Contact met jonge componisten Savonarola, boetprediker uit de Italiaanse Renaissance T! D H Moderne muziek in Bilthovens bossen Ook hier zingt ieder vogeltje zoals het gebekt is LIMELIGHT Chaplins rijpste werk Sxtede jjfUdeEio-" u-ati ïled. 0/fieAa Amsterdam en Utrecht moeten samenwerken Het verhaal van de clown Calvero Een mislukt drama in verzen van Martien Beversluis MUZIEKWEEK DE KlonieJk del jj £etteïen CONCERT Mislukking Als fooneelstuk Zijn kunsl ongedeerd (Van onze muziekmedewerker). NEENzegt een grote blonde jongen, „neen, hoe ik me me ook keer oi draai, mooi vinden kan ik het niet. Teveel hersenwerk en te wei nig warmteOm de vleugel in de muziekkamer van huize „Gaudeamus" in Bilthoven de vroegere villa van Julius Röntgen zijn enkele jongelui in een iel debat gewikkeld over moderne muziek, waarbij steeds weer het argument van de blonde knaap terug keert: „te veel hersenwerk, te weinig warmte", In deze discussie zijn de „contra's" sterk in de aanval en met voorbeelden uit de muziekliteratuur trachten zij aan hun standpunt kracht bij te zetten. Grote namen klinken door het vertrek en er worden zelis thema's uit het klassieke repertoire voorgezongen„Die dingen doen je tenminste iets", meent een meisje, „maar de modernen laten je in de kou staan". „En toch zijn jullie er naastt" Achter de vleugel is een jonge pianist opgestaan, die de bewogen discussie zwijgend heeft aangehoord. „Je moet je alléén inspan nen o'm te begrijpen, wat de moderne componist te zeggen heeft. Zijn taal is misschien voor het onge oefende oor niet direct verstaanbaar, maar dat bete kent niet, dat zijn muziek uitsluitend nuchter hersen werk zou zijn. Luister nog eensEn driftig grijpen zijn lenige handen naar de toetsen. Plotseling is de ruime kamer, waarin al zo vaak schone muziek is gehoord, vervuld van ijle pianoklanken, die onder de handen van de musicus worden samengevoegd tot markante thema's met zeer eigen harmonieën. Soms wacht hij even, laat een motief nog eens horen, ver klaart het toonstelsel en speelt dan weer verder. Ondertussen luisteren de jonge mensen. Stap voor stap treden zij binnen in een land, dat zij tot dusver niet of slechts gedeeltelijk kenden en dat zulk een rijke schoonheid blijkt te bezitten. VRIJWEL elke dag is er vorige week in huize „Gaudeamus" over moder ne muziek gediscussieerd doordat in dit contactcentrum van jonge schep pende en herscheppende kunstenaars een aantal vertegenwoordigers van (ie Stichting „Jeugd en Muziek" op be zoek was om nader kennis te maken met de jonge Nederlandse componis tengeneratie en haar werk. „Gaudea mus" is een unieke gelegenheid om jonge kunstenaars te ontmoeten en met nen van gedachten is wisselen, dank zij het werk van de Stichting, die de zelfde naam draagt en die zeven jaar geleden werd opgericht door de huidige directeur, Walter Maas. Op deze wijze uitte deze zijn dankbaarheid voor de hulp en steun, die de Nederlanders in de oorlog aan hem buitenlands on derduiker verleenden. Mede door zijn energieke arbeid is de Stichting Gaudeamus, waarvan prominente Ne derlandse musici curator zijn, snel geworden wat zij nu is: een centrum voor de jonge Nederlandse modernen met uitgebreide contacten in binnen- en buitenland. VOOR de vierde maal sinds het bestaan der Stichting werd een muziekweek georganiseerd en daarby viel juist door de aanwe zigheid van de jongelui, die door „Jeugd en Muziek" waren afge vaardigd, het accent hierop, dat de Gaudeamus-componisten geen ivo- pi'ano", een werk, waarvan de funda menten nog in de late romantiek ble ken te rusten. Van Henk Stam speelde hij een solo-sonate, die qua compositie techniek op Schönberg was geïnspi reerd. Dit werk met zijn neo-klassieke partita toonde Henk Stam als een uitermate intelligent componist, dik wijls geestig en soms ironisch, een toondichter echter, die hier aan zijn lyriek géén omwegen toestaat, maar ala een gestreng huisvader zijn geestes kind over zorgvuldig uitgezochte pa den laat wandelen. Ten slotte Ton de Leeuw, door velen de Willem Pijper der toekomst genoemd. Hij speelde zelf zijn vijf piano-études en begeleid de Jos Verkoeyen in zijn vioolsonate. De Leeuw is een weemoedig man in zijn muziek, wiens dichterschap af en toe met het intellect schijnt te worste len, maar wiens grote begaafdheden onmiskenbaar zijn. Drie componisten drie stijlen. Neen, de Stichting Gaudeamus is géén centrum voor de verdedigers van een bepaald muzikaal geloof. Zij is slechts, of liever gezegd: zij is gelukkig slechts een plaats, waar begaafde componis ten elkaar ontmoeten in een sfeer zonder animositeit, waar zij bovendien deel hebben aan het leven van alle dag. Daarom is Röntgen's villa Gaudeamus geen ivoren toren in de Bilthovense bossen, maar een gewoon huis. Midden in Nederland. DE ingewijden uit de filmwereld, die Chaplin's laatste film „Umelight (1 oei licht) gezien hebben, zijn eenparig van oordeel, dat de kunstenaar zijn laatste en rijpste werk heeft geschapen en dat Chaplin hierin zyi punt heeft bereikt. Het verhaal, dat aan deze film ten grondslag "0 eens ontleend aan het millieu van het circus en zijn motsen; het gaai o einde van een clown, de treurigste film, die Chapin ooit heeft gedraa i Charlie Chaplin, zoals de wereld hem jarenlang heeft gekend en heeft leren lief hebben: de „schle miel" met bolhoed, wandelstok en veel te grote schoenen. In zijn nieuwste film „Limelight" heeft Chaplin zijn oude plunje afgelegd «om in het clownspak nieuwe triomfen te vieren. clown Calvero wordt er zich op een avond bij het afschminken van bewust, dat hij óp is en het publiek met meer aan het lachen kan brengen. Ge heel ontmoedigd vlucht hij in de alco hol. Als hij op een dag laat thuis komt ruikt hij een sterke gaslucht. Hu vindt zijn buurvrouw, de danseres Theresa, bewusteloos in haar kamer; uit vrees verlamd te worden wilde ze zelfmoord plegen. Hij-redt haar en leert haar weer pleizier te heben in het leven en de kunst. Calvero, die niet zeker is of hij van haar houdt, biedt haar toch van ganser harte zijn hulp aan en slaagt er in haar weer aan succes te helpen, l ne- resa van haar kant houdt van de ouder wordende man, of ze denkt in ieder ge val van hem te houden. Ze brengt hem van de alcohol af, maar op een goede dag verschijnt dan een ander, een jonge componist en de danseres geeft hem de voorkeur, wat ten slotte natuurlijk is. De clown wil echter bewijzen, dat hij nog niet aan het einde is. Op een avond wil hij zijn eigen prestaties overtref fen, hij maakt een gevaarlijke sprong en valt in het orkest. Het voorval was onweerstaanbaar komiek, het publieic is niet tot bedaren te brengen, Calvero heeft hun harten weer veroverd. Maar het was het einde, bij zijn sprong heelt de clown zijn ruggegraat gebroken. ■iiiaiimiH TON DE LEEUW weemoedig dichter huldigen, maar contact met de ren-toren-theorie prys stellen op maatschappij. En er was contact: Juust Gerritsen uit Den Haag, een van de jongelui, die een week op „Gaudeamus" door brachten, vertelde ons daarvan: „Ik wist van de hedendaagse Nederlandse muziek niets af of bijna niets, maar nu ik een beetje in de „werkplaats" van de componist -ondgeneusd heb, is het anders gewoiden Botweg „neen- zeggen* doen we niet meer, maar we zijn bereid om het nieuwe op ons te laten inwerken." Kees van Helvert uit Dinteloord bracht een positieve kant van dit con tact naar voren: „Meer moderne com posities op de programma's van „Jeugd en Muziek". We weten nu tenminste 'ets van he dendaagse muziek", vertelde Juust verder, „we gaan ze nu proberen te spelen met onze eigen orkesten, ter wijl we ook Gaudeamus-mensen wil len uitnodigen om voor ons te spreken en te spelen. Contact met de compo nist, zie-je, dat is fijn. Dan heb je alles uit de eerste hand." nE muziekweek werd besloten met een concert in de zaal van de kin dergemeenschap „De Werkplaats", ge wijd aan kamermuziek van drie Gau deamus-componisten: Jean Franssen, 32 jaar, Henk Stam, 30 jaar en Ton de LeeuW, 26 jaar. Door dit concert werd ons één ding bijzonder duidelijk: de Gaudeamus-groep is geen combinatie van verwante toondichters, die bepaal de muzikale idealen nastreven en uit dragen, zoals destijds in Frankrijk de „Groupe des Six" met o.a. Milhaud, Honegger en Poulenc. Directeur Wal ter Maas bracht dit met een goed Ne derlands spreekwoord tot uitdrukking: „Bij ons zingt ieder vogeltje, zoals het gebekt is Inderdaad: drie Gaudeamus-compo nisten betekenen in dit geval drie to taal verschillend „gebekte vogels". Jos Verkoeyen, de tweede concert-meester van het Omroep-orkest, die een bijzon dere begaafdheid voor moderne mu ziek bleek te bezitten, speelde met be geleiding door de pianiste Ria Groot, Franssen's „Sonate voor viool en iiiiiiniaiiiMiiiiiiiiiiiiiiüiii 'EGEN het einde van de vijftiende eeuw, wanneer de feestelijke, blijde Renaissance in Italië haar hoogste bloei bereikt, treedt in Florence, de kunststad bij uitnemendheid en de residentie van de volbloed-Renaissancevorst Lorenzo dei Medici, een merkwaardige ascetische figuur op, die een felle en dappere reactionnaire beweging sticht teneinde de nieuwe geest te verstikken en het leven terug te leiden in Middeleeuwse banen, beheerst door een streng, gezuiverd Christendom. Het is Girolamo Savonarola, een boetprediker uit de orde der Dominicanen, die in zijn vlammende en knetterende preken dood en verderf voorspelt aan heel dit opgewekte Renaissance-leven, NU zal niemand de Rennaissance (letterlijk: Wedergeboorte)die, zo als men weet o.a. de wedergeboor te, de hernieuwde belangstelling voor de Griekse en Romeinse beschavingen inhield, enkele ernstige fouten willen afspreken. Zoals tijdens de meeste be roemde beschavingsgolven leefde uiterst goed en nobel naast uiterst laag en slecht; naast een verfijnde bloei van kunsten en wetenschappen bestonden b.v. de grofste politieke corruptie, de geraffineerdste misdadigheid en een morele en zedelijke ongebondenheid die velen ergerden. Florence was, zoals gezegd, een der brandpunten van die neschaving, en Florences vorst, Lorenzo, wilde van 't hele leven een vrolijk, verfijnd feest maken. De dorst naar schoonheid was haast niet te lessen, niet door de vele zeer grote kunstenaars uit die tijd, en niet door de teruggevonden antieken. In de ze wereld van (dikwijls kwasi-) zorge loos genot, verscheen Savonarola in zijn somber habijt en met zijn striemende, onheilspellende preken. Zijn verschijnen moet in het begin gewerkt hebben als dat van een boetedoende pelgrim temid den van een carnavalsfeest, en zijn vraag: „Wat zegt God van dit alles?" zal met hoongelach begroet zijn. EZE zeer byzondcre figuur heeft Martien Beversluis geïn spireerd tot het treurspel in verzen: „D e Hamer God s". Uit alle details van dit werk blijkt, dat Beversluis een grondige studie van zijn onderwerp heeft gemaakt, maar helaas mist hy als dichter èn als dramaturg de gaven om een dergelyk groots onderwerp tot een bevredigend kunstwerk om te scheppen. Het drama moet dan ook een volledige mislukking wor den genoemd. In deze rubriek kan dit werk alleen als „kunstwerk" worden behandeld en gebrek aan plaatsruimte noopt tot be perking in het opsommen van de be zwaren, waarvan er niettemin enkele naar voren zullen worden gebracht. Allereerst de taal, waarin het werd geschreven. Het ig een ouderwets, ge zwollen, verwrongen en vaak zeer on beholpen Nederlands, gevuld met een conventionele óf dwaze beeldspraak, die nu eens doet lachen en dan weer ergert. Staaltjes daarvan vindt men op elke bladzijde. Hier volgen er een paar: Mijn broeder, dat, de ergernis niet uwe eigen vleuglen breke - Was 't anders toen Angelico de muren onzer cellen zo' verliefd met engelen heeft bestreken zo spuwt hij Rome met verbolgen stem En zaagt gij niet met rusteloos gezwing mijn geest de verten onzer ziel doorijlen VOOR commentaar is helaas geen plaats, maar dergelijke fragmen ten spreken wel voor zichzelf. Op het hoogtepunt van de dramatische handeling, als Savonarola geboeid wordt weggevoerd, wordt ons dit staal tje melodrama' gepresenteerd: „Verrader! Schurk Judas Iskarioth! Verhang U! Slachter van [onschuldig bloed! Of sterf door dezeen verdoem [U God!!" De spelling is een slecht volgehou den „nieuwe" spelling. Allerlei woor den die, zelfs voor het gevoel, manne lijke zijn, worden als dat zo in het me trum te pas komt, als vrouwelijk ge bruikt (tot zijne zoon en mijne Staat ,toe); het woord „godsdienst" heeft overal de „haar" ziekte, hoewel het toch een mannelijk woord is, en ook stuit men op lelijke germanismen en woorden die, voor zover ik weet, tot geen enkele taal behoren. Slechts een doodenkele maal Is er enige poëtische bezieling, enig animo in deze trooste loze opeenhoping van gezwollen rijme larij, b.v. in de aanvang van het vierde bedrijf: (Savonarola spreekt): Eens zong ik van een kleine vogel die Na lange zwerftocht [over slijk en rozen, Van heimwee zwaar en [moe van melodie, Haar laatste nest had in [Gods Huis verkozen, Ik was die zanger ik, die [vluchteling, etc. helaas volgt twee regels verder reeds dat rusteloze gezwing van de geest dat de verten van de ziel doorijlt (zie boven). ALS toneelstuk bekeken, is het werk eveneens mislukt. Welge teld 134 voetnoten verduidelijken de tekst, maar de spelers kunnen die wijsheden moeilijk even achter 't hand je de toeschouwers toeroepen, zodat aan de niet voorbereide en ingewijde bezoeker minstens 134 details dreigen te ontgaan. Handeling zit er niet veel in het stuk, bespiegelende gesprekken zijn er daarentegen veel te veel. HANS WARREN Uitgave van N.V. P. Vink, Antwerpen ER is een tijd geweest, dat de mu ziekliefhebber de verrichtingen van de Nederlandse Opera met enig welwillend scepticisme volgde. In het verleden hadden immers zovele muzikale vooraanstaanden po gingen gedaan een nationaal opera instituut in stand te houden (evenwel zonder duurzaam resultaat) dat eigen lijk niemand zich een heldere voorstel ling kon maken van het antwoord op de vraag hoe het nu, na de oorlog, in de schamelste periode, die ons land ooit had gekend, wèl goed moest gaan. De factoren, die vroeger tot de mis lukkingen leidden, waren niet in de eerste plaats van muzikale aard. Ne derland was eenvoudig te klein voor een kostbaar instituut als de opera en de buitenlandse gezelschappen hadden hun commerciële basis elders en namen ons land in hun langdurige tournées op. Bovendien leek de muzikale aanleg van ong volk niet bij uitstek geschikt voor de opera. Ten slotte zou een slui tende begroting slechts bereikbaar zijn, indien niet alleen de grote steden, maar ook de provincie in het speel plan kon worden betrokken. De weerklank van een opera op het publiek is lang niet overal dezelfde. Het is buiten kijf, dat Amsterdam en Utrecht een typisch „opera-oor" heb ben, hoewel zeker niet kan worden ge zegd, dat Utrecht een muzikale stad is. Het probleem, waarmee iedere zake lijke leiding van een opera te worste len heeft, is, dat het brengen van een voorstelling in de provincie (aangeno men, dat de toneeltechnische appara tuur daar voldoende is) sommen geld vergt, die zelfs door een volle zaal niet kunnen worden gedekt. De mogelijk heid, om een grootgemonteerde uitvoe ring in de stad te geven en tegelijker tijd een stuk van geringer omvang el ders (het „doubleren" van toneel gezelschappen dus) is bij de opera niet mogelijk, omdat een orkest niet kan worden gesplitst, nog minder een diri gent en zijn solisten. Het betreden van de weg van het opera-concert is uitermate onbevredi gend uit artistieke overwegingen, want de opera wordt juist daarom de hoog ste kunstvorm genoemd, omdat in haar muziek, toneel, dans enz. op harmoni sche wijze samengaan. Afgezien van andere moeilijkheden, heeft de Nederlandse Opert naar ons voorkomt hiermee te kampen. Er ligt een terrein braak en de weg om het te betreden is (nog) niet gevonden. Een voortvarende medische student in Utrecht, de heer Birnie, die een paar jaar geleden muzikaal Nederland verblufte door het or ganiseren van een geweldige serie Bach-concerten en die zelfs een „Bach- krant" uitgaf, is enige tijd geleden gaan doen, waartoe de Nederlandse Opera niet in staat was. Hij stichtte de Utrechtse Opera, zonder subsidie, zon der orkest, zonder repetitielokaal, met een paar solisten, maar een verbijste rende hoeveelheid heilig vuurHij zocht kleine werken uit, hield de mon tage binnen redelijke grenzen en be trok de plaatselijke orkesten in zijn voorstellingen in Groningen, Arnhem en Maastricht. Hiërarchisch gezien was hij dus de „dubbel" van de Nederlandse Opera Scène uit het laatste tafereel van Fidelio. Van links naar rechts Frans Vroons als Florestan, Gré Brouwenstijn als Fidelio (Leonore), Gerard Groot (Rocco) en Paolo Gorin als Don Fernando. en hij kreeg vat op de provincie. Het onlangs ontstane „conflict" tussen Am sterdam en Utrecht is geen conflict in de strikte zin van het woord. Amster dam kan (en moet terwille van de in komsten) buiten de grote steden slechts „concerten" geven; Utrecht komt met volwaardige opera's. Birnie heeft in Utrecht sterke steun van het stads bestuur met een zeer muzikale burge meester als jhr. de Ranitz en van een bijzonder ijverige en kundige schouw burg-directeur als de heer Houtman, die zijn publiek door en door kent. Hoe graag wij Utrecht zijn opera gun nen, het lijkt ons niettemin een zaak van wijs beleid, dat Amsterdam en Utrecht tot een vruchtbare samenwer king geraken. Hier ligt naar onze me ning de kans om tot een werkelijke Nederlandse Opera te komen, op hoog niveau en op commerciëel gezonde ba sis, vóórdat de concurrentie zozeer is toegespitst, dat er van een eventueel overleg geen sprake meer kan zijn. et is misschien oneerbiedig ge weest, zo ja, dan daarvoor onze verontschuldigingen maar deze gedachten kwamen bij ons op, toen wij onlangs de ope- nEZE „zwanezang", zoals men „Vom. licht" genoemd heeft, is geheel Cha! plin's eigen schepping. Iiy heeft er grootste zorg aan besteed en twee volt» jaren aan de film gewerkt, vóórdat da eerste opname gemaakt werd. Toen had hU niaar twe® maanden nodig 0m de film te draaien. Draaiboek, dialoo* enscenering, decoraties en costuUm«' regie, ja zelfs de balletmuziek en twee chansons z(jn van Chaplin. iÉj)n Calvero treedt niet op in het bekende Chapun. masker, maar ais een gewoon sterve- ling of als clown, als burleske violist of met een grote strooien hoed op. De 65-jarige Chaplin heeft zijn bul. tengewone acrobatische behendigheid bewaard. In de rol van de danseres in. troduceert hij een nieuwe ster, ciair® Boom, die hij in Londen geëngageerd heeft, waar hij haar op het toneel zag Vijf van zijn eigen kinderen werken er in mee: de zoons van Lita Grey, Sidney en Charles, en drie kinderen uit zijn vierde huwelijk met Oona O'Neill, ris zevenjarige Geraldine, de zesjarige Mi. chael en de driejarige Josephine. Het verhaal van de clown Calvero 1> geen levensbeschrijving van Chaplin maar er zit toch een zekere psycholo. gische verwantschap in. De handeling speelt in Londen, waar hij de man heeft ontmoet, die hem de inspiratie tot dez» film heeft gegeven: de clown Sandy die op een dag merkte, dat niemand meer om hem lachte en toen in de Theems sprong. Londen, vooral het schilder- nehtige en smerige Kensington, heeft steeds een bijzondere aantrekking», kracht op C! in uitgeoefend. „Ik heb de indruk", ri Somerset Maugham eens over hem, „dat hij lijdt aan heim wee naar de slums". Dit door de ellends bezeten zijn is bij Chaplin steeds weer te constateren. Kensington Road, Lam- beth Walk en Whitechapel betekenen voor hem weliswaar een ver verleden van nood en ontbering, maar ook da nog steeds levende herinnering aan een jeugd met de grote verdrietigheden en de kleine vreugden, waaraan Chaplin alles dankt, wat hij geworden ls. MA de vroegtijdige dood van zijn va- der had zijn moeder, die bij kleina toneelgezelschappen optrad, veel moei- te haar drie jongens op te voeden. Het gezin woonde lange tijd op een arm zalig zolderkamertje, dat Chaplin later in zijn film „The Kid" gereconstrueerd heeft. Zijn moeder bracht hem de eer ste beginselen van de pantomime bij. Chaplin trad eerst bij het variété op. Het milieu, waarin hij toen leefde, wordt in deze film „Voetlicht" weer opgeroepen Later kwam hij aan de film, maar hier had hij erg veel moeite om zijn speciale opvatting van de kunst door te voeren. Mack Sennet, die er zich later piet genoeg op kon beroemen Chaplin „gemaakt" te hebben, had in dertijd herhaaldelijk heftige discussies met hem: „Je moet grimassen maken", zei Mack Sennet, „je moet met je armen en benen slaan; bij de film moet je be wegingen maken, als je begrepen wil worden!" Chaplin's kunst was van een geheel andere soort. De beroemde Franse to neelspeler Jean Louis Barrault heeft het zo uitgedrukt: „Chaplin bereikt de hoogste kunst van de mimiek, die van de onbewogenheid". Ten slotte heeft Chaplin succes gehad met zijn techniek, maar hij moest zich steeds weer afvra gen of hij wel door het publiek begre pen werd. Hoezeer heeft hij in het be gin de sprekende flim gevreesd! Maar thans, nu hij aan het einde van zijn werk staat, oordelen alle critici eenpa rig; hoewel Chaplin zelf evenals de wereld ouder geworden is, is zijn kunst geheel ongedeerd gebleven. ningsvoorstelling van de Nederlandse Opera in de Stadsschouwburg in Am sterdam bijwoonden. Een typische uit voering, niet uit een oogpunt van keu ze, want Fidelio van Beethoven is won dermooi; maar om het feit, dat wu zelden zulk een gespleten voorstelling hebben gezien. Het was namelijk oi dirigent Josef Krips en orkest in de t Leonore-ouverture, die vóór het derae tafereel gespeeld werd, zóveel vuur hadden gelegd, dat daarna zowel in ce orkestbak als op het podium het wa enthousiasme scheen te ontbren ri, waarbij wij thans niet willen }n%f op de vraag of deze inlas muziek'ar matisch gesproken verantwoord is.u oor is bovendien de hele avond g tergd door de (op onze plaats m zaal! acoustische wanverhouding sen strijkers en bia zers: het koper wa» zo harddat wij de solisten niet konden verstaan. Gré Brouwen I" heeft deze voorstelling met haar bewonde renswaardig talen'tg dragen, daarin bijge slaan vooral door rard Groot als d pier en Corry van Bee kum, die een wat0" wennige Marzell:in het toneel zette. de kar Kraus forceerd zijn stem ,tezeor schreeuwerig effect- Frans Vroons tenslotte moet oppassen de yan tuurlijke „voile zijn stem niet te cu» veren. Dit komt aan de klankrijkdom slist niet ten Van der Vies mW-g- scène was rustig en koren bewogen beheerst tussen sombere decors Hans van Norden. goede opvoering, een vrouwelijke g d rol .derhalve, w«« m gehoord te worden. H. M.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1952 | | pagina 9