De spotprent is een scherp wapen
E
3
Geesien en
monsiers op
witte doek
r
v__
VIRTUOOS VAN DE GEEST
Belangrijke collectie in Haags Gemeente -museum
Mll
Het mensbeeld:
D
M
Het blijft bij oude
make up-trucjes en
belichting
UZISK,
van goed tot miserabel
KUNST-KLETS
DERTIEN BELGISCHE
SCHILDERS
YEHUDI MENUHiN
De legende van een
jonge violist
MufrLe&fteoe^etiiftgé
uit" eft
tfudó
ZATERDAG 18 OCTOBER 1952
ÜÜM
sé' -
navrante geestigheid deed de
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
van zijn3kadavp^- ^ru's'5cbe mH'{arisme - met name over de noodlottige werking
uitgewerkt Me T mense^'ike Persoonlijkheid Al die vertogen hebben weinig
Flieaende S/a/W" t 66l. ennis van Qenomen en is tot de orde van de dag overgegaan
'publiceerde een i f 7 1858 a'd°e"de re*liek he< ^m: het blad
de blinde oeh P° pr*n 'waarop een eental exercerende militairen bij een muur opliep Hier werd
Lrtwea een ste/Tr, i'f afaSUrdUm 9^°erd H,« W*'d geredeneerd. Hier werd
uLZJL r Slehel .bfachel'Jk 9emaakt en daarmee verloor het in feite zijn basis. Deze prent heeft
Til IT„ l9 teWeeyebrach< Daarvoor is meer nodig dan een ironisch afstand nemen
een omwentel,ng ets een volledige inzet van de persoonlijkheid, een bezetenheid, die zich in
daden moet wten Niettemin heeft het Duitsland van keizer Wilhelm II een diep respect gehad
voor de bittere, cynische prenten van spotbladen als Simplicissimus en Kladderadatsch. De lach was
In deze prenten verstard tot een afschuwelijke, hopeloze grijns; de
aangevallene volkomen weerloos staan.
WANNEER Montenegro in 1910 een
koning krijgt, tekent Olaf Gul-
branssen een prent, waarin enkele
koningen de nieuwe collega in hun
kring binnenleiden. Het onderschrift
spoort tot voorzichtigheid aan en behelst
verder de raad, alle kostbaarheden aan
de portier ter bewaring af te staan
Het is duidelijk, dat onder deze om
standigheden de repliek van de over
heid al even vinnig was. Wie zich
machteloos voelt kan van de hem ver
leende macht alleen nog maar mis
bruik maken om zich te handhaven.
Hetgeen dan ook geschiedde. Gezegde
bladen zijn bij herhaling vervolgd;
Simplicissimus had zelfs een eigen
„zit-redacteur", die alleen maar de
strafvonnissen tegen zijn krant uitzat-
Men heeft zich tegen een systeem
kunnen keren, zolang dit overzichtelijk
bleef en men een bepaalde persoon kon
gebruiken als personificatie ervan. De
Franse burger-koning Louis Philippeis
gedurende zijn regering het mikpunt
geweest van honderden caricaturen; hij
werd afgebeeld als een peer en in die
vorm aansprakelijk gesteld voor alles,
wat er in het Frankrijk van vóór de
revolutie van 1848 verkeerd ging.
Overigens was deze spot mild in ver
gelijking tot de wijze, waarop de groot
ste Franse tekenaar, Honoré Daumier,
alles aanviel en afbrak wat hem niet
zinde. Zijn werk is blad voor blad het
bewijs voor de stelling, dat de carica-
tuur van de negentiende %euw morali
serend is. Daumier is zo scherp omdat
de wereld, die hij geselt, niet in over
eenstemming is met het ideaal, dat hij
DIE MACHT DER
DISCIPL1N
(Fliegende Blatter
1858)
zich stelt en dat in wezen het ideaal
van zijn tijd is. „De mens is goed", is
het algemene geloof evenzeer de
grondslag van het liberalisme als van
de socialistische stromingen van die
dagen. De fouten, die men opmerkt, zijn
afwijkingen van de algemene regel, die
door critiek en opvoeding kunnen wor
den weggenomen.
A. Dunn
(The New Yorker Magazine 1947)
Zijn er in ons land honderden, die zich
uit hoofde van hun beroep met de
„kunstbeoefening" bezighouden; er zijn
er duizenden, die zich geroepen achten
de voortbrengselen van deze Kunste
naars te beoordelen. Dat is in het a lg -
meen een achtenswaardige arbeid, die
de kunstenaar wil dienen en ^oueridten
tot resultaat wil hebben, dat het brede
publiek objectief wordt voorgelicht. En
er iets van leert begrijpen. Nu zijn er
weer honderden, die zich suf "Peinze
over de vraag hoe het toch komt, d
het hedendaagse publiek zich van de
kunst afkeert. Daarvoor zijn tal van
redenen te bedenken.
Eén ervan is, dat de kunstcritici zich
meestentijds van een taal b^ienen
waar geen mens uit kan komen. 3
willen hun kennis zozeer ten toon sprei
den of hun complexen zozeer ver
hullen - dat zij hun toenlucht nernen
tot volzinnen, die verbluffen door
begrijpelijkheid.
Wij willen hiervan een zeer recent
voorbeeld geven. De Bergense kunst
schilder F H ten Holt exposeert mo
menteel in het Stedelijk Museum van
Amsterdam een zijner werken.
A M. Hammacher schrijft
Groene" van de vorige toeek.
7»^ hT opgevende
wijzetet chematische ^eftgevo^em
i»— CO/kw d.d VOTTTl CLE
dat hij, aan
Prof.
in „De
de abstractie en mpreld
zijden getrokken, abstractie,
der dingen en de flits vanwonder-
heeft kunnen schilderen in dtt wonde^
lijk gespannen doek. n areer)
het onmogelijke, dat
heeft. In de tijd van BgWeJ
had hij een van.de. ,,nh-niu"
zijn a la recherche de I absolu
zin^lelf'vubUek1 jopschut^ zal
maken Wij passen ervo
„welhaast
tien in welke 9rceP XiïnUÏkë is dat de
nemen! Voor ons het p^nlijkeis.o.
heer Hammacher
het de hooggeleerdheid juist moet
gegeven de moeilijkste z
dig te zeggen.
En zo leuteren we dan in bepaalde
kringen maar over kunst ver er.
dan ook te laten
t de
dat
zijn
zaken eenvou-
AT geloof heeft momenteel nie
mand meer. Het is bijtijden de
vraag, of er überhaupt nog enige
algemeen aanvaarde overtuiging be
staat. De politieke critiek richt zich
tot geestverwanten en spreekt buiten-
saanders vaak niet meer aan. Wat er
op het ogenblik aan „algemene" spot
prenten wordt getekend het meren
deel ervan komt uit Engeland en met
name uit Amerika is volkomen indi
vidueel van toets en van uitgangspunt.
Er is al dadelijk een ingrijpend ver
schil in techniek. Daumier werkte zijn
prenten vrij ver uit, de na hem komen
de Duitse caricaturisten eveneens. Zij
tekenden betrekkelijk naturalistisch.
Men zou kunnen zeggen, dat het sym
boolkarakter van deze tekeningen
thans ook tot uitdrukking komt in de
wijze van tekenen. De figuren worden
me een enkele lijn neergezet, van de
entourage wordt niet méér gegeven
dan voor een goed verstaan strikt on-
verrryjdelijk is.
Uiteraard is er nog menigmaal aan
sluiting bij de actualiteit van alle dag.
De tekenaar A. Dunn laat in de New
Yorker een politieagent zeer wantrou
wig kijken naar een arbeider, die een
hamer en een sikkel mee naar zijn
werk neemt, en steekt op deze wijze
de draak met de communistenvrees in
zijn land. R. Emett tekent in Punch een
van zijn koldertreintjes, zwaar beladen
met brandhout, en laat de machinist
tot de stoker zeggen: „Dit het stoken
met hout mag nu wel van de Kolen-
raad maar wat zou de Houtcontro
leur er van zeggen?" Aldus neemt hij
een loopje met al de raden, commissies
en controle-instanties, die van het na
oorlogse dirigisme een integrerend be
standdeel uitmaken.
AAR veel belangrijker is toch wel
de volkomen gewijzigde houding
van de tekenaar. Mens en maat
schappij zijn niet meer in wezen góed
zij zijn in wezen helemaal niets
meer. De fouten van de mens behoren
tot zijn aard, de samenleving is zonder
normen en een voortdurende bedrei
ging voor de zelfstandigheid van het
individu.
Met name de tekenaar Saul Stem
berg plaatst de Westerse mens voort
durend in situaties, waarin hij eigen
lijk voor gek staat. Zijn kereltjes en
vrouwtjes doen wel heel manhaftig,
maar in feite hebben ze weinig in te
brengen en met al hun burgerlijke trots
zijn ze zelfs nog belachelijk bovendien.
Wat denkt u van de deftige dame, die
een speciale koffer heeft laten maken
voor haar hondje en het dier daarin
meedraagt? Vele van de hedendaagse
prenten worden trouwens alleen nog
maar om der wille van de kolder gete
kend. Zo plaatst Sprod een tekening in
Punch, waarin hij een kennelijk zeer
deftig heer in minimale kleding in de
badkuip golf laat spelen....
„Der Mensch ist gut....", er is
niets van dit geloof over. De mens is
klein en belachelijk en slecht en rea
geert onnozel en lachwekkend op het
leven dat is de geest van de heden-
luiuien Qxuim eA, en
ifiteui&e'iq, tiqi meel
dan een, w-eïetd
daagse tekeningen. De Franse humor is
wat spitser en milder, speelser ook,
maar gaat in feite evenzeer uit van het
betrekkelijke aller dingen. Jean Effel
ziet zelfs kans, het heilige in zijn pren
ten te betrekken, zonder overigens ooit
stotend te worden. Men moet, geloven
wij, katholiek zijn, om dit zo te kunnen.
ij mogen het,
dunkt ons, bij
deze enkele notities laten.
Zij duiden als het ware de
lijn aan, welke is gevolgd bij de op
zet van de zeer belangrijke tentoon
stelling, welke onder de titel „De
Meesters van de Spotprent van
Daumier tot Steinberg" in het
Haagse Gemeentemuseum wordt ge
houden. Het is een voortreffelijke
collectie geworden, een uitstekend
overzicht van honderd jaar historie
van deze kunstvorm. Het beeld is
alleen eenzijdig geworden. Het soci
ale element is er zo veel mogelijk
naar de achtergrond gedrongen. Te
betreuren is dat wel, want nu zijn
bij voorbeel belangrijke tekenaars,
die zich geheel aan de politieke
prent wijden, niet aan bod geko
men. We denken voor ons land aan
figuren als Opland en Jordaan, aan
de Engelsman Low en aan vele
verdienstelijke Amerikanen. Overi
gens zou daardoor de collectie zon
der moeite kunnen worden uitge
breid tot een veelvoud van het
aantal nummers, dat er thans, hetzij
in druk, hetzij in fotoreproductie, is
uitgestald. En dat heeft zijn bezwa
ren, dat geven we gaarne toe.
Van W.
Sprod
(Punch 1952)
In het Stedelijk Museum te Am
sterdam is gisteren een tentoonstelling
geopend van het werk van dertien
Belgische schilders. De meesten hun
ner ziin hier te lande nog vrijwel on
bekend. Er hangen werken van Alechins-
ky, Gaston Bertrand, Anne Bonnet, Jan
Brusselmans, Jan Cobbaert, Paul Del-
vaux, René Guiette, Louis van Lint,
René Magritte, Mare Mendelson, An-
toine Mortier, Jozef Ongenae en Leo
van Roy.
UET levensverhaal van
Yehudi Menuhin is als
een legende: de geschie
denis van een jonge won
derdoener, die als kind
reeds Zijn „tienduizenden
versloeg". Zeven jaar was
Yehudi, toen hij 200n
van Moshe Menuhin,
Joods leraar in San Fran-
ciSco optrad met het
grote symphonie-orkest
uit zijn woonplaats voor
niet minder dan zesdui
zend toehoorders. En van
toen af begon de grootse
carrière van deze jonge
violist, voor wie, waar
ook ter wereld, de deuren
wijd open gingen en voor
wiens concerten men
uren en uren in de rij
stond. Jarenlang studeer
de hij, de Amerikaan, in
het oude Europa, onder
de strenge George Enesco,
die hem, het wonderkind,
slechts vijftien concerten
per jaar toestond, en bij
de grote Adolf Busch.
Reeds toen was de naam
YEHUDI MENUHIN is thans weer
in Nederland geweest en opnieuw
was er gelegenheid de talloze fa
cetten van zijn spel te bewonderen, dit
maal in Brahms's vioolconcert. Er is de
laatste jaren in Nederland dikwijls ge
discussieerd over de kwaliteiten van
Menuhin's kunst, waarbij dan naar
voren werd gebracht, dat zij minder
boeiend zou zijn als vóór de oorlog.
Menuhin's techniek was weliswaar even
brillant als vroeger, zo betoogde men,
maar men miste iets van de spontane
muzikaliteit van voorheen. Deze dis
cussie kwam ons in gedachten bij het
luisteren in het Amsterdamse Concert
gebouw naar Menuhin, die zo voortref
felijk door het Residentie-orkest onder
Van Otterloo tot welk een prachtig
ensemble heeft deze dirigent zijn orkest
opgebouwd! werd begeleid.
EEN WONDER
NDERDAAD mist men bij een ver-
gelijking met vroeger iets, namelijk
de stralenkrans, die het wonderkind
van destijds omgaf. Grote violisten zijn
er meer dan één en dus niet uiterst
zeldzaam, maar zeer jeugdige en toch
gerijpte talenten behoren tot de uitzon
deringen. Die uitzondering is de on
verbiddelijke tijd gaat ook hier verder
thans verdwenen. Gebleven is de
grote kunstenaar, 36 jaren oud, één on
der anderen. Maar toch is het luisteren
naar Menuhin nog immer een gebeurte
nis van ongemene importantie, juist
omdat men weet, dat hij een wonder
kind was. Want in Menuhin herkent
men de volmaakte virtuoos, dat is de
kunstenaar bij wie techniek en geest tot
één ondeelbare twee-eenheid zijn ge
groeid. Bij Menuhin herkent men de
volmaakte herschepping van de compo
sitie iedere keer weer is deze her
schepping een wonder en omdat men
zich zijn brillante jeugd uerinnert,
weet men dat zijn geest is gegroeid,
verder heeft gespeurd in de catacomben
van de compositie en dat deze speur
tocht een stempel heeft gedrukt op zijn
spel: het is ingetogen, mannelijk, krach
tig, ja volmaakt.
OOK ANDEREN
DIE flitsende, sprankelende geest
van Menuhin plaatst het oude,
veel-gehoorde plotseling in de ac
tualiteit, zonder dat het publiek zich
vergaapt aan technische goocheltoeren.
„De la musique avant toute chose
Ziedaar het uitgangspunt.
Menuhin een magisch
woord geworden, voor
sommigen een symbool
van grote schoonheid,
voor anderen de naam
van een der groten der
aarde, voor wie elke uit
lating en belevenis geno
teerd werden als waren
het kostbare profetieën.
Zo zal men in iedere bio
grafie over hem en tn
elke programma-toelich
ting de woorden vinden,
die Einstein hem eens
toevoegde: „Je hebt mij
met je spel weer bewezen,
dat er een God bestaat!"
Dat was lang vóór de
oorlog. Doch menige Ne
derlander, die Mehuhin
in het Concertgebouw
hoorde, kort na de bevrij
ding, had dezelfde ge
dachte, toen hij na zovele
jaren van ellende weer
met Menuhin's kunst
werd geconfronteerd.
wat anders op dit gebied. Maar er is
nog een andere reden. Daar het pu
bliek de laatste jaren regelmatig
bezoekt, is het de fili
bioscoop
(Van onze filmmedewerker).
NOG niet zo lang geleden is er
in onze bioscopen
een
film
er de
m en
haar mógelijkheden beter gaan schatten
en niet langer van zins zo maar alles
te slikken. De zelfwerkzame fantasie
verwacht van geroutineerde regisseurs
meer dan de eigen verbeelding aan
mysterievoorstellingen kan opbrengen.
WANNEER precies de film met bo
vennatuurlijke wezens of mon
sters een geheel eigen plaats ver-
overd heeft valt moeilijk te bepalen. Wel
gedraaid, Rene Llair „ine j,eeft komst van de geluidsfilm ertoe
ghost goes west", waarin ons bijgedragen. Uit de jaren dertig stam-
wcer eens een geest in „levende men de meest bekenden: Dracula, Fran-
lijve" werd getoond. En ook Vit-
torio de Sica heeft in z(jn „Wonder
in Milaan" de verleiding niet kun
nen weerstaan enkele hemelingen
gestalte te geven. De kennismaking
met de bovennatuurlijke wezens
was nogal teleurstellend, omdat
hun verschijnen voor ons eigenlijk
weinig bovennatuurlijks meer had.
De .techniek van het dubbellichtcn
moet bovenaardse sfeer oproepen,
maar de transparante wezens die
we als gevolg daarvan te zien krij
gen, zijn niet alleen te duidelijk
scheppingen van het technische
filmbrein, maar ook al te goede
bekenden.
Immers van het allereerste begin af
heeft de film zich van deze voorstel
lingen bediend om wezens uit een ande
re wereld te realiseren. Het is een soort
code geworden dat
kenstein, De weerwolf van Linden, Het
teken van vampier, de mummie, de
zwarte kat en De bruid van Franken
stein. Een klasse apart was Dreyer's
Vampyr.
Daar evenals in de literatuur de
vraag naar het huiveringwekkende het
grootst is in tijden van een algehele
spanning, bleef de griezelfilm niet lang
op de markt. Omstreeks 1939 werd er
zelfs geen enkele van formaat meer ge
maakt, maar de tweede wereldoorlog
bracht daar verandering in. In 1943
kwam de Amerikaan Val Lewton met
zijn (tweede-rangs) film „The Cat
People", die een onverwacht succes
werd. Het is het verhaal van Irena die
hoort tot een ras, dat ten tijde van he-
Het is een soort
internationale code ge\.
men geesten creëert door het dubbelbe-
Hchten - die ons echter allerminst ver
bazen of ontroeren. Misschien zijn we
te blasé geworden, willen we wel eens
Een scène uit de Italiaanse film „V/onder in Milaan" onder regie
van Vittorio de Sica
vige emoties kan veranderen in katten
Haar psychater staat nogal sceptisch te
genover dit mysterie, maar een paar da
gen later wordt zijn lichaam bloedig
door klauwen verminkt in haar wo
ning gevonden. De regisseur had deze
keer een nieuwe methode gevolgd en
de kracht van de film niet gezocht in
de directe onthulling van het myste
rieuze, maar in de suggestieve. De ver
beelding van de toeschouwer en diens
wachten Op het slot deden het eigenlij
ke werk. Naast deze film werden hoofd
zakelijk Frankenstein-varianten ge
maakt, die voor het publiek niets we
zenlijks nieuws betekenden.
HET einde van de oorlog was tevens
het einde van de populariteit van
de griezelfilm. Maar er is een ander
soort fantasiefilm in opkomst: de z.g.
wetenschappelijke verbeeldingsfilm, die
het buitenaardse in wetenschappelijke
termen tracht te verklaren. Geheimzin
nige gebeurtenissen worden er door al
even geheimzinnige machines te weeg
gebracht.
In rolprenten als „The day the earth
stood still" (Toen stond de aarde stil) en
„The Thing" (Het Ding) zijn er slechts
robots, vliegende schotels en plantaar
dige wezens aan de orde. Beide films
laten de komst van een monster van
een andere planeet naar onze aarde
werkelijkheid worden. Maar ook met
betrekking tot het bovenplaneetse blij
ken de regisseurs niet origineler dan
het bovenaardse. Het wezen uit „Het
Ding" b.v. zou een broertje kunnen zijn
van Boris Karloff in zijn vertolking van
het monster van Frankenstein. Daarmee
is niet alleen de illusie een klap toege
bracht, maar geeft ook dit nieuwe genre
films duidelijk van onmacht blijk. Zo
dat we voorlopig de oude trucjes van
belichting en make-up maar voor lief
moeten nemen, tot er een grote geest
komt, die ons geesten en monsters wat
aannemelijker kan uitbeelden.
YEHUDI MENUHIN
Hierboven vermeldden wij reeds het
eminente werk van Willem van Otter
loo en het Residentie-orkest. Onjuist
zou het zijn om in deze beschouwing
niet te gewagen van de prachtige hobo-
inzet in het tweede deel van het
Brahms-concert door Jaap Stotijn. Zelfs
Menuhin draaide zich om en luisterde,
met de rug naar het publiek gekeerd.
Ten slotte moet van deze uitvoering
in het Amsterdamse Concertgebouw
met bijzondere waardering worden ge
noemd de vertolking van de Symphonie
Fantastique van Berlioz, waarin Van
Otterloo zijn orkest tot grote hoogten
wist te brengen.
jf
jj
J7R is in de muziekbeoefening door
amateurs in ons land de laatste
jaren enorm veel veranderd. Hoewel
wij ons nog tot „de jeugdigen" reke
nen afgezien van de vraag of wij
dit rëeel ook zijn! herinneren wij
ons uit onze „jonge" jaren, dat bij ons
thuis muziek werd gemaakt. Met
broers, zusters, vrienden en vriendin
nen vormden wij een gemengd dubbel-
kwartet; de liederen van Schubert,
Wolff en zelfs van Fauré hadden voor
ons geen geheimen, Men zou dus kun
nen spreken over een „muzikale" fa
milie. Maar het typische geval deed
zich voor, dat tal van families in onze
omgeving klaarblijkelijk even muzi
kaal waren, getuige het feit, dat wij
wederzijds op bepaalde avonden „op
traden". Bovendien stimuleerde de
zelf-beoefening van muziek uiteraard
ccncert- en recitalbezoek in hoge ma
te.
Deze toestand is al vóór de laatste
oorlog langzamerhand gewijzigd. Wie
zou willen beweren, dat het Neder
landse volk niet muzikaal is, moet
eens nagaan hoeveel amateurs alleen
of in verenigingen de zangkunst be
drijven en hoevelen zich met het be
spelen van een instrument bezighou
den, met uitzondering van hen, die het
„Wilhelmus" niet van „Piet Hein"
kunnen onderscheiden en die momen
teel niet, zoals velen in onze jonge
jaren, uit hoofde van hun opvoeding
tot het bespelen van een instrument
werden gedwongen, met de legen
darische pianoleraar-met-het-stokje-
voor-de-vingers op de achtergrond.
niT type muziekbeoefening heeft zich
dus verplaatst van „thuis" naar
„buiten". Er zijn orkestclubjes, har
monie- en fanfareverenigingen van
vaak zeer goede kwaliteit en niet te
vergeten een zee van mannen- en ge
mengde koren.
Het is uit een oogpunt van kunst-
critiek bijzonder moeilijk deze ama
teurs in een rubriek onder te bren
gen. Het spreekt vanzelf, dat de beste
gezelschappen de strikte lijnen van de
critiek op prijs stellen; andere groe
pen moeten naar de mate van haar
prestaties met enige „liefde" worden
beschreven. Maar dat zij allen voor
het culturele peil van ons land van
niet te onderschatten belang zijn, is
volkomen buiten kijf.
VOORAL op het gebied van koorzang
heeft Nederland een grote naam. Er
zijn ensembles, die de buitenlandse
beroepskoren verre in kwaliteit over
treffen. De Bond van Arbeiderszang
verenigingen telt prachtige koren on
der zijn leden. Zij kampen evenwel
met dezelfde moeilijkheden als andere
koren. Deze zorgen betreffen vooral
het repertoire. Men is namelijk al ge
ruime tijd afgestapt van het oude „lie-
dertafelrepertoire" en men zoekt bij
de moderne (zelfs bij de modernste)
componisten (als Hindemith) naar
werken, die door het koormateriaal
van een bepaalde vereniging artistiek
verantwoord kunnen worden gereali
seerd.
Wij kunnen ons dan ook zeer goed
voorstellen, dat de secretaris van het
hoofdbestuur van de Bond van Arbei-
derszangverenigingen in Nederland
enige tijd geleden bij ons protesteer
de, toen wij geschreven hadden, dat
arbeiderszangverenigingen zich aan
een repertoire van „strijdliederen"
moesten binden. Integendeel, zouden
wij willen zeggen, de muzieklitera
tuur is zo ongelofelijk rijk en de kunst
kent gelukkig zó weinig grenzen, dat
ieder, die zich daartoe geroepen voelt,
er vrijelijk uit mag putten. Daartoe
zelfs niiebt be^ef tf.ge„ovpr dege
nen, die hun muzikale opvoeding aan
een vereniging hebben toevertrouwd.
H. M. K.