Moederliefde - de belangrijkste levensfactor Zelfs een slechf ouderlijk huis is bef er dan de besfe inrichting Een verdroomd meertje in de duinen La bohème in ribfluweel rN De schoonheid Auto's met een Haagse radio Duisiernis Eerste levensjaar van het kind is van doorslaggevende betekenis AMSTERDAMS PODIUM Liefde van de moeder onvervangbaar De residentie handhaaft haar reputatie HE1 Oju-zI baalden, buïyeiö tri altilten K Uit angst voor straf de benen genomen OP HET MATJE tl0n'f %L,°ylcier oofc' «war cm- j vnn verdachte zo maagdelijk was als wijlen Jeanne. vroeg 'ij honderd gulden boete De rechter 'onnlstp conform Want wie het geld 'och maar omzet in jenever kan het doenlijk beter afdragen aan de «n. 'olger van de heer T.ieftinck Men kan de politie niet straffeloos turken! DIE ZATERDAGAVON1 (Van onze correspondent te Parijs) Moederliefde is voor de mens belangrijker en niet minder ontbeerlek dan alle vlta°?I"CI1, \a" de moederliefde is niet alleen het geestelijke, maar ook het lichamelijke welzijn en gedijen van de mens afhankelijk. Dit inzicht is niet afkomstig uit een of andere sentimentele roman of een roerend verhaal voor de opgroeiende jeugd, ntaar het resultaat van de ervaringen, die de wetenschap in vele landen in de laatste tOd heeft opgedaan en die onlangs, op de conferentie van het „Internationale Centrum voor het Kind" in Parus uitgewisseld werden. PEN Amerikaans kinderarts, dr. R. A. k Spitz, een internationale autoriteit voor kinderpsychiatrie, heeft lange tijd In een als modelinrichting erkend Zd.- Amerikaans kindertehuis gewerkt. Van de negentig zuigelingen, die als volle wezen in deze inrichting onder dak ge bracht waren, stierven er in het eerste levensjaar 27, dus 30%. Een verbazend hoog percentage, als men bedenkt, dat het tehuis in ieder opzicht uitstekend ARM is de mens, die geen oog heeft voor de schoonheid; hij leeft slechts ten halve. Zielig zijn degenen die, van een prachtige reis thuis komend, slechts weten te vertellen in welke restaurants het eten het beste was; de natuur, die onuitputtelijke bron van verwondering, is aan hen verspild. Zij gaan met dichte ogen door het leven, hun ziel is geslo ten voor de schoonheid. Zij kennen geen ontroering, zij weten niet van de verwonderde bewondering, die open baring van schoonheid altijd veroor zaakt in het wezen van hen, die „kun nen luisteren met hun ziel en horen met hun hart". De Bijbel, dat zeer menselijke boek, dat zo veel over God spreekt, ruimt voor de schoonheid een grote plaats in. Is er ooit een volmaakter stuk proza over de schoonheid van een beminde vrouw geschreven dan het Hooglied van Salomo? En zijn vele van de Psalmen, alleen reeds uit litterair oogpunt be schouwd, iets anders dan flonkerende juwelen? Het oude Boek, dat de mens de weg wijst naar de volmaaktheid door het volmaakte leven en sterven van Jezus zingt bijna overal, dwars door de rauwe werkelijkheid van het gebroken leven heen, van het zuchtend heimwee naar de volmaakte schoon heid. En het wijst de mens, die aan de hand van de Bijbelschrijvers langs de wonderen van aarde en universum, van natuur en genade wandelt, op de over weldigende rijkdommen aan schoon heid en schoonheidsontroering, die er in de onvolkomenheid van het aardse leven nog altijd gebleven zijn. Schoon heid is er in de ogen van een kind, in de wiekslag van een vogel, in de vaart der wolken, in de ontluiking van een bloem, in de opgang der zon en in haar ondergang, in het eeuwige breken der golven aan de kust en in het zingen van de wind over rijpende korenaren. In het beleven dier schoonheid Is rijkdom. Het komt er slechts op aan, of men, met de wijsheid die de geestelijke volwassenheid kenmerkt, in de schoon heid niet slechts het vluchtig bekoren de ziet, maar er ook in speurt de geest die er allerwege in doorbreekt, want wie alle wonderen van schoonheid bij- eentelt komt tot een waarde, die niet meer met menselijke begrippen te om vamen is; hij staat voor het Gr°te Wonder, dat wij geleerd hebben Al machtige te noemen. De negentiende Psalm, die in nauw keurig gekozen woorden zingt van de muziek der sferen, van de wondartaai der aardse schoonheid en van de stra lende pracht der zon. die „als een brui degom is, vrolijk uit zijn slaapkamer tredend", breekt midden in die jube lende, extatische verheerlijking van de natuur plotseling af. Het thema veran dert. De zanger slaat diepere accoorden aan, zijn harpspel krijgt een nieuwe toon. En vrijwel zonder overgang richt zijn bewondering, die zojuist nog uit gezongen werd in een loflied op zon en ■wereld en hemelen, zich oo de levens wet, die God de mens gesteld heeft „De ordinantiën Gods zijn goed. zij ver blijden het hart: Gods recht is waarheid tevens, zijn gerechtigheden zijn scho ner dan het fijnste goud" Want dit is de schoonheidsontroering die tot de diepste wijsheid voert: als de ziel, opklimmend van de schoonheid tot haar wonderlijke Oorsprong, ae levenswetten Gods en zijn ordinantier tot haar onvervreemdbaar bezit maakt En daar naar leeft, omdat zij de hoog ste vorm van schoonheid, van recht ei van waarheid zijn. geleid was hoefden te en de kinderen niets be- ontberen, integendeel, de beste verzorging door bekwaam en toe gewijd personeel genoten. Slechts één ding ontbrak: een moeder of een we zen, dat zich geheel en volkomen aan hen wijdde. Bij de zuigelingen werden steeds weer dezelfde symptomen ge constateerd: ze hadden geen honger, wilden niet slapen en werden dan het slachtoffer van de onschuldigste ziek ten, zonder de minste weerstandskracht te ontwikkelen. Ze gaven eenvoudig het leven op, alsof ze ingezien hadden, dat het niet de moeite waard was te leven. Van de andere kinderen moesten er 23 als geestelijk niet volwaardig be schouwd worden. Over de andere 40 kon dr. Spitz niets meer te weten ko men, daar ze buiten de inrichting bij pleegouders ondergebracht of geadop teerd werden. Blijvende invloed J7EN Engelse specialist, dr. John Bowl- by, heeft deze ervaringen ter ge legenheid van de genoemde conferentie nog verder aangevuld. Voor hem is de geheimzinnige verbinding, die tussen moeder en kind bestaat, niet met de navelstreng afgesneden. Het ontbreken van de moederliefde in de eerste kin derjaren heeft langdurige, soms blij vende invloed op de ontwikkeling van de persoonlijkheid en de geestelijke en psychische gezondheid. Storingen in de geestelijke gezondheid van een kind hangen ten nauwste samen met over dreven angst- en schuldgevoelens. De symptonen treden niet, of in ieder ge val in zeer verminderde mate op bij kinderen, wier verhouding tot de moe der een bron van voortdurende bevredi ging en vreugde is. De moederliefde leidt deze kinderlijke gevoelens in de juiste baan en doet ze meer of minder verdwijnen. Evenzo zijn, volgens Bowlby, de over dreven, voor een kind karakteristieke en tegenstrijdige eisen verlangen naar onbegrensde liefde der ouders of, als het de indruk krijgt, dat de ouders te kort schieten, verlangens naar wraak door moederlijke liefde gematigd en gemakkelijker aan de beheersing van de groeiende persoonlijkheid onderworp pen. Dr. Spitz heeft met zijn collega de ontwikkeling van een groot aantal kin deren, die thuis door hun moeder, en andere, die in inrichtingen opgevoed werden, gevolgd. Bij de kinderen on der moederlijke leiding vernep ue geestelijk psychische ontwikkeling constant en rustig, terwijl ze bij de ge- stichts-kinderen steeds grote schom melingen vertoonde. Bijna dezelfde er varingen werden in Parijs bij een der gelijk onderzoek opgedaan. Op de con ferentie in Parijs bestond dan ook vol ledige overeenstemming onder de art sen en psychologen van vele landen over het feit, dat de kinderen, die in gestichten of tehuizen opgroeiden, ach terblijven bij de kinderen, die in het gezin of bij pleegouders "opgevoed worden. Proef met gelten MEN zou deze verschillen in de ont wikkeling misschien trachten te verklaren met erfelijkheid. Maar de waarnemingen hadden betrekking op kinderen uit de meest verschillende kringen. Volgens Bowlby zou de enige zekere methode om de invloed van de erfelijke factoren te meten zijn een experiment met één-eiïge tweelingen, een soort psychische vivisectie dus, die natuurlijk niet mogelijk is. Maar een andere geleerde, dr. Liddell, heeft een interessante proef genomen met twee ling-geitjes. Het ene dier bleef steeds bij de moeder, het andere werd iedere dag 40 minuten van haar verwijderd. Verder werden de diertjes geheel gelijk behandeld, ze werden allebei door de geitenmoeder gevoed. Tijdens de proef periode werden de dieren van tijd tot tijd in het donker gelaten. Het. is de wetenschap bekend, dat het donker bij geiten angsttoestanden veroorzaakt. Hierbii bleek, dat het geitje, dat steeds bij zijn moeder bleef, in het donker vrolijk en gelijkmoedig bleef, terwijl het andere dier in een soort „geeste lijke verstarring" in een hoek kroop. Het hield zelfs op melk te zuigen en stierf enkele dagen later. Bowlby ziet in dit voorval het duidelijke bewijs, dat de erfeliikheid met deze kwestie niets te maken heeft en dat de moeder liefde bij jonge zoogdieren een levens factor van de eerste rang is. In Parijs kwam men tot de volgende conclusies: het eerste jaar van het kind is van doorslaggevende betekenis. Gees telijke schade, die ëen kind in deze tijd lijdt, kan desnoods nog tot de leeftijd van twee en een half jaar genezen wor den; daarna is het meestal te laat. Moe derliefde kan in geen enkele vorm ver vangen worden; alleen een moeder kan genheid, van innige vertrouwdheid, een voortdurende bron van vreugde vor men. Een kind moge slecht gevoed cn slecht behuisd, het kan vuil of ziek zijn. zelfs slecht behandeld worden. Maar als de ouders het niet geheel van zich af stoten, vindt het z(jn gevoel van veiligheid in de zekerheid, dat er iemand is, voor wie het waarde heeft en die, al is het ook soms onvoldoende, voor hem zal zorgen tot het zelf zo ver is. Zo beschouwd kan men begrijpen, dat een kind zich in slechte huiselijke omstandigheden heter ontwikkelt dan in een goed geslicht. JJEN HAAG heeft een reputatie op te houden. Helaas niet zo'n bijster verheffende; de roep namelijk, waar voor de hofstedelingen blozend in een hoekje zouden moeten gaan staan, doch die bij de niet-Hagenaars een bron vormt van spot en vrolijkheid. Men bluft graag en doet dik en deftig, al leen om tegenover zijn buren en zijn andere plaatsgenoten de schijn te wek ken, dat men zo vreselijk voornaam is en het zo bijzonder goed heeft. De vioolkist met aardappelen, de houten ham en de lege champagnefles en de lege gebaksdoos op de vuilnis emmer zijn afgezaagde voorbeelden ge worden. Men heeft al lang weer wat nieuws gevonden! En dan bedoelen we niet het gesprek, dat we afluisterden des morgens om half negen op het stembureau op de dag van de verkie zingen, hoewel ook dat typerend is. Er stond een vrij lange rij van wachten den, toen het chique echtpaar binnen kwam. „Wat naar is dat nou, dat we niet dadelijk aan de beurt kunnen ko men", vond mevrouw in haar gemaak- ste Haags. „Vraag, of je even mag voorgaan", adviseerde zij haar man, „Ach nee, kindje", weerde hij af, ,,dan neem ik de wagen wel, dan kom ik nog wel op tijd aan het station voor de Parijse trein". „O, ga je naar Parijs vandaag?", vroeg mevrouw argeloos Die Parijse trein ging pas twee en een half uur later. En mevrouw wist helemaal niet. dat haar ega naar Parijs vertrekken zou Zo houden we in Den Haag 6nze stand op. Die reisjes naar Parijs vinden we niet eens meer de moeite waard om er onze vrouw mededeling van te doen Waarschijnlijk heeft mijnheer zich moeten haasten, om nog om negen uur op zijn kantoorkruk te zitten. We beschikken thans over een ander, nieuw voorbeeld van Haagse bluf. Op de autoveilingen en de automarkten, waar tweede- en derdehands wagentjes verhandeld worden, spreekt men offi cieel van auto's met een „Haagse radio". Wat dat is? Een wagen met een sierlijk zwiepende antenne op het dak, zonder dat er een radio-toestel in de auto gemonteerd is. Zo rijden ze thans in de voormalige residentie rond: ziet u wel, buren, wij hebben niet alleen een auto, maar bo- voor haar kind een band van toegene- vendien een auto met een „radio".... ...Her v&eayj£- »N DE. DuiN&N/ WIJ zaten, mjjn vriend die nooit nalaat m(] van de overbodigheid en uitzicht loosheid van het leven te overtuigen, cn ik (die nimmer nog het geloof In sterren, sprookjes en dromen heb verloren) in het café in Amsterdam. Er zaten, als vale mussen verspreid, wat kunstenaars om ons heen, allen verdiept in schijnbaar wereldomvattende problemen. Mij vriend wierp hun laatdunkende en vernietigende blikken toe, die overigens geen doel troffen. Hij bezat baard, bcbop-sokken noch ribfluweel cn telde dientengevolge in dit milieu niet mee. Ik zwijg van mezelf, wijl ik sedert kindsbeen clbcrt cn stijve boord te dragen pleeg. Ergens tussen twee duin ruggen onder de heerlijk- leid Heemskerk op een plaats waar het gebrom aan de branding slechts nauwelijks te horen is, spiegelt traag het meertje. Nergens waar ge ook zoekt - mijlen en mijlen in de om trek - vindt ge zulk een zelfde meertje. Want het kleine land aan de zee be zit zijn schoonheid op de zelfde wijze als waarop de juwelier zijn schitterende to pazen en gloeiende diaman ten bezit: een enkel fonke lend juweel tussen honderden half-edelstenen. Maar waar door valt 't waarlijk schone heviger fonkelende meer op. De machtige zee nam in zijn greep het zand mee en vormde een ring rond het la ge land. Mensenhand legde die ring vast en leverde het mathematische bewijs van zijn kunnen; hoewel niet van zijn kunst. Doch toen kwam de regen, die grille sporen trok in het duinzand; steeds vreemder wonderlijker spo ren, die groeiden en verdiep ten en samenkwamen in een kom. Daar ontstond het meertje in de duinen. Duizenden hebben dit meertje ontdekt en her-ont dekt. Soms wisten zij het te liggen en als hun schreden zich naar de reeds bekende plaats richtten en zij weer stonden voor die kleine, vlakke spiegel, dan zag men verrassing in hun ogen. Een vreugdevolle verrassing, die men zichzelf in dit kleine land bereiden kan. was het vergevorderd avonduur, toen wij daar de allerslechtste kof fie van Amsterdam ondergingen. Mis schien ook tengevolge daarvan begon mijn vriend zich misprijzend over de ons omringende laatste Mohikanen der Amsterdamse bohème uit te laten. Hij trachtte hun onbeduidendheid aan te tonen, en hun gebrek aan sociaal ver antwoordelijkheidsgevoel. Hij gaf (zei hij) geen cent voor hun toekomst en geen halfje voor hun onsterfelijkheid. Er werd namelijk door hen niet ge werkt. Ze dronken alleen maar koffie in de avond en kletsten alle uren van de dagen vol. Er kwam niets uit hun handen. Ze demonstreerden en etaleer den alleen maar hun nietswaardigheid. Ze noemden zich avant garde, ma-r waren (volgens hem) slechts parasie ten en profiteurs. Ik kende het stramien van dat ge sprek. Er was niets nieuws bij. Het was het oude lied op de oude wijs. Men kan kunstenaars niet beoordelen naar de vervulling van een achturige werkdag; noch naar de regelmaat van hun arbeid. Wat des burgers is. is nog niet dat des kunstenaars. En ik zei het hem, over de gronderige drab der koffie heen. Wij zwegen beiden en m'n gedach ten gingen terug naar een soortgelijk café. Niet in Amsterdam, maar in Pa rijs. Café des Dömes, als ik me niet vergis. Hoofdkwartier, uitvalspoort en bruggehoofd der Franse existentialis- ten. Ik zou niet graag beweren, dat zij de laatste schildknapen der Europese bohème vormden, maar er was wel de gelijk enige overeenkomst tussen deze lieden en de hier, om de koffie ver eende Nederlandse ware en vermeende artisten. MOG zie ik dat wonderbaarlijke Fran- se gezelschap, een dame, amper 20, die zich, om de hemel mag weten wel ke reden, een kleine, pittige snor had laten aanmeten. Niemand scheen het dwaas en absurd te vinden. Er was een heer, die een groot schetsboek voor zich had en iedere drie minuten één der bladen vol potloodlijnen wierp, daarna het blad er uit scheurde en het verfrommeld onder de tafel gooide. Er was een heer in turkoois-blauwe over all, met rond de buik een okergele sjerp. Er was een oud man, omzwach teld met iets dat een kemelsharen pij leek. Er was een meisje, dat alleen maar tegen de muur aankeek, alsof ze er dwars doorheen wilde zien. Alsof alle wereldwonderen ergens aan die muur kleefden en er alleen nog maar op wachtten er afgepldkt te worden. Er waren twee jongelieden, die een grote bus tussen zich in hadden staan, ïn die bus zaten, bovenaan, gaatjes. Het kwam me voor, dat er goudvissen of stekelbaarzen in die bus moesten zitten. Maar plotseling begonnen ze uit die bus te drinken. Het was geen wijn en geen absinth, geen pernod en niet één dier andere dranken, waar van men zegt, dat de goden ze op de Olympus dronken. Het was water. Er waren twee dames, die spontaan- Russisch deden en desondanks met Rusland niets uitstaande hadden: of het moesten hun langoureuze, kwijnen de blikken zijn, die voor specifiek Russisch plegen door te gaan, sedert we Franse films zagen over Dosto- jewski en andere voorgangers van An na Blaman. En er was nog vee1 meer, en het scheen alles zeer belangrijk. Men kreeg daar de indruk, dat zich hier de artistieke wereld samenbalde en dat hier, zeer na aan de boorden van de Seine, de grote vraagstukken van Leven en Dood in laatste, aller laatste instantie uit de doeken gedaan werden. Er zat ook een Engelsman, een rare vent, in een soort hulah-hulah-shirt van een der South Pacific-eilanden, kanariegeel met paarse vlekken, die het samenzijn der existentialisten be keek, zoals alleen een Brit dat kan met mateloze verbijstering over zóveel onverhulde show en zóveel krampach tig betoon van wereldsmart. Hij had nog nooit zo iets gezien. Hij keek. zo als men kijkt, als men nog jong is. naar Gisternacht trof een agent van politie op het Pijnackerplein te Rotterdam een vijftienjarige knaap aan uit Amster dam, die er doelloos rondliep. De agent informeerde eens en kreeg zo'n nerveus cn van angst getuigend onsamenhan gend verhaal te horen, dat hij de jonge man maar meenam naar het bureau Daar werd hij opnieuw aan de tand ge voeld. Toen kwam er uit, dat de jongen met een zodanig slecht rapport van de Mulo in de zak liep, dat hij niet naai huis had durven gaan en over 's herer wegen aan het dwalen was geslagen. Hij is inmiddels naar de hoofdstaf teruggezonden en hoopt nu maar. da' de vreugde van zijn ouders over de br houden terugkeer groter zal zijn dan d- boosheid over het slechte rapport. De Vrouw Zonder Hoofd, een panop ticumbeeld van het Monster van Fran kenstein en de hond met de zeéen staarten. En toch zag hij niets bijzon ders, die Brit in dat vloekende hulah- hulah-hemd: hij zag alleen de wereld waarin wij leven. En hij begreep er niets van. TOEN ik het café der existentialisten verliet, viel m'n oog, in het voor bijgaan, op een paar tekeningen, die aan één der wanden hingen. Ze stel den jonge hertjes en veulens voor. Nooit, nooit had ik zulke hertjes en veulens gezien: zo nobel, zo aandoen lijk en zo geladen met stralend jong leven. Het waren kunstwerken, omdat ze diep ontroerden. En die kunstwer ken waren gemaakt door één van deze rare, onhebbelijke, onmaatschappelijke en irriterend-artistiek doende mensen. Er was er één onder hen, die een jonge meester was. Ik moest aan die herten eri die veu lens denken, toen we daar, in Amster dam, die smerige koffie zaten te drin ken, en die vriend van me aldoor voortzeurde over het bittere lot in de ze tijd te moeten leven. En die niet naliet die ganse jonge kunstenaarsbent te denigreren. Ik dacht er aan, dat wellicht ook onder hen een jonge meester zou zijn. Waarom ook niet? Hij bevond zich daar zelfs zeer waar schijnlijk onder, gecamoufleerd door ribfluweel en luidkeels tierende sok ken. Om één zo'n meester gaat het. Die ene meester zal eenmaal oprijzen uit de middelmatigheid der leerlingen. En ter wille van hèm dient men ook de bohème te nemen. Mèt haar baarden, kemelsharen pijen en verblinde woe de op het burgerdom. Omdat ook dat voorbijgaat. Als ze aan hun meester werken toe zijn, is dat alles al lang ver geten. Balzac schreef het beste deel van z'n oeuvre, lijdend aan een maag kwaal en met z'n voeten in een bakje water. En laat ons zwijgen over de manier waarop Bach, Maupassant en tientallen anderen moesten werken, in de tijd dat hun bohème alleen nog maar een verre en sentimentele her innering was. Een goed vers, een waarachtig hert, een onvergetelijke pagina proza, die zich linea reeta in het hart der mens heid boort, een melodie is voldoende en alle valse bohèmerie, baarddracht en niet al te oprecht beleden wereld smart duizendvoudig waard. En alle slechte koffie, geschonken in de aller- kaalste artisten-kroeg van kunstzinnig Amsterdam. ANTHONY VAN KAMPEN. JJET was allemaal begonnen met een kapotte fietslamp. Ik weet niet of er een draad was los getrild en ik draag er evenmin kennis van of misschien de roterende delen van de dynamo waren vastgelopen. Er was wat los of er zat wat vast en er was geen licht, dót staat in iéder geval vast. En al- waar het licht gedoofd is, aldaar heerst duisternis. Nu moet gezegd worden, dat Hubertus de G., die de slechte rol speelde in het drama, nog tal van lichtpunten had ontdekt, maar dat kwam omdat zijn geest werd bestraald door de nobele glanzen van veel jenever. Hij had, zijn rijwiel besturend op de nachtstille straten, zelfs zóveel lich tende blijdschap voelen opborrelen (nu we toch over borrelen praten), dat hij een hupserig gezang had aan geheven. De agent, die als getuige optrad, kon het zich nog precies herinneren. „De verdachte zong luidkeels een slager van Dooris Déê. te weten Tie voor Toe, edelachtbare". Tea for two?, schrok de rechter Ik dacht eerder dat het jenever voor vier was geweest. Maar dat bestreed Hubertus. Hij had wel 'n slokkie op daarover wou 'ie niet twisten „maar die agent zal toegeven dat ik verre van laveloos was". Meneer was lastig, zei de agent. En toen ik hem zijn naam en adres vroeg, zei hii: Te kén een pak op je sodem krijgen, vuile SS-er! De rechter liet dat heel zwaar we- aen. De agent deed zijn plicht, gelijk de gemeenschap van hem verwacht. Gelijk de gemeenschap niet ver wacht, dat de burgerij dan de politie mannen vergelijkt met bandieten en straatrovers. Hubertus probeerde er een onge vaarlijke punt aan te draaien Die aaent had 'm wreed bij de polsen ge- vat -,en toen heb ik. in opwellende boosheid en razend va de rijn, net',es waren" °f '°m' SS-manleren V praat er omheen, zei de rechter, flinkerUW °!s een man> dat KABEL

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1952 | | pagina 7