tegen
die deur zal moeten opkijken Ziin dat
er vijf, of tien. of honderd of dui
zend?
Ik voel mij een beetje collega van
de journalist Hommerson en ik hoon in
het diepst van mijn hart. dat hii buiten
die muren staat als dit Podium ver
schijnt. Journalisten zijn vreemde vo
gels onder het schrijvend deel der na
tie. Ze zijn gewend de nodige klappen
op te vangen en niet al te spoedig be
zeerd te zijn. Maar ik geloof dat slechts
weinig journalisten bestand zijn tegen
vier muren, die men om hen heen zet
en tegen de duivelse onzekerheid wan
neer eindelijk, eindelijk de bazuinen
gestoken zullen worden om die muren
te slechten.
Is deze laatste veronderstelling soms
juist het speculatieve element in de
opzet van die justitiële ambtenaren, aan
wie „de zaak-Hommerson" is toegewe
zen? Zo ja, dan menen wij, dat op
zo'n systeem alleen deze kwalificaties
van toepassing zijn: onwaardig, im
moreel en volstrekt onmenselijk.
ANTHONY VAN KAMPEN
Henri de Bornier heeft, vermoedelijk
in een ogenbük van overgrote na
tionale trots, gezegd dat ieder mens
op deze wereld twee vaderlanden heeft:
eijn eigen land en Frankrijk. De diepe zin
van dit woord zal ongetwijfeld moeten
zijn dat Frankrijk, door zijn cultuur,
de voedster aller volkeren en het stille
heimwee van beschaafde zielen is. Er
is, sinds De Bornier zijn woorden
schreef, echter iets veranderd. In
Frankrijk en in de gehele wereld. Er
moge dan ooit een tijd zijn geweest,
dat zijn uitspraak voor velen een bo-
ven critiek verheven wijsheid was,
thans zullen er nog maar weinigen zijn
die zijn woorden boven discussie ver
heven achten.
Zo gaat het in deze wereld met zijn
vergankelijke waarden en zijn aan in-
houdsverschuivingen onderworpen be
grippen. Zo gaat het met de waarde
van naties en met de betekenis van al
le staatsburgerschap. Schreef niet de-
zer dagen een Nederlands publicist, dat
gedurende de laatste zeven jaren het
Nederlanderschap een begrip geworden
is, vervuld van weemoed? Van wee
moed om de verarming, de verkleining
van het Rijk, van weemoed om de ge
ringheid waartoe Nederland na het
verlies van Indonesië vervallen heet
te zijn?
In de Bijbel wordt over een ander
burgerschap gesproken. De apostel
Paulus, die in Rome gevangen zit om
dat de keizer hem een lastig element
vindt (predikt hij niet een Heer die
nóg hoger macht heeft dan de vergod-
delijke Caesar?), schrijft over dat bur
gerschap aan de kleine, jonge kerk van
Philippi. In de Statenvertaling is het
woord verloren gegaan. De tekst luidt
daar: „Maar onze wandel is in de he
melen" (3:20), hetgeen zijn moet: „Ons
burgerschap ons nationaliteitsbewijs
is in de hemel" Als onderdaan van
het bezette Palestina, als in „Schutz-
haft" genomen staatsgevaarlijk element
als een soort opgesloten „tweederangs
burger" van het Romeinse imperium
heeft Paulus terdege beseft, hoe be
langrijk het burgerschap, vèn, het be
horen tót een natie kan zijn. Hebben de
geboren Romeinen niet tal van voor
rechten boven de inwoners van de be
zette gebieden?
Welnu: vanuit deze praktijk des da-
gelijksen levens, uit het huis in Rome.
waarin hij tijdens zijn voorarrest ver
blijf houdt, predikt Paulus per brief
aan de Christenen van Philippi dat hun
nationaliteitspapieren in de hemel zijn.
Zij zijn onderdanen van de Heer, „die
werelden schiep en zij waren van Hem
die er borg voor staat, dat voor Zijn
„onderdanen des geloofs" 11e dingen
zullen medewerken ten goede.
Niets op aarde is blijvend. Niets van
de mens en niets van de glorie der ko
ninkrijken en der imperia, die onder
worpen zijn aan de levenswet van het
opkomen, bloeien en vergaan. Maar er
is een „onvergankelijk koninkrijk"
dat gepredikt is door Jezus de Heiland,
een koninkrijk, niet van deze wereld,
maar eeuwig en onveranderlijk, het
koninkrijk der hemelen, waarin God is
alles in allen.
Wie Christus erkent als overste
leidsman, wie door de daad van het
geloof (èn door de daden die uit dat ge
loof hun oorsprong moeten hebben)
zich onderdaan weet en zich als onder
daan gedraagt van dat onzien'ijk Rijk,
zal óók zijn plicht en zijn plaats en zijn
taak kennen in de verhoudingen van
de tijdelijke orde der wereldse dingen.
„Christenen moeten de beste burgers
zijn" en méér dan dat. „Daders des
Woords" in alle verhoudingen, in alle
omstandigheden, tegenover alle men
sen.
Want dit is het grote gebod van het
Koninkrijk der hemelen: liefde, offer
bereidheid, navolging van Christus,
van wie de Romeinse stadhouder moest
zeggen: Ik vind geen schuld in hem.
Wie zo leeft uit het geloof, wie zo
metterdéód (en niet met de mond al
leen) probeert een volgeling te zijn
van Jezus, die moge voortgaan van
kracht tot kracht in de wetenschap,
dat hij het burgerschap bezit van het
Rijk, dat verandering nóch ondergang
kent en dat duren zal. óók als aan het
eind der tijden de finale komt van het
drama der schier eindeloze ouvolging
van aardse machten en kronen en rij
ken.